> nieuwsbrief > 23e jaargang, 3e trimester 2019

Inhoud

Mededelingen

 

 

 

 

Kaftillustratie: Affiche 8e Verdinaso-landdag, gepland te Brussel op19 september 1939, die ten gevolge van de nakende oorlogsdreiging niet kon doorgaan

 

Mededelingen

 

Hernieuwen ledenbijdrage voor 2019

Alhoewel de hernieuwing van de ledenbijdragen voor 2019 andermaal vlot verliep blijven enkelen het blijkbaar moeilijk hebben om ‘per kerend’ spontaan op onze eerste oproep te reageren. Misschien wachten ze af wat het nieuwe jaarboek brengen zal? Met dit nummer van onze Nieuwsbrief weten ze dit dan. Toetreden kan nog steeds, mits overboeking van de ledenbijdrage. Even herinneren: de minimumbijdrage blijft ongewijzigd en bedraagt 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van Severen – het 23e al – dat in de voorbije meimaand verscheen en van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35 € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening graag via onze rekening IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper.

 

Erratum Jaarboek Joris van Severen 23 (2019)

Op p. 119 wordt ten onrechte Denis de Rougemont vermeldt als inter-viewer van Joris van Severen anno 1935. Onder de illustratie op p. 120 staat de juiste naam van de interviewer, nl. Bertrand de Jouvenel.

 

Oproep omtrent Berten Leuridan (1915-1938)

Pieter Jan Verstraete

 

Om een korte biografie over Robert ‘Berten’ Leuridan (1915-1938) te schrijven, ben ik nog op zoek naar nadere gegevens over hem. Hij was afkomstig uit het West-Vlaamse Alveringem waar hij ook begraven ligt in de buurt van de graftombe van Cyriel Verschaeve; hij overleed als student in Leuven op 23 april 1938.

Ik ben nog op zoek naar volgende gegevens. Ik bezit zijn bidprentje maar weet niet of hij nog broers of zussen had. Is er nog familie van hem in leven? Waar deed hij zijn humaniora? Wat studeerde hij in Leuven? In welke omstandigheden overleed hij? Aan een ziekte of een ongeval? Ook zoek ik nog een paar foto’s van hem. Tot nu toe heb ik deze nog niet gevonden.

Berten Leuridan was actief binnen de Dinaso-studenten. In het eigenlijke Joris van Severen-archief, bewaard in het universiteitsarchief van Leuven, worden geen gegevens van hem bewaard. Kortom voor iedere hulp en informatie ben ik dankbaar.

Pieter Jan Verstraete pieterjan.verstraete@skynet.be

 

Jaarboek Joris van Severen 23 (2019)

 

De openingsbijdrage in dit 23e jaarboek is van de hand van Evi Van Damme die met haar studie Ter Waarheid met het gedachtenleven in Vlaanderen en in de wereld, onderzoek verrichtte naar de Vlaamse poëzie in het politieke maandblad van Joris van Severen.

Met betrekking tot het af-sluitend tweede deel van de bijdrage van Romain Vanlandschoot over “Wij beleven de mislukking van het parlementarisme” Joris van Severen 1926-mei 1927 - in het jaarboek van 2018 - is op de drukkerij iets fout gelopen: de nootnummers in de lopende tekst zijn er weggevallen! Dit soort hiaten brengt met zich mee dat het geheel van de bijdrage veel aan waarde verliest voor de historici bij hun navorsingen. In overleg met de auteur werd besloten de bijdrage gaaf te hernemen, teneinde het grote belang van zijn bijdragenreeks veilig te stellen. Terecht stelde een recensent immers: “Romain Vanlandschoot behandelt voor de laatste keer de jaren 1926-1927 toen Van Severen nog als parlementair actief was, maar steeds kritischer stond tegenover de partijpolitiek. Het verdient alle respect hoeveel documentatie de auteur raadpleegde en kritisch bekeek. Deze reeks teksten is een klein monu-ment van objectieve maar ingeleefde historiografie.” Wel lieten we bij deze herneming de illustraties achterwege, die in het jaarboek 2018 de studie ondersteunden.

In Een verscheurende keuze? De ideologische strijd van Charles van Renynghe tussen het Verdinaso en Rex snijdt Kristof Papin nieuw bronnenmateriaal aan met betrekking tot de ideële keuzes waarvoor deze nobiljon zich gesteld zag en waarover de bijlage veel onthult.

De verhoudingen tussen het Dietse nationaalsolidarisme van een Joris van Severen en het Duitse nationaalsocialisme bleken van meet af aan weinig convergentie te vertonen. Met Terechte Duitse argwaan, blijkend uit documenten, ten overstaan van het Verdinaso, documenteert Maurits Cailliau het gegeven dat de Duitse instanties zich daar al snel ten volle van bewust waren.

Ruud Bruijns herinnert met Edmond Willem Pieter van Dam van Isselt, rusteloos ijveraar voor de Benelux aan de vele verdiensten van deze Nederlandse Dinaso die ook in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de Heel-Nederlandse idealen op een zeer verdienstelijke wijze wist hoog te houden.

In Vijfentwintig redenen om Van Severen correct te framen schreef Hendrik Carette evenzoveel spitse en ter zake doende als beklijvende overwegingen bijeen omtrent Joris van Severen – en zijn hedendaagse belagers, die het veelal aan de nodige historische kennis en inzicht ontbreekt.

Vik Eggermont herinnert in zijn In de schaduw van Louis Gueuning… andermaal aan deze getrouwe volgeling die levenslang het door Joris van Severen getrokken spoor verder trok en scherper uittekende middels de door hem in het leven geroepen ‘Joris van Severen-Orde’. Gepoogd werd na te gaan wie zoal aan Gueuning’s zijde stond en wat over hen niet mag vergeten worden.

We weten het: onder de weggevoerden van mei 1940 zaten vogels van diverse pluimage, zowel schuldigen als onschuldigen. Uit Etienne Verhoeyen’s verdienstelijke studie Spionnen aan de achterdeur lichtte Nick Peeters de gegevens over de Bruggeling Leopold Fevery, de onschuld zelve? Na lectuur blijkt het vraagteken wel overbodig te zijn!

Na de bijdragen sluit het jaarboek af met enkele facsimile’s van notities in het handschrift van Joris van Severen en twee gedichten, respectievelijk van Hendrik Carette en Maurits Bilcke.

__________________

N.a.v. Jaarboek Joris van Severen 23 (2019. Gen., 208 p. Ledenprijs 29 €; niet-leden 35 €. Te bestellen via overboeking van het bedrag op rekening BE71 0001 7058 1469 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, B.8900 Ieper.

 

 

Abbeville-boodschap 2019

Vik Eggermont

 

U moet er zich blijvend van bewust zijn dat gij hier staat, en dit voor de zoveelste maal, voor de graftombe van een staatsman. Een staatsman zoals onze landen er weinig gekend hebben. Want met zijn beweging heeft hij méér gedaan dan enkel maar een poging ondernomen om onze aloude Lage Landen opnieuw te verenigen en in hun oude luister te herstellen. Hij was geen restaurateur, wel een vernieuwer, een gids doorheen de duisternis die ons thans omringt.

Zijn boog mikte véél hoger. Hem stond veel meer voor ogen. Hoger dan wat de huidige politieke dagjesmensen, de armzalige politieke dwergen die ons thans beheersen, zich kunnen voorstellen. Hij wilde immers met zijn poging tevens de basis leggen van een nieuw Europa door de levende krachten van onze natie opnieuw tot leven te wekken en hen de kans te geven een nobel leven te leiden, ver weg van de middel-matigheid, om niet te zeggen: de laagheid, die hun huidig bestaan ken-merkt. Volgens zijn inzichten moest dat nieuwe Europa de bakermat worden van echte sociale rechtvaardigheid, zodat ieder menselijk wezen de kans krijgt om zich ten volle als persoon te ontwikkelen.

Zijn Europa moest gedragen worden door een diepbeleefde solidariteit, waarin de macht van het geld zou beperkt worden tot het doel waarvoor het in het leven geroepen werd en waar alleen arbeid de basis van onze Europese economie zou vormen. We zijn daar thans voorwaar wel erg ver van afgedreven. Dat alles stond hem voor ogen toen hij de trappen besteeg van de kiosk, recht naar de dood. Met opgeheven hoofd, onge-twijfeld. Jan Ryckoort, de trouwe, had de zin van zijn daad begrepen. Hij volgde hem.

Daarom is Abbeville geen dieptepunt in zijn levensloop, het was een hoogtepunt. Met zijn beweging heeft hij geschiedenis geschreven. Hij heeft ons een imperium geschonken, een imperium van de geest. Onver-woestbaar en standvastig. Groots.

Dit moogt we nooit vergeten. Onze aanwezigheid hier is niet nutteloos. Zij getuigt voor de blijvende kracht en onsterfelijkheid van zijn gedachte.

Grote zielen verlaten ons nooit. Moge dit besef ons blijvend bezielen.

 

 

Grafrede te Abbeville op 19 mei 2019

Luc Seynaeve, voorzitter Stichting JVS

 

Opnieuw zijn we aanwezig te Abbeville ter herdenking van Joris van Severen en Jan Ryckoort. We bevinden ons staatkundig op Frans grondgebied. Het land, 2019, gekenmerkt door "les gilets jaunes". In het bijzonder wil ik dit item aan kaarten om dieper in te gaan op het ideeëngoed van Joris van Severen, nl. het solidarisme.

Het fenomeen "gele hesjes" betreft vooral mensen die niet veel gestudeerd hebben. De zogenaamde onderkant van de ladder in ons hiërarchisch geheel. Het woekert indringend in het sociale weefsel van onze maatschappij. We verwarren de gele hesjes niet met de genoemde "black blocs” en uitgesproken relschoppers.

Als weinig gestudeerde mensen moeilijk of niet aan het werk of een job geraken, maak je het verschil tussen mensen nog veel groter. Zo sterk zelfs dat we kunnen spreken van een kloof. Dit resulteert enkel in nog méér gele hesjes. De "gele hesjes" zijn een indicator dat onze sociaal- economische visie moet 'gebaseerd worden op een filosofie, niet van "wij" en ”zij”, doch van "ons allen". Dit betekent solidarisme.

Het solidarisme van Joris van Severen betekent sociale cohesie: "De maatschappelijke orde is gebaseerd op de familie en het beroep. Het gezin vormt de natuurlijke levensbanden. Het gezin moet overleven. Daarvoor is arbeid nodig. Samen iets uitoefenen vormt verbondenheid tussen diegenen die de arbeid verrichten. Werkgevers en werknemers werken samen ten bate van het algemeen belang. leder is terzelfdertijd werkgever en werknemer. Solidariteit tussen het zogenaamde ‘wij’ en ‘zij’ is essentieel. In elke corporatie vormen alle beroepsgenoten, zowel leiders als uitvoeders, éénzelfde karakter" – stelde hij terecht.

Dit zijn de waarden van het solidarisme. In onze liberale maatschappij is een sociale correctie onontbeerlijk. Het ‘wij’ en ‘zij’-verhaal moet overstegen worden door solidariteit. Geen conflictmodel doch een harmoniemodel. Dit zou een fenomeen als de "gilets jaunes" uitsluiten.

Zo kun je vaststellen dat bepaalde politieke ideeën van Joris van Severen vandaag de dag toch nog actuele waarden kennen. Bovendien "richting-gevend" zijn ter realisatie van een meer sociaal harmonische maat-schappij.

 

 

Het bloemstuk op de graven van Joris van Severen en Jan Ryckoort, namens de Stichting Joris van Severen, op 19 mei 2019

 

Wat meer solidarisme zou inspirerend kunnen zijn om het toenemende sociale onbehagen beter te duiden én op te lossen. Vooral de gestudeerde mensen hebben de plicht méér te wegen op de sociale orde én vooral te bewerkstelligen dat de kloof tussen de sterkeren en de zwakkeren minder groot wordt.

De "sterke" in een maatschappelijke socio-economische structuur is terzelfdertijd de ”zwakke"; de “zwakke” is terzelfdertijd de "sterke". Met deze boodschap uitgaande van wat méér extra sociale reflex wens ik ieder een goede thuiskomst.

 

Scriptieprijs Studiecentrum Joris van Severen

 

Het Studiecentrum Joris van Severen is een vereniging die de studie naar de persoon en de ideeën van Joris van Severen (1894-1940) wenst te bevorderen. In de loop van de afgelopen decennia is daartoe een archief aangelegd rond Joris van Severen en zijn bewogen politieke loopbaan, in het bijzonder het Verbond van Dietse Nationaal-solidaristen (Verdinaso). Dit archief is in 2000 overgedragen aan de universiteitsbibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven en werd aldaar ondertussen grotendeels geïnventariseerd door dr. Bart Coppein. Het doel van de archiefoverdracht was om de wetenschappelijke studie over Joris van Severen en het Verdinaso te stimuleren. Het Studiecentrum wil deze studie actief gaan bevorderen door het instellen van een scriptieprijs voor studenten, waar een geldbedrag van 500 € aan is verbonden. Graag zouden we iedereen willen vragen om deze scriptieprijs onder de aandacht te brengen van studenten en van de bij u bekende professoren. Het Joris van Severen-archief aan de KU Leuven is nog grotendeels onontgonnen en een wetenschappelijke biografie ontbreekt vooralsnog. Er is met andere woorden sprake van historisch onontgonnen terrein en ook ideologisch roept de persoonlijkheid van Joris van Severen nog steeds veel vragen op rond zijn politieke ontwikkeling. Ook is er nog nauwelijks iets bekend over de samenstelling van zijn aanhang. Op basis van minimaal twee inzendingen zal een commissie binnen het Studiecentrum de prijs al dan niet toekennen aan een scriptie die handelt over de persoon Joris van Severen, het Verdinaso of één van de naoorlogse Nachfolge-bewegingen. De scriptie hoeft niet noodzakelijk een eindscriptie te zijn, maar dient minstens vijftien A4-pagina’s omvatten. Het Studiecentrum Joris van Severen zal de uitreiking van deze scriptieprijs gepast omkaderen en de auteur de gelegenheid bieden om de scriptie te publiceren in het jaarboek van het Studiecentrum. De auteur zal een exemplaar van het jaarboek en tien nadrukken ontvangen. Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Voor de beoordelingscommissie, Drs. R.A.B. Bruijns p/a Secretariaat Studiecentrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper.

Epost: maurits.cailliau@skynet.be

 

 

Othmar Spann - andermaal

Maurits Cailliau

 

Van Edwin Truyens mogen we elk jaar in z’n Kort Manifest een vrij uitgebreide recensie van ons Jaarboek Joris van Severen lezen. Dat is uiteraard mooi meegenomen, al dient daarbij meestal wel enig chagrijn op de koop toe geïncasseerd te worden. Dit gegeven blijkt andermaal aan de orde te zijn in Kort Manifest nr. 249 (februari-maart 2019) waarin het Jaarboek Joris van Severen 22 (2018) aan de beurt kwam, en dit in concreto voor wat onze bijdrage Het Nationaalsolidarisme versus het Nationaalsocialisme in de optiek van Othmar Spann betreft.

Daar werd door de auteur terecht gesteld dat Spann het begrip ‘volk’ de-finieerde als een spirituele en culturele gemeenschap en niet op etnische of raciale bloedgemeenschap, zoals het nationaalsocialisme; reden waarom de maatschappijleer van Spann o.i. nauwer aansloot op nationaal-solidarisme van het Verdinaso, waarmee de Spann-Kreis overigens contacten onderhield.

Deze ideële verwantschap zint de recensent blijkbaar niet direct. Immers: het nationaalsocialisme – waartegenover Spann uiterst kritisch stond – “was als imperialistische ideologie in volkomen tegenspraak met het nationalisme – alhoewel het regime wel appelleerde aan nationalistische gevoelens”, stelt hij.

Een wel uiterst betwistbare stelling voor wie de leerstellige bijbel van het nationaalsocialisme – Mein Kampf – ooit grondig doornam. Die weet im-mers hoezeer etnische uitgangspunten, zijnde “bloed en bodem”-theorieën, daarvan de kerninhoud vormen. Uiteraard staat er tussen etnisch denken en “bloed en bodem”-theorieën geen absoluut gelijkheidsteken, alhoewel ze beide van dezelfde premisses uitgaan en derhalve onderling verwantschap vertonen.

Dat het nationaalsocialistische regime zich naderhand ontpopte tot en teruggreep naar ronduit imperialistische bestrevingen eigen aan de Duitse geschiedenis sinds de eenwording onder Bismarck, behoort misschien tot de constanten van die recente geschiedenis, maar wortelt o.i. geenszins binnen de etnische leerstelligheden van het nationaalsocialisme ‘an sich’ – tenzij dan bij wijze van alibi. Het nationaalsocialistische imperialisme was binnen dit kader dan ook veeleer een uitwas die afbreuk deed aan het oorspronkelijke nationaalsocialistische concept van zijn gangmakers. Een generatie daarvoor– toen het nationaalsocialisme nog diende geboren te worden – had Duitsland ten overstaan van de Nederlanden al eens de imperialisme kaart getrokken middels zijn ‘Flamenpolitik’ en daarbij “völkische” – zeg maar “etnische” - argumenten volop als alibi laten spelen. Ook toen had men het etnische vocabularium onder het mom van rasverwantschap volop in stelling gebracht, teneinde het achter-liggende imperialisme te verdoezelen. Of bestaat er ook zoiets als “etnisch imperialisme”? En zou dit onderscheid dan het verschil uitmaken tussen enerzijds Duits- en anderzijds Frans imperialisme?

Wat Edwin Truyens in deze controverse als bijzonder relevant ervaart is dat blijkbaar noch Spann, noch Van Severen puur etnisch dachten, doch zich veeleer laafden aan de ideeën van Ernest Renan, de Franse school, zeg maar, meent hij. Renan stelde dat: “Een natie een ziel is, een geestelijk beginsel. Twee dingen die eigenlijk samen een geheel zijn, vormen deze ziel, dit geestelijk beginsel. Het ene ligt in het verleden, het andere in het heden. Het ene is het gemeenschappelijk bezit van een rijke erfenis aan herinneringen; het andere is het tegenwoordig samenhorigheidsgevoel, de wens om samen te leven, de wil om opnieuw waarde te geven aan de erfenis die men samen ontvangen heeft (…). Een natie is dus een en al solidariteit, gebouwd door de beleving van de offers die men heeft ge-bracht en die men bereid is opnieuw te brengen. Zij veronderstelt een verleden, maar openbaart zich in het heden in de concrete bereidheid, de duidelijk verwoorde wens, om het leven gezamenlijk voort te zetten.”

Dit korte fragment uit Renans rede Wat is een natie? stamt uiteraard uit een totaal andere denkwereld dan deze waarin het nationaalsocialisme zijn wortels had. Of deze denkwijze en de ideeën die er aan de basis van liggen van minder intellectueel gehalte is dan de etnische, die noch voor Spann, noch voor Van Severen het alfa en omega van hun politiek den-ken uitmaakte, hoeft wel geen betoog, zo menen we. Evenmin wordt daarbij afbreuk gedaan aan de idee van een organische samenlevingsop-bouw die Spann en Van Severen bepleitten.

_________________

PS: Het citaat van Ernest Renan putten we uit de recente Nederlandse vertaling van diens Qu’est-ce qu’une nation?, Elsevier, 2013.

 

 

Omtrent José Streel

 

"Outre ses analyses et commentaires politiques, José Streel multiplia, à partir de 1943, ses investigations d'ordre historique sur le passé de la Belgique: il revint ainsi à la vie d'étude qui répondait davantage à sa véritable vocation. Le souci de définir les assises d'un nationalisme belge sérieux l'avait toujours taraudé depuis qu'adolescent, il avait découvert Maurras. En cette matière, il se rapprocha toujours plus de l'effort de Joris van Severen, qui avait cherché, dans l'entre-deux-guerres, à fonder une doctrine nationale belge, de trouver à la patrie belge les racines de son existence.

Le leader du Verdinaso, nationaliste flamand, avait tout d'abord préconisé la réunion dans un même Etat de la Flandre et des Pays-Bas, donc la suppression de la Belgique en tant qu`Etat souverain. Par la suite, il avait élargi sa pensée en la basant sur l'idée d'un Etat Grand-Thiois ou Grande-Néerlande, qui eût en principe englobé les peuples qui, au moyen âge, avaient vécu grosso modo entre la Frise et la Loire, et dont la langue dialectale était le Thiois. Dans l'esprit de Van Severen, il s'agissait d'un agrandissement de la réalité belge. Het Dietse Rijk en Orde ("Pays-Bas et ordre") était devenu le mot d'Ordre des Dinasos.

Dans les années trente, la question d'un nationalisme belge – qui suscite encore bien des débats aujourd'hui et influence directement la vie politique -- passionnait les grands esprits, comme les professeurs Pirenne, de l'Université de Gand, Van der Essen, de l'UCL ou Van Kalken, de l'ULB Ceux-ci, traitant en profondeur la question, en arrivèrent globalement à la même conclusion: si la Belgique actuelle n'existait que depuis 1830, son héritage historique véritable s'était formé depuis le 15e siècle, au moins, époque du rassemblement de nos régions par les ducs de Bourgogne.

Un Streel ne pouvait manquer d'éprouver de la sympathie pour un Verdinaso élitiste et autoritaire, dont la morale "solidariste" lui rappelait celle du fascisme italien. Il apparut de plus en plus au penseur que Van Severen avait trouvé la solution: il n'y avait de salut que du côté de l'idée grand-néerlandaise, l'idée de l'avenir. Des lors, dans ce prolongement, Streel avait fini par voir dans la séparation des Pays-Bas à la fin du 16e siècle le plus grand drame de notre histoire.

Drame dont il s'ingénia à saisir toutes les modalités, les tenants et les aboutissants. Ecrivain politique, se faisant historien pour l'occasion, il entreprit alors, début 1944, la rédaction d'un ouvrage sur ce sujet: Le drame du XVI siècle et la question d'0ccident. Mais son départ précipité en Allemagne allait l'empêcher de le terminer et de le faire éditer.

Son objectif était de prouver que les malheurs de la Belgique trouvaient leur source dans Le drame du XVIe siècle. Au début du 16e siècle, les territoires qui forment la Belgique et les Pays-Bas actuels avaient été regroupés, avec la Franche-Comté, en un Etat "collectif" des Pays-Bas, aussi appelé Cercle de Bourgogne, par Charles Quint, roi d'Espagne. Celui-ci avait ainsi prolongé l'œuvre des ducs de Bourgogne, principalement Philippe-le-Bon, rassembleurs, au siècle précédent, des principautés "belges" issues de la féodalité moyenâgeuse. Mais le fils de Charles Quint, Philippe II, très attaché au catholicisme, s'était montré si despotique qu'il avait provoqué un soulèvement dans les provinces calvinistes du Nord. En 1579, celles-ci s'étaient alors séparées des Pays-Bas du sud, catholiques, pour former les Provinces-Unies. Selon Streel, là résidait le grand drame: l'échec d'une Grande Bourgogne; là s'était abîmé le rêve "grandiose" d'un Etat bourguignon ! Cette "tragédie" allait par la suite, dans l'histoire, poser La question d 'Occident, c'est-à-dire celle du règlement du sort et du statut de ces provinces divisées dans l'optique d'une politique d'équilibre européen. A la faveur de la deuxième guerre mondiale et du bouleversement géopolitique qui s'ensuivrait, peut-être l'occasion se présenterait-elle, pensait Streel, de poser à nouveau cette question et de la régler une fois pour toutes. En fait, il espérait secrè-tement que la Belgique fût autorisée à élargir son territoire vers le Nord et le Sud, grâce à l’ouverture économique et à l'union politique l Mais en réalité, cette idée n'avait pas une chance sur cent d'aboutir: elle était en contradiction avec la politique pangermanique. Hitler lui-même la trouvait encore plus néfaste que l'existence des royaumes indépendants de Belgique et des Pays-Bas.

Inspiré par ses recherches historiques, Streel multiplia les articles sur ce sujet dans Le Soir. C'était, en l944, la grande nouveauté dans son activité journalistique. Souvent, il s'agissait d'articles formant l'ossature de son ouvrage en cours. Il voulait, de cette manière, exalter le passé de la Belgique, stimuler le sentiment national dans le public et établir des parallèles entre le passé et le présent. Il suivait les éphémérides nationales, profitait des anniversaires et des jours de fête pour publier ses billets d`histoire nationale, de combat aussi, car truffés d'allusions en faveur de l'indépendance et de l'unité du pays.

Par exemple, 7 septembre 1543 - 7 septembre 1943. L'achèvement de notre unité territoriale, un article dans lequel il saluait l'œuvre d'unification de Charles Quint, et indiquait, par un titre subtil, que les Allemands... devraient en tenir compte. Dès qu'il en avait l'opportunité, Streel évoquait l'image de personnalités historiques, reconnues pour leur sagesse. Ainsi, Erasme ou le courage de la modération, dans Le Soir du 12 juillet 1943: "Au milieu de tant d'âpres figures que les guerres de religion avaient commencé de faire surgir dans cette dure époque, si semblable à la nôtre, il fut l'inlassable apôtre de la conciliation et de la modération." Sans doute Streel écrivait-il ici un peu pour lui! A partir de février 1944, le journaliste s'occupa régulièrement d'une chronique littéraire intitulée: Les Essais et l'histoire, dans laquelle il vantait surtout les ouvrages relatifs au riche passé des ducs de Bourgogne, nouvelle occasion de saluer notre histoire nationale. "

_____________

Uit: J.M. Delaunois, De l’Action catholique à la collaboration – José Streel. Edition Legrain – Bourtembourg, Courcelles – Bruxelles, 1993, 256 p. Citaat pp.124-126.

Nvdr: José Streel was wellicht de meest invloedrijke intellectueel binnen de Rex-beweging. Alhoewel hij in 1943 afstand nam van die beweging werd hij in 1946 in het spoor van de repressie gefusilleerd.

 

 

In Memoriam

 

Lode van Dessel (Lier, 12 maart 1932 – Nijlen, 1 mei 2019). Lode was lid van het Jong-Dinaso. Zijn vader Frans van Dessel was medestichter van de afdeling van Lier en bleef lid tot op het einde van zijn leven. Hij overleed in februari 1940. Hij ontmoette diverse keren Joris van Severen. Lode was na WO.II een van de eerste leden van het Algemeen Diets Jeugdverbond (ADJV).

 

 

Sprokkels

 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeldt worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

 

Wereldgeschiedenis van Vlaanderen

In 2018 verscheen de volumineuze Wereldgeschiedenis van Vlaanderen die in datzelfde jaar al aan haar 3e druk toekwam. De uitgave kan dus alvast een commercieel succes genoemd worden. Volgens de flaptekst schetst het omvangrijke boek (566 pp.) “een divers en rijkgeschakeerd beeld” en zijn “de gelaagdheid en meerstemmigheid van dit boek het resultaat van de collectieve inspanning van een groep eminente historici, essayisten en schrijvers”.

Het opzet bestond er in op basis van jaartallen – gaande van het jaar 200 tot het jaar 2017 – telkens stil te staan bij een item dat het betreffende jaar kenmerkte. Voor het onheil volle jaar 1940 bleef men uitsluitend stilstaan bij De executie van Joris van Severen aan de muziekkiosk van Abbeville. In het korte bestek van amper zes pagina’s (443-448) slaagde de auteur, Dieter Vandenbroucke, er in een afgewogen beeld op te roepen van Joris van Severen en zijn beweging en, uiteraard van de moordpartij op 20 mei te Abbeville.

_______________

N.a.v. Wereldgeschiedenis van Vlaanderen, uitgeverij Polis, Kalmthout, 2018.

 

“Al mijn illusies bloeien”

“(…)” Ook Herman werkt nu vanuit Brugge mee door allerhande knip-sels over Film uit Duitse en Engelse bladen te bewerken, te vertalen en klaar te maken voor Brussel. Hij spant zich in om zoveel mogelijk abon-nementen te plaatsen bij Westvlaamse boekhandels, bij vrienden en kennissen. Eén van hen is Joris van Severen. Hoe en wanneer Herman de Vlaams-nationalistische politicus persoonlijk heeft leren kennen is niet duidelijk. Via de gemeenschappelijke vriend Nand Pauwels die kennis heeft met de zus van Joris? In ieder geval zijn ze bij de start van het blad Ter Waarheíd in februari 1921 al goede maatjes. Herman zorgt ervoor dat zijn vriend en dichter Urbain van de Voorde met zijn poëzie in de eerste jaargang van het blad goed aan bod komt. Hijzelf zal in de tweede jaar-gang een paar studietjes publiceren over zijn al oude liefdes August Strindberg en Oscar Wilde. En het is allicht geen toeval dat het allerlaat-ste nummer van het amechtig geworden Ter Waarheid verschijnt bij de Brugse uitgeverij Excelsior van Achiel Geerardyn, bij wie Herman op eigen kosten de allereerste poëziebundel van Urbain uítgaf. Tijdens een lange middag bij Van Severen, op de Gentse Graslei 13, vestigt Herman de aandacht van de ambitieuze notariszoon op Le Cinéma international. ‘Die kerel ínteresseert zich uitermate aan Ciné-aangelegenheden. ‘k Sprak hem over je revue. Hij is terstond aan een stalletje de nummers gaan kopen. Stuur hem geregeld een nummer op. Hij zal telkens daarover een recensie in Ter Waarheíd publiceren. Dit tijdschrift is modern, Vlaams en internationaal en is voor den ogenblik, ‘t meest verspreide, en in Vlaanderen en in Holland.’” (…)

_________________

Erik Defoort, Al mijn illusies bloeien (over Paul Pée), Houtekiet, 1991, pp. 65-66. De Herman waarvan sprake was een broer van Paul Pée.

 

Nog omtrent James Joyce van Joris van Severen

“Dat Joris van Severen Joyce heeft vertaald staat buiten kijf. Maar Joyce heeft Joris van Severen NIET ontmoet tijdens zijn verblijf in Oostende, noch Clément Pansaers. Zie het artikel Bulgen Hories: James Joyce in België van Geert Lernout in De Brakke Hond, jg. 10, 1993, p. 126: ‘Overigens waren ondertussen in België toch enkelen in Joyce geïnteresseerd ge-raakt: de surrealist Clément Pansaers ontmoette Joyce in Parijs, net toen Ulysses gepubliceerd werd. En Joris van Severen publiceerde in 1923 een vertaling van een lezing over Joyce door Valéry Larbaud in zijn tijdschrift Ter Waarheid. Drie jaar later kwam Joyce dan zelf naar België.’”

 

Enige tegemoetkoming?

“(…) Omstreeks midden 1934 werd het Verdinaso alsmaar verdachter in de ogen van Duitse kringen. De diepere redenen daarvoor waren Joris van Severens op handen zijnde “Nieuwe Masrichting” van juli 1934, die een breuk met het volksnationalisme en radicaal anti-belgicisme behelsde en zijn vermoedelijke contacten met Franstalige fascistische kringen. Ongeveer tegelijkertijd begon fascistisch Italië meer interesse voor het Verdinaso te tonen.

De ‘Nieuwe Marsrichting’ had tot gevolg dat een aantal uitgesproken nationaalsocialisten en antisemieten, zoals Gustaaf Vanniesbecq en Ward Hermans het Verdinaso de rug toekeerden. (…).”

_________________

Bron: Lieven Saerens, Haat is een deugd: het credo van de Jodenjagers, Lannoo, Tielt.

 

 

JORIS VAN SEVEREN -  bij Uitgeverij Polis, verwacht begin 2021

In zijn boek over de charismatische Verdinaso-oprichter en dandy Joris van Severen (1894-1940) wil Dieter Vandenbroucke de opmerkelijke spagaat tussen het publieke en persoonlijke leven van de politicus belichten.

_________________

Bron: http://dietervandenbroucke.be/

 

De ‘Liga’: een buitenparlementaire antifascistische knokploeg in uniform

“(…) In Vlaanderen zag de Liga zichzelf niet alleen als een antimili-taristische club maar ook als een buitenparlementaire antifascistische knokploeg in uniform. Uit zijn onderzoek — waaruit we hier maar enkele punten kunnen aanreiken — concludeert auteur Ruud Bruijns dat de Liga een significant overwicht had ten opzichte van bijvoorbeeld het Verdinaso. De Liga slaagde er vaak in om Dinaso-propagandatochten en -vergaderingen uit elkaar te slaan. Ze ging hier meer dan eens met bruut geweld te werk.

Een hoogtepunt in haar onstuimige geschiedenis was de verhindering van de Liga van de geplande Verdinaso-landdag van 22 juli 1933 in Mechelen. Het was een pure Liga-actie waarbij de lokale BWP zich ont-hield van deelname. De 250 Dinaso-militanten hadden geen verhaal tegen de ruim tweeduizend blauwhemden van de Liga. Sindsdien hield de leiding van het Verdinaso de plaats van haar landdagen zorgvuldig, en dat tot op het laatst, geheim. (…)”

________________

N.a.v. Ruud Bruijns, Liever revolutie dan oorlog - De Internationale Socialistische Anti-Oorlogsliga. Recensie door Pieter Jan Verstraete op:

https://doorbraak.be/recensies/de-internationale-socialistische-anti-oorlogsliga/

 

Encyclopedie van de Franstalige ‘Nieuwe Orde’ in België

“(…) De encyclopedie van Eddy de Bruyne opent trouwens met de naam 'Abbeville', Abbekerke zo u wil. De plaats waar Joris van Severen dood-geschoten werd. De Bruyne schrijft hier niet alleen over de moord op Van Severen, maar heeft ook oog voor de achtergrond van de andere slacht-offers van het bloedbad. Relatief bekende Vlaamse Dinaso's zoals Mau-rice (John) Hagemans en relatief onbekende Dinaso's zoals ene Pierre Rosiers worden door De Bruyne ook voor het voetlicht gebracht. John Hagemans is een oud-marxist die via de Dietse Militanten Orde leider wordt van de 'Jeunesse Rexiste' om uiteindelijk als één van de eersten het Waals Legioen te vervoegen. De jeugdleider sneuvelt in Rusland en wordt postuum bevorderd tot officier. Pierre Rosiers kreeg tijdens de oorlog een leidende functie binnen de 'Jeunesse Légionnaire', de een-heidsjeugdbeweging in Wallonië. Verder kom je natuurlijk ook mensen als Jacques Boseret tegen. Boseret was de cultureel directeur van het Verdinaso in de Romaanse Provincies tot hij op 26 juni 1940 vervangen werd door de - in Vlaanderen veel bekendere - Louis Gueuning. In tegenstelling tot Gueuning zou Boseret zich met Rex in het collaboratie-avontuur storten. Daarom kan ik het maar moeilijk vatten dat ook Louis Gueuning met naam en toenaam staat te pronken in een encyclopedie over collaboratie. Na de oorlog werd hij inderdaad vervolgd, maar zijn dossier werd zonder gevolg geklasseerd omdat Gueuning nu eenmaal een pertinent tegenstander van de bezetter was. Tenzij de auteur van de encyclopedie echt wel de volledigheid wilde nastreven natuurlijk. U leest het, te veel om allemaal op te sommen in één artikel. Wie deze ency-clopedie dichtslaat kan veel zeggen en denken over de collaboratie in Wallonië, maar hij of zij kan nooit meer zeggen dat de collaboratie in het land van Samber en Maas maar een kleine aangelegenheid was.”

___________________

Bron: Kort Manifest, nr. 250: recensie door Kevin Moonen van: Eddy de Bruyne, Encyclopédie de l’occupation, de la collaboration et de l’ordre nouveau en Belgique Francophone (1940-1945), Cercle Segnia, Rue des Evêts 49, La Roche-en-Ardenne, 2016, 574 pp.