> nieuwsbrief > 25e jaargang, nr. 1/2021
Inhoud
      
      
      
      
      
      
      
      
      
      
Het Studiecentrum Joris van Severen
Secretariaat: Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper, Tel. 057-204 194
Bankrelatie: IBAN BE71 0001
        7058 1469 – BIC BPOTBEB1 t.n.v.
Studiecentrum Joris van
        Severen, Paddevijverstraat 2, B 8900 Ieper 
https://www.facebook.com/studiecentrumjorisvanseveren/
http://www.jorisvanseveren.org
Op een nieuw videokanaal hebben we een biografisch
        videoportret van Joris van Severen aangemaakt. Zie: https://www.youtube.com/watch?v=pzjzR5orEnA&t
Kaftillustratie:
        kaftafbeelding van de nieuwe biografie van Joris van Severen
Hernieuwen ledenbijdrage voor 2021
De jaarwisseling nadert met rasse schreden – en meteen
        ook het tijdstip voor het hernieuwen van de bijdragen voor 2021.
        Dank zij een zuinig beheer blijft het ons mogelijk om,
        niettegenstaande alweer gestegen druk- en portkosten, de
        minimumbijdrage te behouden op 29 €. In ruil daarvoor verzekeren
        we u de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek
            Joris van Severen – het 25e al – in de
        meimaand en van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief
            Joris van Severen. Vanaf het bedrag
        van 35 € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening
        graag via onze rekening IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC:
        BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen,
        Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper. Lees evenwel eerst even
          verder de informatie m.b.t. het combinatieaanbod over de nieuwe
            biografie van Joris van
          Severen.
Namenregister over
            de jaarboeken 1 - 25
Naast de uitgave van het 25e Jaarboek
            Joris van Severen plannen we voor
        2021 ook de uitgave van een uitgebreid Register van alle
        persoonsnamen die in de jaarboekenreeks 1 tot en met 25 terug te
        vinden zijn. Dit Register zal – zonder
          meerkost - als bijlage bij het Jaarboek 25 (2021) aan alle
        leden toegestuurd worden. Teneinde zicht te krijgen op de
        benodigde oplage raden we iedereen aan z’n ledenbijdrage (zie
        hoger) zo vlug mogelijk te vereffenen. Naderhand – eens het
        Jaarboek 25 (2021) verschenen is – zullen we voor dit Register een (nog te
        bepalen) kostprijs dienen aan te rekenen. Het is dus zaak er
        tijdig bij te zijn, m.a.w. de ledenbijdrage zo spoedig als
        mogelijk te vereffenen. 
Nieuwe biografie van
            Joris van Severen
Samen met het Jaarboek
            Joris van Severen 25 zal ook de nieuwe
        biografie Joris van Severen – op leven en dood, letterlijk verschijnen bij
        Uitgeverij Doorbraak, waarvan Luc Pauwels de auteur is (zie
        kaftillustratie van deze Nieuwsbrief en verderop in dit nummer).
        In de boekhandel zal de prijs 35 € (ex. eventuele verzendkosten)
        bedragen. 
U kan deze nieuwe
          biografie via ons Studiecentrum bestellen in combinatie met het
      Jaarboek
          Joris van Severen en het Register, aan de ledenprijs
        van 57 € voor het totale
        pakket. Ook hier geldt evenwel de voorwaarde dat we uw
        intekening (en betaling) tijdig kunnen registreren. Dit aanbod
        geldt tot uiterlijk 15 april 2021. 
Joris van Severen op
            Doorbraak
De beide bijdragen over Joris van Severen – van
        respectievelijk Vik Eggermont en Luc Pauwels - die te lezen
        waren op de Doorbraak-website – en via Google nog steeds na te
        slaan zijn – trokken tot nog toe (aanvang december) de aandacht
        van 4907 lezers.
Bijdrage Ruud
            Bruijns 
In de vorige Nieuwsbrief namen we, aansluitend op de
        bijdrage van Dieter Vandenbroucke, Joris van Severen. De
          verleiding van en fascist, ook een repliek daarop van Ruud
        Bruijns op. Deze repliek staat nu ook op de website https://www.belgiumwwii.be/
        te lezen, eveneens aansluitend op het stuk van Vandenbroucke.
        Een staaltje van fairplay en intellectuele eerlijkheid die te
        waarderen valt.
Bezoek graf Gueuning
Normalerwijze zouden we op 7 november 2020 naar
        jaarlijkse gewoonte ook dit jaar zijn overlijden op 11 november
        1971, te Mainvault herdacht hebben. Ten gevolge van de
        stringentere Corona-maatregelen wordt die herdenking gepland
        voor maar wel op 5 maart 2021, zijn geboortedag. 
Nieuwe biografie van Joris van Severen
Joris van Severen
      (1894-1940) is een politicus die blijft fascineren. In deze
      biografie gaat Luc Pauwels dieper in op het leven, het denken,
      maar ook de liefdesavonturen van Van Severen. Hij brengt de
      huidige stand van het historisch onderzoek samen in een nieuwe
      synthese die leest als een roman. 
Notariszoon Van Severen leert aan het IJzerfront de sociale werkelijkheid kennen in al zijn rauwheid. Boerenzonen en arbeiderskinderen worden door de in meerderheid Franstalige officieren de dood ingejaagd. Hij sluit zich aan bij de geheime frontbeweging, wordt een overtuigd antimilitarist en juicht de bolsjewistische revolutie in Rusland toe.
In het geteisterde Vlaanderen van na 1918 zoekt Van Severen naar orde en zingeving. Hij wordt Vlaams-nationaal volksvertegenwoordiger voor de Frontpartij. De praktijk van het parlementaire stelsel ontgoochelt hem ten gronde.
Hij sticht het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso) die als een elitebeweging het volk moet voorgaan. Op weg naar herstel in een Heel-Nederlands staatsverband. Geen geweld, maar overtuigen door het voorbeeld te geven. Later verbreedt hij zijn Heel-Nederlandse visie tot wat we nu Benelux noemen. Zeg maar de Nederlanden zoals vóór 1830.
De partijpolitiek verafschuwt hem, maar binnenskamers spreekt men vaak met respect over hem. Van Severen zit op één lijn met koning Leopold III en wil ons buiten een volgende wereldoorlog houden. Op 10 mei 1940 wordt hij aangehouden door de Belgische Staatsveiligheid. Die draagt hem wederrechtelijk over aan de Franse militaire overheid. Op 20 mei wordt Joris van Severen vermoord. Een tragisch leven in een nieuw licht. Niet te missen. ISBN 978 9492639561.
Luc Pauwels (1940)
      is gewezen bedrijfsleider en stichtte het tijdschrift ‘TeKoS’. Hij
      studeerde geschiedenis aan de KU Leuven waar hij afstudeerde op de
      ideologische evolutie van Joris. Hij is ook de voorzitter van het
      Studiecentrum Joris van Severen.
___________________________
U
        kunt deze biografie bestellen in combinatie met het Jaarboek
          Joris van Severen 25 (2021) en het register over de 25
        verschenen Jaarboeken Joris van Severen. Zie de gegevens
        daaromtrent op pagina 4 van deze Nieuwsbrief. De
        boekhandelsprijs van deze uitgave zal 35 € bedragen.
      
    
      
        
Luc Pauwels
Wat er
        niet allemaal ‘fascistisch’ zou zijn… Van Joris van Severen tot
        de coronamaatregelen van de regeringen. In België en in het
        buitenland. Je kon het bij een betoging in Berlijn op een
        reusachtig spandoek lezen. Was Mussolini in de buurt? Neen,
        natuurlijk. Even stilstaan bij het oneigenlijke gebruik van de
        term ‘fascist’ als scheldwoord, ‘fascistisch’ als ultieme
        diskwalificatie. 
Daarvoor
        moeten we even terug in de geschiedenis. In 1917 grepen de
        communisten de macht in Rusland. Ze wilden in zoveel mogelijk
        landen aan het bewind te komen, de wereldrevolutie ontketenen
        Alle Europese landen waren erg verzwakt door de Eerste
        Wereldoorlog, politiek, sociaaleconomisch, maar vooral
        psychologisch. Dus het scheen erin te zitten.
Maar
        dan duikt er al in 1921 in Italië de Partito Nazionale
          Fascista (PNF) op, geleid door ene Benito Mussolini,
        gepokt en gemazeld in de socialistische beweging. In 1922
        organiseert die een Mars op Rome. Koning Victor Emmanuel III
        benoemt Mussolini tot premier. In 1924 wint de PNF de
        parlementsverkiezingen en beschikt ze over een zetelmeerderheid.
        
Begripsverruiming en
            stigmatisering
Intussen
        zijn de communisten bijzonder teleurgesteld dat de socialisten
        in meerderheid voor de democratie kiezen en hen niet volgen op
        het pad van de wereldrevolutie. Stalin schrijft in 1924: ‘Het
        fascisme is een op de actieve medewerking van de
        sociaaldemocratie steunende strijdorganisatie van de
        bourgeoisie. De sociaaldemocratie is objectief de gematigde
        vleugel van het fascisme’.1 Vanaf dan begint de
        oeverloze uitdeining van de term ‘fascisme’. Socialisten en
        sociaaldemocraten worden ‘sociaalfascisten’ gelabeld. Katholieke
        politici als ‘klerikaalfascisten’ gestigmatiseerd. 
‘Wat
        allereerst opvalt, schrijft de gerenommeerde Nederlandse
        historicus Hermann von der Dunk (1928-2018), is de voortdurende
        verruiming die het begrip heeft ondergaan. (…) De term “fascist”
        behoort momenteel nog steeds tot de minst begeerde etiketten,
        wat niet wegneemt dat hij kwistiger wordt gebezigd dan ooit. De
        begripsverruiming lijkt onbeperkt. De naoorlogse generatie (…)
        voelde zich door het neomarxisme veelal gelegitimeerd om het
        begrip opnieuw drastisch te verruimen. (…) Zo weekt een geslacht
        dat Hitler en Mussolini slechts als interessante exotische
        roofdieren uit boeken en verhalen kent, de term los van hun
        oorspronkelijke dragers om hem toe te passen op degenen die in
        levenden lijve het kwaad lijken te representeren, vandaag’.2
        
En zo
        ontstonden termen als ‘ecofascisme’ en ‘taalfascisme’, om het
        hier maar even bij die twee voorbeelden te houden. Groot is de
        verbazing van hedendaagse studenten, journalisten e.d. als ze
        vernemen dat Gierarchia, het ideologische kaderblad van
        de Italiaanse fascisten, een vrouw als hoofdredacteur had.
        Bovendien was zij, Margherita Sarfatti (1880-1961), een Jodin.  
Men is altijd de fascist van
            iemand
De
        uiterste rekbaarheid van het begrip fascisme is ook in andere
        landen aan de orde. Frankrijk is een goed voorbeeld. Bij de
        Franse historicus Henri Michel (1907-1986), socialist,
        verzetsman en secretaris-generaal van het officiële Comité
          d'histoire de la Seconde Guerre mondiale, kunnen we dat
        nalezen.
‘Toen
        [president] Valéry Giscard d’Estaing naar Algerije ging,
        verklaarde een jonge “ontwikkelingshelpster” op de Franse
        televisie “dat ze niet ging luisteren naar die fascist”. Op een
        parlementaire vergadering verweet [minister] Poniatowski de
        communisten “fascistoïde” te zijn.(…) Tegenwoordig ervaart een
        groot deel van de jeugd iedere uiting van gezag , of ze nu van
        de vader komt of van een leraar of van een werkgever, als
        fascistisch. (…) Tegenwoordig is men zodoende altijd de fascist
        van iemand’.3  
Sindsdien
        (1977) is dit on est toujours le fasciste de quelqu’un
        een gevleugelde uitdrukking geworden - vaak gebruikt tot vandaag
        de dag. Von der Dunk wijst erop dat ‘de onbeperkte toepassing
        van het woord op al wat er in de historie autoritair, agressief
        of tiranniek is, een miserabele uitgangspositie voor een
        zinvolle benadering betekent’.
Hoort Stalin erbij?
Serge
        Berstein en Pierre Milza zuchten in hun Dictionnaire des
          fascismes et du nazisme (1992 en 2010)4: ‘Men
        moet zich buigen voor de feiten, er bestaat geen enkele algemeen
        aanvaarde definitie van het fascistische fenomeen, geen enkele
        consensus, hoe minimaal ook, over zijn verspreiding, over zijn
        ideologische wortels of over de werkwijzen die het
        karakteriseren’.
Vandaar
        de heftige discussie tussen socioloog Alain Dieckhoff en Zeev
        Sternhell of het zionisme als een fascisme moet worden
        aangezien.5 En Robert O. Paxton, auteur van het
        bekende The Anatomy of Fascism gaf in het New York
        Review of Books ooit toe ‘The borders are fuzzy’ en vroeg zich
        af ‘Do we include Stalin?’… Terug bij Stalin, daarmee is de
        cirkel rond.
Het
        laatste woord is aan hoogleraar aan de VUB Jacques Willequet
        (1914-1990), een tijdgenoot van het historische fascisme en bij
        leven hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). In
        zijn Le fascisme: autopsie, constat de décès (Het
        fascisme: lijkschouwing en vaststelling van overlijden) stelt
        hij meteen: ‘Une définition très stricte s’impose’, een zeer
        stikte definitie is geboden.6 
Laten we het copyright aan Mussolini
Willequet
        besluit zij artikel in Res Publica met de aanmaning:
        ‘Laten we aan die arme Mussolini het “copyright” dat hem
        toehoort. En ook, overstelpen we zijn nagedachtenis niet met een
        al te beaat goed geweten: de wereld van tegenwoordig zit vol met
        staatshoofden die veel onaangenamer zijn dan hij en die niemands
        verontwaardiging opwekken. (…) Hoogstens zijn we gerechtigd te
        eisen, denken we, dat politicologen en historici weten waarover
        ze praten’. 
Die
        wijze raad geldt ook voor journalisten, commentatoren en
        ‘geëngageerde jongeren’. Nu, 75 jaar later, drie generaties
        verder, moet je weten hoe belachelijk je je kunt maken als je
        bij om ’t even welke persoon, gebeurtenis of uitspraak die je
        verontwaardiging wekt - of je gewoon als onaangenaam overkomt -
        meent met ‘fascisme’ te moeten uitpakken. 
Covid-19
        stond erbij en keek ernaar. 
Joris
        van Severen ligt waardig begraven in Abbeville.
Noten 
1 Leonid Luks,
          Entstehung der kommunistischen Faschismustheorie. Die
          Auseinandersetzung der Komintern mit Faschismus und
          Nationalsozialismus 1921-1935, Institut für
        Zeitgeschichte, DVA, Stuttgart, 1985, blz.85-86. Citaat uit J.
        Stalin, Zur internationale Lage, in: Inprekorr, 30.9.1924,
        nr.127, blz. 1684.
2 H.W. von
        der Dunk, ‘Het fascisme – een tussenbalans’, in: Internationale
          Spectatorjanuari 1975, blz.32-50.
3 Henri Michel, Les fascismes, Presses
        Universitaires de France, Paris, 1977, blz.3.
4 Serge Berstein en Pierre Milza, Dictionnaire des
          fascismes et du nazisme, Éditions Complexe/André
        Versaille, Brussel,1992 en 2010, blz.7.
5 Alain Dieckhoff, ‘Le sionisme est-il un fascisme?’,
        in: L’Histoire, nr.197, maart 1996, blz.98. Zeev
        Sternhell, ‘Le Sionisme est-il un fascisme? Réponse à un
        contradicteur’, in: L’Histoire, nr.199, mei 1996,
        blz.16-17.
De Russische inspiratie van Joris van Severen
Heili Verstraete
In de
        oorlogsdagboeken van Joris van Severen valt zijn belangstelling
        op voor bepaalde aspecten van de Russische cultuur, die weinig
        met elkaar gemeen hebben, met name Dostojewski en de Russische
        revolutie. Dat heeft ertoe geleid dat men het soms zelfs heeft
        over zijn 'linkse periode’, wat op zijn minst merkwaardig is in
        het licht van zijn evolutie naar de corporatistische ideologie
        van het Verdinaso. In dit onderzoek wordt ingegaan op die twee
        met elkaar botsende oriëntaties.
Het
        enthousiasme voor Dostojewski kadert in de belangstelling voor
        de Russische literatuur die op het einde van de 19de eeuw op
        dreef komt. In ons taalgebied gebeurde de introductie bijna
        altijd via Duitse en Franse vertalingen en die werden bij een
        breed publiek populair dankzij de literaire critici. Die hebben
        het beeld van de Russische literatuur sterk beïnvloed. Die
        vertalingen waren echter vaak weinig accuraat en voor
        vertalingen waren kleinere taalgebieden uitgerekend op die
        tussenteksten aangewezen. Het was dus voor dit onderzoek van
        belang niet alleen Van Severens reactie op de Russische auteurs
        te bestuderen, maar ook welke critici zijn keuze hebben
        beïnvloed, en welke vertalingen hij las.
De
        Russische literatuur werd bij Van Severen herleid tot
        Dostojewski. Onder invloed van o.m. de Franse literatuurcriticus
        de Vogüé vereerde hij het religieus-ethische imago van de
        orthodoxe slavofiel Dostojewski als prediker van het lijdzaam
        ondergaan van menselijk lijden. Van Dostojewski’s
        generatiegenoten die voorstander waren van hervormingen en in
        Europa evenveel of zelfs meer succes hadden, kregen alleen
        Tolstoj en Gorki enige aandacht. Zijn bewondering voor
        Dostojewski werd blijvend gevoed door die eenzijdige
        Dostojewski-exegese, die in de loop der tijd altijd weer adepten
        vond.
Naarmate
        de oorlogsmoeheid toenam, werd ook Van Severen aangestoken door
        het revolutionaire elan van de bolsjewieken, Lenin en Trotski op
        kop. Maar terwijl anderen in Europa ook oog hadden voor het
        bredere spectrum van hervormingsgezinde ideeën, had Van Severen
        vooral bewondering voor de Leninistische tactiek: één leider,
        één politieke lijn, geen tegenspraak of afwijkende meningen.
In het
        beginjaar stond zijn tijdschrift Ter Waarheid
        (1921-1924) nog open voor de voorhoede van
        pacifistisch-anarchistische tijdschriften. Het tijdschrift nam
        o.m. bijdragen op die de maatschappelijke hervormingen van de
        Russische progressieve intelligentsia via de Proletkult
        beschreven. Maar die belangstelling is snel verdwenen. Steeds
        meer zetten conservatief-katholieke en nationalistische artikels
        de toon in Ter Waarheid. Van de Russische schrijvers
        kreeg ook in die periode alleen Dostojewski aandacht. Van
        Severen sloot aan bij de stroom publicaties die verschenen bij
        Dostojewski’s 100ste verjaardag en wijdde zelfs een dossier aan
        hem. Dat bleef evenwel teleurstellend onpersoonlijk en beperkte
        zich tot een eerder slordige compilatie van leesindrukken,
        samenvattingen, citaten en fragmenten van diverse
        Dostojewski-adepten, die ook bij Van Severen in hoog aanzien
        stonden.
Vanuit
        zijn francofiele voorkeuren had hij in die beginperiode ook
        aandacht voor de Clarté-beweging en voor de pacifist Romain
        Rolland. Bij de gelijkgestemden in ons taalgebied waren het
        vooral H. Roland-Holst en F. van Eeden die kortstondige aandacht
        kregen. Eind 1921 had Van Severens 'linkse' al plaats geruimd
        voor ‘revolutionair rechts’ gedachtegoed. En daarin bleef
        Dostojewski in de gedaante waarin Van Severen hem zag, perfect
        passen.
__________________
Bron: WT 2020/3, pp. 285-287, zijnde de samenvatting – in
        hedendaags Nederlands “abstracts” betiteld. Zie ook de rubriek
        ‘Sprokkels’ achteraan dit nummer.
‘Verdinaso haaks op nationalisme’?
Maurits Cailliau
Onder
        deze titel lazen we in Kort Manifest (nr. 262) - het
        tijdschrift van het Vormingsinstituut Wies Moens – de recensie
        van Edwin Truyens over het 24e Jaarboek Joris van Severen.
Het is
        niet de eerste maal – allicht ook niet de laatste keer - dat de
        besprekingen van ons jaarboek in dit tijdschrift tot een
        figuurlijk nummertje armworstelen nodigt met de recensent van
        dienst. Dat is ook dit keer wel weer onvermijdbaar.
We
        glijden commentaarloos heen over de positieve appreciatie van de
        bijdragen over de briefwisseling Joris van Severen – Ward
        Hermans, over het Nationaal Verbond
        ‘Godsdienst-Gezin-Vaderland’, over de rol van Hans de Goeij en
        over het hallucinant verslag over de spooktreinen en de
        moordpartij van 20 mei 1940 te Abbeville. Het zijn immers niet
        die bijdragen die de titel van zijn recensie inspireerden.
Welke
        wel dan? Edwin Truyens detecteerde er een drietal, waaruit hij
        fragmenten citeert die zijn titel dienen te onderbouwen. We
        citeren ze op onze beurt:
1.   
          “Van Severen bewoog met
          andere woorden niet richting het Belgicisme, zoals zo vaak
          wordt verondersteld, maar won Belgicisten voor zijn streven
          naar een hereniging van de Nederlanden” –
        zoals Ruud Bruyns het stelde in zijn bijdrage over Pierre
        Nothomb.
2.   
          De uitspraak van Louis
        Gueuning, zoals aangehaald door Jef Werkers: “Maar er is
          slechts één nationale taal, het Nederlands en de Walen –
          ikzelf ook – moeten daaromtrent maar de nodige conclusies
          trekken.”
3.   
          “Getrouw aan deze breder
          gefundeerde inzichten zou hij – Joris van Severen – alles doen
          wat in zijn macht lag om de kunstmatige tegenstellingen tussen
          een zogenaamd Vlaanderen en een zogenaamd Wallonië op te
          ruimen” – zoals ondergetekende het
        stelde in zijn bijdrage over wat hij de “krachtlijnen” van Van
        Severens denken noemde.
Deze
        drie citaten zouden – aldus de recensent – de perfecte
        illustratie vormen van het feit dat Joris van Severen en het
        Verdinaso niets met nationalisme te maken hadden, maar er in
        tegendeel haaks op stonden. “De Nederlanden zoals Van Severen ze
        nastreefde, waren een even artificiële constructie als België,
        Frankrijk of Spanje” – aldus zijn slotconclusie.
Wat
        valt daarop af te dingen? Nogal wat, uiteraard. Om te beginnen
        al het feit dat Van Severen het Vlaams-nationalisme achter zich
        gelaten had en als maatschappelijk concept het
        “nationaal-solidarisme ”voorstond, berustend op het
        personalisme, zoals o.m. Jacques Maritain het hem bijgebracht
        had. 
Verder
        dat het bestuderen van de geschiedenis van de Nederlanden –
        zoals ze heden ten dage trouwens algemeen beoefend wordt in de
        academische wereld – hem het bredere plaatje bijbracht omtrent
        de lotsverbondenheid doorheen de eeuwen van de gewesten die de
        Lage Landen – let op de meervoudsvorm - genoemd worden. En het
        inzicht dat Walen, Picardiërs en Luxemburgers – hij vergeet er
        de Friezen bij te vernoemen, maar die behoren in zijn
        perspectief evenmin tot de Nederlanden, naar ik meen te weten –
        altijd al binnen die gemeenschappelijk Nederlandse territoria
        thuis horen..
En
        hier wringt wel het schoentje het meest, omdat Edwin en het
        Vormingscentrum Wies Moens tegen alle logica mordicus blijven
        vasthouden aan het adagium “de taal is gans het volk”, waarvan
        zelfs Wies Moens afstand genomen had.
Onder
        de titel Het Walenland en de 
          Nederlanden hebben we destijds uitgebreid onze
        stellingname hieromtrent verwoord.1 Daarop
        aansluitend: de familienaam Truyens klinkt oer-Nederlands, doch
        is ook behoorlijk vaak terug te vinden in de telefoonboeken van
        Waalse steden en gemeenten.2 Dient die naam- en
        stamgenoten het recht ontzegd te worden zich, net als Edwin,
        ‘Nederlander’ te noemen? Omgekeerd is mijn familienaam puur
        Picardisch van oorsprong, alhoewel al van in de 14e eeuw inheems
        in het Ieperse en breder in de Westhoek aan weerszijden van de
        Frans-Vlaamse grens – en uiteraard in Picardië zelf. Mag ik me
        dan wel Nederlander heten, maar moet ik die identiteit ontzeggen
        aan naam- en stamgenoten over de (taal)grens? Méér bizar kun je
        het wel niet bedenken, overwegend dat weinigen onder ons géén
        familiebanden over de taalgrens heen hebben.
Allicht
        draagt ook onze beiderzijds afwijkende kijk op begrippen als
        “volk, “natie’ en ‘nationalisme”, inhoudelijk en inzake
        draagkracht, ertoe bij onze meningsverschillen hieromtrent te
        voeden. Dan kan het volstaan te verwijzen naar ons vorige
        dispuut naar aanleiding van Truyens recensie van het 22e Jaarboek
          van Severen.3
Voor
        het overige blijft onze stelling omtrent het “kunstmatige”
        karakter van de tegenstellingen tussen het noorden en het zuiden
        van de Zuidelijke Nederlanden, die thans de oude Latijnse naam
        van de Nederlanden – België – draagt, overeind. Het ontstane en
        ook vanuit de Vlaamse beweging steeds weer gevoede dualisme is
        al te vaak het kwalijke resultaat van de particratische
        bemoeienissen van – partijen evenzeer als vakbonden – binnen de
        beide ondertussen wederzijds van de taalgrens gegroeide
        establishmenten.- waarvan we nu wel al weten dat ze onverminderd
        aan de oude Belgisch ziektes lijden.
Het is
        niet de ‘Waal’ die problemen heeft met de ‘Vlaming’. Beide weten
        immers uit ervaring dat hun familiale banden die grens
        overschrijden. Overigens zijn die beide begrippen puur Belgische
        benamingen, die ertoe bijgedragen hebben dat de Brabander,
        Limburger, Namenaar, Henegouwer, enz.. zijn ware identiteit
        dreigt te vergeten. Van Belgicisme gesproken…

Ooit
          was het anders en droegen de noordelijke gewesten de benaming
          ‘Belgica’
Al te
        vaak wordt te weinig aandacht besteedt aan datgene waaraan een
        Paul Beliën ons herinnert, nl.: “Tot 1830 waren de zuidelijke
        Nederlanden – begrijp: de huidige Belgische gewesten na de
        hereniging (MC) – de meest ontwikkelde regio van Europa… Na de
        ‘onafhankelijkheid’ verpauperde Vlaanderen op nauwelijks drie
        decennia tot één van de armste regio’s van continentaal Europa”.4
        Dit besef omtrent de valse premisses van het louter
        dualistische perspectief dat slechts een doodlopende straat tot
        einder heeft, begint stilaan ook te dagen bij sommige politici
        die maar matig enthousiasme kunnen opbrengen voor de
        particratische geplogenheden. Hopelijk leidt dit op termijn tot
        bezinning over het nog steeds alleenheersende ééndimensionele
        perspectief en meteen ook tot een beter besef omtrent de
        veelledige geaardheid van de Zuidelijke Nederlanden.5
Zijn
        hiermee alle bezwaren van Truyens recensie ontkracht? Allicht
        niet. Ze worden hiermee wel in een ander daglicht gesteld en
        ondermijnen grotendeels de te berde gebrachte kritiek op het
        politieke concept dat Joris van Severen voor ogen had, zoals het
        door de gewraakte jaarboek-auteurs toegelicht werd. En ja, Van
        Severens kijk stond ‘haaks’ op een soort “nationalisme”
        dat niet langer het zijne was. Iedereen tevreden dus! “In het
        huis mijns vaders zijn – wat mij betreft - immers vele kamers’.
________________________
Noten 
1 De laatste
        bijgewerkte versie van dit essay valt na te lezen in het
        Zannekin-jaarboek De Nederlanden ‘extra muris’ 30
        (2008), pp. 121-148. Het is op het internet na te slaan op de
        website van Civis Mundi, onder: de link https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=1989
        
2 Op Google kun je de
        frequentie van het voorkomen van familienamen en de spreiding
        ervan gedetailleerd naslaan met de vraag “hoe vaak komt mijn
        familienaam voor” als zoekterm. Verhelderend en leuk om eens uit
        te proberen!
3 Na te lezen
        respectievelijk in Kort Manifest (nr. 249) en in de Nieuwsbrief
          Joris van Severen (nr. 3/2019) onder de titel ‘Othmar
          Spann – andermaal’.
4 In Doorbraak, november 2003.
5 Een aanzet daartoe
        durven we veronderstellen in de column van Bart Sturtewagen in De
          Standaard van 27 november jl., (p. 36) waarin o.a. Bart de
        Wever, Peter de Roover, Pierre-Yves Dermagne en Paul Magnette
        als meer lucide geesten in dit verband ter sprake komen.
Lezersbrieven aan ‘Het Nieuwsblad'
Geachte redactie,
In de krant van vandaag 25
        november en de digitale uitgave van gisteren, 19.31 u., wijdt u
        een artikel aan een tv- uitzending over de collaboratie in het
        Franstalige landsgedeelte. Die uitzending staat vandaag om 20.25
        u. bij RTBF 1 geprogrammeerd. Specifiek handelt uw stuk over de
        figuur van Rex leider Leon Degrelle. In een stukje “de Führer
        van Bouillon” heeft uw redacteur het over “de leiders van de Vlaamse
          collaboratie zoals Staf De Clercq en Joris van Severen”…
Hoe verder we in tijd van WOII
        verwijderd zijn, hoe moeilijker het voor journalisten natuurlijk
        wordt om een juist zicht te hebben of krijgen op de
        gecompliceerde gebeurtenissen van toen. Ik ben zo vrij - en het
        is constructief bedoeld - de redactie toch op een flagrante
        onjuistheid in het artikel te wijzen. 
Verdinaso leider Joris van
        Severen een leider van de Vlaamse collaboratie noemen klopt
        natuurlijk niet. Joris Van Severen werd op 20 mei 1940
        te Abbeville in abominabele omstandigheden door dronken Franse
        soldateska vermoord. Toen was er van collaboratie nog geen
        sprake. Hij was door de staatsveiligheid samen met een zeer
        diverse groep “verdachten” op transport gesteld naar Frankrijk.
        Tot die groep behoorden naast nieuwe orde leden ook communisten,
        joden en vreemdelingen. Joris Van Severen had de Duitse inval
        scherp veroordeeld en de Dinaso-leden opgeroepen zich in het
        leger voorbeeldig, moedig en als leden van een keurkorps te
        gedragen. Die directieven lagen in de lijn  van de “nieuwe
        marsrichting” die hij in 1934 had afgekondigd en behelsde dat de
        Belgische staat eerder “veroverd” dan vernietigd moest worden.
        Hij raakte daardoor in conflict met het traditionele
        vlaams-nationalisme. Het Verdinaso had afdelingen in Wallonië en
        Nederland.
De dood van Van Severen
        betekende de facto het einde van het Verdinaso zoals
          hij het zag. De organisatie bleef qua naam bestaan maar er
        ontstond een strijd om de macht tussen diverse stromingen. Wat
        over bleef zou in 1941 organisatorisch opgaan in de
        eenheidsbeweging VNV. 
De houding van de Verdinaso
        leden tijdens de oorlog was zeker niet uniform. Een deel koos
        voor de collaboratie. Verbittering omwille van de
        verantwoordelijkheid van de Belgische staat bij de dood van de
        loyale Van Severen zal hierbij zeker een rol hebben gespeeld.
        Anderen gingen actief in het verzet, nog anderen wachtten af. En
        kleine maar belangrijke groep verwierp de collaboratie en werkt
        vanaf 1941 tot nu  in
        stilte verder om de essentie van de ideeën van Van Severen te
        behouden en te transponeren naar deze tijd. De Franstalige
        leraar en Brabander Louis Gueuning was de spilfiguur van deze
        groep. Verschillende leden van het Verdinaso hebben na de oorlog
        maatschappelijk nog een belangrijke rol gespeeld, denken we aan
        staatssecretaris Jef van Bilsen of Frantz van Dorpe,
        burgemeester van St-Niklaas.
Ludo Monballiu
Ook Ruud Bruijns,
            ondervoorzitter van ons Studiecentrum, reageerde op deze
            blijk van historisch onbenul:
Vandaag vond ik in uw krant het
        interview met de kleinzoon van Léon Degrelle (dd. 24 november
        2020: https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20201124_96364462),
wat
        ik met interesse heb gelezen. Als historicus ben ik blij dat u
        de moeite hebt genomen om dit interview af te nemen. Wat mij
        echter stoorde was de zinsnede waarin Joris van Severen werd
        opgevoerd als een leider van de Vlaamse collaboratie. Dit is
        namelijk feitelijk niet juist. Van Severen werd op de dag van de
        Duitse inval gearresteerd door de Belgische politie en zou
        tijdens zijn gevangenschap sterven. Zodoende heeft hij onder de
        bezetting geen enkele rol gespeeld, aangezien hij al overleden
        was voordat hij voor de keuze van collaboratie stond.
In dit tijdperk van fake news op
        het internet dienen we te kunnen vertrouwen op de gedrukte media
        als een bron van waarheid. Ik hoop dat het niet teveel is
        gevraagd om de zinsnede aan te passen in het artikel door
        bijvoorbeeld Joris van Severen te verwijderen of zijn naam te
        vervangen met die van Jef van der Wiele, een beruchte
        collaborateur.
Daar
            een redactioneel antwoord vanwege de krant uitbleef, kwam
            hij daarop terug op 3 december:
Sinds mijn bericht vorige week heb
        ik geen antwoord mogen ontvangen. Ik vond ook geen spoor van een
        erratum bij uw artikel.
Indien het aangedragen 'feit',
        namelijk dat Joris van Severen een leidende collaborateur was
        tijdens de Duitse bezetting, niet wordt gecorrigeerd, zal ik een
        klacht neerleggen bij uw ombudsman en indien noodzakelijk zal ik
        dit ook neerleggen bij beroepsorganisaties.
De pers boet in aan
        geloofwaardigheid als historische feiten niet goed worden
        weergegeven, of worden gecorrigeerd.
In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar
          naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het
          Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende
          passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven.
          We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar
          publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons
          kopie van de betreffende passages toe te sturen.
De Russische inspiratie van Joris
            van Severen
We
        vestigen graag de aandacht op het opmerkelijke essay – onder
        bovenstaande titel – dat Heili Verstraete recent publiceerde in
        Wetenschappelijke Tijdingen. Deel 1 kwam aan bod in
        WT.2020/2 (pp. 101-126) en deel 2 in WT.2020/3 (pp. 197-248).
        Daaruit blijkt o.m. ook het nut en de waarde van onze reeks Jaarboeken
          Joris van Severen, waaruit de auteur tal van brongegevens
        puurde. We kunnen deze omvangrijke studie – die perfect in onze
        jaarboekenreeks had gepast – alleen maar aanbevelen.
______________________
Cf. www.wt.be 
Historische kennis
“Historische kennis
        is niet de sterkste kant van de Standaard-redactie. Gaan we even
        terug dan zien we de historicus Marc Reynebeau een artikel over
        Joris van Severen illustreren met een foto waarop je een
        geüniformeerde militie met gebalde vuist ziet groeten. Hij
        vertelde erbij dat het de DMO (de militantenorganisatie van het
        Verdinaso)
        was die op 1 mei door Brussel marcheerde. In feite ging het om
        een antifascistische militie. Zowel die datum als de gebalde linker vuisten
        hadden hem moeten waarschuwen, maar vanwege politieke
        correctheid wilde deze specialist van de beruchte jaren 30
        misschien liever niet in de verf zetten dat er toen ook
        geüniformeerde en gelaarsde linkse milities door de straten van
        onze steden paradeerden. (…)”
______________________
Bron: Francis van den
        Eynde op: 
https://doorbraak.be/in-plaats-van-eerst-even-te-googelen/
Terugblik naar de eerste
            IJzerbedevaart
“(…) Aan de basis
        van dit alles [de IJzerbedevaarten] lag het inspirerende
        karakter van Joe’s persoon. Al in zijn sterfjaar richtten
        prominente Vlamingen een Joe English-comité op. Daarin zetelden
        niet enkel Verschaeve, maar ook Juliaan De Vriendt, professor
        Frans Daels, priester Hugo Verriest, Emiel Hullebrouck, Stijn
        Streuvels en Joris van Severen. Zij stelden zich als doel een
        album uit te geven, een monument op te richten en in Brugge een
        Joe English-dag te houden. In 1919 ontvingen niet alleen de
        leiders van de Vlaamse studentenverenigingen en de Vlaamse
        oud-strijders, maar ook geestelijken, politici en kunstenaars
        het verzoek om een algemeen gedragen
            herdenkingscomité te vormen. De
        West-Vlaamse benedictijn Aubert-Tillo van Biervliet beschreef in
        1985 in een artikel voor het tijdschrift Vlaanderen dat de
        ‘schoonste hulde hem werd gebracht op de eerste IJzerbedevaart
        in Steenkerke van 4 tot 6 sept. 1920′. (…)”
_______________________
Bron: Nick Peeters op:
 https://doorbraak.be/terugblik-naar-de-eerste-ijzerbedevaart/
Omtrent Paul Méral alias Herman de
            Guchtenaere
(…)
        De Franstalige Gentse schrijver Paul Méral (1895-1946) was een
        geniale schelm, ‘vriend’ van Joris van Severen en Picasso. (…)
        Méral vestigde zijn naam bij de avant-garde in Parijs toen hij
        de tekst schreef voor de ‘performance’ Le dit des jeux du monde.
        De voorstelling, einde 1918, en de heftige reacties waren
        vergelijkbaar met de première van Stravinsky’s Sacre du printemps
        in 1913. Een schandaal, maar evengoed een succes. Méral was dus
        een veelbelovend kunstenaar, maar hij loste de verwachtingen
        nooit in, in tegenstelling tot Arthur Honegger, die de muziek
        voor het stuk schreef.(…) Het leven van Méral is een
        schelmenroman vol zotte wendingen, het scenario van een
        avonturenfilm. Op school leert hij zijn beste vriend Georges
        (later Joris) van Severen kennen. Ze schreven elkaar jarenlang
        brieven, maar tegen de tijd dat Van Severen in extreemrechts
        Vlaams-nationalistisch vaarwater terechtkwam, is het contact
        uitgedoofd.(…)
PS:
        aan hun vriendschap werd eerder uitgebreid aandacht besteed door
        Kurt Ravyts in de Jaarboeken Joris van Severen.
_______________
N.a.v. Manu van der Aa, Bedelen bij Picasso. Paul
          Méral, genie en charlatan, Vrijdag, 192 blz., 22,50 €. Bron:
        https://www.standaard.be/cnt/dmf20201009_95131367