Op 20 mei 1940 viel het doek voor Joris van Severen. Het Verdinaso zou zijn leider niet lang overleven. De volgelingen gingen tijdens de bezetting diverse richtingen uit, van de meest extreme Duitsgezinde collaboratie tot het verzet. Het ging gepaard met een felle strijd over de gedachtenis aan Van Severen die door de verschillende strekkingen werd geclaimd als rechtvaardiging. Kennelijk had dus niet zozeer de ideologie dan wel de persoon van Van Severen houvast aan de beweging gegeven.
Rommelpot -de eerste na-oorlogse, Vlaams-nationalistische periodiek van enige omvang- schreef in zijn editie van 5 mei 1946: "Tijdens de bezetting werden vele halve waarheden en hele leugens over Joris van Severen ge-schreven. Sedert september '44 is het stil geworden rond zijn naam. Als eenmaal zijn vroegere volgelingen - voor zover zij niet ten onder gingen in het avontuur der collaboratie - terug aan het woord zullen komen, zal het weer niet aan tegenstrijdige beweringen ontbreken. Voorlopig zwijgen allen. Want al zou men Van Severen moeilijk een 'verrader' kunnen noemen in de huidige betekenis van dat woord (...) toch schrikken de meesten er voor terug, er aan te herinneren dat zij eens 'de allereerste fascist in Vlaanderen' gevolgd hebben."
De inschatting van het blad was correct. De oud-Dinaso's die na de oorlog weer politiek actief werden, kwamen terecht in zowat alle secties van het katholiek-rechtse kamp. In de christen-democratische zuil vinden we namen als: Willem Melis, eerste hoofdredacteur van de heruitgave van De Standaard in 1947; Frantz Van Dorpe, VEV-voorzitter; Rafaël Renard, adjunct-kabinetschef van de minister van binnenlandse zaken Arthur Gilson (1961-1965) en voorzitter van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (1964-1976); Jef Van Bilsen, secretaris-generaal en later commissaris van de koning voor ontwikkelingssamenwerking. Niet toevallig allemaal namen van de strekking die het Verdinaso buiten de collaboratie wilde houden en na het mislukken van dat opzet inactief werd of in het verzet trad. De meesten van hen bleven de Vlaamse Beweging genegen alsook een integratie van de Benelux-landen.
Het merendeel van de gewezen Verdinaso-aanhang die Van Severen uit het Vlaams-nationalisme had meegeleid en die opnieuw actief werd, zou na de oorlog weer in het Vlaams-nationalisme staan. Daar waren ze immers socio-logisch meestal toe blijven behoren. Bovendien was de basis er via de eenheidsbeweging-VNV ook ideologisch weer in geïntegreerd, als ze er tenminste ooit al echt van losgekomen was. De repressie (her)smeedde de banden verder. Zo was het niet toevallig de Volksunie die na de oorlog oud-dinaso's in het parlement bracht; in 1968 werden Lode Claes en Leo Vandeweghe tot senator gecoöpteerd. Slechts een actieve minderheid zou binnen of naast het Vlaams-nationalisme ideologische oppositie voeren in navolging van de ideeën van Van Severen; een spilfiguur van deze "Vlaamse" neo-dinaso-strekking was Staf Vermeire.
Tenslotte waren er na de oorlog tal van groepjes die zichzelf tot ideologische erfgenaam verklaarden van het Verdinaso en vanuit die optiek afzijdig tot vijandig stonden tegenover de Vlaamse Beweging. Voor het grootste deel betrof het hier Franstalige bewonderaars van Van Severen of aanhangers die hij niet uit het Vlaams-nationalisme had gerecruteerd. Eén van de belangrijkste gangmakers van deze strekking was Louis Gueuning, voormalig Verdinaso-leider van de Romaanse gouwen. Deze "Belgische" neo-dinaso-strekking verdedigde op nationalistisch en maatschappelijk vlak hetzelfde project als de "Vlaamse". Ze onderscheidde zich ervan doordat ze in de Vlaamse Beweging meer een tegenstander zag dan een potentiële bondgenoot. Bovendien sprak ze bepaald geen vergoelijkende taal over de collaboratie en maakte ze bijgevolg van het opruimen van de repressie geen strijdpunt.
In dit referaat wensen we zeker niet de handel en wandel van iedere oud- of neo-dinaso na te gaan. Evenmin willen we een exhaustief overzicht bieden van alle na-oorlogse groepen met neo-dinaso inslag. De vraag die voorligt is welke invloed Van Severen na de oorlog uitoefende op de ontwikkeling van het Vlaams-nationalisme. Vanuit die optiek bekijken we het discours van de belangrijkste neo-dinasogroepen en gaan we na hoe ze zich verhielden tot het Vlaams-nationalisme, in het bijzonder tot de Vlaams-nationale partijen. Tot hiertoe verscheen hierover vrijwel niets. Buiten de lectuur van de talrijke periodieken met neo-dinaso-inslag, baseerden we ons voornamelijk op de ar-chieven dan de Vlaamse Concentratie (Archief en Documentatiecentrum van het Vlaams-Nationalisme, ADVN), van Arthur De Bruyne (ADVN), van Staf Vermeire (ADVN en Rijksarchief Noord-Brabant), van Edmond De Clopper (privé-bezit), van de Volksunie (ADVN) en tenslotte van Frans van der Elst (ADVN).
Achtereenvolgens komen aan bod: