> nieuwsbrief > 2002 - nr 3
Uitnodiging tot het Derde colloquium Joris van Severen |
jaarboek 6 |
mededelingen |
Joris van Severen. Een apologie |
20 mei 2002 |
Uitnodiging
tot het
Derde colloquium Joris van Severen |
datum | zaterdag 21 september 2002 |
plaats | Domein Ruytershove, Manegemstraat 37, 8870 Izegem |
aanvang | 9.30: aankomst + koffie |
einde | voorzien omstreeks 18.00 uur |
programma:
welkomstwoord
door de hr. Luc Seynaeve, voorzitter Stichting Joris van Severen.
inleiding
door de hr. Vik Eggermont, moderator, met betrekking tot het thema van het
colloquium, m.n. Het sociaal project van het Verdinaso.
referaat
door drs. Romain Vanlandschoot: Van syndicalisme naar corporatisme. De
rol van Juul Declercq in de jaren 1925-1932.
bezoek
aan het vlakbij gelegen voormalige woonhuis van Juul Declercq met de aldaar
in 1992 aangebrachte gedenksteen.
gezamenlijk
middagmaal (facultatief).
referaat
door drs. Fank Judo: De bronnen van het solidarisme en het corporatisme
van Joris van Severen.
referaat
door drs. Edwin Truyens: De parallellen tussen het nationaalsolidarisme
van Joris van Severen het het "nationale socialisme" van Hendrik
de Man.
Na
elk referaat was er gelegenheid zijn tot het stellen van vragen. Gezien het
colloquium het karakter van een besloten bijeenkomst droeg, was voorafgaande
aanmelding noodzakelijk.
In het kader van het colloquium werd door de vzw Stichting Joris van Severen een beperkte tentoonstelling opgezet rondom het thema van het colloquium, geput uit het archief van de onlangs overleden Rogier de Smet.
Mededelingen |
Mededeling
van de redactie
Dit
colloquiumnummer van de Nieuwsbrief Joris van Severen wil uitnodigen tot
deelname aan en voorbereiden op het colloquium. De gewone Nieuwsbrief-rubrieken
vervallen in dit nummer grotendeels, om plaats te maken voor bijdragen bedoeld
als inleiding tot het thema van het colloquium.
De
leden ontvingen ondertussen wel reeds - einde mei - het zesde Jaarboek Joris
van Severen, waarover verder in dit nummer een persbericht. Voor oud-leden
geldt nog tot einde juni e.k. de ledenprijs van 20 EUR (inclusief
verzendkosten). Vanaf 1 juli geldt de boekhandelsprijs van 23 EUR + 3 EUR
verzendkosten.
Joris
van Severen. Een Apologie
Zo
luidt de titel van het keurig uitgegeven, 128 pp. tellende essay van de hand van
erenotaris Rudy Pauwels, stichtend lid van onze vzw. U leest er méér over
verder in deze Nieuwsbrief. Dit boek verschijnt naast het Jaarboek
Joris van Severen 6, dat de leden ondertussen reeds toegstuurd kregen. Zij
kunnen Joris van Severen. Een Apologie verwerven tegen de fel
gereduceerde ledenprijs van 10 EUR (verzendkosten inbegrepen). Voor niet-leden
geldt de boekhandelsprijs van 12 EUR, te verhogen met 2 EUR verzendkosten,
hetzij in totaal 14 EUR. Bestellen via overschrijving van het overeenstemmend
bedrag op rekening 000-1705814-69 t.n.v. Studie- en Coördinatiecentrum Joris
van Severen, 8900 Ieper, met vermelding "Apologie".
Errata
In
het vorig nummer van onze Nieuwsbrief is de zetduivel er in geslaagd weer
lelijk huis te houden. Wie er ook de e-versie op na sloeg zal
vastgesteld hebben dat aan dit euvel alsnog verholpen werd. Niettemin alsnog
onze excuses vergezeld van de noodzakelijke errata. Vooral in de bijdrage Le
meurtre de Joris van Severen liep het de spuigaten uit; we overlopen de
tekst (pp. 10-13); ook even in de Sprokkels op p. 20:
p.
10, lijn 4: qui va suivre (i.p.v. van suivre); lijn 5: témoin
aculaire (i.p.v. acculaire); lijn 8: qu'on n'oublie
jamais (i.p.v. n'oubli).
p.
11, lijn 9: nous conduisit (i.p.v. conduisut); lijn 18: le
voyage (i.p.v. ke voyage); lijn 34: nous traièrent (i.p.v.
traiérent).
p.
12: lijn 4: comprend à demi-mot (i.p.v. comprend - demi-mot);
lijn 12: manque de discernement (i.p.v. descernement); p. 30:
à l'honneur de l'armée française (i.p.v. l'hooneur
de l'armée franàaise); lijn 31: payer pour (i.p.v. por);
lijn 34: n'étaient (i.p.v. neétaient).
p.
20, lijn 5: fascistisch (i.p.v. fasicistisch); lijn 7: verschil
(i.p.v. verschik).
Terre
et Peuple
"Les
4 Bannières Terre er Peuple de Flandre-Artois-Hainaut, Picardie
et Wallonie s'associent pour rendre hommage à Joris van Severen (...).
Assassiné à Abbeville le 20 mai 1940, par le lieutenant René Caron et le
sergent chef François Mollet de l'armée française en déroute. Rendez-vous à
11 h à l'entrée nord du cimetière d'Abbeville pour la cérémonie de souvenir
organisée par l'association "Abbeville", avec la Fondation Joris van
Severen." Aldus de oproep tot deelname aan de bedevaart in het tijdschrift
van Terre et Peuple; deelname die in een nog niet helemaal harmonische
samenwerking gebeurde met de inrichtende vzw Abbeville.
Goed
om weten is dat dezelfde vereniging Terre et Peuple reeds vroeger in het
voorjaar een lezing inrichtte te Gruson nabij Rijsel waarop Leo Camerlynck,
vicevoorzitter van de vereniging/stichting ZANNEKIN, handelde over De 17
provinciën van de Nederlanden.
Delta-Stichting
Op
uitnodiging van de Delta-Stichting sprak ons bestuurslid en
jaarboekauteur Kurt Ravyts op 27 mei j.l. te Gits over Joris van Severen:
modernist in traditie of traditionalist in moderne tijden?
Abbeville-commissie
ad-hoc
Op
zaterdag 18 mei j.l. hield deze commissie haar jaarlijkse korte
herdenkingsplechtigheid voor de Brugse slachtoffers - Louis Caestecker, Marie
Ceuterick, Jan Ryckoort en Joris van Severen - van 20 mei '40 te Abbeville. De
plechtigheid ging door in de poort van het Bourgoense Cruysse waar een
gedenkplaat herinnert aan het lot van de vier Bruggelingen.
Signalement
Gekooid
verlangen. Zo luidt de titel van de bundel bijdragen en de catalogus van de
gelijknamige tentoonstelling gewijd aan het surrealistische werk van Rachel Baes
en Jane Graverol. Patrick Spriet (pp.20-33) stond in voor het hoofdstuk gewijd
aan Rachel Baes, Sheherazade van het surrealisme, waarin ook haar
verhouding met Joris van Severen op een zeer gedegen en serene wijze uiteengezet
wordt. We komen er mettertijd op terug in de rubriek Sprokkels.
Joris van Severen. Een apologie |
"Ik
werd geboren te Deinze op 23 april 1932 uit Jeanne van Severen - die door
Verriest steeds Johanna werd genoemd, - de zuster van Joris van Severen - en
Fernand Pauwels, die onder de schuilnaam Marnix van Gavere, enkele zeer innige
gedichten naliet die in heel Europa vertaald werden."
Met
deze inleidende zin zet de auteur van meet af aan de toon van zijn Apologie. Hij
was amper acht jaar oud toen zijn oom op 20 mei 1940 te Abbeville om het leven
gebracht werd.
Maar al de tijd sinds toen is hij als het ware dag na
dag Joris van Severen nabij geweest en heeft hij gepoogd binnen te dringen in
diens gevoels- en denkwereld. Hij heeft als het ware opnieuw Van Severens
voetsporen gevolgd, vanaf zijn jeugd te Wakken en in het Gentse
Sint-Barbaracollege, al over de vernederingen van het IJzerfront tijdens de
Eerste Wereldoorlog, naar de universiteit en jaren van het Interbellum met hun
felle vernieuwingsdrang die concreet gestalte aannam in het Verdinaso.
De auteur erfde de geestelijke nalatenschap van Joris
van Severen, waaronder ook zijn Oorlogsdagboeken, zijn notities en
aantekeningen omtrent zijn persoonlijke Werdegang en het leven van zijn
beweging. Elk van deze episodes komen met hun wisselende aspecten en van uit
meerdere invalshoeken aan bod in deze Opstellen om Joris van Severen beter te
doen begrijpen. Daarnaast erfde hij ook de bibliotheek van Joris van
Severen, waardoor hij als geen ander in de mogelijkheid was binnen te dringen in
Van Severens intellectuele leefwereld. Van deze belezenheid, die steeds weer
terug leidt naar de tenoren van het Europese geestesleven waarbij Joris van
Severen te rade ging, getuigen deze opstellen op een weergaloze wijze.
Vanzelfsprekend is het door de auteur gehanteerde
uitgangspunt - dat getuigt van een sterk doorleefde persoonlijke betrokkenheid -
in hoge mate subjectief. Deze vaststelling geldt overigens voor alle
egodocumenten en hoeft geen afbreuk te doen aan hun excentrieke waarde. Maar hoe
persoonlijk ook gekleurd en soms zelfs verkleurd ze ook misschien zijn, ze
vertonen hetzelfde soort karakteristieken die alle herinneringen aan Joris van
Severen blijken te kenmerken: deze van bewondering, evenzeer als verwondering
voor een uitzonderlijke persoonlijkheid die in de harten van zovelen is blijven
leven.
Rudy Pauwels is Doctor in de Rechten en
Licentiaat in het Notariaat (RUG), Gegradueerde rechtsvergelijking (EGKS-Luxemburg),
Gewezen assistent RUG, Gewezen voorzitter Regionale Raad Nederlandstalige
Notarissen bij de Koninklijke Federatie van de Notarissen van België, thans
erenotaris. Mede-auteur Hugo Verriest - Joris van Severen.
_________________________
Joris van Severen. Een Apologie, telt 128
pagina's en vertoont dezelfde keurige vormgeving als de Jaarboeken Joris van
Severen. Leden kunnen het verwerven tegen de speciale ledenprijs van 10 EUR
(verzendkosten inbegrepen). Voor niet-leden geldt de boekhandelsprijs van 12 EUR,
te verhogen met 2 EUR verzendkosten, hetzij in totaal 14 EUR.
6e Jaarboek Joris van Severen |
Volg de link 'jaarboek' voor een korte kennismaking met de inhoud van het einde mei verschenen nieuwe - zesde - Jaarboek Joris van Severen.
20 mei 2002 |
Traditiegetrouw
laten we n.a.v. de Abbevillebedevaart onze rubriek 'Herinneringen' wijken voor
de bezinningstekst die sinds jaar en dag door Alfons van Opstal ten behoeve van
de bedevaarders geredigeerd wordt. Fons - die in juni a.s. zijn 90e verjaardag
viert - behoort tot de laatste falanks die Van Severens militantenorde gestalte
gaven.
Vrienden: 20 mei een bezinningsdag!
Welhaast staat ge weer verzameld op de heuvel van
Abbeville, waar beneden de stad de Somme vloeit, de rivier die de Lage Landen
scheidt van het Zuiden. Op 25 mei zult ge daar weer rond het graf staan waar
onze leider Joris van Severen en Jan Rijckoort samen hun laatste rustplaats
hebben.
Hoe onbegrijpelijk toch! Als broers door
omstandigheden en idealen in hun levensweg samengekomen en door nog meer
uitzonderlijkheden die zware beproeving ondergaan. Een gebeuren waarop menselijk
redeneren geen vat kreeg. Hoe onnaspeurbaar dat geschieden. Misschien had het
ook wel gekund, dat ze tussen 1914 en 1918 samen de dood hadden gevonden op de
IJzervlakte. Hun tijd was toen echter nog niet gekomen. Er wachtte hen na 1918
nog een taak, belangrijk en welbepaald. Nu weten we dat die fronttijd toen voor
deze jonge idealisten een bezinningstijd was, en blijvende sporen heeft
nagelaten voor hen, hun volk, voor Dietsland. Welk een charisma is over Joris
van Severen verder neergestreken. Inzicht en oordeel, zedelijke grootheid,
politiek, cultureel en staatkundig doorzicht. Er was een wijs man tussen ons
opgestaan, tot leiding geven geschoold en begenadigd. Te laat en zeker
onvoldoende beseften wij wie hij wel was. En nu, wat verder in het geschieden,
begrijpt zijn volk van de Nederlanden nog steeds niet, wie hen weer door laffe
moord ons ontnam.
Wij hebben onvoldoende aangevoeld, het Godsgeschenk
dat in zijn persoon ons leidde en begeesterde. Hoe hij sprak over het verleden
en de groten uit onze geschiedenis, en zijn vast geloof in de gemeenschap van de
doden en de levenden.
Wij blijven hem dankbaar voor alles wat hij ons
voorhield en overtuigde. Naar wie anders zouden wij gegaan zijn? Ook onze ouders
hadden nooit zulke taal horen spreken, waren nooit op die manier aangesproken
geweest: we moesten aristoï, de besten worden, ook in het dagdagelijkse leven.
Hoe dankbaar om dit alles was ook Jan Rijckoort,
vooral dan omdat Joris van Severen hem als het ware uit het proletariaat met
zijn marxistische begrippen naar huis had gehaald. Jan was immers jaren voordien
verbindingsman geweest tussen de Belgische Communistische Partij en Moskou. Toen
we op zekere zondag samen te Brussel in een politiecel zaten, vertelde hij ons
in vertrouwen en blij te moede hoe Joris van Severen hem tot een andere
levensopvatting had gebracht; hem het leven liet zien van de andere zijde. Hij
verwoordde wat bij de Dinasomilitanten werd beleefd: dat wij niet leefden van
brood en het materiële alleen, maar ook in een vast vertrouwen voor de toekomst
en in een samenleving in rechtvaardigheid en dienstvaardige samenhorigheid, een
samenleving van hoop en geloof in een betere wereld.
Hoe zouden wij toen kunnen vermoeden hebben dat Joris
van Severen en Jan Rijckoort samen ten prooi zouden vallen aan bandeloze wanorde
en schaamteloze rechteloosheid. God hebbe hun ziel. Uw aanwezigheid op deze dag
is weer een teken van hoop.
Fons van Opstal
In memoriam
Wel heel laattijdig vernamen we het overlijden van de
Kortrijkse Verdinaso Andre Velghe. Hij werd geboren op 14 juni 1914 en
overleed te Kortrijk op 27 december 1998.
In onze eerstvolgende rubriek Sprokkels steken
nog een paar aanhalingen met betrekking tot de verdiensten en de rol van Raf
Renard die einde vorig jaar zijn negentigste verjaardag mocht vieren. In die
Nieuwsbrief zullen ze helaas te laat aan bod komen om onzerzijds als
huldeblijk te fungeren. Raf Renard (°24 november 1911) overleed op 18 april
2002. In zijn jeugd werd hij als flamingant gevormd door Maurits Geerardyn, die
toen in zijn geboortedorp Rollegem onderpastoor was. In de jaren '30 was hij
actief in het Verdinaso en goed bevriend met Joris van Severen. Na 20 mei '40
trok hij zich uit de beweging terug, maar in de jaren '60 speelde hij een
belangrijke rol in de Belgische staatkundige ontwikkelingen. Aanvang de jaren
'80 werd hij president van de Orde van den Prince.
Walter Thiry (Voorburg 7 juli 1919-Antwerpen 1
mei 2002). Geboren in het Nederlandse Voorburg - waar zijn vader Antoon de
repressie tegen het activisme ontliep - zou Walter in diens idealistische
voetsporen en als DMO'er zijn man staan. Zolang zijn gezondheid het toeliet
ontbrak hij nooit op de bedevaart naar de graven van Joris van Severen en Jan
Rijckoort.
Voorbereidend op het
|
De
"Staat in de Staat"
Rudy Pauwels, St.-Martens-Latem
De Grieks-Latijnse oudheid heeft steeds naast
de slavernij, de vrije arbeiders en hun verenigingen erkend. In Athene
verleenden de wetten van Solon aan de corporaties een bindende juridische
kracht.
Rome kende onder de Etruskische koningen (Numa
Pompilius, 715-672) collegiati, vaklui die zich onder de bescherming
stelden van eenzelfde godheid, beschikten over een eigen "huis" en
gezamenlijke erediensten hadden. Ze vormden de oorsprong van de binding tussen
de latere corporaties en congregaties.
De keizers Trajanus en Alexander Severus poogden dan
de corporaties instrumenten van hun regeringen te maken en onderwierpen
de nieuwe corporaties aan de goedkeuring en het toezicht van de senaat.
Dit zou zich in de geschiedenis herhalen: macht van de
zelfstandige versus onmacht van de gebonden corporaties. Met het verdwijnen van
de slavernij onder de steeds grotere invloed van het christendom en een steeds
groter dirigisme van de keizerlijke economische politiek, was iedere arbeider
verplicht aan te sluiten bij een collegium van zijn beroep. De
corporatieve statuten, gesanctioneerd door de staat, hadden bindende kracht.
Deze organisatievormen van de vrije arbeid verdwenen
met de Germaanse invasie. Men zal moeten wachten tot de 10e -11e eeuw om een
stedelijke economie naast de landbouweconomie tot stand te zien komen. De twee
brandpunten van de stedenbeweging in het Europa van toen waren Vlaanderen (sinds
de 10e eeuw) en Italië (10e en 11e eeuw). De stedelijke republieken, die elkaar
als spoedig beconcureerden.
Toen ontstonden de nieuwe verenigingsvormen van
handelaars: de gilden en later de Hanzen, ontstaan in Duitsland
en Engeland.
Vanaf de 11e eeuw bloeiden binnen de stedelijke
economieën de godsdienstige confrériën op en komen de corporaties
tot stand, die hun volle bloei zullen bereiken in de 13e eeuw.
Vanaf de 14e eeuw scleroseren de
corporaties in Frankrijk onder druk van de monarchistische centralisatie
van het ontstaan van de manufactures, die een technisch antwoord brachten
op de toenmalige grootindustrie.
Tijdens de 18e eeuw zijn de corporaties
weggekwijnd. In Frankrijk onder de wetten van Turgot (1776), baron d'Allard en
vooral Isaac René le Chapelier (1791). Engeland en de Nederlanden volgden de
Franse trend. Maar gedurende de 19e eeuw leiden ze nog een kwijnend bestaan in
Duitsland en Oostenrijk en in Rusland zelfs tot in 1917.
Tijdens de 19e eeuw wordt in antwoord op het
kapitalisme het syndicalisme tot stand gebracht, maar talrijke "sociale
filosofen" zochten ook naar een nieuwe bloeiwijze voor de corporatieve formule.
(b.v. René de la Tour du Pin in Frankrijk en Mgr. Ketteler in Duitsland).
Een bijzonder plaats in de ontwikkeling van het corporatiewezen
dient toegekend te worden aan de commerciële overzeese compagnies. In
Frankrijk met Colbert en de Compagnie française des Indes orientale (van
1664 tot 1674), in 1719 opgenomen in de Nouvelle Compagnie des Indes. In
Engeland met de Engelse compagnie van Oost-Indië (1599) en de West-Indische
Federatie. In de Nederlanden de West-Indische Compagnie (1602) en tijdens
de Gouden Eeuw (1650-1670 de Oost-Indische Compagnie. Het waren
vennootschappen op aandelen, gesteund door de Bank van Amsterdam, die een
werkelijke "Staat in de Staat" vormden en met hun volle gewicht wogen
op de buitenlandse politiek van de Verenigde Nederlandse Provinciën. De
Republiek werd mede door hen tot de voornaamste maritieme grootmogendheid en
belangrijkste haard van het Westerse culturele leven.
Tussen de Twee Wereldoorlogen ontstonden diverse
vormen van staatscorporatisme:
* Het Italië van Mussolini (1883-1945), waar de vrije
syndicaten verdwenen - klassenstrijd en stakingen werden onmogelijk gemaakt - en
in 1925 vervangen door corporaties (Wet van 3 april 1926) en de Carta del
Lavoro (van 21 april 1927). Voor elke aard van activiteiten kwamen collectieve arbeidsovereenkomsten tot stand tussen werknemers en fascistische
syndicaten die de arbeids- en loonvoorwaarden vastlegden. Het regime creëerde
een Nationaal Fonds voor sociale
verzekeringen (ziekteverzekering, arbeidsongevallen, ouderdomsverzekering). Er
werden spectaculaire economische "battaglia's" ingericht: battaglia
del grano (1925-1931), battaglia della Bontifica integrale (drooglegging van de
Pontijnse moerassen), er werden nieuwe steden gesticht (Littoria, Sabaudia) en
vanaf 1923 werd gestart met de aanleg van de Noord-Zuid-autowegen. Rome werd geürbaniseerd
en er werd een universiteitsstad - de Casa Popolari - opgericht. En naast dit
alles werd een oorlogsindustrie geschapen ter ondersteuning van de
imperialistische aspiraties van het regime.
De 20e eeuw zou - althans in West-Europa - de eeuw van
het fascisme worden, de eeuw gedurende dewelke de Italiaanse macht, voor de
derde keer de leiding van het humaniteit op zich zou nemen - aldus Mussolini op
25 oktober 1932.
* Oostenrijk, waar Engelbert Dolfuss (1892-1934),
volgeling van Mgr. Seippel, zijn land tot een autoritaire en paternalistische
christelijke staat wilde omvormen. In de lijn van het fascisme, maar evenzeer geïnspireerd
door de pauselijke encyclieken, wilde hij, na de mislukking van de
socialistische revolutie van 12 februari 1934, Oostenrijk omvormen tot een
christelijke corporatieve staat, op basis van een nieuwe grondwet (afgekondigd
op 1 mei 1934). Hij werd op 25 juli 1934 door Oostenrijkse nationaalsocialisten
vermoord.
* Portugal, waar Antonio de Oliveira Salazar
(1889-1970), op basis van een geplebisiteerde nieuwe constitutie, bouwde aan een
Estada nuovo, een nieuwe staat gegrondvest op autoritaire en corporatieve
ideeën. Zijn regime sloot dichter aan bij de corporatieve monarchie van een
Charles Maurras en het katholieke sociaalpaternalisme, dan bij het Italiaanse
model.
* Duitsland, waar Adolf Hitler (1889-1945) een Führer-staat
tot stand bracht, geleid door een partij die als "Staat in de Staat"
optrad en haar Führerprinzip als orde-element aan alle geledingen van de
Duitse samenleving opdrong. Op sociaal vlak beoogde het nationaalsocialisme Kraft
durch Freude tot stand te brengen. Zijn realisaties verdwenen met het Derde
Rijk in 1945.
* Frankrijk kende onder het
Vichyregime zijn Communauté française de Travail (sedert 20 juli
1940) en zijn Comités d'organisation, opgericht in uitvoering van de
wet van 16 augustus 1940 en met het doel de industriële productie te regelen
in tijden van economische terugval. Een wet van 10 september van dat jaar
stelde een Office central in teneinde de repartitie van de industriële
productie te regelen. Op 4 oktober 1941 kwam er een Chartre du Travail
tot stand, die precorporatieve syndicaten voorzag. De ontworpen structuur
voorzag in sociale comité's en inspraken van de "acteurs sociaux".
De Vichy-wet van 16 augustus 1940 zou zeven jaar in voege blijven en daarmee
de bevrijding ruimschoots overleven.
Corporatisme:
Toen
Geen loonslaven meer, Arbeiders
weer!
Rudy Pauwels, St.-Martens Latem
Op 10 juli 1932 te Roeselare, bij het standbeeld van
Albrecht Rodenbach, "waait een vlag open" waaronder "zijn"
strijd zal worden voortgezet. Gedaan met de Vlaamse Beweging. Nu naar de opbouw
van "een geheel" dat "een macht" weze!
Tegen de oranje achtergrond van de stranden der Lage
Landen, staat binnen een blanje cirkel, in het "bleu" van de
Nederlandse zee en stromen, een nieuw symbool:
de ploeg: de landbouw
het tandrad: de nijverheid
het zwaard: het gezag.
Het is het vaandel van een eedverbond dat op 6 oktober
1931 werd opgericht onder de bevreemdende naam VERDINASO: Verbond van
Dietse nationaalsolidaristen, met als kenspreuk:
Dietsland:
dit is voor het eerst weer sinds 1830 Noord- en Zuid-Nederlanders samen in één
verbond, spijts en dank zij hun verscheidenheid elkaar aanvullend.
én
Orde:
een organisch-solidaristische orde in eigentijdse vormen, die beantwoordt aan de
eigen aard, de eigen geschiedenis en traditie: de vrome schoonheid, het wezen
van de Nederlanden.
Het Verdinaso zal moeten uitdenken en moeten zoeken
naar de geleidelijke uitbouw van dat iets dat een geheel moet worden, in
staat om een macht te vormen en zal het vinden in de Zeventien Provinciën.
Het moet dat streefdoel uitbeelden en uitdragen naar anderen, bezielden, die
niet in kleinheid en alledaagsheid kunnen leven, en hun bestaan zinvol willen
maken. De overtuigingskracht van het "voorbeeld" en het
"geloof" dat het ideaal bereikt wordt door geleidelijke realisaties,
verbindt hen.
Ongetwijfeld is het leven van het Verdinaso zoals Ward
Kennes1 het samengevat heeft, een
leven van zoeken en groeien geweest, van een zeer klein aantal individualisten,
die niet konden "berusten" in hun ruimte en tijd. Dit is beklemtoond
en toegelicht door zovele auteurs, die de korte geschiedenis van het Verdinaso
hebben beschreven binnen de tijd en de (nationale en internationale)
maatschappij waarin het evolueerde.
Een eigenaardig geheel van contradicties die blijken
uit te lopen in een logische rechtlijnige structuur, die duidelijker wordt
naargelang de afstand groter wordt en het tijdsgebeuren in een breder kader kan
worden gezien.
Tijdens het derde colloquium dat, gezien het thema,
zou kunnen plaatsvinden onder de wekroep waaronder zovele volksvergaderingen van
het Verdinaso doorgingen:
Geen loonslaven meer,
Arbeiders weer!
bedenke men hoe de sociaal-economische orde steeds
weer opnieuw dient te worden bevochten. Twee grondbeginselen moeten Joris van
Severen daarbij toen voor ogen gestaan hebben:
één:
het stedelijk corporatisme, hem door Henri Pirenne bijgebracht en de
latere inspraak van de burgers met de overzeese handelscompagnieën van de
Gouden Eeuw. Dit waren geen utopieën geweest, maar realiteiten! Zij hadden
wel degelijk bestaan. Meer dan dat: ze hadden de Lage Landen geleid tot
hoogtepunten van welvaart en dus van kunst en cultuur in het Europa van en in de
wereld van toen. Hugo Verriest had het niet anders gezien, de vroege August
Vermeylen al evenmin.
twee:
voor Joris van Severen, geboren in 1894, was de gehele 19e eeuw - en in
het bijzonder de gehele Franse 19e eeuw - een summa van nieuwe mythen,
die de denkbodem vormden voor de sociaal-economische opbouw van een nieuwe
"gouden eeuw" in het aanbrekende nieuwe millennium.2
"Le grand espoir du XIX siècle...",
zoals André Gueslin het ziet in zijn onovertroffen recente boek "L'Invention
de l'Economie Sociale".3
De 19e eeuw
Nooit voorheen was het gebeurd dat mensen zich reeds
aan de Goden voorbij waanden.
*
Darwin (1809-1882) en Spencer (1820-1903): de levenswil in geweld en traditie;
de mens in de evolutieleer.
*
Wagner (1813-1889): de mensheid dienende mens in zijn begaan zijn om de medemens
tot rust te brengen in de schoonheid.
*
Nietzsche (1844-1900): in een Godverlaten tijd, de volle levende mens, strevend
naar zijn volwaardigheid als mens.
*
Marx (1818-1883): de mens midden de evolutie der productiemiddelen strevend naar
de beheersing ervan.
In hun schaduwen werd gezocht naar de grote wetten die
op verklaarbare, bewijsbare wijze de natuur en daarbinnen de menselijke natuur
bepaalden en onder meer naar wat de mensen ertoe bracht in een gemeenschap te
leven die blijkbaar steeds meer op een voortdurende vooruitgang, een niet te
stuiten "progrès", berustte. Volgens wetenschappelijke wetten zou de
belangeneconomie een sociaal-economie worden die voor de mens een meer
verantwoordelijke menswaardige samenleving zou tot stand brengen.
De wetenschap
Zeer belangrijk was de kerk en het geloof dat
zij vertegenwoordigde op de gebieden andere dan die van de religieuze kennis,
voorbij gestoken werd door de wetenschap. Waar de wetenschap echter nooit een
tot actie-aanzettende, een energetische essentie is, bleef de kerk, in haar
sociale functie, bestaan rond een goddelijk begrip dat met de hoogste
schoonheid samen viel. Men vergelijke het integrale katholicisme van paus Pius
IX met de opening naar de moderniteit van paus Leo XIII.4
Een van de denkscholen bleef verbonden met de
levensopvattingen die als organisch werden ervaren, empirisch en niet theoretisch-abstract. De menselijke samenleving was voor deze school een geheel
van ontelbare mensvariëteiten die alle hun eigen plaats, rol en taak hadden,
maar evenwaardig waren omdat zonder de samenwerking van ieder van hen, waar hij
ook stond, natuurlijke groei van het grote geheel dat hij mét alle anderen
samenstelde, niet of niet meer mogelijk was. Aldus liep het individueel en het
sectoriële belang samen met het collectief belang.
Het organisch solidarisme werd aldus gezien als
een autonoom begrip dat een toegevoegde waarde voor individu én
samenleving, een "holisme" was. Dit organisch solidarisme werd een
derde weg tussen enerzijds de liberale opvattingen van onbegrensde
mededinging die vrij spel liet en aan de industrialisatie en anderzijds het
utopisch socialisme dat echter vorm zou geven aan andere materialismen dan het
oorspronkelijk associonistisch socialisme. Die andere vormen zouden dan weer,
meer en meer, met oorlogsindustrialisatie gepaard gaan. (Fascisme, Nazisme,
Communisme).
Het organisch solidarisme was slechts mogelijk
indien en zolang het zich onafhankelijk, autonoom dus, van de staat en boven de
klassenstrijd opstelde en aldus een harmonie mogelijk maakte tussen allen die
bij het productieproces betrokken waren. Het was slechts mogelijk zolang
lichamen - corpora - voldoende dicht stonden bij de individuele activiteiten en
actiesferen van personen, zodat deze opgenomen konden worden, op
een natuurlijke wijze en zelfgeordende wijze, in de gehele vitale stroom van het
sociaal-economische leven, in een gedecentraliseerde staat, die m.a.w.
alle beschikbare energiëen optimaal ontwikkelde en ordende, in plaats van ze
uit te buiten door ze tegen mekaar in- en op te stellen.
In zijn politiek denken werd bij Joris van Severen
ongetwijfeld de reactionaire weg doorgetrokken die begon met Edmund Burke
(1729-1797), Claude de Saint Martin (1743-1833), Blanc de Saint Bonnet
(1815-1850) en uitliep op Joseph de Maistre (1753-1821) en Louis de Bonald
(1815-1850).
Niet minder belangrijk waren voor hem echter de
elitaire maatschappijvisies van Hippolyte Taine (1828-1893) en Ernest Renan
(1823-1892). En hoe zou een persoonlijkheid van het gehalte van een Jean Jaurès
(1859-1914) Van Severen niet hebben aangetrokken.
Het voorgaande kon - na de nederlaag van 1870, die
Frankrijk nooit te boven kwam - niet anders leiden dan tot het Franse extreme
nationalisme met het "la politique de préservation sociale" van
Maurice Barrès (1862-1923), met het "la politique d'abord", omwille
van "l'indépendance française" van Charles Maurras (1868-1952),
Charles Péguy (1873-1914), maar ook tot een "certaine idée de la France"
van Jules Michelet (1873-1914), die nog een Charles de Gaulle (1890-1970) en de
Ve Republiek zozeer zou tekenen.
De belangstelling van Joris van Severen voor de gehele
19 eeuw was echter veel breder dan hetgeen hij aldus politiek, d.w.z. als denker
en bouwer van publieke instellingen, kon leren bij een als typisch Frans te
kenmerken nationalisme, dat zich tegen de decadentie in dat land te weer stelde.
Ook daar ontleende en gebruikte hij slechts - de Nederlandse toestanden waren
niet degene van de "hexagone" - wat hem nuttig bleek voor eigen
opbouw. Aldus volgde hij hen ook in hun benadering van Auguste Comte (1798-1857)
die de grote leermeester zou worden van de sociologen Emile Durkheim
(1858-1917), Charles Gide (1847-1932), Léon Bourgeois (1854-1923), alle
protestanten!
Neen. de "corporatieve orde", de "solidarité
organique", het concept van "les corps intermédiaires" en van
"l'ordre collectif" vond hij niet alleen bij René de la Tour du Pin
(1837-1924). Wat Maurras ook dacht van het "protestantse gevaar" voor
de Franse eenheid, het Verdinaso was christelijk, diende rekening te houden
met al de christelijke geloofsovertuigingen. In de Nederlanden was
nu eenmaal niet anders mogelijk!
Joris van Severen kon als individualist niet
voorbijgaan aan de grote liberale denkers als Benjamin Constant (1767-1830),
Alexis de Tocqueville (1805-1859) en Alain Emile Chartier (1868-1951), die alle
voortreffelijke denkers en klassieke schrijvers waren.
Het socialisme van Van Severen was vooral datgene van
het einde van de Eerste Wereldoorlog, het revolutionaire, waar het nog zo dicht
aansluit bij de eerste utopische socialisten, het "socialisme associonisme"
van Henri de Saint Simon (1760-1825), diens leerling Pierre Leroux (1797-1871),
de phalanstères van de surrealist Charles Fourier (1772-1837) en de brug tussen
beiden gevormd door Constantin Pecqueur (1801-1887). Het was niet de
"klassenstrijd" maar integendeel: de wereldsolidariteit van al degenen
die deelnamen aan het productieproces en een onontbeerlijke elite vormden, aan
wie de leiding, de moderne oligarchie, diende toe te komen.5
De "oligarchie" gevormd door de besten, door wie het best iets kenden,
zich op een taak hadden voorbereid; weer de gehele Van Severen.
Wat de katholieke stemmen betreft dienen, behoudens
van wat hoger werd aangehaald, nog vermeld te worden: Lacuria (1806-1890),
Gratry (1856-1872), Ballanche (1776-1847), Montalembert (1714-1800) en vooral H.
de Lamennais (1782-1854). Maar sterker dient de aandacht gevestigd te worden op
het latere Personalisme van Emmanuel Mounier (1905-1950) en Jacques Maritain
(1882-1972) met de groep rond het tijdschrift L'Esprit (1932), waartoe
o.m. Pieter van der Meer de Walcheren behoorde, die Joris van Severen tijdens de
"Grote Oorlog" had leren kennen bij Mamieke Belpaire. Tot zover ons
overzicht.
In de optiek van deze denkers, die de optiek van Joris
van Severen was, was "de Mens" als persoon een ethische en absolute
waarde op zichzelf geworden, die aan alle andere waarden voorafging, alle
andere oversteeg.
Hij - de mens - kwam gedurende de 19e eeuw, van
het abstract-individualistische begrip van de revolutionaire liberale leer, tot
een deel van het geheel (familie, beroep, natie, staat) van het holisme. Hij zou
naargelang de 20e eeuw dichterbij kwam, gesteld worden tegenover de massa
van om allerhande redenen vervangbare mensen en, uiteindelijk in de loop van die
eeuw in en met de massa vergaan.
Gesteld tegenover de horizont van het jaar 2000 kan de
vraag gesteld worden of de gehele 19e eeuw nog niet gezien worden als een
utopie, dan wel eerder als een pré-wetenschap die nog op intuïtie stoelde.
De mens kan slechts ten dele gemeten worden met de
maatstaven waarmede al het andere wordt gevat. De 20e eeuw heeft dit aangetoond.
Martin Heidegger (1889-1976) - "Nur noch ein Gott kann uns retten" -
sloot de rij. Teilhard de Chardin (1881-1955) plaatste die eeuw op haar juiste
plaats in de evolutie. Beide, waren zij de latere hoogtepunten van die eeuw.
*
Vertrekkend van Plato, het onsterfelijk beginsel dat iedere ziel is en dat aan
ieder van ons toelaat alles in de ideale perfectie te zien (Claude de Saint
Martin) en aldus God te vinden als men Hem werkelijk zoekt (Novalis);
*
in de traditie van het Thomisme beseffend dat de mens - ziel en lichaam - deel
uitmaakt van een universeel plan, waarin het leven en het daaraan inherente
lijden opgetild worden boven de dood, en het niet waar is dat de dood het einde
van alles is;
*
aanvoelend dat de Paulinische liefde voor God de liefde voor de medemens is,
waardoor de hemelse en de aardse "Rijken" samen vallen, blijkt een
"orde" een lijn te bepalen van vooruitgang in ruimte en tijd, waardoor
het leven zin krijgt. Joris van Severen zocht steeds dié "lijn" op.
Het was de lijn van de generatie van toen.
We staan thans andermaal op wat "een nieuw
keerpunt der tijden" wordt genoemd:
I.
De 20e eeuw: de wil om tot Europese eenwording te komen na de oorlogsuitputting
van alle Europese staten; de 21e eeuw: de dreiging van een nieuwe wereldmacht en
een nieuwe wereldmarkt, waarin Europa en wat we de Europese waarden noemen, nog
nauwelijks een rol spelen, niet eens op het vlak van de culturele- en
kunstwaarden.
II.
De machines, de organisaties, de instellingen, de geneeskunde, het transport,
beantwoorden niet meer aan de mogelijkheden van de mens, die ze verondersteld
worden te dienen en van zovele lasten te bevrijden. Ze beantwoorden aan hun
eigen wetten en aan hun eigen evoluties en revoluties. Ze zijn ontsnapt aan de
mens, de menselijke vrijheid, dit is verantwoordelijkheid.
III.
De beschaving is een geheel geworden van grondstoffen, economie, energie en
communicatie. Met haar is de menswaardigheid vervalst, want te ver verwijderd
van het menselijke leven naar "de maat van de mens", van diens
individuele leven, van het leven dat nochtans behoefte heeft aan medeleven.
Dringen dezelfde vragen zich niet aan ons op die zich
ook reeds in de 19e eeuw aandienden? De vragen:
*
naar universele, multipele en permanente opvoeding;
*
naar een doorgedreven decentralisatie;
*
naar een doorgedreven participatie van alle deelnemers aan het bedrijfsgebeuren;
*
van de kaders en instellingen die juridisch bepaald en zelfs afhankelijk zijn
van een grondwet.
Opdat iedere persoon wezenlijk tot hoogst mogelijke
ontwikkeling kan komen door vrijheid, gelijkwaardigheid en broederlijkheid, dit
is solidariteit. André Philip schreef: "L'homme ne peut pas s'incliner
devant ce que arrive, mais susciter ce qui arrive." Het was de synthese
waartoe reeds de hierboven aangehaalde Bourgeois in 1900 was gekomen:
solidarisme (fraternité) - justice (egalité) - vrijheid (liberté).
Ongetwijfeld kan ons derde Colloquium Joris van
Severen aanzet tot dieper nadenken en bezinning bieden. Zeker op een
ogenblik dat de Europese natiestaten door een postnationale superconstructie
vervangen worden, die zelf dreigt een supranationale identiteit te worden. Wat
zal daarin nog de macht zijn, welke rol is daarbij nog weggelegd voor de
kleinere volkeren, en van de drie lotsverbonden staten die door toevallige
historische gebeurtenissen tot nader order - dit is alvast nog tot 2008 (wanneer
het Benelux-verdrag ten einde loopt) - in het
parlement te Straatsburg als Benelux samen horen?
Het is een gemeenplaats te zeggen dat de mensen die de
geschiedenis "maken" niet weten "welke" geschiedenis zij
maken. Dit geldt ook voor hen die aan onze hedendaagse geschiedenis sleutelen.
Het resultaat daarvan blijft vooralsnog ongewis.
Noten
1 Ward
Kennes, 'De nationale visie van Joris van Severen', in: Gedenkboek Joris van
Severn 1894-1994, pp. 227-268.
2 "L'utopie
est le produit d'un travail intellectuel. Les mythes sont les sentiments et les
idées des masses populaires se préparant à entrer dans une lutte décisive.
Un élan vital, un instinct populaire conduit l'humanité vers des formes
sociales supérieures." Georges Sorel (1847-1922)
3
Selfgouvernement: "Le principe du gouvernement de l'ensemble des citoyens
par des groupes professionnels légiférant pour l'ensemble de la production."
"Pour que le peuple des producteurs n'arrive pas à une revolution
politique par laquelle il ne changerait que de maître, les producteurs,
souverainement et librement organosés, doivent arriver à l'autogestion
et à la vie associocréatrice." (Georges Sorel)
4 Men
vergelijke daartoe de opeenvolgende encyclieken Mirari vos (1832), Quanta
cura en Syllabus (1864), Rerum Novarum (1891) en later Quadragesimo
Anno (1931) en Divini Redemptoris (1937).
5 Vanaf
zijn jeugdjaren bij de Jezuïeten was Joris van Severen, in het voetspoor van de
eerste Vermeylen, vergroeid met de gedachte van de "oligarchie der
besten" en zag hij George bij Bernard Shaw (1856-1950) en diens Fabian
Society het "socialisme van de aristocraten".
Corporatisme:
Nu
Recente
bedenkingen in de Franse literatuur
Rudy Pauwels, St.-Martens-Latem
Joris van Severen had ingezien dat het corporatisme
een "derde weg" zou blijven tussen steeds onmenselijke vormen van
kapitalisme (inclusief staatskapitalisme) enerzijds, en een steeds verder
uitgehold politiek systeem - van aan elkaar gebonden partijen en syndicaten -
anderzijds.
Deze idee van de "derde weg" bleef verankerd
in de Europese levenswijze en traditie (Chirac, 28 mei 2001) die, historisch
gegroeid, zowel politiek als maatschappelijk een model bood en verder zou worden
uitgebouwd. Naargelang het scepticisme ten overstaan het steeds inhoudslozer
wordend politiek leven toenam en ingezien werd dat ook dit "ancièn régime"
- dixit Leopold III - zijn tijd gehad had, groeiden de realisatiemogelijkheden
van dit nieuwe model van maatschappelijke ordening.
Ten overstaan van het "Sabena"-gebeuren,
noteerde ik bij gebrek aan Nederlandstalige bronnen, uitspraken ontleend aan de
recente Franse literatuur die me terzake passend leken.
Dit heeft me doen begrijpen waarom Joris van Severen -
geboren op het einde van de 19e eeuw - in zijn tijd voor soortgelijke
overwegingen, te rade ging bij een aantal Franse denkers, in feite voorlopers,
die in een economische maatschappij gestoeld op de grootindustrie, de waardigheid
en de meerwaarde van de werknemer genegeerd zagen. Teneinde hieraan te
verhelpen, streefden ze een ideaal inzake sociaal-economische ordening van de
samenleving na, die ten goede zou komen aan alle deelgenoten aan het
productieproces. Ze deden dit door het beklemtonen van een synthese: de
solidariteit die tussen alle componenten diende tot stand gebracht te worden.
Hun hedendaagse opvolgers denken er niet anders over, getuige onze korte
bloemlezing.
"Comme dans toutes les périodes qui suivent une
crise économique majeure, l'incertitude quand à l'avenir domine toutes
les entreprises de reconstruction de nouveaux cadres sociaux: ceux d'hier ne
sont plus pertinents et ceux de demain ne sont pas encore fixés. L'identité
de quelqu'un est pourtant ce qu'il y a de plus précieux: la perte d'identité
est synonyme d'aliénation, de souffrance, d'angoisse et de la mort." (Claude
Dubar, in: La socialisation. Construction des identités sociales er
professionnelles, Parijs, Armand Collin, 1996, p. 5.)
"On dit que la crise du sens, la paralysie des
grandes solidarités d'hier provoquent le repli sur l'individu, le corps,
le couple, la famille, le microgroupe. Certes, mais il y a aussi "repli"
de type corporatiste, c'est-à-dire recherche de territoire qui ne
peut plus être celui des vieilles mégasolidarités essoufflées et qui
soit néanmoins assez vaste pour permettre la prise en charge de questions qui
ni peuvent pas se régler au niveau de l'individu ou du micro-groupe. Aussi se
pose la question de la relation du sens et de la transcendance avec le phénomène
corporatiste, et donc du rapport entre corporatisme et spiritualité. Il
est trop facile et très faux de régler cette question par la négative, en
posant que, par définition, le corporatisme est absence de spiritualité, mort
de l'idéal, rabattement sur le degré zéro de la pensée, c'est-à-dire intérêt
"égoiste" de groupe. Rien d'aussi répandu que cette vision et
d'aussi facilement contestable: Le corporatisme produit du sens et de l'idéologie...
Peut-être que les grands idéaux et les grands systèmes qui invoquent la
classe, la nation, le monde et l'humanité sont défaillants... De ce point de
vue, le repli idéologique actuel sur diverses formes de corporatisme n'est sans
doute pas la solution du problème, mais, au contraire, une de ses
manifestations. (...)
On ne peut pas complètement exclure l'idée que le "nouveau
corporatisme" constitue une sorte de bain où, fût-ce à son corps défendant,
se préparent de nouvelles ouvertures de la pensée et de l'action, une
reprise de la production du sens." (Yves Barel, in: L'état et les
corporations, Dominique, Colas, 1988, pp. 41-43.)
"Le corporatisme entre dans un nouveau cycle
politique. Désormais et jusqu'à aujourd'hui, c'est évident qu'il ne cesse d'être
un vecteur de modernisation sur lequel l'Etat peut s'appuyer (sans
l'accaperer). Le corporatisme devient légitime aux yeux du plus grand
nombre parce qu'il apparaît comme l'expression d'un refus de
la résignation façe à une classe politique jugée défaillante."
(Jacques Capdevielle, in: La modernité du corporatisme, 2001, p. 75.)
"La communication, la participation sociale,
l'initiative même ont pour condition préalable, pour socle, la confiance
dans un minimum de solidarité sociale. Quand cette sécurité est ébranlée,
les groupes ne peuvent que se durcir, se renfermer sur eux-mêmes, la
seule règle collective de comportement qui subsiste alors, c'est que chaque
groupe ayant le droit de se défendre, il faut faire preuve de patience
quand les autres réglent leur compte avec le gouvernement. La situation présente
a été engendrée non seulement par l'extension de la précarité 'chômage
long, non entrée dans la vie de travail...). Mais par le sentiment que donne la
classe politique d'en avoir pris son parti." (Paul Thibaud, in: Les
Français et leur Etat, 1987, p. 15.)
"Un système de représentation d'intérêts,
dans lequel les unités constituantes son organisées en un nombre limité de
catégories singulières, obligatoires, non concurrentielles, hiérarchiquement
ordonnées et fonctionnellement differinciées, recconnues ou agréées (sinon
créées) par l'état qui leur garantit délibérément le monopole de la représentation
au sein de leurs catégories respectives en échange de l'observation de
certains contrôles sur le choix des dirigeants et sur l'articulation des
attentes et des intérêts." (Philippe Schmittez: definitie van het
corporatisme, "c'est-à-dire l'activité corporatiste".)
Handelend over "la crise des formes
traditionnelles de régulation sociale", stellen Thomas Ferenesi en Gérard
Adam vast dat: "Avec l'affaisiblissement du système de représentation
politique et sociale et de la sclérose de l'état-providence, ce sont les
acteurs sociaux qui jouent le rôle décisif: ils préférent le
corporatisme à l'intérêt général. Le mouvement social avance à l'écart
des contraintes et des régulations comme contre-pouvoir et facteur d'identité
dans un monde atomisé."
Denis Segrestin stipt aan dat: "Les patrons et
les employés sont obligés à négocier et de favoriser ainsi le progrès
et la cohésion sociale."
Alain Supiot sluit daarbij aan: "D'où l'émergence
d'associations regroupant sous les auspices ou avec l'aval de l'état des représentants
de groupes d'intérêts antagonistes en assurant la conciliation de ces
intérêts grâce au pouvoir normatif qui leur est reconnu."