> Nieuwsbrief Joris van Severen > 23e jg. - nr. 2/2019
Inhoud

Een frontgenoot van Joris van Severen aan het IJzerfront, officier aan het Oostfront, (3)
    
    
    
    
    
    
    
      
    
Hernieuwen ledenbijdrage voor 2019
De
        hernieuwing van de ledenbijdragen voor 2019 verliep
        traditiegetrouw vlot. Toetreden kan nog steeds, mits overboeking
        van de ledenbijdrage. Even herinneren: de minimumbijdrage blijft
        ongewijzigd en bedraagt 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u
        de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van Severen
        – het 23e al – in de meimaand en van de vier nummers van ons
        kwartaalblad Nieuwsbrief
          Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35 € boeken we u
        met dank als steunend lid. Vereffening graag via onze rekening
        IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum
        Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper. 
Uniek aanbod
Het hoger afgebeeld
            glasraam is vrij uniek, want volgens onze bronnen zijn er
            maar enkele van vervaardigd. De eigenaar liet ons weten het
            te koop aan te bieden. Geïnteresseerden nemen contact op met
            ons secretariaat: maurits.cailliau@skynet.be
            .Wij zullen u dan doorverwijzen naar de verkoper. 
Herdenkingen
                  Joris van Severen 2019
        
Zaterdag
            18 mei: 10.30 uur: Plechtige
        Gregoriaans gezongen H. Mis met homilie en opgeluisterd door het
        koor ‘t Daghet, ter
        nagedachtenis van Joris van Severen, zijn lotgenoten en al onze
        overledenen in de Blindekenskapel,
        Kreupelenstraat te Brugge.
        Aansluitend volgt de herdenking
            aan het Bourgoensche Cruyce om 12.00
            uur: aan de toegangspoort tot het Bourgoensche Cruyce,
        het voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat
        te Brugge waar een gedenkplaat de namen van de vier Brugse
        slachtoffers van het Bloedbad
          van Abbeville memoreert. Sinds enkele jaren wordt daar
        door het Brugse Abbeville
          Comité jaarlijks een korte herdenkingsplechtigheid
        gehouden met volgend stramien: welkomstwoord, In Memoriam voor
        de vier Bruggelingen, bloemenhulde, toespraak namens het Brugse
        stadsbestuur, afscheidswoord, het Gebed voor het Vaderland.
        De afsluitende receptie
        heeft voortaan plaats onmiddellijk na het einde van deze
        plechtigheid in vlakbij gelegen hotel Erasmus in de
        Wollestraat.
Groet aan het graf te Abbeville
De
          Stichting Joris van Severen staat in voor de Groet aan het graf te
            Abbeville op
            zondag 19 mei: afspraak om 11.30 uur aan
        de zijtoegang tot het kerkhof te Abbeville. Aansluitend
        gezamenlijk bezoek aan het graf van Joris van Severen en 
Voor
        Abbeville blijft het stramien van vorige jaren
        ongewijzigd. Voor Brugge werd de In Memoriam-mis
        verschoven van de namiddag naar de voormiddag. Het ganse
        gebeuren eindigt met de receptie rond het middaguur aan het
        voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat. 
      
      
Omtrent
                  de Nieuwe Marsrichting
           
        
Joris van
        Severen was en blijft één der meest omstreden figuren uit onze
        recente vaderlandse geschiedenis. Daar zijn voornamelijk twee
        oorzaken voor: zijn vi
Iemand heeft
        ooit gezegd dat Joris van Severen een franskiljon was, verdwaald
        gelopen in de Vlaamse beweging. Dit is uiteraard een boutade,
        maar is tekenend voor wat men in sommige middens over hem dacht.
        Over het flamingantisme van Van Severen voor 1934 bestaat weinig
        twijfel. In talrijke, soms erg cassante uitspraken. verkondigde
        hij zijn gehechtheid aan land en volk, maar vooral zijn
        gloeiende haat tegen België. Wie een bloemlezing van zijn anti-Belgische
        gezegden en verklaringen zoekt, vindt ruim zijn gading in het
        eerste deel van mijn biografie. Nochtans verschilde zijn kijk op
        de zaken van deze van het merendeel van z’n medestanders.
In 1921 had hij
        het algemeen-cultureel tijdschrift Ter Waarheid gesticht.
        In een essay dat hij daarin publiceerde, bepleitte hij de
        afscheiding van Vlaanderen uit België, niet om een zelfstandige
        staat Vlaanderen te worden, maar om aldus Groot-Nederland.
        Dietsland. te verwezenlijken. Niet gelijk welk Dietsland, want
        als het een Staat zou worden. Gekopieerd op het Belgisch
        voorbeeld, hoefde het voor hem niet: “Laat ons dan liever gaan
        boeren. 
In 1920 werd
        hij niet meer herkozen als volksvertegenwoordiger. In de
        Frontpartij, of wat er van over bleef - en die hij trachtte naar
        zijn hand te zetten - nam het verzet tegen zijn autoritaire,
        Groot-Nederlandse strek-king toe. Hij hakte zelfde knoop door en
        stichtte in 1931 het Verdinaso.
Daarmee werd
        hij zo ongeveer ieders zondebok en rond zijn beweging werd een
        “cordon sanitaire” aangelegd. Dit had nefaste gevolgen had voor
        het Verdinaso: de groei werd afgeremd, financieel geraakte het
        Verbond aan de grond en heel wat waardevolle krachten aarzelden
        of weigerden aan te sluiten. Joris van Severen besefte dat hij
        iets moest ondernemen om de beweging te redden en dat werd de
        “Nieuwe Marsrichting”
Als men het
        achteraf beschouwt, is die Nieuwe Marsrichting veel meer een
        evolutie geweest dan een eenmalige gebeurtenis. In 1934
        omschreef Joris van Severen deze koerswijziging als volgt:
        voorlopig blijven de huidige Staten België en Nederland bestaan;
        de Belgische Dinaso’s zullen de macht veroveren in België. de
        Nederlandse in Nederland (althans dat hoop ik). De Walen stellen
        wij voor de keuze of ze bij ons wensen te blijven of niet, dan
        waarborgen wij ten volle hun rechten als volk, maar hun huidige
        macht zal gebroken zijn. Weigeren ze, dan zijn zij de
        separatisten.
In 1936 verklaarde
        hij dat Friezen, Walen en Luxemburgers, door eeuwenlang
        samenleven met het Dietse volk. lotsverbonden volkeren geworden
        waren en in het Dietse Rijk moesten geïntegreerd worden,
        evenwaardig aan de echte Dietsers.
Tenslotte, in
        1938 paste hij nogmaals zijn leer aan, mede onder invloed van
        het werk van de Duitse historicus Franz Petri, om de Walen te
        beschouwen als geromaniseerde Germanen en volwaardige Dietsers.
        
Omwille van die
        koerswijzigingen werd Joris van Severen - vooral van VNV-zijde -
        verweten een Groot-Belgische politiek te voeren. Was dat ook zo?
        Mij lijkt het allemaal veel gecompliceerder.
Daarom moest de
        voorkeur gegeven worden aan de hervorming van de Staat van
        binnen uit en dit in corporatieve, anti-parlementaire zin. Deze
        nieuwe tactiek sloeg aan in kringen die allergisch waren voor
        alles wat naar flamingantisme zweemde. In die aristocratische
        middens ervoer hij dat - zo hij zijn imago van ruitentikker kon
        kwijt geraken - de kans erin zat dat hij actief betrokken werd
        bij de herordening van de Belgische staat. Aldus zou hij
        werkelijke macht verwerven en op andere terreinen zijn ideeën
        kunnen doordrukken.
1. 
2. Iets anders is dat Joris van Severen
        zwaar gekrenkt uit zijn nationalistische periode gekomen was en
        een echte afkeer gekregen had van de meeste leiders ervan. Hun
        democratische, dikwijls demagogische politiek en
        taalflamingantisme, konden hem niet bekoren. De dubbelzinnige
        houding van velen tegenover hem, had hem diep beledigd. In de
        geest had hij aldus al lang afscheid genomen van het
        Vlaams-nationalisme om zich volledig tot Groot-Nederland te
        bekennen.
3. Ik zei het reeds, heel wat Franstalige
        aristocraten vonden de idee Dietsland. zoals Joris van Severen
        ze voorstelde. opperbest en ver-telden het hem ook. Dat
        flatteerde hem en liet na zekere tijd zijn sporen na, temeer
        daar de meeste van die mensen een voorbeeld waren van
        voornaamheid en cultuur. Aldus mogen wij zeggen dat, minstens
        voor een deel, tactiek overtuiging geworden was.
Moeten we nu
        besluiten dat Joris van Severen voor de Vlaamse beweging geen
        enkele, tenzij een negatieve, betekenis heeft gehad na 1934? Ik
        meen van niet.
1. Door zijn ijveren voor een Dietse
        Staat, heeft hij geholpen bij het effenen van het pad, dat moest
        lijden naar een nauwere samenwerking met Nederland. wat
        Vlaanderen alleen ten goede kon komen.
2. Door zijn aristocratische visie heeft
        hij gepoogd de Vlamingen van hun minderwaardigheidscomplex af te
        helpen - en is daar voor een deel in geslaagd.
3. Hij wenste een Vlaamse elite te vormen
        en ook dat is hem, zij het op beperkte schaal, gelukt. Hij hield
        zijn volgelingen immers voor “waar gij ook staat. zorg ervoor
        dat ge de beste zijt”. Anderen. zoals Tony Herbert, zou later
        leentjebuur komen spelen met zijn ideeëngoed.
4. Van zijn volgelingen eiste hij tucht en
        gehoorzaamheid. Tucht leidt tot onthechting, voornaamheid en
        orde. Orde weerspiegelt zich in de levensstijl. Zonder deze
        levensstijl, zullen de Vlamingen nooit de rol spelen. die hen
        normaal zou toekomen in dit land.
Er werd en er
        wordt hem verweten dat hij een onafhankelijk Vlaanderen voor een
        onmogelijkheid aanzag. Maar men moet er rekening mee houden dat,
        in de periode waarin hij leefde, Vlaanderen nog maar recent en
        langzaam aan een culturele en economische opstanding begonnen
        was. 
____________
Antoon van Severen, Cand.
        phil. litt, Dr. Juris. Publiceerde over de dichter en fotograaf
        Jerome van Severen; over Rodenbachs leraar, Gustaaf Flamen; over
        de toneelschrijver naast Rodenbach, Camiel Marichal; over
        dichter Leo D’Hulster.
Een familiegeschiedenis - Pieter van
          Severen en zijn familie (Brugge, 1981) Over Joris van Severen:
-     
        Een interview met Joris van Severen: dr. Bruwier
        over Rodenbach (AKVS- Schriften, nr. 25, 1992, blz. 54-62).
-     
        De gedachtegang van
          Joris van Severen in: AKVS-Schriften, nr. 28,
        1994, blz0 48-56).
-     
        Joris van Severen.
          
      
      

Van 7 januari tot 12
        februari jl. liep in de Nieuwe Gaanderijen’ op de zeedijk te
        Oostende een tentoonstelling gewijd aan de Ierse schrijver James
        Joyce, auteur van o.m. Ulysses.
        Daar viel op een van de infoborden te lezen dat Joris van
        Severen tot Joyce’s vriendenkring behoorde. 
      
      
Pol
            Verstraete (Rollegem-Kapelle 19
        juli 1942 – Roeselare 9 februari 2019). Pol was stichter
        en bestuurder van Vierman NV en o.m. ook vanaf de aanvang lid
        van het Studiecentrum Joris van Severen.
        
        
           
Pol
          Verstraete (rechts) met Luc Seynaeve aan het naamloze graf van
          Rachel Baes, nabij het dubbelgraf van Joris van Severen en Jan
          Ryckoort in 2017.
Albrecht
            Olbrechts
        (Mechelen 4 februari 1915 - Bruchhausen 17 december 2018). Albrecht maakte
        in 1940 – als overtuigd Dinaso - de Ach tiendaagse Veldtocht mee
        als onderofficier en kwam kortstondig in Duitse
        krijgsgevangenschap. Naderhand was hij een van de eersten om
        zich te melden voor het Vlaams Legioen. Bron: Berkenkruisje, 33e
        jg., nr. 2, p. 16.
Nog omtrent Olaf baron van Boetzelaer
“In de vorige Nieuwsbrief lees ik het
        in memoriam van Olaf baron van Boetzelaar. Terugkeren naar het
        Brugse moet voor hem thuiskomen geweest zijn: bij de opzoekingen
        die ik gedaan heb voor het schrijven van een kleine
        familiekroniek heb ik het volgende genoteerd over het
        protestantisme in de streek Eeklo-Brugge, meer bepaald in Ursel:
        "De reden daarvan was ongetwijfeld het feit dat de Vrouwe van
        het land van de Woestijne1,
        Katrijne van den Boetzelaere, de dochter was van Wessel, een van
        de ondertekenaars van het Eedverbond der Edelen."2
        Met dank aan Jan
          Verstraete, Antwerpen, voor deze toelichtingen.
_____________
Noten 
1 de
        grafelijke heerlijkheid Land van Woestijne, strekte zich
        eeuwenlang over gedeelten van Aalter, Knesselare en Bellem.
2 A. Ryserhove,
        Knesselare, p. 49 en
          A. Ryserhove, De
          Geuzenberoerten, p. 79. Het Eedverbond was een petitie die
        door de lagere adel aangeboden werd op 5 april 1565 aan
        Margaretha van Parma en dat zich verzette tegen de inquisitie
        tegen de vervolging van de protestanten onder bedreiging van een
        opstand.
      
      
Hoe men in Abbeville anno 1947 terugkeek op het bloedbad van 20 mei 1940 aan de kiosk
In onderstaand stuk uit 1947 leest u een
          fragment uit een omvangrijker rapport omtrent de tragische
          gebeurtenissen van 20 mei te Abbeville, volgend op het inferno
          die de stad in de voorafgaande nacht te verduren had gekregen.
          Geen woord daarin over Joris van Severen en Jan Ryckoort. Wel
          onzin over Léon Degrelle – die al in Duinkerke uit het
          weggevoerdenkonvooi verwijderd werd – en over diens vermeende
          wonderbare ontsnapping, die hem het lot bespaarde dat zijn
          medegevangenen te beurt viel. 
Het thema werd in 1979 hernomen binnen
          het historische genootschap van Abbeville naar aanleiding van
          het verschijnen van de lijvige studie ‘Dossier Abbeville’ van
          dr. C. H. Vlaeminck in 1977. Ene Maurice Huré brengt daarin
          een brede analyse van het werk van Vlaemynk. U leest het
          aansluitend op de tekst uit 1947.
Maurits Cailliau
(…)
        Qu'est donc, auprès de telles visions, la description par le
        Dante de cet «Enfer» inventé par son imagination?... 
Notre
        compagnie de pompiers commandée par le Capitaine Pleurdeau tenta
        de combattre ces gigantesques incendies; mais après une lutte
        héroïque de plusieurs heures, après que les sapeurs Marcel
        Dutetre, Gaston Halattre et Albert Thiébault eurent trouvé la
        mort, leur chef se rendit compte de la complète inanité de tels
        efforts et donna l'ordre impératif de les cesser. Et à côté de
        tout cela, pis encore, les voitures des évacués de Belgique et
        de Flandre, embouteillées, enchevêtrées les unes dans les autres
        aux abords des ponts de Talance et Ledien pilonnées et broyées
        tandis que leurs occupants périssaient carbonisés. Qui pourra
        jamais dire le nombre de ces malheureux? Des familles entières
        furent anéanties là... ~ Que de petits cimetières durent être
        improvisés un peu partout avec l’inscription sur le tertre des
        tombes: «Inconnu›. - Ils furent sagement inspirés, les
        automobilistes qui, pour franchir la Somme, gagnèrent les ponts
        de Gouy-Cahon et de Saint-Valery.
Notre
        D.C.A. s'était tue depuis longtemps; sans doute, avait-elle
        épuise ses munitions. Il est juste d'enregistrer à son actif un
        appareil abattu en flammes à 10 h. 50 dans le bois de
        Bray-les-Mareuil, au lieu-dit: «Le Vaucher». Nous y
        contemplâmes, carbonisés, les quatre Allemands qui le montaient.
Au
        milieu d'un tel drame, de ce cruel désarroi des forces morales
        et physiques, était-il possible que chacun dominât la faiblesse
        de son humanité et se transformât en héros; et doit-on s'étonner
        que certaines défaillances au devoir aient pu se produire?...
        Nul ne peut se flatter de posséder le droit de s'ériger en juge
        et de se montrer sans indulgence...
Jetons
        un voile sur l’effroyable tragédie qui, dans le courant de cette
        journée du 20 Mai, s'est déroulée autour du kiosque à musique de
        la Porte du Bois, dans le sous-sol duquel avaient été
        emprisonnés tout un lot d'hommes et de femmes amenés la veille,
        en camions, de Belgique et du Nord et passés en consigne - sans
        ordres pour la suite -- au Commandant de la Place d'Abbeville.
        Qui étaient-ils? - des otages? - des espions ou présumés tels?
        (on en voyait partout...), qui le savait alors? - Quel sort leur
        réserver, dans une telle incertitude, au moment où les Allemands
        s'emparaient d'une ville sans défense et dévorée par le feu? --
        Dans ce lot de prisonniers se trouvait le Député belge [Léon]
        Degrelle, Chef du mouvement rexiste, qui échappa miraculeusement
        au sort de ses compagnons. Saura-t-on jamais exactement si les
        deux officiers qui représentaient encore chez nous l’élément
        militaire ont ordonné la fusillade ou s’ils l’ont simplement
        tolérée par faiblesse et manque d'autorité? Ce n’est pas à la
        décision d'un tribunal militaire allemand que nous pouvons nous
        en rapporter.
Laissons
        encore dans l’ombre d'autres regrettables défaillances,
        collectives ou individuelles: qui pourrait méconnaitre la
        néfaste puissance de la terreur-panique? - Elle explique tout,
        sans toutefois que l’explication soit une excuse: elle atténue
        sans absoudre.
Le
        bombardement ayant ralenti depuis environ une demi-heure, la
        ville vue des hauteurs du «Puchot», à Mareuil, présentait à 18
        heures le spectacle suivant: des nuages noirs de fumée la
        dérobaient en partie à la vue; seule, la Collégiale
        Saint-Vulfran apparaissait entourée de flammes s'élevant jusqu'à
        la hauteur de ses tours à demi-décapitées; terrifiant incendie
        cause par les importants stocks d'essence du garage Verschelde
        situé tout à côté.
A 20
        heures, les premières troupes allemandes firent leur apparition:
        ce furent d'abord deux motocyclistes et ensuite une douzaine de
        chars d’as-saut qui stationnèrent durant quelques heures sur la
        place Clemenceau (complètement intacte comme si elle avait été
        épargnée par ordre), en face de l'Hôtel des Postes et
        Télégraphes. Vers 23 heures, les chars s'en furent passer la
        nuit dans le campagne environnante, tandis que les deux
        motocyclistes - qui étaient des femmes... - «continuèrent de
        faire les cent pas devant le soupiraux de la cave solidement
        voûtée dans laquelle s’étaient réfugiés de nombreux habitants
        parmi lesquels le Sous-Préfet, M. Daudin, qui n'avait pas voulu
        quitter son poste sans en avoir référé à son Ministre, M.
        Georges Mandel, ce qu'il pût faire le lendemain en gagnant un
        bureau de poste hors de la ville.
La
        nuit, éclairée par les flammes, ne fut troublée que par le
        crépitement des incendies et c'est seulement le 21 que les
        Allemands, en forces, prirent possession des ruines fumantes de
        notre ville.
Ils
        s'étalent emparés d’Abbeville, mais ils n'avaient pas encore
        franchi la Somme dont la rive gauche demeurait aux mains de nos
        troupes. Ils réussirent un jour à pénétrer sur cette rive en
        assez grande profondeur, mais dans son quartier général de
        Moyennevílle…(…).
__________________
Bron:
          Abbeville, 20 Mai 1940 – 3 Septembre 1944,
        publication du Syndicat d’initiative d’Abbeville et ses
        environs, Imprimerie F. Paillart, 1947, pp. 8-9.
      
      
Analyse
                                          de 'Dossier Abbeville'     
                                  
                                
Maurice Huré
J’ai
        eu connaissance par notre collègue Raymond Petit d’un ouvrage
        récemment paru, écrit an flamand, intitulé ‘Dossier Abbeville’,
        dont l’auteur est le Dr. Carlos H. Vlaemynck, et don la
        couverture présente le dessin du kiosque à musique.
Ce
        ‘Dossier Abbeville’ est celui de la fusillade des 21 prisonniers
        qui avec une cinquantaine d’autres avaient été enfermés dans le
        sous-sol du kiosque le 19mai 1940, et qui ont été tués le
        lendemain 20 mai, dans des circonstances qui, à ma connaissance
        n’avaient pas encore été complétement élucidées.
J’avais
        déjà des présentations partielles e ces tristes faits, mais je
        n’en avais pas encore lu de récit détaillé. Je ne suis pas à la
        vérité beaucoup plus avancé aujourd’hui, puisque le livre en
        question est écrit en flamand et que je ne connais pas cette
        langue. Cependant j’ai pu en faire traduire certaines pages et
        lire directement quelques textes de l’ouvrage qui sont écrits en
        français.
Voici
        donc quelques éléments de l’histoire de cette tragédie, dont il
        semble qu’on puisse maintenant parler avec objectivité,
        puisqu’elle remonte à plus de 37 ans. D’abord le convoi des
        prisonniers et a composition. 
C’est
        le 19 mai dans la soirée à 23 heures qu’un convoi de prisonniers
        gardés par des gendarmes belges est arrivé à Abbeville, venant
        de Bruges, après être passé par Dunkerque et Béthune.
Ce
        convoi était composé de 78 personnes, dont 3 femmes, qui avaient
        été arrêtées par les Services de sécurité belges après le 10
        mai.
Il
        s’agissait de gens suspectés à titre divers, figurant sur des
        listes de police, que le Gouverne-ment belge avait fait arrêter
        aussitôt après le 10 mai, dès que les Allemands avaient envahi
        le territoire belge. Il faut rappeler que la Belgique était
        demeurée neutre lors de la déclaration de guerre de septembre
        1939, car elle avait pensé sauvegarder l’intégrité de son
        territoire par cette neutralité, ayant oublié que les traités
        peuvent n’être que ‘des chiffons de papier’. Lorsque le 10 mai
        fut déclenchée l’offensive contre la France, la frontière belge
        fut franchie comme la nôtre, et l’armée allemande envahit aussi
        la Belgique.
Ainsi;
        du jour au lendemain le Belgique s’est trouvée plongée dans la
        guerre. Cette soudaineté explique la précipitation et la
        confusion avec laquelle ont été faites les arrestations. 
Les
        prisonniers étaient de nationalités très diverses, en majorité
        des belges, mais il y avait aussi de hollandais, des allemands,
        des italiens, des suisses, des hongrois, des tchèques, des
        juifs, un canadien qui avait été l’entraineur de l’équipe
        allemande de hockey sur glace, un jeune religieux bénédictin,
        trois femmes de la même famille, Mme Maria Ceuterick âgée de 61
        ans, sa fille épouse de M. Warris, architecte, qui était parti
        en Hollande, la petite fille âgée e 18 ans. La grand-mère devait
        être parmi les fusillés d’Abbeville.
Les
        causes des arrestations étaient aussi très différentes, et
        parfois opposées. Certains de ces suspects avaient été arrêtés
        comme communistes, d’autres, les italiens, comme antifascistes,
        d’autres au contraire pour leur appartenance à des parties
        politiques plus ou moins favorables à l’Allemagne. Parmi ces
        derniers des membres d’un parti flamand VNV: Vlaamsch Nationaal
        Verbond.
Des
        membres du Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal
        Solidaristen), parti qui voulait la réunion de la Hollande et de
        la Belgique, mais qui se défendait de tout rapprochement avec
        l’Allemagne, notamment les deux chefs  de ce parti, Joris van
        Severen et Jan Ryckoort, qui tous 
        deux devaient être fusillés à Abbeville
Il y
        avait aussi des Rexistes, c’est-à-dire les membres de
        l’important et très actif parti dont le titre était ‘Rex’, la
        devise ‘Rex vaincra’, parti wallon, mais cependant très
        sympathisant du national-socialisme, dont le chef était Léon
        Degrelle, lequel ne cachait pas son attachement à l’Allemagne
        d’Hitler.
[Volgt het relaas van de lotgevallen van
          Léon Degrelle, die eveneens tot het Brugse konvooi behoorde
          doch er in Duinkerke uit verwijderd werd]
Et,
        tandis que Degrelle condamné à mort échappait à l’exécution,
        Joris van Severen qui bénéficiait dans le même temps d’une
        mesure de libération, ou plus exactement d’une promesse de
        libération, demeurait dans le convoi et devait être fusillé à
        Abbeville. 
Le
        sénateur belge Pierre Nothomb raconte:
Vers
          midi (c’était le 12 mai) un télégramme de M. Louis Beyaert
          éditeur à Bruges m’annonça l’arrestation de Van Severen,
          demandant mon intervention.
J’alertais
          mon ami le Comte de Lichtervelde et en notre nom à tous deux,
          j’envoyais au Premier Ministre une note écrite pour demander
          la réparation immédiate de cette erreur déplorable, lui
          signalant qu’elle constituait la plus grave faute politique en
          même temps qu’une révoltante injustice.
Je
          reçus du Gouvernement le soir même une promesse favorable et
          le lendemain la libération de Van Severen m’étant confirmée
          par M. Van Dieren et M. De Boodt, mes collègues qui venaient
          de voir le Ministre de la Justice Janson au sujet d’autres
          cas, j’annonçai par une lettre à Van Severen et un télégramme
          à M. Beyaert, cette libération.
Voici
        les textes de la lettre adressée à Van Severen:
Bruxelles
          le 13 mai.
J’ai
          été bien heureux d’avoir obtenu votre libération après cette
          folle et sotte erreur de quelque fonctionnaire irréfléchi ou
          ignorant de votre patriotisme magnifique. J’espère bientôt
          vous voir à Bruges et travailler comme vous le faites au salut
          de notre pays et au service du Roi. Votre Pierre Nothomb
Cette
        lettre adressée au domicile de Bruges n’a jamais été connue du
        malheureux Van Severen, qui devant être parmi les 21 fusillé.
Il
        faut dire, il est vrai, que le lendemain Pierre Nothomb recevait
        du Premier Ministre la lettre suivante, qui marquait un
        revirement:
Cher
          Ami,
La
          question dont tu m’as parlé a été examinée de près. Les avis
          sont si partagés que ne connaissant pas personnellement
          d’assez près l’intéressé. Je n’ai pas cru pouvoir insister
          actuellement pour l’élargissement de celui-ci. Tous mes
          regrets de ne pouvoir te donner de meilleures nouvelles de
          cette affaire.
Bien
          cordialement, Pierlot
Sur
        la fusillade d’Abbeville et sur les responsabilités qui
        incombent à ceux qui l’ont ordonnée ou accomplie, je ne parlerai
        qu’avec beaucoup de réserves, car les témoignages rapportés ne
        sont pas tous concordants.
Sur
        l’heure notamment il y a une incertitude. Est-ce le matin que la
        fusillade a commencé, ou à midi, ou à 14 heures? Ce fut en tous
        cas après le début des terribles bombardements qui ont commencé
        à détruire la ville vers 9 heures.
Les
        scènes racontées par les témoins sont atroces. Il faut pour les
        concevoir imaginer ce que pouvait être l’effroi et l’affolement
        d’une troupe abasourdie par l’explosion des bombes, par les
        mitraillades, les incendies, et le spectre de la débandade et de
        la déroute qui grandissait d’heure en heure.
Dans
        le sous-sol du kiosque se trouvaient le 78 prisonniers serrés
        les uns contre les autres, épuisés.
Tout
        d’un coup un commandement a retenti en même temps que la porte
        se lavait: 4 hommes dehors! Etait-ce un espoir de libération?
4
        volontaires s’empressent vers la sortie, et la porte se referme.
        De l’intérieur on entend une mitraillade parmi d’autres bruits
        d’éclatements, mais on ne comprend pas tout de suite, et on
        attend de nouveau.
Une
        demi-heure après encore le commandement: 4 hommes dehors. Et de
        nouveau la sortie, de nouveau la mitraillade.
Puis
        une troisième fois: 4 hommes dehors. Et alors les prisonniers
        comprennent, et c’est la terreur, avec ses cris.
A ce
        moment Van Severen et Ryckoort qui avaient essayé jusque-là de
        calmer leurs compagnons s’élancent vers la sortie pour les
        défendre et les protéger. Ryckoort s‘écrie ‘Je ne suis pas un
        espion, je suis belge, ancien combattant, j’ai 2 enfants. Je
        suis innocent!...’ Mais en vain, il est poussé dehors avec 3
        autres dont la grand-mère. Et la fusillade retentit.
Et
        une dernière fois, le 5e, la porte s’ouvre et cette fois 5
        tombent sous les balles portant à 21 nombres des victimes.
Alors
        survient l’ordre de cesser le feu, et c’est la vie sauve pour le
        57 survivants… qui seront quelque heure plus tard évacués vers
        Rouen. C’est la fin de l’atrocité.
Qui
        avait donné l’ordre de fusiller?
Il
        parait bien que c’est le Capitaine Dingeon, qui commandait la
        compagnie du 28e Régiment Infanterie et avait reçu la
        responsabilité du convoi.
On
        rapporte de lui ces paroles qu’il aurait prononcées dans son
        poste de commandement de Mautort à deux agents de liaison qui
        venaient lui demander les ordres: Exécutez-les… Il faut les tuer
        tous…
Qui a
        donné l’ordre d’arrêter le massacre?
Probablement
        le Lieutenant Caron entre 14 h et 15 h 30. Probablement aussi le
        Lieutenant Leclabart, qui passait par là au cours d’une mission
        de reconnaissance et qui, suivant sa déclaration, a donné
        l’ordre d’évacuer les survivants ‘afin de les soustraire à la
        folie qui s’était emparée des soldats et de civils affolés par
        les bombardements’.
Quelle
        a été dans l’exécution du premier ordre et, jusqu’à l’ordre de
        cesser le feu la participation du Lieutenant Caron et du
        Sergent-chef Mollet? Il est difficile de le déterminer avec
        certitude.
Le
        Conseil de guerre allemand qui a prononcé son jugement en avril
        1942 a reconnu Caron et Mollet coupables et les a condamnés à
        mort.
Mais
        pour la défense de Caron on peut rappeler que lorsqu’a été signé
        l’armistice il se trouvait dans le midi et qu’il a été
        démobilisé en zone libre. Qu’il est rentré volontairement à
        Noyelles-en-Chaussée, et que ‘il s’était senti coupable, que
        s’il avait cru risquer une condamnation, il aurait fait comme
        Dingeon, il serait resté dans la zone non occupée.
Pour
        la défense de Mollet, je lirai un passage de la dernière lettre,
        très émouvante, qu’il a écrit à sa femme le 7 avril 1942: 
Après
          la guerre tu me feras surtout réhabiliter. Je n’ai pas
          commandé et pas tué personne, sauf peut-être celui qui se
          sauvait; j’ai tiré sur un autre, mais il était déjà tombé et
          tué. C’est 1 gendarme qui a tout fait et moi j’ai tout fait
          pour l’empêcher.
Ce
        gendarme qu’un autre témoignage met en cause aussi serait un
        garde mobile dénommé Tellier. Mais ce garde mobile n’aurait pas
        été identifié par la suite, pas retrouvé en tous cas. Et il n’a
        pas été appelé au procès du Conseil de guerre allemand. Donc en
        définitive, une seule responsabilité parait incontestable, c’est
        celle du Capitaine Dingeon – qui est mort à Pau pendant la
        guerre (21.1.1941). En dehors de lui, et au-dessus de lui, si on
        peut dire, le grand coupable, la grande coupable, c’est la
        guerre qui engendre les atrocités. 
_________________
Bron:  Bulletin
          de la Société d’Emulation historique et littéraire
          d’Abbeville, Tome XXIV, fascicule 4, juin 1979,
        pp. 435-439.
[Nota redactie Nieuwsbrief: Dingeon
        pleegde zelfmoord]
      
      
Een frontgenoot van Joris van Severen aan het IJzerfront, officier aan het Oostfront? (3)
Maurits Cailliau
Onze tweede aflevering
        onder deze titel (in de Nieuwsbrief
          Joris van Severen 1/2019, pp. 17-18, heeft enige beroering
        teweeg gebracht binnen de kringen van “Le dernier carré”, zijnde
        de kring van oudgedienden van het Waals Legioen. Via
          onderstaande ‘link’ valt de volledige Franstalige vertaling
          van ons stuk te lezen, ingebed binnen de context van hun
          wederwoord.
We leren daaruit meer over het lot de beide
        Franstalige gevangen Belgische officieren – Generaal-Majoor
        Lambert Chandome en Kolonel Jules Frankignoul - die uit de Oflag
        te Prenzlau in vrijheid gesteld wer-den, als mogelijke kandidaat
        opvolgers van de aan het Oostfront gevallen bevelhebber van het
        Waals Legioen Lucien Lippert. Beide werden op het einde van de
        vijandelijkheden “bevrijd” door de geallieerden die, hen per
        vliegtuig naar Parijs stuurden waar ze met open armen ontvangen
        en gehuldigd werden. Hetzelfde gebeurde toen ze van daaruit per
        trein Brussel bereikten, waar ze evenwel op een lijst van
        “verdachten” bleken te staan en aangehouden werden. Naast hun
        degradatie en het verlies van hun pensioenrechten kreeg Chandome
        15 jaar en Frankignoul 5 jaar gevangenis toebedeeld.
Het hele blog-verhaal wordt
        uitgebreid gelardeerd met wat Léon Degrelle en anderen
        daaromtrent op schrift stelden.
Tussendoor wordt onze Nieuwsbrief-redacteur
        een teveel aan “political correctness” toegedicht –
        beschuldiging” die hij overigens ten stelligste afwijst! – op
        basis van het vermoeden dat hij de destijdse vriend van Joris
        van Severen uit de tijd aan het IJzerfront wenste vrij te
        pleiten van een mogelijk engagement aan het Oostfront. We weten
        immers allemaal dat tal van volgelingen van Joris van Severen –
        en zeker niet de geringsten onder hen – die stap met volle
        overtuiging gezet hebben.
Ook wij behoeden ons verder
        van het schrijven van een “wat als”-geschiedenis omtrent wat
        Joris van Severen zou gedaan hebben indien hij niet in mei ’40
        te Abbeville zou zijn vermoord. Desalniettemin en na het
        bestuderen van tal van Duitse documenten en dagboeknotities van
        Joris van Severen zelf – waarvan we onze bevindingen bundelden
        in het essay met de titel ‘Terechte Duitse argwaan ten overstaan
        van het Verdinaso’ dat te lezen zal zijn in het in mei a.s. te
        verschijnen 23e Jaarboek
          Joris van Severen - vrezen we dat hij veeleer het lot zou
        gedeeld hebben van een Paul Hoornaert, de leider van het
        Nationaal Legioen, die in een Duits concentratiekamp om het
        leven kwam.
______________
Link
          naar de blogpagina van Le dernier caré: