> nieuwsbrief >
2007 - nr 2
Inhoud
Mededelingen
Hernieuwen
ledenbijdrage 2007
Het hernieuwen van de
ledenbijdragen verliep behoorlijk vlot. Maar als
steeds is er een klein percentage “achterblijvers”. Zij
krijgen alsnog een
herinnering aan. Ter herinnering: in ruil voor een ongewijzigde basisbijdrage
van 25 € verzekert men zich ook in 2007 van een abonnement op
onze Nieuwsbrief Joris van Severen en van
het Jaarboek
Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed,
zijn werk. Als
steeds konden we er andermaal met dank vaststellen dat een aantal leden
spontaan deze basisbijdrage afronden tot het ronde bedrag van 30
€. Zij
immers maken het ons mogelijk om extra-initiatieven te ontwikkelen, als
b.v.
het aanstaande colloquium (waarover verder meer) en de publicatie van
brochures
naast de Nieuwsbrief en het Jaarboek.
Het betaalformulier heeft
slechts de bedoeling het u makkelijk te maken. De penningmeester dankt
bij
voorbaat voor een vlotte afhandeling.
Vooruitblik op
2007 – 11e Jaarboek – 5e Colloquium
Naast de publicatie van het Jaarboek
Joris van Severen – reeds het 11e in de rij! – in mei aanstaande (waarvan inhoudsopgave
verderop), waarbij voor de leden
andermaal een aflevering uit onze groene brochurereeks – Joris van Severen, Estheet, Katholiek, Libertijn, van de
hand van Rudy
Pauwels - zijn we op zaterdag
6 oktober 2007 tevens ook aan
ons 5e Colloquium Joris van Severen
toe. Ook voor dit colloquium zijn we andermaal te gast in de
Benedictijnerabdij
van Zevenkerken
nabij Brugge. Noteer
alvast datum en plaats. In onze volgende Nieuwsbrief
brengen we het volledig programma van het colloquium.
Verder zien we dit jaar ook uit naar
aangekondigde
publicatie van de Universitaire van de definitieve Inventaris
van het Archief Joris van Severen dat berust binnen de
Leuvense Universiteitsbibliotheek.
Momenteel zijn er besprekingen aan de hand
tussen de vzw Abbeville en de Stichting
Joris van Severen, teneinde
het luik ‘herdenkingen’ in zijn geheel over te dragen aan
de Stichting Joris van Severen. In dit overgangsjaar
wordt daarom afgezien van het inrichten van de traditionele bedevaart
naar de
graven van Joris van Severen en Jan Rijckoort. Op 12 mei
gaat enkel de door de Stichting
Joris van Severen ingerichte herdenkingsmis door in de kapel van
het Slot
van Male (Sint-Kruis, Brugge).
Het programma aldaar ziet er uit als volgt:
16 u. 30: Plechtige
Gregoriaans gezongen H.
Mis, met homilie door de E.H. Adrien Dhooghe, in de Abdijkapel van het
Grafelijk Slot van Male, Pelderijnstraat 14, 8310 Sint-Kruis Brugge
(aandacht: nieuwe locatie!) ter nagedachtenis van
Joris
van Severen, Jan Rijckoort en al onze overledenen.
18 u. 00:
Receptie, aangeboden door de Stichting
Joris van Severen vzw.
Inhoud
11e Jaarboek Joris van Severen
Ten
geleide
Maurits Cailliau
De
literaire voorkeuren van Joris van Severen tijdens de Eerste
Wereldoorlog
Kurt Ravyts
Dinaso-studentenactie
in Nederland
Ruud Bruijns
De Slag
om Poperinge - de putsch om het Vlaams Huis in 1933
Kristof Papin
Het
Verdinaso gezien vanuit de optiek van
'Schakels'
Piet Tommissen
Een taaie legende: "La Belgique? -
Qu'elle crève!"
Jef
Werkers
Het nieuwe jaarboek verschijnt medio
mei 2007. Tot zolang kan het tegen de ledenprijs van 25 € besteld
worden.
Karel van Caneghem, Geel
Joris van Severen
is in mijn gedachten.
De woede die ik
voel bij zijn plotse dood.
Een zoveelste
slachtoffer van de Belgische staat,
geholpen in deze
door Frans verraad.
Joris van Severen
volg ik trouw.
Zijn woord geldt
nog steeds in deze tijd.
België betuigt
geen spijt.
Volg hem die
opstaat en ons allen leidt.
Een nieuwe
marsrichting is aangebroken.
Vijanden slaan we
neer.
Het onversneden
woord is ons zwaard.
De cirkel is rond,
allen op.
Joris van Severen
is in mijn gedachten.
Zijn idee, ons
idee, zullen ze niet langer verkrachten.
Het ideaal dat
Joris van Severen en het Verdinaso ons brachten.
We trekken ten
strijde tegen allen die ons verachten.
Over Artur Mahraun en
zijn Jungdo
Piet Tommissen, Ukkel
Wie zijn
licentiaatsverhandeling aandachtig gelezen heeft, weet dat het
Tot mijn
verbazing maakt Pauwels geen gewag van Artur Mahraun (1890-1950),
ofschoon Van Severen hem, of juister zijn Jungdeutsche
Orden (afgekort: Jungdo), tweemaal in De West-Vlaming
vernoemt.
De eerste keer in 1929 bij wijze van voorbeeld, de tweede keer in 1930
i.v.m.
het verschil tussen de begrippen volk en natie.4 Tenzij ik
me vergis
heeft Arthur de Bruyne (1912-1992) in de secundaire literatuur als
allereerste
Mahraun vernoemd, helaas zonder nadere toelichting.5
De verdienste de kijker op deze man, zijn ideeën
en zijn organisatie te hebben gericht, komt toe aan de heren
Eerstgenoemde
meent dat “een direct aanwijsbare band tussen Mahraun en Van
Severen niet
bestaat”, doch voegt er onmiddellijk bij: “bepaalde
passages uit Hier
Dinaso! lijken soms zelfs woordelijk overgenomen uit Der
Jungdeutsche.”6
De heer Cailliau stipt in een voetnoot aan dat het opus 10 Jahre
Jungdeutscher Orden in de bibliotheek van Van Severens aanwezig
was, “wat
er op wijst dat hij Mahrauns beweging volgde.”7
Terwijl Creve
niet uitsluit dat Van Severen de Jungdo leerde kennen, hetzij via
de
dichter Wies Moens (1898-1987), hetzij via
priester Maurits Geerardijn (1896-1979), hetzij via de
contacten die sinds 1926 bestonden tussen Valois en Barrès
(niet Maurice [1862-1923] doch diens zoon Philippe [1896-?]) en de Jungdo.8
Zijnerzijds wijst Cailliau er op dat de Jungdo model heeft
gestaan bij
de oprichting door priester Robrecht de Smet (1875-1937) van de Jong
Vlaamsche Gemeenschap (1928-31).
omgedoopt in Jong Nederlandsche Gemeenschap (1931-35), maar
rept met geen
woord over Van Severen.9
Zelf heb ik in het begin van de zestiger jaren der vorige
eeuw een
artikel over Mahraun en zijn Jungdo gepleegd, na bij Wolfgang
Lohmüller.
de toenmalige voorzitter van de in december
Mijn proeve
doet dus in genen dele afbreuk aan mijn respect voor het degelijk werk
van de
heren Creve en Cailliau. Integendeel zelfs: het wil me voorkomen dat
hun en
mijn teksten zich aanvullen i.p.v. zich te overlappen. Het is me
overigens
opgevallen dat we alle drie wel eens andere bronnen raadplegen!10
Alvorens mijn exposé voor te leggen wens ik de heren Cailliau en
Dr.
De in
In 1908 nam
Mahraun dienst in een infanterieregiment, dat nog het Pruisisch
princiep “meer
zijn dan schijnen” huldigde. In dat midden kreeg hij tevens
inzicht in het dieper
wezen van hiërarchie en tucht: die ervaring ligt wellicht aan de
basis van het
achteraf door hem gehuldigd autoriteitsbeginsel. Tijdens Wereldoorlog I
-
terloops weze aangestipt dat hij o.m. bij de strijd om Luik in de
voorste
gelederen streed - kwam daar nog het Kriegserlebnis bij: het
vormt de
derde bron van zijn toekomstig politiek denken en handelen.
Als hoog
gedecoreerde luitenant werd Mahraun in
Deze
piepjonge organisatie, in de wandeling Jungdo genoemd,
onderstreepte
uitdrukkelijk dat ze geen Verein wenste te zijn naast de
talrijke
bestaande Vereine en het beklemtonen van haar
‘orde’-karakter is haar
succes voorzeker ten goede gekomen: begin 1922 telde men 200 afdelingen
en ruim
75.000 leden! Onder hen persoonlijkheden die reeds naam gemaakt hadden,
zoals
de Germanenvorser Kurt Pastenaci (1894-1961) en een paar generaals, of
die het
tot een zekere beroemdheid zouden brengen, zoals de staatsrechtsleraar
Reinhard
Höhn (1904-2000)11 en waarschijnlijk ook Albert Leo
Schlageter
(1894-1923).
Qua organisatie vertoonde de Jungdo gelijkenis
met de middeleeuwse Ritterorden. Immers, Mahraun was de Hochmeister
die
met zijn commandanten (Komturen) de gewesten (Balleien) en
- het
laagste echelon - de plaatselijke afdelingen (Bruderschafien) en
de in
universiteiten geboren groepen (Hochschulgesellschaften) bestuurde.
Regelmatig kwamen de leden (Brüder) in algemene
ledenvergaderingen (Bruderkonvente),
de leidende leden (Meister) in kapittels (Kapitel) samen.
In
afwijking van wat in vrijwel alle gelijkaardige organisaties niet
gebeurde,
werden de leden van de Jungdo wèl regelmatig en
intensief geschoold
(lessen gegeven tijdens politieke avondbijeenkomsten) én
getraind
(weersportoefeningen). Bovendien kregen ze de afkeer voor uitheemse
muziek
ingeënt en werd de meisjes het bubikopf-kapsel, het dragen van
pullovers en
trenchcoats ten zeerste afgeraden. Niet te vergeten dat in een krant,
een
tijdschrift en brochures de leer tot in den treure uiteengezet en/of
gepropageerd werd.
Schone
liedjes duren zelden lang. Dat ondervond ook de Jungdo. Kort
achter
mekaar werd de orde verboden en gedeeltelijk ontbonden; de eerste keer
i.v.m.
de mislukte Kapp-putsch12, de tweede maal na de moord op
minister Walther
Rathenau (1867-1920) door rechtse extremisten waaronder de auteur Ernst
von
Salomon (1902-1972). Doch de leiding zette de werfactie gewoon voort en
richtte
geheime afdelingen op. In die moeilijke periode ging Mahrauns
echtgenote zelfs
met de eerste bundeling van jonge vrouwen, de Schwesternschaft, van
start. Het duurde tot in 1923 alvorens het Geusenhilfswerk begon
te
functioneren: alleen al in de maand oktober werd in Kassel aan 7.000
behoeftigen
een warme maaltijd aangeboden.13
Pijnlijker
was het feit dat men zich ook van katholieke zijde voor het Jungdo-verschijnsel
ging interesseren. Het begon in 1924 met een venijnig geschrift van de
franciscaan
Erhard Schlund (1888-1953)14, weldra gevolgd door
banbliksems vanuit
de bisschoppelijke zetels Paderborn en Breslau. Deze reacties waren het
logisch
uitvloeisel van het koketteren van de Jungdo met
Duits-religieuze, lees:
nieuw-heidense, stromingen én met het oogluikend dulden van de
invloed van de
anthroposofie van Rudolf Steiner (1861-1925). Wanneer men weet dat het
in
Westfalen vooral priesters en jonge kapelaans waren die de Jungdo-afdelingen
leidden. begrijpt men de bezorgdheid vanwege
Mahraun. Die decreteerde zonder dralen het nieuw parool: “Geef
het volk wat het
volk en God wat God toekomt.”
Bijna
gelijktijdig ontstond in de schoot van de orde gemor over Mahrauns Franzosenpolitik.
Deze politiek beoogde een Duits-Franse toenadering, ja zelfs
samenwerking,
en dat zag menig Jungdo-lid niet
zitten. Zo min trouwens als het feit dat de potasmagnaat Arnold
Rechberg
(1879-1947), een rabiate antibolsjewist en om die reden het initiatief
van
Mahraun genegen, die politiek financieel steunde.15
Wat er ook van zij, Mahraun kondigde deze tegen
de in Duitsland overheersende revanchementaliteit in Leipzig ten
aanhore van
35.000 leden (overwegend Saksische) aan. De kern van zijn betoog vindt
men
terug in een interview dat de Franse krant Le Matin op 29
augustus 1925
afdrukte: Mahraun benadrukte dat in zijn optiek de op Duitsland
terugslaande
bepalingen van het verdrag van Versailles dienden geschrapt en de
bezette
gebieden ontruimd, en dat de Duits-Poolse grens moest worden herzien.
Volgens Klaus
Hornung (°1927) stond noch Mahraun noch Rechberg een kruistocht
tegen de
Sovjet-Unie voor ogen. Deze kenner interpreteert die Frankrijk-politiek
als een
poging om “een Europese politiek in de zin van een ‘derde
kracht’ tussen Oost
en West voor te bereiden” en op die manier het bolsjewisme op
vreedzame wijze
te weren. Hij onderstreept tevens dat de promotoren van die politiek
geen heil
zagen in de Volkenbond en evenmin in de zelfs in Frankrijk door
invloedrijke
politici en intellectuelen gesteunde pan-Europese gedachte van graaf
Richard
Coudenhove-Kalergi (1894-1972).16
Het feit dat
het autoriteitsbeginsel het lager kader de mogelijkheid ontnam
dergelijke
beslissingen van de centrale leiding van de Jungdo te
amenderen, gaf
aanleiding tot de desertie van waardevolle elementen en tot
sektevorming. Tot
die laatste protestuiting nam de latere nazi-minister voor
sportaangelegenheden
Hans von Tschammer und Osten (1887-1943) zijn toevlucht. Mahrauns
Frankrijk-politiek
viel overigens evenmin in goede aarde bij de pangermanisten van het
genre
Heinrich Class (1868-1953), noch bij diens discipel Alfred Hugenberg
(1865-1950), eigenaar van een krantenconcern waarin door een sterk
anti-Frans
ressentiment gedreven oudstrijders het goede weer maakten, noch bij de
nationaal-socialisten. Uiteraard evenmin in kringen van de Reichswehr
die
vlijtig meewerkte aan de door het verdrag van Rapallo (16 april 1922)
mogelijk
geworden geheime Duits-Sovjetische militaire collaboratie.
Had de Jungdo,
in weerwil van de crisis waarin hij verkeerde, toch de wind in de
zeilen?
Men is geneigd het te geloven wanneer men leest dat de liberale
politicus
Gustav Stresemann (1878-1929) in 1928 van één miljoen
leden gewaagde en het
Franse Deuxième Bureau er drie jaar later 500.000 telde.17
In
ieder geval achtte Mahraun het ogenblik gekomen om een sinds geruime
tijd in
het vooruitzicht gesteld Jongduits manifest te lanceren. Dat gebeurde
op 18
december 1927 met 4.000 Meister als toehoorders. Het gaat
hierbij om de
uitgerijpte neerslag van een denken over staat, politiek, economie enz,
dat
jaar in jaar uit geëvolueerd was.18 In dit manifest
wordt geopteerd
voor de niet parlementaire sociale volksstaat. bestaande uit zogeheten Nachbarschaften,
d.i. groepen van telkens zowat
De publicatie
van het manifest verwekte heel wat deining. Niemand betwistte dat het
aan
oprechte vaderlandsliefde en idealisme ontsproten was. Velen hadden het
daarentegen moeilijk met het realiteitsgehalte van de stellingen. Dat
de
socialisten de ondergeschiktheid van de economie in verband brachten
met sterke
burgerlijke invloeden is geenszins verwonderlijk. Minder evident is de
mening
van Alfred Weber (1868-1958): volgens deze gekende socioloog ging de
staatsopbouw op nachbarschaftliche grondslag de heerschappij
van de
middelmatigheid en een veralgemeende vervlakking in de hand werken.20
Edgar Jung (1894-1934), de in 1934 door de nazis vermoorde secretaris
en ghostwriter
van de politicus Franz von Papen (1879-1969), was het met Mahraun
over veel
eens, doch vond de idee van de Nachbarschaft ongeschikt als
basis voor
politiek zelfbestuur.21
Hoe dan ook,
in 1928 en 1929 leidde de drang om tot praktische verwezenlijkingen te
kunnen
komen in april 1929 tot de oprichting van een partijenoverkoepelende Volksnationale
Reichsvereinigung waaraan ruim 600 persoonlijkheden hun steun
verleenden,
o.m. de pedagoog Ernst Krieck (1882-1947). Bij gebrek aan
belangstelling kwam
het slechts tot een alliantie tussen de Jungdo en de Deutsche
Demokratische Partei. Aldus ontstond de Deutsche Staatspartei,
die
geen lang leven beschoren was, want de verkiezingen van 14 september
1930 vielen
falikant uit (20 zetels), die van 6 november 1932 waren gewoon
desastreus (nog
2 zetels). Het parlementair experiment bracht heel wat Jungdo-leden in de war en
veroorzaakte een nieuwe desertiegolf.22
Het waren
hoofdzakelijk hogeschoolstudenten die het verval in een nieuwe opgang
ombogen.
Zij grepen terug op het in 1924 door Mahraun bepleitte autarkisch
princiep van
de volksdienstplicht. Weldra registreerde men 300 Arbeitseinsatze, stelde
financieminister Klepper
Hitler, in Jungdo-middens Pyrrhus II of ook wel
Lodewijk XIV genoemd, duidde het bestaan van de organisatie nog enige
tijd. De Jungdo
kantte zich tegen de Nazi-partij en Mahraun belegde in Bielefeld
een Kapitel,
naar hij later gezegd heeft met de bedoeling tot een gewapende
weerstand
tegen het Nazi-regime te komen. Dat liedje ging niet door: de Jungdo
werd
in juni 1933 verboden en Mahraun twee weken later aangehouden en door
de
Gestapo gemarteld; bij gebrek aan harde bewijzen werd hij in september
1933 op
vrije voeten gesteld. Belangrijk om weten: Jungdo-leden
hebben zich in de Duitse weerstand verdienstelijk gemaakt.24
Mahraun bleef
in leven door boeken te schrijven (dichtbundels, romans, toneelstukken)
die onder
eigen naam of onder zijn schuilnaam Dietrich Kärner verschenen
zijn. Toch is
hij wel eens schaapsherder geweest om de twee eindjes aan mekaar te
kunnen
knopen. Tijdens W.O. II werd hij niet gemobiliseerd maar de ironie van
het lot
heeft gewild dat de Engelsen hem in 1945 andermaal interneerden. Na
zijn
vrijlating richtte hij de Jungdo opnieuw op (1948) en schreef
diverse
brochures en een boek.25
De doorstane mishandelingen en ontberingen hadden zijn dood op 59-jarige leeftijd voor
gevolg; hij werd in maart
Er rest me de
hamvraag aan te snijden: heeft Joris van Severen invloed van Mahraun,
resp. van
de Jungdo ondergaan? Bij gebrek aan documentatie en rekening
houdende
met de mogelijkheid dat in de niet-gepubliceerde dagboeken indicaties
te vinden
zijn, verklaar ik me onbevoegd om die vraag te beantwoorden. Toch
vallen
gelijkenissen niet te loochenen, maar of ze ons berechtigen van invloed
te
gewagen is minder evident. De kunst bestaat er nu in de gedrukte en de
ongedrukte documenten te bestuderen. Wanhopen is alleszins uit den boze.
3 Cf. mijn artikel “Heeft Joris van Severen
invloed van Georges Sorel ondergaan?”, deze Nieuwsbrief 9e
jg., derde
trimester 2005, pp. 11-15.
4 J. van Severen, (a) “Om de zege zo stevig
mogelijk te consolideren en uit te baten”, De West-Vlaming (Rumbeke),
22
juni 1929, p. 1; (b) “De vooruitgang van onze zienswijze in de
provincie Antwerpen.
Volk en natie”, De West-Vlaming (Rumbeke), 26 april
1930, p. 2.
6 Balder (=
8 Balder, art.
cit. (vt 6), p. Wat Geerardyn betreft, weze opgemerkt dat hij
sympathiseerde met De Smet, zodat hij Van Severen inderdaad over de Jungdo
kan
geïnformeerd hebben.
10 Het is vreemd dat noch Creve noch Cailliau de
in boekvorm ter beschikking staande dissertatie van de (latere
hoogleraar) Klaus
Hornung gebezigd hebben: Der Jungdeutsche Orden, Düsseldorf:
Droste
Verlag, 1958, 160 p., nr.
11 Tot mijn spijt stond een naar ik vernam
belangrijk opus van Höhn niet te mijner beschikking: Artur
Mahraun, der
Wegweiser zur Nation. Sein politischer Weg aus seinen Reden und
Aufsatzen, Rendsburg:
Schieswig-Holsteinische Verlags-Anstalt, 1929, 143 p.
13 KI. Hornung, op. cit. (vt 10), p. 40.
14 E. Schlund, ofm, Der Jungdeutsche Orden, München:
Pfeiffer & Co., 1924, 57 p. De brochure is gebaseerd op opstellen
die in de
Allgemeine Rundschau verschenen waren. - Deze pater bezorgde me
destijds
een exemplaar van zijn boek Modernes Gottglauben. Das Suchen der
Gegenwart
nach Gott und Religion, Regensburg: Habbel, z.j. (= 1939), 307 p;
het heeft
me toen zeer geholpen.
15 (a) Over deze politiek, cf. o.m. K. Hornung, op.
cit. (vt 10), pp. 42-50: “Der
nationale Friede am Rhein’: Versailles und die
Aussenpolitik”. - (b) Over
Rechberg, cf. Eberhard von Vietsch (01912), Arnold Rechberg und das
Problem
der politischen Westorientierung Deutschlands nach dem ersten
Weltkrieg, Koblenz:
Staatsarchiv, 1958, nr.
16 KI. Homung,
op. cit. (vt 10), pp. 43-45.
17 Georges Castellan (°1920), L’Allemagne de
Weimar 1918-1933, Parijs: Colin, 1969, 443 p., in de reeks
‘U - série: Histoire
contemporaine’; cf. p. 110.
19 Ernst Maste, Die Republik der Nachbarn.
Die Nachbarschaft und der Staatsgedanke Artur Mahrauns, Giessen:
Walitor-Verlag, 1957, 219 p.
20 Kl. Hornung, op. cit. (vt 10), p. 86.
21 Bernhard Jenschke, Zur Kritik der
konservativ-revolutionären Ideologie in der Weimarer Republik?
Weltanschauung
und Politik bei Edgar Julius Jung, München: Beck, 1971,
VIII-200 p., nr.
22 Alexander Kessler, Der Jungdeutsche Orden
auf dem Wege zur Deutschen Staatspartei, München:
Lohmüller, 1980, 27 p.,
nr.
23 Johann Hille, Mahraun. Der Pionier des
Arbeitsdienstes, Leipzig: Kittler, 1933, 90 p.
24 Twee voorbeelden die in
25 Voorbeelden geeft Claus Wolfschlag (°1966),
Hitlers rechte
Gegner. Gedanken zum nationalistischen Widerstand, Engerda:
Arun-Verlag.
1995. 214 p.: cf. pp. 65-74 (tekst: “Arthur [sic]
Mahraun und der ‘Jungdeutsche Orden’”) en pp. 193-195
(78 vt).
In Memoriam
Op zaterdag 27
januari l.l. hebben we te Huldenberg (tussen Tervuren en Leuven) ten
Grave
gedragen Marie-Immaculée,
Gravin Thierry
de Limburg Stirum en van het Heilige Rijk, geboren Prinses de Croÿ,
Sterkruisdame, Grootkruisdrager van de Ridderorde van het Heilig Graf
van
Jeruzalem, overleden op 23 januari
De kerk waar de H.
Mis opgedragen werd, was te klein voor de vele aanwezigen; een prille
lentezon
was van de partij. De uitvaartdienst werd opgeluisterd door het
Leuvense
Gregoriaans Koor dat o.m. het Requiem, het Salve Regina en het In
Paradisium
vertolkte.
In zijn homilie
huldigde de celebrant de persoonlijkheid van de overledene en
herinnerde hij
eraan dat haar familiaal devies was: Je
marche droit – Ik stap rechtop. Een tuil van rode en witte
bloemen – de
kleuren van het Rijk – sierde de eenvoudige houten kist.
Ik wil er aan
herinneren dat de overledene behoorde tot de getrouwen van Joris van
Severen en
van Louis Gueuning. Tijdens de laatste levensjaren van Van Severen was
zij,
samen het haar zuster Madeleine, Prinses
van Croÿ, als het ware de boodschapster en de heraute bij de
Belgische en
de internationale adel (in Noord-Nederland, Luxemburg, Duitsland,
Frankrijk …)
van de doelstellingen van het Verbond van Joris van Severen. Tijdens en
na de
Tweede Wereldoorlog betuigde zij dezelfde moed en trouw aan Gueuning,
met het
oog op het herstel van de Nederlanden. Aldus nam zij de draad op van al
onze
vorsten die het lichtend voorbeeld indachtig zijn en blijven van Keizer
Karel V
(1500-1558).
De bedevaarders naar
Abbeville hebben haar vaak
aanwezig gezien op de plechtigheden aan het dubbelgraf van Joris van
Severen en
Jan Rijckoort.
Joseph Peeters
We vernamen het
overlijden op 1 januari van Constant
Ardies uit
Meche-len,
oud-Jong-Dinaso, maar sinds vele jaren woonachtig in De Panne, waar hij
het
kasteeltje van De Moeren had omgebouwd tot verkoopplaats van Chinese
kunst. Was
voor zo ver we weten een 7-tal jaren geleden nog in Abbeville. Hij werd
op
maandag 8 januari j.l. in De Panne
begraven. (VE)
Lectuurnotities
In het perspectief
van ons 5e Colloquium Joris
van Severen, dat zal doorgaan in oktober a.s., kunnen o.a. als
voorbereidende lectuur sterk aan bevolen worden:
·
J.J.A.
Mooij, Het Europa van de filosofen, Uitg.
Klement /Pelckmans.
·
Gilles
Lipovetsky, L’ére du vide. Essais sur
l’individualisme contemporain, Ed. Gallimard – dat
perfect de “beslissende les van de Eerste
Wereldoorlog”
van Joris van Severen weergeeft, die op 20 oogst 1934 noteerde dat “de wereld een wildernis” geworden was.
·
Olivier
Mongin, La peur du vide. Essai sur les
passions democratiques, Seuil, 1991 en 2003 (pour la
préface inédité) -
waarin de auteur de democratie i.p.v. het democratisme beschrijft,
zoals Joris
van Severen reeds in Ter Waarheid deed
in de jaren twintig.
En wat de religieuze
ondergrond van Joris van Severen betreft, het reeds wat oudere:
·
Lucien
Goldman, Le Dieu caché, Gallimard,
1959. En in tegenstelling daarmee:
·
Georg
Brandes, Nietzsche. Essai sur le
radicalisme aristocratique, L’Arche, 2006, met de
“Philisters” van de jonge
Van Severen te benaderen.
Rudy Pauwels
Sprokkels
In deze
rubriek
verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin
Joris van
Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest
treffende
passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We
verzoeken
onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze
rubriek 'stof'
kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.
Orde
van den Prince
“(…) Ook andere elementen van de vooroorlogse Vlaamse Beweging maakten indruk op de jonge [Guido] van Gheluwe. Hij had bewondering voor bepaalde ideeën van Joris van Severen, de verfijnde West-Vlaming met groot-Nederlandse idealen, die hoewel uit de Franstalige bourgeoisie afkomstig, zich met hart en ziel zou inzetten voor de verheffing van het Vlaamse volk en ijverde voor het tot stand komen van een Vlaamse elite, die hij zag als de ontbrekende schakel in een volwaardige Vlaamse emancipatie. Door zijn aangeboren stijl en voornaamheid bekoorde Van Severen menig Vlaamsvoeldende, die het vooroorlogse flamingantisme tot zijn ongenoegen vaak geassocieerd zag met een luidruchtige boertigheid. (…)"
_____________________
Kristin Wildiers-Van der Wee, Kroniek van de Orde van den Prince
1955-1990, Uitg. Pelckmans, 1990, pp. 15-16. Hetzelfde
tekstfragment – maar
dan op p. 26 - vindt men ook terug in Vlaanderen
ontmoet Nederland. De geschiedenis van de Orde van den Prince, Lannoo,
2005.
‘Als later
nog bestaat’
“Voor
Als later nog bestaat schreef Lucienne Stassaert (°1936)
zeven boeiende gedichten bij even zovele schilderijen van Rachel Baes
(1912-1983). Alhoewel Baes geen professionele opleiding volgde, tekende
en
schilderde zij vanaf haar kinderjaren. Na de dood van haar geliefde in
1940 gaf
haar kunst blijk van een grotere introspectie: dromen, herinneringen
aan haar
kindertijd, sprookjes en verhalen, angsten en verborgen wensen
vermengen zich
in bizarre scènes. Haar schilderijen roepen een mysterieuze,
vaak angstige
sfeer op. Lucienne Stassaerts pen weet zich perfect in deze wereld in
te
leven.”
___________________
N.a.v. Lucienne Stassaert, Als later nog bestaat, Uitg. P, ISBN 90-76895-61-9.
Gebleven
is de adel
SEVEREN, Joris van (1896-1940): Vlaams-nationaal en Heel-Nederlands politicus, ideoloog en leider. Na de tragiek van de Frontbeweging aan de IJzer (1914-1918), als ‘officier met de soldatenschoenen’, ontpopte de Wakkense notariszoon zich tot een invloedrijk politicus, eerst in de Vlaams-nationale beweging, maar dan meer en meer op een Heel-Nederlands spoor. In 1931 stichtte hij, met Wies Moens, het Verbond van Dietse Nationaal-solidaristen (Verdinaso). Van een VoIks-Dietse, Groot-Nederlandse instelling evolueerde Van Severen echter naar een Heel-Nederlandse, Bourgondische ‘nieuwe marsrichting’ die, tot veler verbazing, de Belgische staat -‘een tactiek’ zei hij - erkende èn het koningshuis. Wies Moens en andere nationalisten keerden zich af. Het Verdinaso viel op door stijl en voornaam-heid. Al verafschuwde Van Severen Hitler en nazisme, toch werd hij door de staatsveiligheid’ in mei 1940 aangehouden en met een spooktrein naar Frankrijk gevoerd waar hij in Abbeville werd vermoord door dronken Franse soldaten, toen hij het neerschieten van weerloze lotgenoten wilde doen ophouden. Weinig politieke figuren uit ons verleden hebben momen-teel nog zulk een sterke invloed als Van Severen. De jaarlijkse bedevaarten naar zijn graf, meer dan zestig jaar na zijn dood, bewijzen dat.
___________________
Tekst omtrent Joris van Severen in: Erik Verstraete, Gebleven is de adel, (Verkla-rend namenregister), p. 61.
Archief
Raf Renard
“(…) Als Vlaamsgezinde jongeling kwam de kersverse jurist in de jaren 1930 onder de bekoring van het Verdinaso en zijn charismatische leider Joris van Severen. (…) Raf Renard (…) onderging de flamingantische invloed van de lokale onderpastoor (te Rollegem bij Kortrijk) Maurits Geerardyn. (…) In de jaren 1930 was hij actief betrokken bij het Verdinaso en onderhield hij vriendschappelijke relaties met zijn leiders, onder andere Joris van Severen. Bij het overlijden van deze laatste in 1940 trok Renard zich terug uit de beweging. Tijdens de bezetting hield hij zich afzijdig van politieke en Vlaamsgezinde actie. (…)
Het archief-Renard vertoont belangrijke lacunes, bijvoorbeeld zijn optreden in het Verdinaso (…).”
_____________________
Godfried Kwanten, Wegbereider
en specialist van de
taalwetgeving. Archief Raf Renard, in: KADOC-Nieuwsbrief,
nr. 2, 206, pp. 4-5, naar aanleiding van de verwerving van het
archief-Renard. Opm.: tijdens de bezettingsjaren onderhield hij wel nog
contacten met o.m. Luc Delafortrie die, na zijn kortstondig
collaboratieavontuur,
de Dinaso’s binnen de krijtlijnen van Joris van Severens leer
poogde te houden
middels het Genootschap Joris van Severen.
Oorlogsdagboek
“Gedreven, verliefd en verscheurd. Met deze drie woorden zou ik de persoonlijkheid van de dagboekschrijver die uit het onthutsende dagboek Die vervloekte oorlog en uit de modder van die ‘Groote Oorlog naar boven komt willen samenvatten. Het duurde meer dan een halve eeuw eer Vlaanderen erachter kwam wie deze paradoxale Georges (Joris) van Severen was geweest. – Kwam het er wel achter?”
______________________
Vlaamsgezinde
ondernemers
“(…) Na zijn vertrek uit het VNV evolueerde hij [Tony Herbert] pardoxaal genoeg in Verdinaso-richting. (…) Hij zweerde bij een corporatistische staatsinrichting. Het sociale netwerk van deze ondernemer bestond dan ook meer en meer uit de katholieke conservatieve koningsgezinde milieus. Herbert bleef wel een Nieuwe Orde-figuur. (…)”
“(…) Zijn [Léon Bekaerts] gematigde Vlaamse houding zal een rol spelen bij het carrièreverloop van Bekaert tijdens Wereldoorlog II. Hij had sympathie voor het Verdinaso en was in 1940 voorstander van een regime dat op autoritaire leest zou worden geschoeid. (…)”
________________________
Angélique
Vanderstraeten, in ’t Pallieterke, rubriek
Uit de smalle beursstraat, respectievelijk
26 juli en 2 augustus 2006, p. 14.
De Dietse
aristocratie
“(…) Ik deel
de mening van het Studiecentrum Joris van Severen: had Van Severen ook
geen
plaatsje verdiend in Ballegeers boek? Was het niet Van Severen die
spotte met
het slordige en allesbehalve aristocratische voorkomen van de
‘flamingantische
intellectuelen’? Stelde hij niet de luidruchtige betogingen en
massameetings
aan de kaak als ‘schijnbare machtsontplooiing’? Wou hij
niet uit àlle standen
van de bevolking – ook de lagere! – de beste en edelste
elementen selecteren om
een nieuwe elite te vormen: de Dietse aristocratie? Zijn DM0 (Dietse
Militanten
Orde) was dan ook een nog nooit gezien fenomeen en de meest
adembenemende
formatie ooit op het Vlaamse politieke toneel! Laten we Ballegeers
bevindingen
over de adel eens toetsen aan Joris van Severens standpunten. Op blz.
103-104
wijdt Ballegeer een stukje aan ‘Eigenschappen in het algemeen aan
de adel toegeschreven’.
Een eerste eigenschap van de adel is dat ze een scherp besef van tijd
heeft.
Onophoudelijk maar geduldig kan ze soms decennia lang naar haar doel
toewerken.
want kansen kunnen keren. De oude adel erfde daarbij de ervaring uit
een lange
familiegeschiedenis. Bij Van Severen luidt het: ‘Het màg
niet snel gaan! (...)
Het geduld waarover ik hier spreek. is geenszins: lijdzame berusting.
Integendeel! Het is de kracht der zelfbeheersing. De kalme volharding
in het
volbrengen van een grote taak. Elke dag, elk uur doen wat moet gedaan
worden.
zonder één ogenblik te vergeten dat wat men doet,
gehoorzamen moet aan een
groot plan, dat gemeenschappelijk moet uitgevoerd worden, volgens
directieven
die men dikwijls niet begrijpt, omdat men ze niet kan
beoordelen.’ Ballegeer
leert ook dat de adel doorgaans een goed
besef van ruimte heeft, en hij citeert Baron Didrik Snoy: ‘Nu
Europa in wording
is, hebben onze families een duidelijk voordeel, omdat ze niet alleen
Belg zijn.
De adel is altijd Europees geweest, waardoor wij ons gemakkelijk aan
Europa
kunnen aanpassen.’ Ook Joris van Severen is een overtuigd
Europeaan: ‘Indien
het nationalisme ons geen methode, geen element van methode, aan de
hand doet
voor de klassieke Europa-architectuur, dat het nationalisme dan naar de
duivel
loopt. Indien wij met het nationalisme iets anders willen dan het
opbouwen in
ons milieu, in ons vaderland, met onze kracht, van een stuk klassiek
Europa,
laten wij dan liever gaan boeren. Het zal nuttiger zijn. Graag verklaar
ik dan
ook dat een der krachtigste redenen waarom ik nationalist ben, mijn
geloof in
de Europese constructiviteit van het nationalisme is; mijn geloof in de
Europese constructiviteit van het Dietse nationalisme.’
Bijkomende troeven
vindt Ballegeer op het gebied van de persoonlijkheidsvorming, wat weer
wordt
geïllustreerd met een citaat, ditmaal van een Jonkvrouw:
‘Van onze families
hebben wij een onafhankelijke,
zelfstandige instelling geërfd.’ Persoonlijkheidsvorming was
een van de
stokpaardjes van Van Severen, wat blijkt als hij het heeft over
’De stijl van
de nieuwe Dietser’: ‘….sober zelfbewustzijn,
onbevangen fierheid, kordate
oprechtheid, correctheid en beleefdheid, en, door dit alles een
imponerende en
veroverende levenshouding.’
Deze en nog
andere eigenschappen en kwaliteiten, zoals het omgaan met de factor
macht, zijn
typisch voor de overwegend Franstalige adel in België, waardoor
zij nog steeds
een belangrijke rol speelt in dit land. Had Van Severen ons een
volwaardige
Nederlandstalige bovenlaag kunnen bezorgen? We zullen het nooit weten!
Wat we
wel weten, is dat zijn ideeën
op het gebied van persoonlijkheidsvorming een aanzet kunnen zijn voor
de
toekomst.” (…)
_______________________
Wim de Winter, Over
Van Severen, de adel en de Vlaamse
bovenlaag, in: Revolte, 3e
kwartaal 2006, n.a.v. een bespreking van: Joost Ballegeer, De
Vlamingen, een volk zonder bovenlaag.