> nieuwsbrief > Jaargang 11  - nr. 3/2007

Inhoud



Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage 2007

De leden ontvingen ondertussen ons 11e Jaarboek Joris van Severen. Daarbij ook de brochure Joris van Severen, 20e-eeuwse Belgisch staatsburger met een Europese visie, van de hand van Rudy Pauwels. Wie totnogtoe naliet zijn ledenbijdrage te hernieuwen bieden we de kans dit alsnog te doen en het nieuwe jaarboek tegen de ledenprijs van 25 € te verwerven. Dit aanbod loopt af einde juli; vanaf dan geldt de boekhandelprijs van 30 €..

Joris van Severen lid van De Thieltsche Broeders?

Philippe de Gryse is van mening dat dit in 1921 vrijwel zeker zo was. De Thieltsche Broeders was een studentenbond die de Gentse studenten af-komstig van het Tieltse, voornamelijk oud-leerlingen van het college aldaar, poogde te verenigen. Op de ledenlijst van deze bond prijkt voor het jaar 1921 - ook de naam Van Severen. Evenwel zonder vermelding van een voornaam. Alhoewel Joris van Severen nooit aan het Tieltse college les volgde, lijkt het de auteur vrijwel zeker dat het hier wel degelijk de Wak-kenaar (Wakken ligt vlak bij Tielt) betreft, die in dat jaar immers hoog-studentwas in Gent. Het hele verhaal vinden we terug in het heemkundig tijdschrift De Roede van Tielt, jg. 2007, nr. 1, pp. 3-50. Het nummer is te verkrijgen via overschrijving van 5 op rekening 467-9350801-88, Roede van Tielt, Stokmolenstraat 32/3, 8700 Tielt.

 

Studiecentrum Joris van Severen - vzw


De jaarlijkse statutaire Algemene Vergadering van de vzw vond plaats te Kasterlee op 5 mei jongstleden. Wie de info terzake
van deze en de vorige Nieuwsbrief vergelijkt zal vaststellen dat er enkele verschuivingen plaats vonden. Een paar namen verdwenen uit het lijstje van de actieve leden; in hun plaats traden enkele jongere krachten toe.

 


 

Herdenking Joris van Severen en zijn lotgenoten te Male


uit de homilie van de E.H. Adrien dHooghe

 

Het begrip roeping was niet vreemd aan het denken van Joris van Severen over de mens en de gemeenschap, niet vreemd aan zijn denken, ook niet vreemd aan zijn actie en zijn betrachting, want het ordenen en opbouwen van de mensengemeenschap politiek in de echte en brede zin van het woord moest voor hem samengaan met de vorming van de mens als persoon. Vandaar dat het begrip roeping niet vreemd was aan zijn denken en streven.

Zeker, met het begrip roeping, hier niet te verstaan in een strikt theologische en kerkelijke zin, zoals wanneer we spreken over roeping tot het priesterschap of het religieuze leven in een persoonlijke navolging van Christus, maar wel moet men het begrip roeping hier verstaan in een meer algemeen menselijke zin.

De mens is niet niks, de mens is geroepen om een persoon te worden in de gemeenschap, in samenhang met en in dienst van de ruimere gemeenschap. Dit getuigt van een positieve visie over de mens. De mens is en kan wat anders worden dan alleen een homo homini lupus, dan een wolf voor zijn medemens. De mens kan wat anders worden en zijn dan alleen maar een verbruiker van materiële dingen. De mens als persoon draagt in zich positieve eigenschappen die kunnen ontwikkeld en gevormd worden ten bate van de mens zelf als persoon, ten bate ook van zijn medemensen en van de ruimere gemeenschap.

Dit vraagt een niet loutere materialistische of cynische visie over de mens, maar een positieve; we zouden kunnen zeggen: een idealistische visie over de mens. Dit is de visie van Joris van Severen. Ze vraagt opvoeding en vorming, ze vraagt zelfs een zekere ordening en opbouw van de gemeenschap die dit ondersteunt en bevordert, in een niet louter materialistisch gerichte maatschappij die de mensen herleidt tot werkers en verbruikers en waar niet-werkers en weinig-verbruikers in het gedrang komen: de kinderen, de zieken, de bejaarden.

En zien we hier geen ademnood? Wie voelt er zich nog geroepen tot onderwijs, opvoeding en vorming geven, wie voelt er zich nog geroepen tot de verpleging van zieken of bejaarden, wie voelt er zich nog geroepen zelfs tot het huwelijk en tot ouderschap? Ik zeg niet dat er geen zijn, gelukkig wel, maar voelen we hier geen ademnood? Kunnen we niet zeggen dat niet alleen de religieuze roepingen in strikte zin problematisch geworden zijn, maar ook de roeping van de mens als persoon - de roeping tot een niet louter materiële bestemming, tot een positieve onbaatzuchtige inzet in en voor de ruimere gemeenschap -  in het algemeen in crisis is?


 

 

 

 
 



Een Prinsenvolk waardig…

Cover Een prinsenvolk waardig

Historiek van en terugblik op het Algemeen Diets Jongeren Verbond

blauwvoetOnder het Blauwvoetembleem hiernaast waren sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog meerdere elkaar opvolgende jeugdformaties actief. Uit het Jeugdverbond der Lage Landen groeide het Algemeen Diets Jeugdverbond (ADJV) onder leiding van Staf Vermeire. Toen Jaak de Meester halverwege de jaren vijftig de teugels overnam wijzigden de initialen in BJV (Blauwvoetjeugdverbond). Bij het verdwijnen van dit jeugdverbond grepen enkele kaderleden ervan terug naar de oude initialen en startten ze het Algemeen Diets Jongeren Verbond (ADJoV) op. In 1968 werd dit het Algemeen Nederlands Jeugd Verbond (ANJV).

Over deze laatste etappes (1961-1969) handelt deze publicatie. Daarin wordt vooreerst de context geschetst van het ontstaan van het ADJoV. Aansluitend volgt een historiek van het reilen en zeilen van het Jongerenverbond in die jaren. Vervolgens komen een aantal geëngageerde getuigen aan het woord middels een terugblik op hun wedervaren over de tijd van toen. Dit gedeelte sluit tenslotte af met een chronologische blik op de praktische werking.

Wat hen toen dreef en bezielde (en vaak ook nu nog bezielt) en hoe ze dit wisten te beleven, blijkt uit de daarop aansluitende ‘standpunten’ en ‘verslagen’, overgenomen uit de toenmalige ADJoV-contactorganen. Dit blijkt, als het ware in de marge, ook uit het luik ‘ontmoetingen’, die hun jeugdjaren onvermoede en verrijkende vergezichten boden.

Het laatste ‘hoofdstuk’ van deze publicatie brengt ‘het ADJoV in beeld’, middels een ruime chronologisch opgevatte selectie – maar liefst 130 foto’s - uit de verzamelingen van hen die het allemaal mee- en waar maakten. Afgesloten wordt met het namenregister. Het ISBN luidt 978-90-9021654-6.

Het boek telt 176 pagina’s (formaat 23 x 15,5 cm) en kan beschouwd worden als een waardig vervolg op Oranje Dassen 1644-1961. Geschiedenis van het Algemeen Diets Jeugdverbond, van de hand van Marijke van Hoorebeeck, dat in 1986 onder impuls van Staf Vermeire tot stand kwam. Het onderscheidt zich ervan in die zin dat dit keer “insiders” aan het woord komen. Het volledige inhoudsoverzicht ziet er uit als hieronder weergegeven. U kunt deze uitgave verwerven door overboeking van 20 € (verzendkosten inclusief) op postrekening 000-1586636-07 t.n.v. Stuurgroep Oud-ADJV, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper.

 

INHOUD - ‘Een Prinsenvolk waardig…’

 3         Ten geleide

 5         Diets ende Paaps…

Rik Nauwelaerts

12        Ontstaan en werking van het Algemeen Diets Jongerenverbond

Maurits Cailliau

30        Een Dietse jeugd

Pol van Caeneghem

34        Terugblik

Hendrik Starckx

35        Het ondergrondse leger van Keizer Qin Shi Huang

            Hendrik Carette

38        Een verhaal van liefde

Johan Velghe

44        Wat bezielde je toen?

Jan Rutten

46        Een persoonlijk verhaal

Hugo Morael

50        Het flamingantisme voorbij

            Maurits Cailliau

53        Met hart en handen…

            Stan Sluydts

56        Chronologie werking ADJoV

63        Verbondslied

64        Standpunten

64        Wat is en wil het Algemeen Diets Jongeren Verbond (ADJoV)?

66        Ons nationaal bewustzijn

69        In de kijker

71        Naar nieuwe horizonten

75        Levenswet

76        Verslagen

76        Trektocht doorheen Noord Nederland – 80 Ons Nederland in Frankrijk – 81 Paaskamp in Bretagne – 84 Op kamp in de Lünebuger Heide

87        Ontmoetingen

87        Per Denez – 90 Valère Depauw – 92 Romain de Saegher – 94 Michiel Leenknegt – 96 Jean-Marie Gantois – 97 Arnold Meijer – 98 Wies Moens – 99 Valery Stuyver – 101 Gaston Theunynck – 102 Alfred Töpfer – 103 Jos van den Abeele – 104 Henk van Gelre105 Ernst Voorhoeve

106       Noten

109       Het ADJoV in beeld: chronologische fotoreportage

174       Namenregister

176       Inhoudsopgave

 

Een getuigenis- andermaal


Rudolf Claeys

Wie Rudolf Claeys - de man achter dit getuigenis - was  en welke rol hij speelde binnen het Verdinaso, mag genoegzaam blijken uit zijn tekst. In de Nieuwe – evenzeer als in de ‘oude’ - Encyclopedie van de Vlaamse Beweging zoekt men tevergeefs naar zijn naam en levensdata. Uit de context van zijn verhaal kan afgeleid worden dat hij kort na 1900 moet geboren zijn, als zoon van een onderwijzer te Gullegem. Zelf werd hij aanvankelijk ook onderwijzer; als 19-jarige stond hij voor de klas in het West-Vlaamse Watou. Zijn betrokkenheid bij de Vlaams-nationalistische activiteiten van ‘Meester’ Butaye – voor wie hij naar verluidt ook als “ghostwriter” optrad – leverde hem een tik van de kromstaf van de Brugse bisschop op en resulteerde finaal in broodroof.

Hoe hij vervolgens in de sociale beweging van Juul Declercq actief werd en finaal door het nationaalsolidarisme van het Verdinaso gegrepen werd, blijkt genoegzaam uit zijn relaas.

Uit zijn verder curriculum Vitae – dat we in wat volgt fel ingekort hebben – blijkt zijn dadendrang hem in de VNV-collaboratie gedreven te hebben, waarin hij te Brussel een vooraanstaande rol speelde binnen de sociale vleugel van de Eenheidsbeweging. De repressie liet hem niet ongemoeid, maar omtrent zijn proces en strafmaat tasten we vooralsnog in het duister. Wel is geweten dat hij omstreeks 1948 zijn gezin wist te herenigen in Argentinië. (*)

We danken de Z.E.H. Cyriel Moeyaert voor het ter beschikking stellen van dit in vele opzichten merkwaardig CV. We pasten de spelling enigszins aan de hedendaagse normen aan en voegden er enkele summiere annotaties aan toe.

Maurits Cailliau

Mijn politiek curriculum Vitae

Reeds als jongen van een tiental jaren werd ik goed warm gemaakt voor Vlaanderen en zijn volkse beweging. Ik trok me toen reeds terug met De Leeuw van Vlaanderen die ik meermaals herlas, en ook met een paar geschriftjes van De Zwarte Leeuw, een organisatie in mijn geboorteplaats Gullegem, waarvan mijn vader deel uitmaakte.

Aan tafel moesten wij kinderen zwijgen, maar we hoorden des te beter de kritiek van onze ouders op de verkeerde en onrechtvaardige handelswijze van rijke lui en autoriteiten, waarmee de arme en vooral de simpele sjouwers werden verdrukt. Vader deed het soms in bewoordingen die me deden ineenkrimpen op mijn stoel, en me tegenstrijdig leken met de opvoedingslijn die hij ons voorhield: eerbied voor het gezag en haar wetten en reglementen (zo geestelijk als wereldlijk); maar ik wist ook dat hij eerbiedig zijn hoed afnam voor de vooraanstaanden, terwijl zijn hart gedurig klopte voor de armen en de sukkelaars, waaraan hij het grootste gedeelte van zijn vrije tijd offerde, teneinde ze te helpen door hun moeilijkheden heen te komen.

Aldus, met de boterham, de pap en de aardappelen, heb ik me als kleine vent reeds, met mijn Vlaamse en volkse gezindheid geassimileerd. Mijn zin voor rechtvaardigheid en vooral mijn streven voor de verbetering van het lot van de ongelukkige kleinen, werd een natuurplooi voor mij tot het einde van mijn dagen.

Joris en Maurits Debry, de twee oudste zonen van de notaris, die destijds ook burgemeester was van Gullegem, kwamen dagelijks bij ons thuis aankloppen tijdens de speeltijd, om een tas melk te drinken. Het waren twee goedopgevoede en intelligente schooljongens, enkele jaren ouder dan ikzelf, die mij door mijn ouders als stichtende voorbeelden gesteld werden.

Toen ik in 1918 een kersvers studentje werd, waren beide broers Debry reeds gevorderde seminaristen, en ze kwamen me uitnodigen voor de eerste van mijn studentenvergaderingen. Ik voelde me met deze bijeenkomst in het patronagegebouw te Gullegem, met een twintigtal andere studenten, hoogst gelukkig. Vooral omdat beide voornoemde heren, die me steeds ten voorbeeld waren gesteld, gedachten en gevoelens tot uiting brachten, die helemaal éénstemmig waren met hetgeen er in mij roerde. Het trof me dat de zoons van een brave en eerlijke, doch aristocratische en Fransgezinde notaris, zich zo zonder omwegen eenstemmig uitspraken voor de strijd van de rechten van de Vlaamse verdrukten. Maurits vroeg me om voor de volgende vergadering een voordrachtje voor te bereiden; ik herinner me niet goed meer waarover het precies ging. Alleen weet ik dat het een gloeiend Vlaamsgezind strijdbetoog werd (dat Maurits eerst had nagelezen) en dat me direct als een goed “krijgertje” kenmerkte, want enkele dagen nadien, toen we naar Onze Lieve Vrouw van Dadizele ter bedevaart trokken, kreeg ik de studentenvlag – de fiere Vlaamse Leeuw – te dragen. Een jonge priester vroeg me toen ook of ik gebeden had om een goed soldaat voor Vlaanderen te worden en het “ja!” daarop zindert nog altijd door mijn ziel. Ik kan zeggen dat dit “ja” mij heeft gedetermineerd, mij zal blijven richten.

In de Normaalschool te Torhout1 stond ik mee aan de spits van de meest radicale Vlaamsgezinde groep. Ik walgde van het minimalisme en vond het sluiten van “koopjes” niet slechts onwaardig maar ook onrechtvaardig. Ik was (achteraf gezien) misschien wel eens te onbezonnen, want ik werd niet slechts als straf voor enkele dagen naar huis gestuurd, maar had, stelde men, de school tegenover de Staat in opspraak gebracht. Het incident kon gelukkig bijgelegd worden, waarbij ik de les leerde dat men wel zuiver en radicaal kan zijn van beginselen, maar tevens ook tot nut van het algemeen, bij zijn bestrevingen met tact en aanpassingsvermogen moet weten om te springen.

Als jong onderwijzer (19 jaar) kreeg ik het nogal te verbijten: geplaatst in een gemeente van welgedane conservatieve hoppeboeren (Watou), die het andere nederige gedeelte van de bevolking beschouwde als weinig meer dan lijfeigenen, toonde ik maar al te duidelijk mijn genegenheid en mijn bijzondere toewijding voor deze laatsten. De antisfeer verergerde nog doordat precies die kaste hoppeboeren gekant stond tegen de Vlaams-nationalistische Mr. [Emiel] Butaye.2 Ik werd natuurlijk de goede vriend van de al te brave meester Butaye, en ik mag zeggen dat ik er het mijne toe heb bijgedragen om van hem in de volgende jaren een principevaste Vlaams-nationalist te maken. Méér: mijn vader troonde me in die jaren mee naar de radicale fractie van de onderwijzersbeweging. Het waren omzeggens allen Vlaamse nationalisten, en daar werd ik bijzonder bevriend met Jef Devos , de eerste onderwijzer van West-Vlaanderen die omwille van zijn nationalistische overtuiging op straat werd gezet.

Ook ikzelf kwam aan de beurt om de hand van Mgr. Waffelaert3 te voelen, toen ik in Watou een betoging organiseerde, waarbij meester Butaye, advocaat Jeroom Leuridan4 en ikzelf op het podium zouden komen. Als onderwijzer van een katholieke aangenomen school, kreeg ik van het bisdom verbod om op die betoging te verschijnen. Ik kwam dat verbod na, maar kon het niet nalaten om er in mijn antwoord aan Mgr. Waffelaert tevens op te wijzen dat ik eerlijkheidshalve moest bekennen dat zijn verbod niets wijzigde aan mijn overtuiging; integendeel, dat een zielstoestand als deze niet door materiele dwangmaatregelen kon weggecijferd worden. Dit laatste moet hem zeer zwaar op de maag gelegen hebben, want spijts mijn getuigenis van uiterlijke tucht werd ik gebroodroofd en kreeg, zonder verdere opgave van reden, op het einde van 1920 mijn ontslag als onderwijzer.

Ik werd journalist, uitgever en redacteur van De Ypersche Bode, het Vlaams-nationalistisch weekblad voor het arrondissement Ieper, Poperinge en Wervik. Samen met Juul Declercq5 van Izegem stichtte ik [te Ieper] meteen de nationalistische syndicaten en ziekenbonden en organiseerde er een bestendig Vlaams-nationalistisch secretariaat.

Ik voelde echter een afkeer ten overstaan de egoïstische partijpolitieke berekeningen, bemoeide me vooral met sociale aangelegenheden en het geven van voordrachten over het Nationaalsolidarisme.

Op 1 januari 1931 trachtte ik me verdienstelijk te maken als lid van de Commissie van Openbare Onderstand6 te Ieper, waarbij ik me vooral bezig hield met het wezenhuis, het hospitaal en de ouderlingenzorg, taak waarvan ik me gedurende zes jaar heb gekweten.

Mijn politieke opties maakten me tot volgeling van Joris van Severen, en mede zijn voordrachten over het Nationaalsolidarisme, hebben me aanleiding gegeven tot het stichten van het Dinaso, later Verdinaso [te Ieper].

De activiteit die in deze periode uitging van het Vlaams Huis aldaar vond ik te eng en te kleinburgerlijk. Ik richtte een nieuw tehuis op in de Tempelstraat te Ieper: het Diets Huis. Ik bouwde er een zaaltje en burelen van waaruit naar alle lagen van de Ieperse bevolking een drukke activiteit aanving.

Ik was vooral in de richting van het Dinaso gedetermineerd door mijn sociale studies en gevoelens. Ik had steeds behoord tot de meest revolutionaire spits van de solidaristische opvattingen, waarbij priester Odiel Spruytte7 me de weg had gewezen. Ik had geen vrede met de zeer weke opvattingen en nog minder met de bedenkelijke manoeuvres van de christendemocraten van die tijd. De socialisten vond ik al te uitsluitend materialistisch en in strijd met mijn christelijke overtuiging. Wanneer minister Camiel Huysmans8 mij vriendelijke voorstellen deed – naar aanleiding van mijn afzetting als onderwijzer – wees ik die af. Het spijt me nu nog dat ik dat toen met zo weinig tact deed, want die man meende het goed met me.

Doch ook ten overstaan van mijn goede vriend meester Butaye ben ik hard geweest. Toen ik me solidair verklaarde met de principes van Joris van Severen, kwam Butaye me tot tweemal toe bezoeken in mijn huis in de Boomgaardstraat te Ieper, teneinde me van mijn ongelijk te overtuigen. Volgens hem brak ik mijn “carrière”, gezien hij mij had aangeduid als tweede kandidaat en eerste opvolger op zijn verkiezingslijst. Daar ik niet te kopen was hebben we elkaar, niet zonder droefheid, de rug toegekeerd – en later zelfs in volksvergaderingen tegenover mekaar gestaan, waarbij hij vooral [Jef] Devroe9 van Brugge tegenover mij gebruikte. Als tweede kandidaat op Butaye’s lijst fungeerde uiteindelijk [Marcel] Vandenbulcke10 uit Vlamertinge, die overigens samen met hem tot volksvertegenwoordiger verkozen werd.

Als Gewestleider van het Verdinaso voor het arrondissement Ieper, Poperinge, Wervik had ik een drukke strijd te leveren en binnen de centrale leiding van het Verbond werd ik tevens stichter en organisatieleider van het Verbond van Dinasocorporaties, tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de moord op Joris van Severen.

Met het tragische wegvallen van Joris van Severen was het Verdinaso zijn hoofd en de “kluts” kwijt: er kwam geen standpunt en geen richting ten overstaan van de uitzonderlijke en zeer complexe toestanden waarin we leefden (oorlog, capitulatie, bezetting, Koninklijke oproep tot normalisatie van het bedrijfsleven en praktische verstandhouding met de bezettende overheid). Onder ons, Dinaso’s, traden twee stromingen naar voor: de ene vond de omstandigheden niet geschikt om de strijd voort te zetten en zou het liefst bij de pakken blijven zitten en afwachten; de andere integendeel vond dat wij activisten moesten zijn, dat de strijd voor Vlaanderen nooit mocht ophouden en de nieuwe omstandigheden slechts tot een nieuwe “marsrichting” verplichtte.

Ik sprak met mr. [Emiel] Thiers11 en Juul Declercq en verdedigde dit tweede standpunt als het mijne. Ze lieten mij vrij en ik trad toe tot de Eenheidsbeweging: een naar de [sociale] beginselen van het Verdinaso reeds fel geëvolueerd VNV, dat me toeliet de sociaaleconomische stellingen waarvoor ik steeds in de bres had gestaan, verder na te streven. In de Ieperse stadsschouwburg, tijdens het eerste oorlogsjaar, werd mijn toetreding tot de Eenheidsbeweging bekend gemaakt.

Aanvankelijk kreeg ik tot opdracht de politieke scholing van de kaders in het arrondissement op mij te nemen. Doch begin 1941 riep de leiding van het VNV (Staf de Clercq)12 mij naar Brussel teneinde mij in te schakelen in de leiding van de sociaaleconomische politiek. Aldus vestigde ik me als leider van de hoofddienst Sociaaleconomische Aangelegenheden in de lokalen aan de Miniemenstraat te Brussel.

Ik wil er ook nog op wijzen dat ik, maanden vóór er sprake was van Winterhulp, samen met de Commissie van Openbare Onderstand te Ieper, voor de armen een dagelijkse soepbedeling organiseerde, en vooraleer ik Ieper verliet voor mijn opdracht in Brussel, richtte ik, op aanvraag van burgemeester Vanderghote13 , voor het gewest Ieper, in de Diksmuidsestraat, een bestendig secretariaat op van Winterhulp.

Te Brussel heb ik me verder ingezet voor de verspreiding van onze Nationaalsolidaristische opvattingen, en de vorming van de elementen voor de sociale kaders, zowel in de politieke organisatie van het VNV als binnen de publieke organisaties van het hervormde staatsbestel. Als beslist tegenstander van de Nazi-filosofie, werden me bij mijn opdrachten flink wat stokken tussen de benen gestoken. De SS-gezinden maakten het me soms bijzonder lastig; het meest diende ik op mijn tanden te bijten binnen de Unie voor Hand- en Geestesarbeiders, en men sloot voor me steeds weer de grenzen bij mijn bemoeienissen ten overstaan van het lot van de in Duitsland tewerkgestelde Vlaamse arbeidskrachten. In het Rijksarbeidsambt te Brussel was ik beter thuis: ik kon meer meermaals de volkse trouw en het organisatietalent van Directeur-generaal Hendrickx bewonderen, en ongedwongen stelling nemen tegen een te strakke verstaatsing, vooral op het gebied van de beroepsoriëntatie. De loon- en prijzenpolitiek had ik goed onder controle: dr. Leo Wouters14 had mijn volste vertrouwen; hij was een ware Vlaamse vriend die ook aardig wat te kampen had. In de organisatie van het beroepsleven kon ik wel iets, maar niet zeer veel in de pap brokkelen bij [Victor] Leemans15, want de Duitsers hadden hiervoor niet veel interesse! Ik heb dan een paar keer een slag kunnen thuishalen: zo de kandidatuur van mijn man voor de leiding van de bouwbedrijven, tegen de door de Duitsers voorgedragen SS-kandidaat. Ik hield me steeds voorzichtig buiten alle diensten van de bezetter en concentreerde me tegen de Nazi-levensbeschouwing waarmee ik het absoluut niet eens was. (…)

Noten

(*) De naam van Rudolf Claeys valt ook in ons zopas verschenen 11e Jaarboek Joris van Severen, meer bepaald in de bijdrage van Kristof Papin over De Slag om Poperinge. R. Claeys figureert ook op een foto als illustratie bij deze bijdrage.

1 De Torhoutse Normaalschool stond bekend als een kweekvijver van het Vlaams-nationalisme.

2 Emiel Butaye (1882-1953) werd als onderwijzer eveneens gevormd in de Torhoutse Normaalschool. Na WO.I werd hij het ‘stemmenkanon’ van de Vlaams-nationalisten in de Westhoek. Van 1921 tot 1944 was hij volksvertegenwoordiger, eerst voor de Frontpartij, later voor het VNV.

3 Waffelaert Gustave (1947-1931), sedert 1895 bisschop van Brugge. Vanaf 1920 zou hij regelmatig het Vlaams-nationalisme als gedachtestroming veroordelen.

4 Jeroom Leuridan (1894-1945), oorlogsvrijwilliger, leraar en later advocaat te Ieper. Vormde vanaf 1921 samen met Joris van Severen het leidend duo binnen de West-Vlaamse Frontpartij en binnen de redactie van De West-Vlaming.

5 Declercq Juul (1897-1955), was aanvankelijk vrijgestelde van de christelijke vakbond te Izegem; trad in 1924 toe tot O. Spruyttes studiekring en stichtte in 1929 het Vlaams Nationaal Vakverbond. Volgde Joris van Severen met dit vakverbond in het Verdinaso (Verbond van Nationale Arbeiderssyndicaten) en werd later de algemene propagandaleider van het Verdinaso.

6 Commissie van Openbare Onderstand; thans OCMW geheten.

7 Spruytte Odiel (1891-1940), was aanvankelijk proost van de Izegemse sociale werken (zie noot 5) maar werd na conflict binnen het ACW “weggepromoveerd” als kapelaan; evolueerde in de jaren ’30 tot geestelijk leidsman van de VNV-leider Staf de Clercq.

8 Huysmans Camille (1871-1968), sedert 1900 actief binnen de Belgische Werkliedenpartij, een van de drie flamingantische “kraaiende hanen”, jarenlang parlementair en burgemeester van Antwerpen.

9 Devroe Jef (1905-1976), in zijn jonge jaren actief in het AKVS, later in het Vlaams Nationaal Syndicaat (VNV-strekking); vanaf 1936 VNV-volksvertegenwoordiger, werd hij in 1941 oorlogsburgemeester van Brugge.

10 Vandenbulcke Marcel (1879-1954), graanhandelaar uit Vlamertinge, actief in de Vlaams-nationalistische politiek, eerst als gemeente- en provincieraadslid, vanaf 1929 als volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Ieper.

11 Thiers Emiel (1890-1954), advocaat, samen met Joris van Severen actief in de Frontpartij (provincieraadslid) en haar opvolgers, tot aan de stichting van het Verdinaso op 6 oktober 1931. Tal van functies binnen het Verdinaso, waarvoor hij o.m. zetelde in het in 1938 opgerichte Studiecentrum tot Hervorming van de Staat. Volgde Joris van Severen op als leider van het Verdinaso, maar slaagde er niet in de tweedracht binnen het Verbond, ontstaan na 20 mei ’40, te overstijgen.

12 De Clercq Staf (1884-1942), onderwijzer en oorlogsvrijwilliger, werd hij onmiddellijk na WO.I kamerlid voor de Frontpartij. In 1933 stichtte hij het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) – dat hij in 1940 de collaboratie binnenloodste en waarvan hij tot aan zijn overlijden de leider bleef.

13 Vanderghote Jean Charles (1891-1953) christendemocratisch burgemeester van Ieper van 1933 tot 1942 en van 1944 tot 1953. (Met dank een Het geheugen van Ieper voor de info).

14 Wouters Leo (1902-1987), advocaat, in zijn jeugd actief in het AKVS, later redactiesecretaris van Jong Dietsland; behoorde tot de Groot-Nederlandse strekking binnen het VNV en werd in 1941 generaal-gevolmachtigde voor de Arbeid.

15 Leemans Victor (1901-1971), aanvankelijk onderwijzer, later doctor in de sociologie, kende hij talrijke engagementen binnen de Vlaamse Beweging; stichter van Jong Dietsland; tijdens WO.II o.m. secretaris-generaal van het ministerie van economische zaken.

 

Houtsnede Joris van Severen


De folder voor de herdenkingsmis te Male voor Joris van Severen, die u als bijlage bij de vorige Nieuwsbrief vond, was geïllustreerd met een recent ontstane houtsnede van de hand van Wim de Cock. We nemen ze hieronder andermaal op.

houtsnedejvswimdecock.jpg

De kunstenaar beschikt nog maar over een 10-tal genummerde en gesigneerde exemplaren van deze unieke houtsnede, die met de handpers rechtstreeks van het blok werden gedrukt. Wie belangstelling heeft kan 12,50 € (inclusief verzending) overschrijven op rekening 001-028269819 t.n.v. Wim de Cock, L. Schreederslaan 12, 9111 Belsele. De eigenlijke houtsnede meet 9,5 x 9,5 cm; het bladformaat meet: h. 25,5 x b. 23,5 cm.

In Memoriam


Op 14 maart j.l. overleed te Mons/Bergen Janine Colson, echtgenote van ons medelid Jean-Pierre Destrebecq. Zij werd geboren te Petit-Rechain op 7 april 1941. Reeds 45 jaar lang was zij aan de onderste ledematen verlamd. Jean-Pierre Destrebecq was sinds 1966 lid van de Joris van Severen Orde onder de leiding van Louis Gueuning.

We vernamen het overlijden op 1 januari van Constant Ardies uit Mechelen, oud-Jong-Dinaso, maar sinds vele jaren woonachtig in De Panne, waar hij het kasteeltje van De Moeren had omgebouwd tot verkoopplaats van Chinese kunst. Was voor zo ver we weten een 7-tal jaren geleden nog in Abbeville. Hij werd op maandag 8 januari j.l. in De Panne begraven. Dit bericht verscheen eerder (in de Nieuwsbrief 2/07) maar dan met de fout gespelde familienaam Hardies i.p.v. Ardies.

Ook de oud-Jong-Dinaso Erik van Herzeele (25 mei 1928 – 13 april 2007) ging heen. Hij was de jongste zoon van Pol van Herzeele. Na WO.II was hij een tijd lang lid van het jeugdvendel Sint Gerolf, binnen het Xaveriuscollege te Borgerhout, waarin pater Van Laer een rol speelde. Erik was Dr. Juris, Lic. Pol & Soc en Bacc. Phil. In zijn beroepsleven vervulde hij een leidende functie binnen Bekaert. (VE)

Ook (Albert) Louis Stockmans (17 september 1916 – 24 april 2007), oud-Dinasomilitant, kwam ons te ontvallen. (MvdB).

We vernamen ook het overlijden van Leo Olyslager (26 november 1919 – 2 maart 2007). Leo was opgegroeid in een Antwerpse zakenfamilie en gevormd in het Jong-Dinaso en de DMO. (MvdB)

 

SPROKKELS


In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Ideologische collaboratie

“(…) De ideologische collaboratie is de collaboratie van diegenen die in eerste instantie willen collaboreren om hun nationaalsocialistische of hiermee verwante extreemrechtse denkbeelden te verwezenlijken. Vóór de oorlog waren er enkele dergelijke kleine groepjes in Vlaanderen, maar die hadden noch veel aanhangers noch veel invloed. (…) Het Verdinaso moet hierbij zeker niet gerekend worden omdat het Verdinaso als zodanig tot 1941 zeker geen nationaalsocialistische idealen verkondigde, en als autonome politieke en/of ideologische factor door de moord op Van Severen en door het ontstaan van de eenheidsbeweging in 1941 volledig uitgeschakeld was. Diegenen die Van Severen best meenden te kennen, beweren steevast dat hij niet zou gecollaboreerd hebben. Dat is vermoedelijk juist, maat valt uiteraard niet te bewijzen noch te weerleggen. De leden van het Verdinaso hebben zich in diverse richtingen verspreid, en zodoende verschillende collaboratie- of verzetsgroepen vervoegd. (…)”

________________________

Hugo Thibaut, Vlaams bewogen in de 20e eeuw. Mijn verhaal, Uitgave Familie Thibaut, Kapellen, 2005, p. 107.

 

Een positieve noot tot besluit?

“(…) Joris van Severen heeft een belangrijke historische betekenis en zijn Verdinaso heeft onmiskenbaar impact gehad op de politieke geschiedenis van dit land. Het gedachtegoed van het nationaal solidarisme bevat bovendien tal van waardevolle elementen, die ook vandaag nog inspirerend kunnen werken. Maar dit alles betekent daarom nog niet dat men Joris van Severen op het altaar der Heiligen moet verheffen. Heilig was hij zeker niet, integendeel.”

______________________

Edwin Truyens, Van Severens lusten, in: Kort Manifest, nr. 150 (okt.-nov. 2006), p. 9, n.a.v. zijn recensie van Van Severens oorlogsdagboek Die vervloekte oorlog.