> nieuwsbrief JORIS VAN SEVEREN > JAAR 2023 - NR.2
Inhoud
    

Kaftillustratie: Bij
het
        informatiecentrum Identiteit werd affiche afgebeeld op voorkant
        binnengebracht. We zijn op zoek naar de ontwerper van deze
        affiche. Afgaand op het uniform vermoedelijk ontworpen voor
        1934.
Even herinneren. De jaarwisseling heeft zich inmiddels
        voltrokken – en het hernieuwen van de ledenbijdragen voor 2023
        verliep naar wens. Wie dit tot nog toe naliet kan dit alsnog
        doen. Dankzij een zuinig beheer blijft het ons mogelijk om,
        niettegenstaande alweer gestegen druk- en portkosten, de
        minimumbijdrage te behouden op 29 €. In ruil daarvoor verzekeren
        we u de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek
            Joris van Severen – het 27e al – in
        de meimaand en van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief
            Joris van Severen. Vanaf het bedrag
        van 35 € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening
        graag via onze rekening BE29 4650
          2267 2164 op naam van het Joris van Severen Instituut,
          Izegem.
Beste vrienden, kennissen en
            volgers van Maurits Cailliau
Dit
najaar
        komt het Liber Amicorum voor
        Maurits Cailliau uit. Het is een selectie van beschrijvingen,
        interviews, gedichten en herinneringen aan Maurits Cailliau en
        zijn betekenis voor de Vlaamse en Heel-Nederlandse beweging. U
        kunt deelgenoot worden aan deze hulde door een voorintekening op
        het boek. De lijst van voorintekenaars wordt opgenomen in het
        boek. U kunt voorintekenen voor dit hardback boek door voor 30
        juni 2023 het bedrag van 28 Euro (inclusief verzendingskosten)
        over te maken op bankrekening BE29 4650 2267 2164 (Joris van
        Severen Instituut) onder vermelding van LA MC en uw naam.
        Intekenaars worden uitgenodigd op de boekvoorstelling en viering
        van Maurits Cailliau. Met vriendelijke groet, Ruud Bruyns, Wido
        Bourel, Bert Dekeyzer
Beknopte geschiedenis van de
              Dietse Militie – Dinaso Militanten Orde
Ruud
        Bruijns zocht het voorhanden beeldmateriaal bijeen over deze
        verweerkorpsen. Het resultaat vormt een gebald overzicht van hun
        geschiedenis – met +/- 5 minuten beeldmateriaal – en valt te
        consulteren en te genieten via onderstaande ‘link’:  https://www.dropbox.com/sh/8yfslvuqpb1422m/AAAxteDcsZztMGfPPT9qlwJXa?dl=0
        of via youtube:https://youtu.be/46HForkPdNs
            
          
      
Inhoud Jaarboek Joris van Severen 27 (2023)
De redactie van
          het nieuwe Jaarboek Joris van
                Severen kon recent afgesloten
          worden, waarbij volgende bijdragen weerhouden werden:
Met deze aflevering zijn
        we aan het 27e Jaarboek Joris van
            Severen toe. We brengen andermaal een ruime
        verscheidenheid aan bijdragen die op een of andere wijze
        inzoomen op de ondertitel van deze reeks: Joris van Severen,
          zijn persoon, zijn ideeën, zijn invloed en zijn werk. Een
        overzicht:
Dank zij de recente
        voortreffelijke biografie van Willem Huberts over Wouter Lutkie
        zijn we op de hoogte van diens bijwijlen intensieve contacten
        met geestesgenoten in de zuidelijke Nederlanden. In zijn essay De relatie Wouter Lutkie, Joris van
              Severen en het Verdinaso gaat Ruud Bruijns dieper op dit thema
        in, dat ook na de oorlog een vervolg kende rond o.a. Louis
        Gueuning.
Pieter
            Jan Verstraete kon de hand leggen op en collectie
        van het eerder zeldzaam te vinden weekblad ‘Ik zal
          handhaven!’ In De korte
              geschiedenis van het weekblad van het Verdinaso Nederland
            gaat hij na welke speerpunten in deze door
        Ernst Voorhoeve geredigeerde publicatie centraal stonden.
In Pol le Roy, dinaso en dichter 
        schetst Jan Creve een
        biografisch portret van de vooraanstaande dinaso die met de
        oorlog “aan de verkeerde kant van de geschiedenis” kwam te
        staan, maar ergens toch steeds weer een dinaso-reflex behield.
        De auteur besteedt ook veel aandacht aan het dichterschap van Le
        Roy dat, ten gevolge van z’n oorlogsverleden slechts laattijdig
        aan erkenning toekwam.
Met Aan mijn kinderen legde
        de vooraanstaande Noord Nederlandse Dinaso Henri Bruning destijds ten
        overstaan van zijn kinderen verantwoording af over z’n politieke
        inzichten. Ook hij verzeilde tijdens de Tweede Wereldoorlog in
        de collaboratie met de bezetter, evenwel met behoud van wat het
        Verdinaso hem bijgebracht had omtrent mens en samenleving.
Henk Tijssen verdiepte zich in de geschiedenis van
        de Friese beweging i.c. Tsjalling
                Terpstra en het Frysk Nasjonael Front (FNF).
          Voor de meesten van ons
          betekent deze thematiek het betreden van een terrein waarover
          we tot nog toe heel weinig afwisten, ook al werd daar een
          ideëel terrein betreden dat in heel wat parallel liep aan wat
          in het Verdinaso beleden werd.
Na de Tweede
        Wereldoorlog werden meerdere pogingen ondernomen om de politieke
        en maatschappelijke idealen van het vooroorlogse Verdinaso nieuw
        leven in te blazen. De
              Solidaristische Beweging (1974-1979) was
        er daar een van. Hans Nelis
        volbracht het er de geschiedenis van te boekstaven.
Roni
            Ranke,
        een pseudoniem van Ronald Evrard, heeft al meerdere dichtbundels
        op zijn actief. Aan zijn aan Joris van
            Severen gewijd gedicht om dit 27e
        Joris van Severen jaarboek waardig af te sluiten.
Mocht u de
          ledenbijdrage voor 2023 nog niet vereffend hebben, dan kan
          bovenstaande kennisname u er allicht van overtuigen dat ook
          ons 27e jaarboek beslist weer de moeite waard
          wordt. Alle gegevens daaromtrent vindt u op de voorafgaande
          pagina. Het jaarboek zal in de loop van de meimaand
          verschijnen.
PS: een vlotte
          vereffening van de ledenbijdragen stelt ons meteen beter in
          staat de oplage van het jaarboek te bepalen.
  Orde-kruis va de door Louis Gueuning
                gestichte Joris van Severen Orde 
Luc Pauwels
De jonge Louis
            Gueuning, met 
Verdinaso-speldje
op
            z’n revers
          
5 maart 1898. Geboorte in ’s-Gravenbrakel
        (Henegouwen) van Louis Gueuning,
        classicus, school-directeur, maar vooral bekend als leider van
        de Romaanse gouwen (Wallonië) in het Verdinaso van Joris van
        Severen. Samen met enkele Waalse vrienden, onder wie Jacques
        Boseret, treedt hij, als hartstochtelijk voorstander van de
        historische eenheid van de Nederlanden, in maart 1939 toe tot
        het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso). Na de
        moord op Van Severen op 20 mei 1940 te Abbeville blijft hij
        ijveren voor de Dinaso-ideeën. 
Hij weigert iedere vorm van
        collaboratie en werkt clandestien verder in strikte politieke
        neutraliteit. In november 1941 sticht hij de Joris van
        Severen-Orde, een geheime organisatie met een dubbel doel:
        mensen vormen die doordrongen waren van de ideeën van Van
        Severen, en ijveren voor de eenheid en de onafhankelijkheid van
        de Nederlanden, zonder een keuze te maken tussen de
        oorlogvoerende kampen.
Hij specialiseert zich, samen met
        André Belmans en anderen, in het ondergronds uitgeven van vele
        geschriften en het organiseren van vormingscursussen in
        Dinaso-geest. Bij de bevrijding worden zijn woning en zijn
        school verwoest. Hij wordt door de repressie getroffen en het
        duurt tot 1952 vooraleer hij in al zijn rechten wordt hersteld.
        Ondertussen had hij in een aantal geschriften uiting gegeven aan
        zijn koningsgezinde (Leopoldistische) overtuiging.
Louis Gueuning is een van de
        oud-Dinaso’s die na de Tweede Wereldoorlog probeert een nieuwe
        politieke beweging op te richten in het verlengde van het
        Verdinaso. Hij had gezorgd voor de herbegraving van Joris van
        Severen en Jan Ryckoort in Abbeville en de oprichting van het
        grafmonument. Hij wordt in ruime kring gerespecteerd, maar
        begaat enkele kapitale blunders. Hij blijft bij het Belgische
        koningshuis zweren en heeft niet door dat Boudewijn I geen
        Leopold III was.
Hij publiceert het tijdschrift De Uitweg. Zijn
        belangrijkste vereniging geeft hij de meest kleurloze naam die
        je kan bedenken, de Organisatie voor het Algemeen Welzijn (OAW).
        Luc Delafortrie vroeg zich af of Gueuning het OCMW wilde
        overnemen. Naaste medewerkers van Gueuning zoals Jef Werkers en
        Vik Eggermont waren veel meer bij de zaak. De eerste is de
        oprichter van het Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris
        van Severen in Aartselaar en jarenlang de uitgever van het
        driemaandelijkse Ter waarheid
            over Joris van Severen. De tweede geeft sinds
        1964 met zijn Werkgroep Delta het maandblad Delta uit, later
        voortgezet als Werkgemeenschap de Lage Landen en de
        elektronische Brief uit de
            Rijn, Maas, Schelde Delta. Louis Gueuning zelf
        overlijdt in 1971 op de leeftijd van 72.
____________________
Bron: 5
          maart. Louis Gueuning geboren, Waals Dinasoman - Doorbraak.be
Illustratie
            bovenaan: Het Ordekruis
          van de Joris van Severen Orde
Arnold Meijer, portret van een ontgoochelde
            fascist
Een
        zonderling fenomeen in het vooroorlogse Nederland: Arnold Meijer
        (1905-1965), een fascist die er volledig voor uitkwam. Bovendien
        erg katholiek en bijzonder op Vlaanderen gesteld. André van
        Noort (°1977), archivaris in Leiden (Noord-Holland) schreef een
        echt boeiende biografie over de man. Luc Pauwels sprak
        met hem. 
Vooraleer Arnold Meijer politicus werd,
            wilde hij priester worden.  Was dat achteraf gezien
            niet beter geweest voor hem?
Het
        was inderdaad beter geweest als hij priester geworden was, grote
        teleurstellingen hadden hem dan bespaard gebleven. In december
        1941 werd zijn partij Nationaal Front door de Duitse
        bezetters verboden. Hij mocht zich niet meer met politiek
        bezighouden. Dat was voor hem een grote tegenvaller. 
Na de oorlog wilde hij de politiek weer in, maar zijn
        arrestatie verhinderde dat. Hiermee komen we bij een nieuwe
        grote teleurstelling: zijn berechting en straf. Meijer dacht
        alles voor het vaderland gedaan te hebben, maar daarover werd
        door de rechters toch anders gedacht. Hij werd uiteindelijk
        veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met tien jaar
        ontzetting uit beide kiesrechten wegens collaboratie. Hij mocht
        zich voorlopig niet met politiek bezighouden.
Waarom stichtte Meijer zijn Zwart Front? Hij
            had evengoed kunnen aansluiten bij de reeds bestaande
            Algemene Nederlandse Fascistenbond (ANFB) van Jan Baars…
Meijer
        heeft Zwart Front niet gesticht. Hij werd begin 1934
        door enige ANFB-leden uit Oisterwijk, Boxtel en ’s-Hertogenbosch
        uit Frankrijk gehaald om propagandaleider van de ANFB in
        Noord-Brabant en Zeeland te worden. De zuidelijke afdelingen van
        de ANFB gaven toen een weekblad met de naam Zwart Front
        uit. 
Op 5
        mei 1934 werd op een ledenvergadering besloten de ANFB te
        splitsen in twee federatief verbonden stichtingen: De
          Vuurslag voor de provincies boven de grote rivieren onder
        leiding van jonkheer R. Groeninx van Zoelen en Zwart Front voor
        de zuidelijke provincies onder leiding van Arnold Meijer.
        Groeninx van Zoelen en Meijer kregen ruzie over de koers. Meijer
        belichaamde de radicale richting, terwijl Groeninx de gematigde
        groepen vertegenwoordigde. In de zomer van 1934 hield De
          Vuurslag op te bestaan, een aantal noordelijke afdelingen
        sloten zich bij Zwart Front aan. Meijer was nu de enige leider.
        
Wanneer kwam bij het Zwart Front de
            ondertitel ‘Nederlandse Volksfascisme’ in voege en wat
            betekende ‘volksfascisme’ precies?
Zoals
        gezegd vond op 5 mei 1934 een ledenvergadering plaats waarbij de
        ANFB in twee stichtingen verdeeld werd. Beide organisaties
        vielen onder een kopstichting met de naam Nederlands
          Volksfascisme. Volksfascisme ging uit van de gemeenschap
        onder leiding van een krachtig overheidsgezag en hekelde het
        ‘demo-liberale systeem’ waarin het individu centraal stond.
        Meijer en zijn Zwart Front hekelden de parlementaire democratie,
        waarin de massa de dienst uitmaakte. De massa was niet geschikt
        om beslissingen te nemen, dat moest worden overgelaten aan
        deskundigen, een elite van ‘aristoi’. Daarbij geloofde Meijer in
        een corporatieve ordening. Van klassenstrijd moest hij niets
        hebben. Werkgever en werknemers moesten zoveel mogelijk
        samenwerken. 
Hoe stond Meijer tegenover Hitler en het
            nationaalsocialisme?
Meijer
        moest niets hebben van Hitler en zijn nationaalsocialisme. Hij
        was meer georiënteerd op het fascisme van Mussolini. Daarbij
        moet worden opgemerkt dat Meijer als vanouds niet veel met
        Duitsland op had, zijn interesse lag meer in de Latijnse landen.
        Een belangrijke pijler van het nationaalsocialisme was de
        rassenleer met als resultaat de uitroeiing van de Joden. Meijer
        was antisemiet en liet niet na de Joden belachelijk te maken.
        Hij beschouwde de Joden als vreemdelingen, die slechts het
        gastrecht verdienden, maar van Jodenvervolging moest hij niets
        hebben. 
Hoe reageerde Arnold Meijer op de Duitse
            inval van 1940?
Het
        antwoord op deze vraag is te vinden in De Weg nr. 4 van
        23 mei 1940. De Weg was het weekblad van Nationaal
          Front, de partij van Arnold Meijer in haar nieuwe
        gedaante. Meijer reageerde hierin op de Duitse inval. Hij
        hekelde de politici en leiders die op de vlucht geslagen waren
        en eerde de soldaten die tegen de Duitsers hadden gevochten. De
        Duitse inval was volgens hem de schuld van de democratie en de
        kabinetten die Nederland geleid hadden. Hij was blij dat het
        Nederlandse volk weer één was en er waren nieuwe kansen gekomen
        om Heel-Nederland te stichten, de hereniging met Vlaanderen.
        Over de bezetting was hij kort: er was niets aan te doen. Beter
        was zich erbij neer te leggen. 
Meijer
        was aanvankelijk enthousiast over de Duitse bezetters, maar die
        houding sloeg snel om toen zij hem begonnen tegen te werken. De
        Duitsers wilden gelijkschakeling, zij wilden Nationaal Front
        samenvoegen met de Nationaal-Socialistische Beweging
        (NSB) van Anton Mussert, maar Meijer weigerde hieraan mee te
        werken. De Duitsers vonden Meijer te Nederlands en ook te
        katholiek. Vooral Meijers uiteindelijke weigering mee te werken
        aan een Nederlands legioen tegen de Sovjet-Unie zette bij de
        Duitsers kwaad bloed. Het gevolg was dat ze Nationaal Front in
        december 1941 verboden.
Hoe kunnen we Meijers relatie met Vlaanderen
            beschrijven?  Met wie had hij voornamelijk contact in
            Vlaanderen?
Meijer
        was voor Heel-Nederland, Nederland en Vlaanderen moesten één
        worden. Meijer correspondeerde vanaf 1934 met mensen uit de
        Vlaams-nationale beweging. Die contacten waren zeer divers.
        Meijer correspondeerde o.a. met Wies Moens, las Vlaamse
        tijdschriften en verspreidde het blad Zwart Front in
        Vlaanderen. Hij nodigde Vlamingen uit om in Nederland te spreken
        en andersom ging hij naar Vlaanderen om lezingen te houden.
        Verder bezocht hij diverse activiteiten in Vlaanderen zoals de
        Landdag van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) waar hij Karel
        Waternaux ontmoette en de IJzerbedevaart te Diksmuide. Meijer
        had contact met de leider van het VNV Staf de Clercq. Ook het
        VNV was voor Groot-Nederland, maar dan moest Vlaanderen eerst
        zelfstandig worden. Je zou denken dat hij ook contact had met
        Joris van Severen, de leider van het Verbond van Dietsche
        Nationaal Solidaristen (Verdinaso). Toch moest Meijer er niets
        van hem hebben. Van Severen was voorstander van een Dietse
        volksstaat: Nederland, België en Luxemburg moest één worden,
        zoals voor 1830, en dat ging Meijer te ver. 
Hoe diep ging de Heel-Nederlandse oriëntatie
            van zijn beweging?
In
        1935 schreef Meijer zijn partijprogramma Wat wil Zwart Front.
        Hij maakte hierin propaganda voor Heel-Nederland, want natie en
        staat moesten zoveel mogelijk samenvallen. Hij noemde de
        Vlamingen ‘stamgenoten’, maar eerst moest Zwart Front de macht
        veroveren. Meijer deed zijn best om de Groot-Nederland-gedachte
        te promoten en of hij succes had, kan je in mijn boek lezen. 
Naar verluid werd Meijer - volgens zijn wens
            - begraven met een Vlaamse leeuwenvlag op zijn kist. Waarom?
Na de
        Tweede Wereldoorlog bleef Meijer belangstelling houden voor
        Vlaanderen. Hij had nog steeds contacten met allerlei Vlamingen
        zoals Herman Wagemans, de secretaris van het Algemeen
          Nederlands Zangverbond (ANZ) te Antwerpen en medeoprichter
        - later ook volksvertegenwoordiger - van de Volksunie.
        Meijer correspondeerde met Wagemans over de uitwisseling van
        zangkoren. Het ANZ organiseerde ieder jaar het Vlaams
          Nationaal Zangfeest. Meijer kwam er graag. Hij bezocht ook
        de Frans-Vlaamse Cultuurdagen georganiseerd door het Komitee
          Frans-Vlaanderen. Meijers liefde voor Vlaanderen ging heel
        ver. Hij schreef aan de Vlaams-nationale priester Jean-Marie
        Gantois dat zijn hotel (‘De Rosep’ in Oisterwijk) het enige was
        waar naast de Nederlandse en Brabantse vlag ook de Vlaamse Leeuw
        wapperde en hij hoopte dat het een trefpunt van Vlamingen zou
        worden en dat gebeurde ook. Vlak voor zijn dood zou Meijer op
        het Vlaams Nationaal Zangfeest te Antwerpen zeggen ‘Zo de
        redding voor ons volk er komt, zal het vanuit Vlaanderen moeten
        gebeuren’. 
___________________
Bron: https://Arnold
Meijer,
          portret van een ontgoochelde fascist - Doorbraak.be
Louis Gueuning – Jef van Bilsen

Bij de
        voorbereiding van een bijdrage voor het Jaarboek 2024 stootte
        Hans Nelis op een geschreven opdracht in het ‘Liber amicorum
        Louis Gueuning 70’, dat hij in de bibliotheek van de
        Universiteit Gent ontleend had. De geadresseerde was Jef van
        Bilsen, en de opdracht, die Gueuning schreef, was een
        “témoignage d’amitié”. Hans legde deze ‘ontdekking’ voor aan Vik
        Eggermont, met wie hij voor zijn essay intensief samenwerkt.
        Diens commentaar was: “Het toont aan
          dat er een verzoening is tot stand gekomen tussen Louis
          Gueuning en Jef van Bilsen (anders toch geen opdracht). Als je
          de geschiedenis van het Verdinaso kent, weet je ook dat het
          tussen Joris van Severen en Jef van Bilsen niet altijd koek en
          ei is geweest!” Einde citaat.
Maurits Cailliau
Wanneer
        de lezers van Kort Manifest – het tijdschrift van het
        Vormingsinstituut Wies Moens – hun recensent Edwin Truyens mogen
        geloven, dat vat bovenstaande titel samen wat in het 26e
        Jaarboek Joris van Severen aan bod kwam, nl. mythes en ruzies..
Omtrent
        de bijdrage van Luc Pauwels  Joris van Severen, een begin… - dat handelt over de
        actualiteit van Van Severens ideeën en de destijds door het
        Verdinaso aangereikte solidaristische maatschappelijke remedies,
        waar nochtans ook Wies Moens achter stond – vernemen zijn lezers
        niets, tenzij dat die materie ook al aan bod kwam in de lijvige
        Van Severen-biografie van Pauwels. Het had er aan moeten
        ontbreken dat deze aspecten in de biografie achterwege waren
        gebleven! 
Truyens
        struikelde hierbij vroegtijdig over een eerste mythe, deze van
        de historische Nederlanden, de Romaanse provincies incluis - die
        voor “de ware nationalist”, die hij is, niet te pruimen valt.
        Nochtans had Tom Waes hem er recent aan herinnerd, via de
        aflevering over de Brabantse Omwenteling en wat erop volgde van
        z’n Verhaal van Vlaanderen – dat die revolutie leidde
        tot de Republiek der Verenigde Nederlandse Staten (1790), in het
        Frans Etats belgiques unis geheten – en dat de term België en
        zijn afgeleiden ontleend zijn aan de Latijnse vertaling van de
        Nederlanden. 
Een
        tweede mythe ontwaart de auteur in de bijdrage van Romain
        Vanlandschoot over het einde van de politieke carrière van Joris
        van Severen, waarin veel aandacht voor Van Severens zgn.
        “brandrede” van 29 november in het parlement – en de reeds lang
        weerlegde zinsnede over “la Belgique, qu’elle crève”, naast de
        bewering dat de Kamervoorzitter de opname ervan in het ‘Beknopt
        Verslag’ zou verhinderd hebben – zijnde een derde mythe. De
        oorzaak voor het feit dat aldaar slechts een samenvatting van de
        rede verscheen lag bij Van Severen zelf, die nagelaten had z’n
        eventueel gecorrigeerde tekst tijdig in te dienen. Al deze
        “mythes” werden al lang gedocumenteerd weerlegd in de
        jaarboekenreeks. Waarom de recensent meent ze nog eens te moeten
        oprakelen blijft zijn geheim.
Na de
        “mythes” komen de “ruzies” aan bod, te beginnen met de bijdrage
        van Ruud Bruijns over Gerard van
              der Horst, die in de clinch kwam te liggen
        met Ernest Michel en waarbij Wies Moens’ rol als commissaris van
        Rijks-Nederland kwam te vervallen. Een gevolg van “de
        krabbenmand” die het Verdinaso in feite was, aldus de auteur.
Meer
        lof is er voor de bijdrage van Henk Tijssen over De Hier Dinaso!-lezers onder de
              hervormde predikanten in de noordelijke Nederlanden.
        Maar allicht is die mildheid te danken aan het feit dat de
        auteur – Henk Tijssen – naast medewerker aan het Jaarboek
          Joris van Severen ook regelmatig lezenswaardige bijdragen
        aanlevert voor Kort Manifest.
Met
        de bijdrage van ondergetekende Over
              de rol van Jef François in 1940-1941, die
        het einde van het Verdinaso inluidde, belanden we weer bij de
        “ruzies”. Emiel Thiers die, na de moord op Van Severen, beoogde
        diens Heel-Nederlandse lijn door te trekken, diende het af te
        leggen tegen d collaboratie-verzuchtingen van François. Een
        fundamentele ideologische tweespalt waarbij we niet vernemen
        naar wiens sympathie de recensent tendeert.
“De
        grote verdienste van de bijdrage van Hans Nelis over De
          Dietse solidaristische beweging is wel dat hiermee een
        stukje geschiedenis wordt vastgelegd.” Inderdaad – wat overigens
        ook de bedoeling was.
De
        slotbladzijden van het jaarboek 2022 bevatten Van Severens
        dagboekbladzijden over de periode 1 januari tot 30 april 1921.
        In tegenstelling tot wat de recensent noteert bevatten ze veel
        meer dan alleen maar verzuchtingen over het liefdesleven van de
        auteur. Men moet wel door een hartsgrondige afkeer voor hem
        bezield zijn om over diens lectuurnotities, z’n bekommernissen
        rond zijn tijdschrift Ter Waarheid en z’n actie voor de
        Vlaamse Beweging heen te lezen, waarover hij in z’n dagboek
        evenzeer verslag uitbracht.
Besluitend:
        het blijft verbazen hoezeer men “hineininterpretierend” vanuit
        persoonlijke inzichten, tot wel heel aparte interpretaties kan
        komen. Doch “de gedachten zijn vrij” – gelukkig maar!
___________________
N.a.v.
        Edwin Truyens, ‘Mythes en ruzies’, in Kort Manifest, nr.
        280, pp. 12-13.
Het heden gaat voorbij, het verleden blijft
Luc Pauwels
Maurits
        Cailliau en ik ontmoetten elkaar voor het eerst in 1956, in het
        raam van het Algemeen Diets Jeugdverbond (ADJV). We
        waren nog zo jong, om en rond de 18 en de 16, Maurits geboren op
        3 augustus 1938 in Ieper, ik op 13 oktober 1940 in Antwerpen. 
Dat
        jaar 1956 was een bijzonder jaar voor ons, jonge Vlamingen, want
        het was het eeuwfeest van de geboorte van Albrecht Rodenbach.
        Dat Rodenbachjaar maakte heel veel los in de KSA, voluit
        de Katholieke Studentenactie Jong-Vlaanderen, waar ik lid van
        was. Van kerkelijke zijde probeerde men Rodenbach en de
        Blauwvoeterij zo veel als kon te recupereren, maar tegelijk gaf
        men ook een enorme bekendheid aan het gedachtengoed van deze
        Vlaamse studentenrebellie uit de 19de eeuw. Veel daartoe
        bijgedragen heeft het boek Albrecht Rodenbach, een
        biografie van Juliaan Haest, in 1954 uitgegeven door het
        Algemeen secretariaat KSA-Jong Vlaanderen, en in voorbereiding
        tot het Rodenbachjaar massaal verspreid in de colleges. 
In de
        KSA kregen wij wel toestemming om deel te nemen aan de Rodenbachfeesten
        in Roeselare, maar niet aan het Vlaams-Nationaal Zangfeest. In
        de plaats daarvan werden we dan weer wel met aandrang verwacht
        op de concurrerende ‘Dag van het Vlaamse lied’, een afscheuring
        die voor ons al te duidelijk een CVP-signatuur droeg. In
        Antwerpse KSA-middens werd besloten tegen het verbod in toch
        deel te nemen aan het echte Zangfeest, in uniform nog wel en
        opmarcherend in de arena van het Sportpaleis achter de
        ADJV-muziekkapel. 
Heb ik
        daar Maurits voor het eerst ontmoet? Was het in Roeselare of in
        Antwerpen, ik weet het niet meer. Feit is dat we in dat befaamde
        jaar 1956 beiden toetraden tot het ADJV, ik blijkbaar eerst met
        stamnummer 330, bij Bijzonder Order 517, Maurits met stamnummer
        363, luidens Bijzonder Order 540. We legden beiden onze belofte
        af: ‘Ik beloof op mijn eer: onvoorwaardelijke trouw aan het
        Dietse volk, aan de levenswet en aan het Algemeen Diets
        Jeugdverbond’.
De
        uitgetreden KSA-leden waren in het ADJV zeer welkom, niet in het
        minst wegens de numerieke versterking, maar werden toch met een
        beetje argwaan bekeken. Ze werden in Antwerpen ondergebracht in
        een nieuw opgericht vendel, eerst nog naamloos, met standplaats
        Berchem. Maar het had meteen een grotere getalsterkte had dan de
        reeds bestaande, originele ADJV-eenheid in Antwerpen, het Herman
          van den Reeck-vendel o.l.v. Robrecht (Bob) Hulstaert
        (1933-2019). 
De
        verbondsleider van het ADJV, Staf Vermeire (1926-1987), maakte
        zich begrijpelijke zorgen over de integratie van zoveel nieuwe
        leden in één keer. Hij is dat ons ook eerlijk komen uitleggen
        ter gelegenheid van de belofteaflegging van het eerste
        contingent nieuwe leden op 30 december 1956, in de Geniekazerne
        te Berchem-Antwerpen. 
Maar
        er was nog een tweede probleem. Het ADJV profileerde zich
        duidelijk als christelijk, en dat waren de initiatiefnemers van
        het nieuwe vendel, Dirk Stappaerts (1938-2002) en zijn
        rechterhand Hugo Andries nu eenmaal niet. Dirk, de latere
        Volksunie-burgemeester van Borgerhout, en Hugo, zijn schepen van
        Onderwijs, hadden politiek talent. Ze kwamen met Staf Vermeire
        tot een compromis: het christelijke karakter van het ADJV zou
        nooit en nergens in vraag worden gesteld; de individuele leden
        genoten volledige gewetensvrijheid; het nieuwe vendel zou de
        naam van een katholiek priester krijgen. Het werd het Cyriel
          Verschaeve-vendel.   
        
Maurits
        werd in 1958 lid van de verbondsleiding van het ADJV, dat
        intussen tot Blauwvoetjeugdverbond was omgedoopt na de
        opslorping van de Katholieke Jeugdscharen Jong Vlaanderen (KJJV)
        door het ADJV. Na de ontbinding van het Blauwvoetjeugdverbond in
        1961 richtte hij, samen met Rik Nauwelaerts en Paul van
        Caeneghem, het Algemeen Diets Jongerenverbond (ADJoV) op
        dat tot 1973 bleef bestaan. Sinds 1966 was het ADJoV aangesloten
        bij de Blauwvoetfederatie en ook daar zette Maurits
        zich gedreven voor in. In die kringen ontmoetten we elkaar
        opnieuw.
Een
        niet geplande samenkomst was die op de Europese jeugdbijeenkomst
        met Pinksteren 1962, georganiseerd door de Bund Heimattreuer
          Jugend op Burg Stettenfels, nabij Heilbronn aan de Neckar
        (Baden-Württemberg), onder het motto “Denn vor uns da leuchtet
        Europa”. Maurits verscheen daar met Bernhard de Grendel, beide
        in groen uniformhemd, en droegen een rode koker met aarde van de
        studentenbegraafplaats in Langemark. Tijdens de klassieke
        dodenherdenking overhandigden ze die plechtig, maar stilzwijgend
        aan de Duitse leiding van de jeugdbijeenkomst. Een schot in de
        roos.
Maurits
        Cailliau werd meer en meer actief met de pen. We lezen bijdragen
        van hem in Ter Waarheid - met de Nederlanden in Europa
        (1962-1963), Open (1966-1973) en vanaf 1964 ook in Dietsland-Europa
        waarvan hij redactielid was tot in 1983. In 1988 schreef hij een
        biografie van de eerste ADJV-verbondsleider: Staf Vermeire,
          1926-1987. Diets jeugdleider en rebel (Uitg.
        Oranjejeugd). Daarnaast werd hij de onvermoeibare opbouwer van
        een half dozijn Heel-Nederlandse verenigingen, waarvan hij
        zelden de voorzitter, maar bijna steeds de volhoudende
        secretaris was. Zo van de nog altijd bestaande Stuurgroep
          Oud-ADJ(o)V waarvan hij ook de driemaandelijkse ADJV-Schriften
        verzorgt. In 1970 werd hij bestuurslid van de Vereniging/Stichting
          Zannekin, in 1971 secretaris en in 1990 eindredacteur van
        het Jaarboek Zannekin. Voor enkele tientallen jaren…
Maurits
        was van 1976 tot 1982 voorzitter van Grensland. In 1982
        werd hij voorzitter van het Oranjejeugd, wat hij bleef
        tot in 1988. Zijn meest doorgedreven inzet gold het Studie- en
        Coördinatiecentrum Joris van Severen, vanaf 2003 het Studiecentrum
          Joris van Severen. Vanaf het begin was hij er de
        secretaris van en bovendien de eindredacteur van de sinds 1997
        jaarlijks verschijnende Jaarboeken, met daarnaast ook
        nog eens een driemaandelijkse Nieuwsbrief. 
Het
        moge duidelijk wezen: Maurits Cailliau is de man van de
        continuïteit, van de geruisloze, maar nooit aflatende inzet.
        Hebben we dan nooit meningsverschillen gehad? Zeker wel. We
        hebben er in 1972-1973 zelfs uitgebreide briefwisseling over
        gevoerd. Van hem kan ik getuigen dat hij zich een leven lang
        heeft gehouden aan de ‘Levenswet’ van het ADJV:
Mijn eer is oprechtheid
christelijk trouw aan God en volk
in dienst van de gemeenschap
kameraad die geeft en eist
voornaam, een prinsenvolk waardig
plichtsbewust en gehoorzaam
blijmoedig, ook in kamp.
In de natuur vinden wij de schepper
het lichaam, taai als leder, hard als staal
de geest, zuiver als de lelie, helder als kristal.  
Vanuit
        verschillende geloofsopties, hij katholiek, ik agnostisch of
        heidens, kwamen wij tot hetzelfde zicht op de samenleving. Dat
        is maar goed ook, want hoe zou die visie anders kunnen gelden
        voor de gehele samenleving en niet alleen voor één segment?
Het ga
        ja goed, vriend Maurits. Ik wens je nog vele jaren, in houwe
        trouwe.
In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar
          naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het
          Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende
          passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven.
          We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar
          publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons
          kopie van de betreffende passages toe te sturen.
Charles Maurras
“In die jaren kregen Maurras’
        ideeën steeds meer bekendheid buiten Frankrijk. Zeker in
        buurland België. Léon Degrelle, die de bekendste Belgische fascist zou worden, werd als
        het ware met de lectuur van Maurras gevormd. Degrelles krant
        droeg de maurassiaanse benaming Le Pays réel. En ook
        Joris van Severen, de stichter van het Verbond van Dietsche
        Nationaal-Solidaristen, stond meer onder de invloed van de
        schrijver uit Martigues dan die van Hitler of Mussolini.
De Portugese dictator António de
        Oliveira Salazar bewonderde Maurras en die bewondering was
        wederzijds. In Spanje stichtten rechtse monarchisten na
        uitroeping van de republiek (1931) een invloedrijk tijdschrift
        met de duidelijke titel Acción Española. Eén van hen,
        oud-minister José Calvo Sotelo, bezocht Maurras in Parijs. Toen
        Calvo Sotelo in 1936 door republikeinen werd vermoord, was dat
        het signaal voor de militaire opstand die tot de Spaanse Burgeroorlog leidde. “
__________________
Bron: Charles
Maurras,
          extreemrechts politiek denker | Historiek
Verrukkelijke verraders.
Erik Thys
        heeft uitgezocht hoe Edouard en Lucienne Didier, een
        glamourkoppel uit Elsene, in de collaboratie verzeild zijn
        geraakt in Verrukkelijke verraders. Een glamourkoppel, het
          Avondland en de collaboratie (uitgeverij Epo). Thys is
        psychiater en woont nu in hetzelfde huis waar de Didiers hun
        politieke salons hielden.
Edouard
        Didier, een oud-strijder uit de Eerste Wereldoorlog, en de
        beeldschone en rijke notarisdochter Lucienne Bauwens
        organiseerden salons in hun huis in Elsene, in de periode tussen
        beide wereldoorlogen. Het was de toenmalige politieke elite die
        daar informeel samenkwam: de socialist Hendrik de Man, de
        nationalist Joris van Severen en Léon Degrelle, leider van Rex.
        De Didiers waren societyfiguren. "Ze werden door sommigen
        beschreven als het mooiste koppel van Brussel", vertelt Thys op
        Radio 1. "Ze stonden in de boekjes van die tijd".
De salons
        waren oorspronkelijk geïnspireerd door pacifisme: vrede was
        alleen mogelijk in een eengemaakt Europa. Vanuit dat pacifisme
        was er ruimte
        voor pluralisme: alle partijen en gezindheden moesten worden
        samengebracht om dit te realiseren. De Didiers richtten de
        Belgische tak op van de "Union Jeune Europe" en organiseerden
        manifestaties in Brussel, debatavonden en filmvertoningen.
Om tot
        dat verenigd Europa te komen, had je ook de Duitsers nodig. De
        Didiers vertoefden in de kring van onder anderen Otto Abetz, een
        francofiele Duitser, die later ambassadeur werd in het bezette
        Frankrijk. Voor de oorlog werd Lucienne ook opgemerkt tijdens
        het partijdagen van de NSDAP in Nürnberg. 
Op 10 mei
        1940, bij de inval van België, werd het koppel gearresteerd
        als leden van "de vijfde colonne". Na de capitulatie kwamen ze
        op vrije voeten en genoten ze dankzij Abetz in Parijs van alle
        vrijheid en luxe. Met nazigeld richtten ze een uitgeverij op die
        onder andere de antisemitische geschriften van Louis Ferdinand
        Céline uitgaf. 
Tijdens de bezetting gaven de
        Didiers niet alleen onderdak aan Hendrik de Man, met wie
        Lucienne een affaire zou gehad hebben, maar ook aan Emmanuel
        d'Astier, topman van het Franse verzet. Na de oorlog werd
        Edouard in België ter dood veroordeeld, maar de straf werd niet
        uitgevoerd. Lucienne werd niets ten laste gelegd, hoewel zij de
        spilfiguur was. Volgens Thys heeft Frankrijk Edouard niet
        uitgeleverd door tussenkomst van verzetsman D’Astier.
_____________________
N.a.v. Erik Thys, Verrukkelijke verraders. Een
              glamourkoppel, het Avondland en de collaboratie (uitgeverij Epo).