> nieuwsbrief > JAAR 2020- nr.1
Inhoud
Mededelingen: hernieuwen bijdrage 2020 – Jaarboek 2020 – Herdenkingen 2020
    
        
Op een nieuw
            videokanaal hebben we een biografisch videoportret van Joris
            van Severen aangemaakt. Zie: https://www.youtube.com/watch?v=pzjzR5orEnA&t

Kaftillustratie:
        de vlag van het Verdinaso
Hernieuwen
            ledenbijdrage voor 2020
De
          jaarwisseling nadert met rasse schreden – en meteen ook het
          tijdstip voor het hernieuwen van de bijdragen voor 2020.
          Dankzij een zuinig beheer blijft het ons mogelijk om,
          niettegenstaande alweer gestegen druk- en portkosten, de
          minimumbijdrage te behouden op 29 €. In ruil daarvoor
          verzekeren we u de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van
            Severen – het 24e al – in de meimaand en van de vier
          nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief Joris van
            Severen. Vanaf het bedrag van 35 € boeken we u met dank
          als steunend lid. Vereffening graag via onze rekening IBAN:
          BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum Joris
          van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper. 
Het
            Jaarboek Joris van Severen 2020  
Het
          nieuwe jaarboek – het 24e al – zal traditiegetrouw
          verschijnen in de loop van de maand mei
Herdenkingen
            2020
De
          herdenkingsplechtigheden voor Joris van Severen en zijn
          lotgenoten zullen doorgaan in het weekeinde van 16-17 mei
          2020.
Nog
              is alles niet gezegd
Jaarboek Joris van Serveren 23 (2019)
Bijna
            80 jaar na zijn gewelddadige dood in het Franse Abbeville
            blijft de enigmatische historische persoonlijkheid die Joris
            van Severen was het onderwerp van historisch onderzoek en
            duidende beschouwingen. Met dat opzet bracht het
            Studiecentrum Joris van Severen opnieuw — voor het 23e jaar
            op rij - een lezenswaardig jaarboek uit. Geen hagio-grafie —
            die tijd is lang voorbij sinds de dood van de laatste
            Dinaso's -, maar gedegen werk van vorsers en interpretatoren
            tillen dit en vorige jaarboeken ruim boven het gemiddelde
            niveau van wat we in Vlaanderen ‘in deze branche’ gewoon
            zijn.
Geen collaborateur
Bijzondere
          aandacht verdient zeker de bijdrage van Maurits Cailliau
          waarin hij op basis van elf Duitse bronnen aantoont dat
          Nazi-Duitsland niet erg scheutig was op samenwerking met het
          Verdinaso omdat Van Severen zich niet focuste op een nieuw
          door Duitsland gedomineerd Europa, maar wel op de
          soevereiniteit en de eenheid van de Nederlanden, de latere
          Benelux. Het werd hen snel duidelijk dat de politieke en
          maatschappelijke standpunten van het Verdinaso, zeker vanaf de
          ’nieuwe marsrichting', niet compatibel waren met wat zij
          wilden in Europa. De contacten tussen Van Severen en Duitse
          bezoekers van het regime — op aanvraag van deze laatsten —
          verliepen steevast uiterst koel en zakelijk, en verveelden Van
          Severen. Hij duldde dan ook geen enkele inmenging in de
          Nederlanden. Deze bijdrage is aanbevolen lectuur voor hen die
          de rechts—autoritaire Van Severen altijd weer en
          gemakkelijkheid halve in de grote nationaalsocialistische
          verzamelbak gooien. Zijn houding verklaart zeker ook waarom na
          zijn dood een groot deel van zijn trouwe volgelingen niet in
          de collaboratie stapten of zelfs in het verzet gingen. De
          overigens aan het einde van het jaarboek in bijlage
          toegevoegde Duits-kritische tekst (”Duitsland en wij")
          van Louis Gueuning uit 1942(!) getuigt hiervan, maar ook van
          durf en lef om in volle oorlogstijd de eigen visie tegenover
          die van het toen almachtige Duitse Rijk te plaatsen. 
Benelux 
Voor
          het overige vinden we in het jaarboek nog een tekst van de
          Noord-Nederlander Ruud Bruijns over Edmond Willem Pieter van
          Dam van lsselt, die in het Noorden door het Verdinaso
          geïnspireerd geraakte voor zijn actieve inzet voor de
          vereniging van België, Nederland en Luxemburg en zijn na de
          oorlog vanzelfsprekende inzet voor de Benelux.
Kristof
          Papin beschrijft dan weer hoe de katholieke aristocraat
          Charles van Renynghe, uitgever van het Franstalige leperse
          weekblad Le Sud, evolueerde van Franstalige
          conservatieve katholiek richting Verdinaso en niet naar Rex.
Voorts
          is er ook een beschouwing van Nick Peeters over Leopold
          Fevery, Dinaso-sympathisant en Flamingant, die ook in het
          konvooi naar Abbeville belandde. Later zal blijken dat hij
          reeds voor de oorlog contacten had gehad met de Duitse Abwehr,
          de spionagedienst, wat uiteindelijk een geheel ander beeld gaf
          van deze ‘idealist’.
Het
          jaarboek is eens te meer uiterst verzorgd en fraai
          geïllustreerd uitgegeven en verdient al alle voorgaande een
          plaats in de betere ge-schiedschrijving over de complexe tijd
          van het interbellum.
_________________
Jaarboek
                  Joris van Severen 23. Maurits
            Cailliau (red.). Uitgaven van het Studiecentrum Joris van
            Severen, 2019, 208 p. ISBN 9789076057224. 32 € (verzending
            inbegrepen). 
Bron: ’t
              Pallieterke, 19 september 2019.
De nationale volkshulde aan Willem van Oranje en het Verdinaso
Ruud
                Bruijns
"Achteraf gezien kunnen we gerust
            stellen dat het Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen
            (verder: Verdinaso) in Nederland nooit de omvang en de
            invloed heeft gehad van de 'grotere broer' in België. Zelfs
            in vergelijking met andere bewegingen, die streefden naar
            een Nieuwe Orde is het Verdinaso in Nederland klein
            gebleven. Dat wil overigens niet zeggen dat het Verdinaso
            volledig werd genegeerd. In 1933 werd in Delft een nationale
            Volkshulde aan Willem van Oranje (verder: Volkshulde)
            georganiseerd naar aanleiding van de 400e geboortedag van
            deze Vader des Vaderlands. Bij de huldeplechtigheden waren
            enkele vroege en latere Dinaso's nauw betrokken. Bovendien
            wil ik nader ingaan op het karakter van de Oranjehulde om te
            laten zien dat bewegingen die streefden naar een Nieuwe Orde
            omstreeks 1933 op veel begrip en instemming konden rekenen."
            (101)"Het idee van volkseenheid was dus van toepassing op
            het politieke vlak, maar eveneens op het staatkundige vlak,
            namelijk de eenheid tussen Nederland en Vlaanderen. Willem
            van Oranje werd opgevoerd als de edelman die de eenheid van
            Noord- en Zuid-Nederland voorstond. Daarvoor werd door het
            Diets Studenten Verbond niet alleen de opdracht gegeven aan
            Paul de Mont om een toneelstuk te schrijven in die zin, maar
            werd ook de Vlaamse priester Cyriel Verschaeve gevraagd om
            een eed van trouw voor de Volkshulde op te stellen.
            Verschaeve onderhield een warme vriendschap met Joris van
            Severen en sympathiseerde op 11 juli 1933 - de Vlaamse
            gedenkdag van de Gulden-sporenslag - openlijk met het
            Verdinaso door een Dinaso-poster voor zijn deur te hangen.
            De eed van trouw die Verschaeve opstelde luidde als volgt: “Wij
              heffen hart en handen Voor 't heil der  Nederlanden En
              zweren vast den eed: In doodsbeproefde trouwe Wilhelmus
              van Nassouwe Met U te staan gereed".
            Dinaso-sympathisanten waren op vele wijzen betrokken bij de
            organisatie en drukten hun stempel op de Volkshulde, met
            name Cyriel Verschaeve, die de eed van trouw opstelde. Zijn
            propaganda voor het Verdinaso hinderde Wies Moens niet om
            uitgenodigd te worden om te komen spreken. Uitgesproken
            vertegenwoordigers van de Nieuwe Orde, zoals Anton Mussert,
            professor Gerretson en generaal Snijders, waren present. De
            Volkshulde aan Willem van Oranje was in veel opzichten een
            verzuchting naar leiderschap van een natie in crisistijd. De
            verkiezingen van mei 1933 besliste de strijd tussen de
            verschillende personen die aanspraak maakten op het
            leiderschap ten gunste van Hendrik Colijn, die Nederland tot
            aan de oorlog zou leiden. Hij personifieerde in zekere zin
            het gezag waar het volk om vroeg." (109)
___________________
Bron:
              Jaarboek
Joris
              van Severen, zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed,
              zijn werk,
            Ieper: Uitgave Studiecentrum Joris van Severen, nr. 13,
            2009, pp. 101-110. 
Gevonden op:   collectie-delft.nl/?option=com_simple_archive&view=table&Itemid=134&result=details&id=4edeec94-f071-11e3-bcfd-17d7139e5f8c
            
Rik van Cauwelaert
De collaboratie
            tijdens de Tweede Wereldoorlog is in Vlaanderen al langer
            een breed onderzoeksterrein. Onder Vlaamse historici is de
            schroom om hoofdrolspelers en organisaties uit de Vlaamse
            collaboratie onder de lamp te zetten volledig verdwenen. Als
            er al taboes bestonden, dan gingen die definitief overboord
            met de grote televisiereeksen van Maurice de Wilde over de
            Nieuwe Orde, uitgezonden in de loop van de jaren 1980 door
            de toenmalige BRT.
In het
            driemaandelijkse tijdschrift Wetenschappelijke
              Tijdingen, uitgegeven door het Archief en
            Documentatiecentrum voor het Vlaams-Nationalisme (ADVN),
            debatteren historici ongeremd over de collaboratie en de
            hoofdrolspelers in dat drama.
In Franstalig
            België echter moet het equivalent van Bruno de Wevers
            standaardwerk Greep
              naar de macht, over het Vlaams-nationalisme en de
            Nieuwe Orde, nog worden geschreven. Een omvangrijke
            Franstalige biografie van Léon Degrelle ligt er nog steeds
            niet. Degrelle en Rex worden nauwelijks vermeld in de anders
            voortreffelijke encyclopedie van de Waalse beweging.
Eerder dit jaar
            werd in de overlijdensberichten van de auteur Félicien
            Marceau, pseudoniem voor Louis Carette, met veel ontzag
            geschreven en gepraat over de tot Fransman genaturaliseerde
            Belg die het tot lid van de Académie française bracht. Maar
            het collaboratieverleden van de gewezen laureaat van de Prix
            Goncourt bleef veelal onder de mat.
Om Dans la mêlee du XXe
              siècle, de biografie van journalist, schrijver en
            collaborateur Robert Poulet, gepubliceerd te krijgen, moest
            de jonge historicus Jean-Marie Delaunois naar Vlaanderen
            uitwijken, naar ‘De Krijger’ in Erpe-Mere, een bescheiden
            uitgeverij van militaria. Geen enkele Franstalige uitgeverij
            wilde zich afgeven met een boek over Robert Poulet, zelfs
            met een inleiding van de gerespecteerde historicus Jean
            Vanwelkenhuyzen.
Het colloquium
            rond De Becker vormt nochtans een Franstalige aanzet voor
            wat Olivier Boehme jaren geleden al deed in zijn
            baanbrekende maar jammer genoeg onderbelicht gebleven Revolutie van rechts en
              intellectuelen in
              Vlaanderen tijdens het interbellum. Daarin schetste
            Boehme hoe de rechtse revoluties en stromingen uit
            Frankrijk, Duitsland en Italië inwerkten op Vlaamse
            intellectuelen als Victor Leemans en Hendrik de Man. In zijn
            boek verwees Boehme meermaals naar de invloed van de
            Katholieke Actie, waar Léon Degrelle en Rex wortel schoten,
            maar ook naar de invloedrijke kanunnik Jacques Leclercq,
            Leuvens hoogleraar ethiek, die een grote invloed had op de
            Franstalige katholieke jeunesse dorée. Een van Leclercqs
            bekendste discipelen was André Molitor, de latere
            kabinetschef van koning Boudewijn. Een andere van zijn
            ontdekkingen was Raymond de Becker.
De Becker, in
            1912 geboren als zoon van een Schaarbeekse winkelier van
            wijnen en likeuren, was een selfmade man, die via een baan
            op het secretariaat van de Association catholique de la
            jeunesse belge (ACJB) in de kringen rond Leclercq belandde.
            Raymond de Becker was een dweper, die geen tegenstrijdigheid
            schuwde. Nu eens nam hij antikatholieke standpunten in,
            zocht inspiratie in de Russische revolutie, waarna hij na
            een retraite in een Franse abdij door mystieke buien werd
            overvallen. Zo kwam hij in contact met de Franse filosoof
            Jacques Maritain, naderhand stamvader van de
            christendemocratie. Aanvankelijk vond De Becker de
            aanstormende Léon Degrelle een politieke blaaskaak, een
            antipolitieke bluffer, maar hij belandde uiteindelijk in het
            bestuur van diens Rex-partij.
In Brusselse
            politieke kringen gold De Becker als een getalenteerd
            publicist die geen geheim maakte van zijn homoseksualiteit -
            al sprak hij zelf liever over zijn uranisme.
In het blad Le rouge et le noir
            voerde hij woeste polemieken met Paul-Henri Spaak, die hij
            dan weer terugvond in de salons van de Luikse uitgever
            Edouard Didier en diens bloedmooie Lucienne Bauwens. De
            Didiers, die zowel in Brussel als in Parijs hun salon
            openstelden voor de politieke en literaire helden van de
            dag, ontvingen de socialistische voormannen Hendrik de Man
            en Paul-Henri Spaak naast extreemrechtse tenoren als Léon
            Degrelle en Joris van Severen,
            maar ook Franse auteurs van rechtse signatuur als Robert
            Brasillach, een wilde bewonderaar van Adolf Hitler en van
            Degrelle, Robert Bertrand de Jouvenel en Alfred Fabre-Luce.
            De Duitse diplomaten Otto Abetz en Max Liebe en de Duitse
            auteur Ernst Jünger gebruikten het salon van de Didiers om
            politiek te netwerken.
Later zou
            blijken dat Didier uitgeverij ‘
Na het
            uitbreken van de oorlog was het Max Liebe, die hij bij de
            Didiers leerde kennen, die Raymond de Becker binnenloodste
            bij de collaborerende krant Le Soir - de
            zogenaamde 'gestolen Soir' (Le Soir volé) die
            onder Duitse controle stond. Weinige tijd later werd hij
            hoofdredacteur van Le
              Soir en directeur van de uitgeverij ‘
Hergé bleef tot
            het bittere einde voor Le Soir werken.
            Zelfs nadat zijn vriend en mentor De Becker ontslag had
            genomen en in een open brief aan de redactie van de
            collaboratiekrant had toegegeven: 'We hebben ons vergist.'
De Becker was
            in conflict geraakt met de bezetter omdat hij met Rex had
            gebroken nadat Degrelle was begonnen over de germanisering
            van Wallonië en de definitieve aanhechting van België bij
            het Germaanse rijk. De Beckers plan om een eigen partij op
            te richten maakte zijn positie als hoofdredacteur van Le Soir onmogelijk.
Na de oorlog,
            in 1946, kreeg Raymond de Becker de doodstraf. Wachtend op
            zijn executie schreef hij een belangwekkend essay, La collaboration en
              Belgique ou une révolution avortée. Volgens historicus
            Bruno de Wever van de Universiteit Gent verdient dit essay
            een kritische en geannoteerde heruitgave, omdat De Becker de
            collaboratie in België op een correcte wijze belichtte en de
            collaboratie niet trachtte te vergoelijken door die los te
            koppelen, wat in Vlaanderen al eens gebeurt, van het
            fascisme.
Uiteindelijk
            werd De Becker niet terechtgesteld, maar uitgewezen. Na een
            kort verblijf in Zwitserland vestigde hij zich in Frankrijk,
            waar hij in 1969 overleed na een tweede carrière als
            publicist. Al diende hij vaak een beroep te doen op
            financiële steun van zijn succesrijke vriend Hergé om de
            eindjes aan elkaar te kunnen knopen.
Uit de
            verschillende uiteenzettingen tijdens het colloquium kwam
            Raymond de Becker vooral naar voren als de man die niet kon
            kiezen. En die, als hij dan al een keuze maakte, steeds
            verkeerd gokte. Maar het was dan ook, schreef een van De
            Beckers tijdgenoten, een woelige tijd waarin het moeilijk
            was juist te denken.
_____________
Bron: Knack van 11 april
            2012

Pierre
            Nothomb werd in 1887 in België (provincie Luxemburg)
            geboren. Hij studeerde rechten en werd advocaat.
            Christendemocraat voor de Eerste Wereldoorlog, vocht hij aan
            het begin van het conflict in de burgerwacht. Sinds 1915
            actief in de Belgische regeringskringen in ballingschap in
            Frankrijk, werd hij een van de propagandisten van het
            Belgische nationalisme en voerde hij, aan het einde van de
            oorlog campagne voor de realisatie, van een groter België
            door de annexatie van Luxemburg, een deel van Nederland en
            een deel van Duitsland. In de jaren 1920 was Pierre Nothomb,
            bevriend met en volgeling van Benito Mussolini, en leidde
            hij de ‘Jeunesses nationales’, die geconfronteerd werden met
            fysiek geweld van socialisten, communisten en
            Vlaams-nationalisten. Nadat hij samen met Léon Degrelle aan
            het begin van het rexisme gestaan had, trad hij toe tot de
            katholieke partij en werd hij in 1936 senator. Hij is de
            auteur van vele boeken en was hij tot het jaar vóór zijn
            dood in 1966 senator van de sociaalchristelijke partij. 
Op het
            einde van de jaren 1930 raakte Nothomb bevriend met Joris van Severen, door hun overeenstemmende ideeën m.b.t.
            de nationale onafhankelijkheid en de dwingende neutraliteit
            van het land. In september 1939 ondertekenden Nothomb en Van
            Severen het manifest van de door hen beiden geïnspireerde Ligue
              de l'Indépendance, die neutraliteit aan een
            autoritaire staatsinrichting wilde koppelen. Toen Van
            Severen bij het begin van de Tweede Wereldoorlog als
staatsgevaarlijk
            opgepakt werd en naar Frankrijk werd
            gevoerd, probeerde Nothomb de Verdinaso-leider
tevergeefs
            vrij te krijgen. 
In de
          Jaarboeken Joris van Severen kwam Pierre Nothomb al
          vaker aan bod – en ook weer in het jaarboek 2020.
Het
          boek van Lionel Baland breng thans een gebalde biografie van
          Nothombs leven en streven, met aandacht voor alle levensfases.
          Het boek sluit af met een chronologisch levensoverzicht, een
          opgave van het uitgebreide bronnenmateriaal, een overzicht van
          Nothombs vele publicaties en een reeks citaten uit diens
          werken.
___________________________
N.a.v.:
               Lionel Baland, Pierre
                  Nothomb, reeks Qui suis-je?,
            Uitg. Pardès, gen.,
            ill, 128, Prijs 12 €, p., ISBN 978-2-86714-538-4. Ook te
            verkrijgen bij de auteur: rue Wazon 101, 4000 Liège.
Over “De kinderen van het Verzet”
Open brief aan Koen Aerts
Geachte
          Professor,
de
          reeks “Kinderen van het verzet”, als tegenhanger van de
          “Kinderen van de collaboratie”, is nog maar in haar
          beginstadium en daarom is het te vroeg om er al een oordeel
          over te vellen. Maar het is waar: in de middens van de Vlaamse
          beweging werd en wordt veel meer begrip getoond voor de
          collaboratie dan voor het verzet, waarover weinig of niets
          bekend is. Hopelijk vult deze reeks deze lacune ietwat aan.
          Het verzet is inderdaad onbekend, zeker bij de jongere
          generatie. Meer zelfs: in bepaalde middens wordt het verzet
          afgeschilderd als de daden van een bende criminelen.
Als
          één van de weinig nog levenden, die dit alles als puber heeft
          meegemaakt, stel ik mij echter de vraag of die slechte
          reputatie van het verzet, niet door het verzet zelf over zich
          afgeroepen werd.
Het
          verzet, met alle eerbied voor diegenen die er het leven bij
          inschoten, had dadelijk na de bevrijding zichzelf moeten
          opdoeken met als motief: onze taak is volbracht, het land is
          nu bevrijd van die vreemde bezetter. Of in het beste geval was
          het de taak van het verzet geweest om de politie en rijkswacht
          bij te springen om de orde in het land te handhaven en
          plunderingen en chaos te voorkomen. Het was niet zijn taak om
          collaborateurs aan te houden en op te sluiten. Dat was de taak
          van het gerecht. En in bepaalde gevallen - ik ken er - hebben
          weerstanders zelf aan die wanordelijkheden meegeholpen. Ik zie
          nog het beeld voor mijn ogen van die hoogzwangere (“zwarte”)
          vrouw die door “verzetsmensen” (?) opgeleid werd met een
          geweer mét bajonet in haar rug. Uiteraard zal men daarop
          antwoorden: ja maar, dat waren weerstanders, verzetsmensen die
          pas NA de bevrijding zijn opgedoken en die op die wijze soms
          banale burenruzies uitvochten. Dat zal wel waar zijn. Maar men
          mag van de gewone man niet verwachten dat hij tussen échte
          verzetsmensen en verzetsmensen die pas opdoken als alle gevaar
          geweken was, een onderscheid maakt. Bij mijn weten werd door
          het échte verzet trouwens nooit daarvan afstand genomen.
          Hopelijk komt ook dit aspect in de reeks duidelijk tot uiting.
Hoogachtend,
Vik Eggermont
Geachte
          heer Eggermont,
Spreek
          me gerust aan met Koen. Veel dank voor uw interessant bericht.
          In de zesde aflevering, die we nu nog aan het monteren zijn,
          zal er door experten nader worden ingegaan op uw opmerkingen.
          De kanttekeningen zijn me zeker bekend, maar binnen het format
          van de reeks krijgen we niet altijd de gelegenheid en ruimte
          om er breedvoerig op in te gaan. Het spreekt ook dat er nog
          steeds belangrijk onderzoek dient verricht te worden om
          bepaalde zaken beter te kunnen analyseren en evalueren. Daar
          wordt momenteel aan gewerkt door enkele doctoraats-studentes.
Alle
          goeds en veel dank,
        
Koen Aerts


In de eerste jaargangen
          van deze ‘Nieuwsbrief’ hebben we menige aflevering gebracht
          van de memoires van Fons van Opstal omtrent zijn
          Dinaso-militieverleden. Die epische verhalen zijn ondertussen
          ook al doorgedrongen in de literatuur. Getuige daarvan de
          vuistdikke roman ‘Ten wuesten van Wezel – De Eeuw van mijn
          Moeder’ van Hendrikus Hardewyker.1 In wat volgt brengen we
          een uitgebreid fragment uit deze roman waarvan de
          verhaallijnlijnen de gehele geschiedenis van de 20e eeuw op
          een meesterlijke wijze en met een Heel-Nederlandse insteek
          overspannen.
Insiders zullen in de Staf
          uit het verhaal moeiteloos de Dinaso-militant Staf van de Aa
          herkennen – aan wie de auteur z’n relaas te danken had. Het is
          een geromanceerd relaas, dat evenwel teruggaat op een
          werkelijk treffen tussen de militanten van de Anti-oorlogsliga
        2 en het
          VNV, waarbij de militanten van het Verdinaso beslissend
          ingrepen. Volgens de biograaf van Kamiel Huymans valt dit
          treffen te dateren op 4 oktober 1935.3
Maurits Cailliau
De Dinaso Militanten Orde in de literatuur (2)
Op de Teniersplaats werden de wonden gelikt;
        alle partijen hadden averij opgelopen, veelal kneuzingen, builen
        en slagwonden, maar mogelijk ook enkele breuken van armen of
        benen. De Dinaso’s hielpen de gewonden, brachten ze naar de
        fontein, waar ze desnoods neergelegd werden op de stenen bank
        die de boord van de waterpartij vormde, in afwachting dat
        deskundige hulp zou arriveren. Markus zag hoe een peloton
        militanten op de rijbanen links en rechts en op het plein de
        wanordelijke troep begon op te ruimen. Twee mannen begonnen
        aanwijzingen te geven aan de chauffeurs van de auto’s, die
        vooraan gestrand waren, bij het uitbreken van de rellen. Met
        stijgende verbazing zag Markus dat ze schijnbaar op eigen houtje
        allerlei maatregelen namen die eigenlijk aan de politie
        toekwamen, zodat het verkeer weer mogelijk zou worden op het
        kruispunt.
De politie had zich inmiddels gehergroepeerd
        op de De Keijserlei en kwam nu terug aangemarcheerd, op alles
        voorbereid. In gesloten formatie bereikten ze de Teniersplaats,
        waar net het verkeer weer op gang begon te komen. Maar aan de
        andere zijde van het kruispunt, aan de kant van de Leysstraat,
        verscheen terzelfdertijd een lange kolonne
        donkergroen-geüniformeerde mannen, die met vlag en trommelaars
        voorop, de Teniersplaats opmarcheerde. Het Dinaso-peloton Kassel stelde zich op
        in slagorde, oog in oog met het politiecordon.
De officier van de stedelijke politie zag het
        gebeuren, keek terzijde naar zijn adjudant en koos voor de
        veiligste oplossing. ‘Dit is geen opdracht meer voor ons!’ zei
        hij futloos en zenuwachtig, ‘we doen een beroep op de
        Rijkswacht’. De adjudant knikte opgelucht, met een blik op de
        donkergroene muur dertig meter verder, en haastte zich met de
        agenten rechtsomkeer te laten maken.
De politie marcheerde af in kolonne, richting
        Centraal-Station. Op de Teniersplaats was de rust weergekeerd,
        de relschoppers waren verjaagd, de politie was afgedropen. De
        Dinaso-militie bleef meester van het terrein.
Toen de schermutselingen op de Teniersplaats
        uitdoofden en de resterende rooie ratten zowel als de
        zwarthemden ijlings de benen namen, veegde Staf van der Mark het
        zweet van zijn voorhoofd en hing zijn wapenstok aan zijn
        koppelriem. Hij keek om zich heen en zag op de stenen bank naast
        de fontein, tussen de gewonden en de gekneusden, ook enkele
        Dinaso-kameraden zitten en liggen. Eén van hen zag er weliswaar
        nog gaaf uit, maar was in de hitte van het gevecht zo zwaar
        tegen de grond gekwakt dat een knie bij de val blijkbaar ernstig
        letsel opgelopen had. De man kon niet meer staan noch lopen.
‘Kom’ zei Staf tegen zijn strijdmakker,
        terwijl hij zijn arm aanbood, ‘steun maar op mij en we gaan naar
        de Malpertuus, daar zullen ze wel verzorgers oproepen die raad
        weten met die knie.’
Staf trok de hulpeloze strijder recht, sloeg
        diens arm over zijn schouder en op deze wijze ondersteunend
        bracht hij het strompelende slachtoffer, dat af en toe een
        lichte kreet van pijn slaakte, naar het zogenaamde Vlaams Huis,
        waar ze een paar trapjes op sukkelden. In de hal las Staf in een
        flits het gele bord met de zwarte gotische sierletters dat de
        bezoeker ‘Welkom in het huis van Reinaert’, heette. Ze geraakten
        in de gelagzaal, waar Staf zijn patiënt zuchtend op een stoel
        liet neerzijgen. Toen leek het wel of in de Malpertuus de hel
        losbarstte.
Met een oorverdovende slag vloog het grote
        raam aan de voorzijde van het café aan diggelen, zodat de
        scherven tot voor de toonbank, achter in de gelagzaal vlogen.
        Een zware ijzeren bloembak was van op het terras met grote
        kracht doorheen het voorraam gegooid. Het volgende ogenblik
        stormde een reusachtige kerel naar binnen, gevolgd door wel zes,
        neen door wel tien mannen die onmiddellijk amok maakten door
        alles wat binnen hun bereik kwam omver te gooien, kapot te slaan
        of anderszins te vernielen.
Het was een groep dokwerkers, razend door hun
        nederlaag en smadelijke aftocht op straat, die wraak wilden
        nemen door het gehate lokaal van de vijand kort en klein te
        slaan. De reus stormde dwars door het café tot bij de toonbank,
        waar een totaal verraste kastelein ijlings dekking zocht achter
        zijn bierpomp, en zich tegelijk bukte om een losse tafelpoot te
        grijpen, die daar blijkbaar met het oog op zulke evenementen bij
        de hand gehouden werd.
Maar de reus schonk voorlopig geen aandacht
        aan hem. Hij greep het grote plaasteren Reinaertbeeld, in de
        vorm van een behoedzaam sluipende vos, dat ter verfraaiing
        frontaal op de toonbank prijkte, vast en tilde het alsof het een
        veertje was boven zijn hoofd om het met donderend geraas en
        gerinkel dwars door het achterraam op het koertje te flikkeren.
        De kastelein kwam met tafelpoot achter de toonbank vandaan en
        stelde zich teweer tegen twee woeste aanvallers; een kelner kwam
        uit de keuken rennen en greep een stoel, hield  hem eerst als een schild
        voor zich uit, om er dan uit alle macht mee op de aanvaller los
        te slaan. Maar hij en de kastelein konden niet beletten dat weer
        andere indringers de grote kast met bierglazen en borden, die
        bijna tot aan de zoldering reikte, van de muur rukten en
        vierkant omver gooiden zodat de scherven tot ver in alle
        richtingen vlogen. In dit helse tumult waren de binnen gebrachte
        gewonde en zwaar gekneusde Dinaso-militanten en VNV’ers
        natuurlijk totaal weerloos. Hun bleef weinig anders over dan
        zich met hun pijnlijke knoken en blessures moeizaam onder de
        tafels te laten zakken, voor zover die tenminste nog recht
        stonden. Maar Staf, die als een van de weinigen nog gezond en
        wel was, had onmiddellijk terug zijn wapenstok gegrepen en keek
        nu even onderzoekend rond zich heen om zich van een betere
        vechtpositie te verzekeren. In een oogwenk zag hij dat hij de
        kastelein en de kelner best rugdekking kon bieden, zodat ze zich
        rug aan rug konden teweerstellen tegen de losgebroken
        dokwerkersfurie. Maar nog voor dat hij zijn doel bereikte, kreeg
        hij een doffe klap schuin tegen zijn voorhoofd en voelde hij een
        stekende pijn in zijn slaap. Staf zag alles eerst zwart worden
        voor zijn ogen en daarna alles bloedrood. Hij greep naar zijn
        slaap – hij bloedde als een rund. Een dokwerker had van op
        meters afstand, uit alle macht zijdelings een houten krukje naar
        hem geworpen. Een scherpe rand van het gedrongen, zware
        meubelstukje had naast zijn wenkbrauw een diepe snede
        veroorzaakt, waaruit het bloed gutste. Staf drukte met zijn hand
        de wonde dicht, maar hij zag voor zijn ogen alles draaien en was
        virtueel buiten gevecht. Wankelend liet hij zich zakken op een
        stoel, die toevallig nog recht stond, maar kreeg onmiddellijk
        van zijn aanvaller een zware trap tegen zijn ribbenkas zodat hij
        een meter verder languit onder een tafel terecht kwam. Hij bleef
        liggen, sloot zijn ogen en bewoog niet meer.
Toen ook de kastelein en de kelner tegen de
        grond lagen, kalmeerde de knokploeg enigszins. ‘Wegwezen!’
        commandeerde de reus, ‘voor ze ons hier insluiten.’ Met nog een
        trap links en rechts tegen wat schots en scheve stoelen en
        tafels, alsof ze de puntjes op de ‘i’s wilden zetten, verdwenen
        de dokwerkers de straat op. Net bijtijds, want enkele minuten
        later betraden zes Dinaso’s het slagveld en bekommerden zich om
        de overlevenden.
Dat viel eigenlijk nog mee, want geen van de
        Dinaso’s of de VNV’ers, noch van de mensen van het café, waren
        in acuut gevaar en ze konden voor passende verzorging gewoon
        achtergelaten worden.
Maar dat zag Staf, wiens kwetsuur nog maar
        lichtjes bloedde en die zich al een stuk beter voelde, niet
        zitten. ‘Niks van, zei hij categoriek tot zijn kompanen ‘, ‘ik
        ga met jullie mee!’. ‘Maar die snee moet genaaid worden’ wierp
        zijn makker op, ‘anders hou je daar een litteken over van
        jewelste. ]e hebt dringend een dokter nodig.’ ‘Dat weet ik ook
        wel’ reageerde Staf balsturig, voorzichtig met zijn wijsvinger
        aan de zwaar beschadigde plek voelend, ‘daar ga ik dan ook
        direct naartoe. Maar hier blijven doe ik niet. Help mij liever
        even met verbinden. Hij haalde zelf zijn zakmes boven en sneed
        een lange repel stof van een tafelkleedje, om rond zijn
        voorhoofd te binden. Zijn verzorger kreeg er schik in, en toen
        Staf zo goed en zo kwaad mogelijk geholpen was, zette de man bij
        wijze van orgelpunt voorzichtig zijn kepi op Staf zijn hoofd, om
        het geïmproviseerde verband beter op zijn plaats te houden. En
        toen gingen ze waarachtig ook nog grijnslachen tegen elkaar.
        Vijfminuten later marcheerde de bijna voltallige Dinaso-militie
        in twee kolonnes noordwaarts, de Italiëlei op. Staf liep met
        zijn omzwachtelde hoofd en zijn bebloede overhemd mee in het
        gelid alsof er niets aan de hand was.
Markus zag ze vertrekken en direct achter de
        schouwburg van de lei afbuigen, de ene kolonne links de Korte
        Winkelstraat in, de andere rechts achter het atheneum door de
        Violierstraat. Eindelijk kon hij zijn wagentje weer opstarten en
        terug naar zijn garage rijden, waar ze zich al zouden afvragen
        waar hij in is hemelsnaam bleef. (…) 
-------------------------------------------------------
Noten 
1 Hendrikus
          Hardewyker, ‘Ten
            wuesten van Wezel – De Eeuw van mijn Moeder’, gen., 967
          pp., citaat pp.274-280. - Lecturium Uitgeverij, Zoetermeer,
          2017. Joris van Severen en/of het Verdinaso treden in dit werk
          vaker op. O.m. op de pagina’s136-138-267 e.v.-309-404 e.v.- en
          496.
2 Ruud Bruijns, Liever revolte dan
            oorlog. De internationale Socialistische Anti-Oorlogsliga
            (1931-1939), Uitg. Vrijdag, 2018, p. 150, waar we
          lezen:.
(…) De gewelddadige
          reputatie van de Liga bleef nog lang nagalmen, ook in de
          geschiedschrijving. Een goed voorbeeld is een confrontatie in
          oktober 1935 in Antwerpen die door Jan Hunin wordt opgevoerd
          als een gevecht tussen het VNV (samen met het Verdinaso) en de
          Liga. Uit de beschikbare bronnen valt de rol van Liga echter
          niet op te maken. Zo maakten het Verdinaso en de Liga er geen
          woorden aan vuil in hun weekbladen. Dat was opmerkelijk, want
          het Verdinaso klaagde in deze periode namelijk wel steen en
          been over een nieuwe antifascistische knokploeg in Antwerpen
          onder aanvoering van de voormalige Liga-voorman Maurits
          Naessens, de Socialistische Voorwacht. 
3 Hunin Jan, Het enfant terrible
            Camille Huysmans, 1871-1968, Amsterdam 1999, p. 314.
          Deze auteur vermeldt ene Adolf Pieters als aanvoerder van de
          ‘antifascistische’ stoottroep.
4 Historisch niet
          correct: in de jaren van het interbellum droegen de
          VNV-militanten geen ‘zwarte’ hemden, wel ‘grijze’, als leden
          van de ‘Grijze- of Werf- Brigade’