> Nieuwsbrief Joris van Severen > 23e jg. - nr. 2/2019

Inhoud











Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage voor 2019

De hernieuwing van de ledenbijdragen voor 2019 verliep traditiegetrouw vlot. Toetreden kan nog steeds, mits overboeking van de ledenbijdrage. Even herinneren: de minimumbijdrage blijft ongewijzigd en bedraagt 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van Severen – het 23e al – in de meimaand en van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35 € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening graag via onze rekening IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper.

 

Uniek aanbod

Het hoger afgebeeld glasraam is vrij uniek, want volgens onze bronnen zijn er maar enkele van vervaardigd. De eigenaar liet ons weten het te koop aan te bieden. Geïnteresseerden nemen contact op met ons secretariaat: maurits.cailliau@skynet.be .Wij zullen u dan doorverwijzen naar de verkoper.

 

 

Herdenkingen Joris van Severen 2019


Zaterdag 18 mei: 10.30 uur: Plechtige Gregoriaans gezongen H. Mis met homilie en opgeluisterd door het koor ‘t Daghet, ter nagedachtenis van Joris van Severen, zijn lotgenoten en al onze overledenen in de Blindekenskapel, Kreupelenstraat te Brugge. Aansluitend volgt de herdenking aan het Bourgoensche Cruyce om 12.00 uur: aan de toegangspoort tot het Bourgoensche Cruyce, het voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat te Brugge waar een gedenkplaat de namen van de vier Brugse slachtoffers van het Bloedbad van Abbeville memoreert. Sinds enkele jaren wordt daar door het Brugse Abbeville Comité jaarlijks een korte herdenkingsplechtigheid gehouden met volgend stramien: welkomstwoord, In Memoriam voor de vier Bruggelingen, bloemenhulde, toespraak namens het Brugse stadsbestuur, afscheidswoord, het Gebed voor het Vaderland. De afsluitende receptie heeft voortaan plaats onmiddellijk na het einde van deze plechtigheid in vlakbij gelegen hotel Erasmus in de Wollestraat.

 

Groet aan het graf te Abbeville


De Stichting Joris van Severen staat in voor de Groet aan het graf te Abbeville op zondag 19 mei: afspraak om 11.30 uur aan de zijtoegang tot het kerkhof te Abbeville. Aansluitend gezamenlijk bezoek aan het graf van Joris van Severen en Jan Ryckoort, alwaar korte plechtigheid, met neerlegging van bloemen namens de Stichting Joris van Severen en het Abbeville Comité. 1940-2019: tussen beide jaartallen liggen al 79 jaren. En evenzoveel jaren al waarop elk jaar nu eens meer dan weer minder mensen zich omstreeks de datum van 20 mei rondom het dubbelgraf van Joris van Severen en Jan Ryckoort schaarden in het teken van gedenken en herdenken. Dit gebeuren vormt een ononderbroken traditie, die we hopen ook dit jaar opnieuw te kunnen bestendigen.

Voor Abbeville blijft het stramien van vorige jaren ongewijzigd. Voor Brugge werd de In Memoriam-mis verschoven van de namiddag naar de voormiddag. Het ganse gebeuren eindigt met de receptie rond het middaguur aan het voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat.


 

Omtrent de Nieuwe Marsrichting


Antoon van Severen
 

Joris van Severen was en blijft één der meest omstreden figuren uit onze recente vaderlandse geschiedenis. Daar zijn voornamelijk twee oorzaken voor: zijn vijandige houding ten overstaan van de parlementaire democratie en de wisselende positie die hij ten overstaan van de Vlaamse beweging aannam. Omtrent dit laatste punt. waarschijnlijk het meest omstredene, wil ik graag enkele ideeën kwijt, zeer beknopt en dus onvolledig.

Iemand heeft ooit gezegd dat Joris van Severen een franskiljon was, verdwaald gelopen in de Vlaamse beweging. Dit is uiteraard een boutade, maar is tekenend voor wat men in sommige middens over hem dacht. Over het flamingantisme van Van Severen voor 1934 bestaat weinig twijfel. In talrijke, soms erg cassante uitspraken. verkondigde hij zijn gehechtheid aan land en volk, maar vooral zijn gloeiende haat tegen België. Wie een bloemlezing van zijn anti-Belgische gezegden en verklaringen zoekt, vindt ruim zijn gading in het eerste deel van mijn biografie. Nochtans verschilde zijn kijk op de zaken van deze van het merendeel van z’n medestanders.

In 1921 had hij het algemeen-cultureel tijdschrift Ter Waarheid gesticht. In een essay dat hij daarin publiceerde, bepleitte hij de afscheiding van Vlaanderen uit België, niet om een zelfstandige staat Vlaanderen te worden, maar om aldus Groot-Nederland. Dietsland. te verwezenlijken. Niet gelijk welk Dietsland, want als het een Staat zou worden. Gekopieerd op het Belgisch voorbeeld, hoefde het voor hem niet: “Laat ons dan liever gaan boeren. Het zal nuttiger zijn.” Zo verkondigde hij. Op dat gebied wijzigden zijn politieke opvattingen trouwens slechts weinig.

In 1920 werd hij niet meer herkozen als volksvertegenwoordiger. In de Frontpartij, of wat er van over bleef - en die hij trachtte naar zijn hand te zetten - nam het verzet tegen zijn autoritaire, Groot-Nederlandse strek-king toe. Hij hakte zelfde knoop door en stichtte in 1931 het Verdinaso.

Het doel was duidelijk: een onafhankelijk Vlaanderen leek noch haalbaar noch wenselijk, en daarmee ging hij lijnrecht in tegen de gangbare. flamingantische mening. Alleen Groot-Nederland kon de redding brengen, voor zover het omgevormd werd tot een corporatief bestuurde, autoritaire Staat, waarin geen plaats was voor een parlementaire democratie.

Daarmee werd hij zo ongeveer ieders zondebok en rond zijn beweging werd een “cordon sanitaire” aangelegd. Dit had nefaste gevolgen had voor het Verdinaso: de groei werd afgeremd, financieel geraakte het Verbond aan de grond en heel wat waardevolle krachten aarzelden of weigerden aan te sluiten. Joris van Severen besefte dat hij iets moest ondernemen om de beweging te redden en dat werd de “Nieuwe Marsrichting”

Als men het achteraf beschouwt, is die Nieuwe Marsrichting veel meer een evolutie geweest dan een eenmalige gebeurtenis. In 1934 omschreef Joris van Severen deze koerswijziging als volgt: voorlopig blijven de huidige Staten België en Nederland bestaan; de Belgische Dinaso’s zullen de macht veroveren in België. de Nederlandse in Nederland (althans dat hoop ik). De Walen stellen wij voor de keuze of ze bij ons wensen te blijven of niet, dan waarborgen wij ten volle hun rechten als volk, maar hun huidige macht zal gebroken zijn. Weigeren ze, dan zijn zij de separatisten.

In 1936 verklaarde hij dat Friezen, Walen en Luxemburgers, door eeuwenlang samenleven met het Dietse volk. lotsverbonden volkeren geworden waren en in het Dietse Rijk moesten geïntegreerd worden, evenwaardig aan de echte Dietsers.

Tenslotte, in 1938 paste hij nogmaals zijn leer aan, mede onder invloed van het werk van de Duitse historicus Franz Petri, om de Walen te beschouwen als geromaniseerde Germanen en volwaardige Dietsers. Het was dus logisch dat er een Waalse afdeling van het Verdinaso opgericht werd.

Omwille van die koerswijzigingen werd Joris van Severen - vooral van VNV-zijde - verweten een Groot-Belgische politiek te voeren. Was dat ook zo? Mij lijkt het allemaal veel gecompliceerder.

Het is een feit dat de “Nieuwe Marsrichting” in 1934, een tactische zet was, bedoeld om het “cordon sanitaire” te doorbreken. Joris van Severen gaf dit ten andere volmondig toe: aan W. Moens schreef hij “het spreekt vanzelf dat het niets anders dan methode is ...”. Hij had er zijn redenen toe: Het Verdinaso werd zwaar aangepakt en zou daar niet lang meer tegen bestand blijven (opheffing NAS- vakverbond, verbod op privémilities, staatsambtenaren mogen geen lid worden). Anderzijds waren de vroegere dromen van een frontale aanval op België of een revolutie, volledig begraven omdat de beweging daarvoor veel te zwak was.

Daarom moest de voorkeur gegeven worden aan de hervorming van de Staat van binnen uit en dit in corporatieve, anti-parlementaire zin. Deze nieuwe tactiek sloeg aan in kringen die allergisch waren voor alles wat naar flamingantisme zweemde. In die aristocratische middens ervoer hij dat - zo hij zijn imago van ruitentikker kon kwijt geraken - de kans erin zat dat hij actief betrokken werd bij de herordening van de Belgische staat. Aldus zou hij werkelijke macht verwerven en op andere terreinen zijn ideeën kunnen doordrukken.

Het zou echter verkeerd zijn te denken dat alles tactiek was en dat het denken van Joris van Severen niet geëvolueerd was:

1. Het dreigend oorlogsgevaar. Vanaf 1933, de machtsovername in Duitsland door Hitler, kon iedereen die nadacht. met zekerheid weten dat een nieuwe oorlog voorbereid werd. Joris van Severen besefte dat maar al te goed en ook dat zijn droom, een sterk Dietse Rijk, dat iedere agressor moest afschrikken, onmogelijk kon verwezenlijkt worden vóór de oorlog werkelijk uitbrak. Daarom moesten de bestaande Staten, Nederland, België en Luxemburg zo rap en zo intens mogelijk samenwerken, vooral op gebied van defensie, maar elk van uit zijn eigen soevereiniteit. Hij wist dat gehoor krijgen in Staten, waarvan men de vernietiging nastreeft, niet mogelijk was. Dus moest de Dietse droom voorlopig opgeborgen worden.

2. Iets anders is dat Joris van Severen zwaar gekrenkt uit zijn nationalistische periode gekomen was en een echte afkeer gekregen had van de meeste leiders ervan. Hun democratische, dikwijls demagogische politiek en taalflamingantisme, konden hem niet bekoren. De dubbelzinnige houding van velen tegenover hem, had hem diep beledigd. In de geest had hij aldus al lang afscheid genomen van het Vlaams-nationalisme om zich volledig tot Groot-Nederland te bekennen.

3. Ik zei het reeds, heel wat Franstalige aristocraten vonden de idee Dietsland. zoals Joris van Severen ze voorstelde. opperbest en ver-telden het hem ook. Dat flatteerde hem en liet na zekere tijd zijn sporen na, temeer daar de meeste van die mensen een voorbeeld waren van voornaamheid en cultuur. Aldus mogen wij zeggen dat, minstens voor een deel, tactiek overtuiging geworden was.

 

Moeten we nu besluiten dat Joris van Severen voor de Vlaamse beweging geen enkele, tenzij een negatieve, betekenis heeft gehad na 1934? Ik meen van niet.

1. Door zijn ijveren voor een Dietse Staat, heeft hij geholpen bij het effenen van het pad, dat moest lijden naar een nauwere samenwerking met Nederland. wat Vlaanderen alleen ten goede kon komen.

2. Door zijn aristocratische visie heeft hij gepoogd de Vlamingen van hun minderwaardigheidscomplex af te helpen - en is daar voor een deel in geslaagd.

3. Hij wenste een Vlaamse elite te vormen en ook dat is hem, zij het op beperkte schaal, gelukt. Hij hield zijn volgelingen immers voor “waar gij ook staat. zorg ervoor dat ge de beste zijt”. Anderen. zoals Tony Herbert, zou later leentjebuur komen spelen met zijn ideeëngoed.

4. Van zijn volgelingen eiste hij tucht en gehoorzaamheid. Tucht leidt tot onthechting, voornaamheid en orde. Orde weerspiegelt zich in de levensstijl. Zonder deze levensstijl, zullen de Vlamingen nooit de rol spelen. die hen normaal zou toekomen in dit land.

 

Er werd en er wordt hem verweten dat hij een onafhankelijk Vlaanderen voor een onmogelijkheid aanzag. Maar men moet er rekening mee houden dat, in de periode waarin hij leefde, Vlaanderen nog maar recent en langzaam aan een culturele en economische opstanding begonnen was.

____________

Antoon van Severen, Cand. phil. litt, Dr. Juris. Publiceerde over de dichter en fotograaf Jerome van Severen; over Rodenbachs leraar, Gustaaf Flamen; over de toneelschrijver naast Rodenbach, Camiel Marichal; over dichter Leo D’Hulster.

Een familiegeschiedenis - Pieter van Severen en zijn familie (Brugge, 1981) Over Joris van Severen:

-      Een interview met Joris van Severen: dr. Bruwier over Rodenbach (AKVS- Schriften, nr. 25, 1992, blz. 54-62).

-      De gedachtegang van Joris van Severen in: AKVS-Schriften, nr. 28, 1994, blz0 48-56).

-      Joris van Severen. Het verhaal van een leven – 2 delen, 1995 en 1998.


 

James Joycc in Oostende


 

 

Van 7 januari tot 12 februari jl. liep in de Nieuwe Gaanderijen’ op de zeedijk te Oostende een tentoonstelling gewijd aan de Ierse schrijver James Joyce, auteur van o.m. Ulysses. Daar viel op een van de infoborden te lezen dat Joris van Severen tot Joyce’s vriendenkring behoorde.


 

In Memoriam


 

Pol Verstraete (Rollegem-Kapelle 19 juli 1942 – Roeselare 9 februari 2019). Pol was stichter en bestuurder van Vierman NV en o.m. ook vanaf de aanvang lid van het Studiecentrum Joris van Severen.

 




 

Pol Verstraete (rechts) met Luc Seynaeve aan het naamloze graf van Rachel Baes, nabij het dubbelgraf van Joris van Severen en Jan Ryckoort in 2017.

 

Albrecht Olbrechts (Mechelen 4 februari 1915 - Bruchhausen 17 december 2018). Albrecht maakte in 1940 – als overtuigd Dinaso - de Ach tiendaagse Veldtocht mee als onderofficier en kwam kortstondig in Duitse krijgsgevangenschap. Naderhand was hij een van de eersten om zich te melden voor het Vlaams Legioen. Bron: Berkenkruisje, 33e jg., nr. 2, p. 16.

 

Nog omtrent Olaf baron van Boetzelaer

“In de vorige Nieuwsbrief lees ik het in memoriam van Olaf baron van Boetzelaar. Terugkeren naar het Brugse moet voor hem thuiskomen geweest zijn: bij de opzoekingen die ik gedaan heb voor het schrijven van een kleine familiekroniek heb ik het volgende genoteerd over het protestantisme in de streek Eeklo-Brugge, meer bepaald in Ursel: "De reden daarvan was ongetwijfeld het feit dat de Vrouwe van het land van de Woestijne1, Katrijne van den Boetzelaere, de dochter was van Wessel, een van de ondertekenaars van het Eedverbond der Edelen."2 Met dank aan Jan Verstraete, Antwerpen, voor deze toelichtingen.

_____________

Noten

1 de grafelijke heerlijkheid Land van Woestijne, strekte zich eeuwenlang over gedeelten van Aalter, Knesselare en Bellem.

2 A. Ryserhove, Knesselare, p. 49 en A. Ryserhove, De Geuzenberoerten, p. 79. Het Eedverbond was een petitie die door de lagere adel aangeboden werd op 5 april 1565 aan Margaretha van Parma en dat zich verzette tegen de inquisitie tegen de vervolging van de protestanten onder bedreiging van een opstand.


 

Hoe men in Abbeville anno 1947 terugkeek op het bloedbad van 20 mei 1940 aan de kiosk


 

In onderstaand stuk uit 1947 leest u een fragment uit een omvangrijker rapport omtrent de tragische gebeurtenissen van 20 mei te Abbeville, volgend op het inferno die de stad in de voorafgaande nacht te verduren had gekregen. Geen woord daarin over Joris van Severen en Jan Ryckoort. Wel onzin over Léon Degrelle – die al in Duinkerke uit het weggevoerdenkonvooi verwijderd werd – en over diens vermeende wonderbare ontsnapping, die hem het lot bespaarde dat zijn medegevangenen te beurt viel.

Het thema werd in 1979 hernomen binnen het historische genootschap van Abbeville naar aanleiding van het verschijnen van de lijvige studie ‘Dossier Abbeville’ van dr. C. H. Vlaeminck in 1977. Ene Maurice Huré brengt daarin een brede analyse van het werk van Vlaemynk. U leest het aansluitend op de tekst uit 1947.

Maurits Cailliau

 

(…) Qu'est donc, auprès de telles visions, la description par le Dante de cet «Enfer» inventé par son imagination?...

Notre compagnie de pompiers commandée par le Capitaine Pleurdeau tenta de combattre ces gigantesques incendies; mais après une lutte héroïque de plusieurs heures, après que les sapeurs Marcel Dutetre, Gaston Halattre et Albert Thiébault eurent trouvé la mort, leur chef se rendit compte de la complète inanité de tels efforts et donna l'ordre impératif de les cesser. Et à côté de tout cela, pis encore, les voitures des évacués de Belgique et de Flandre, embouteillées, enchevêtrées les unes dans les autres aux abords des ponts de Talance et Ledien pilonnées et broyées tandis que leurs occupants périssaient carbonisés. Qui pourra jamais dire le nombre de ces malheureux? Des familles entières furent anéanties là... ~ Que de petits cimetières durent être improvisés un peu partout avec l’inscription sur le tertre des tombes: «Inconnu›. - Ils furent sagement inspirés, les automobilistes qui, pour franchir la Somme, gagnèrent les ponts de Gouy-Cahon et de Saint-Valery.

Notre D.C.A. s'était tue depuis longtemps; sans doute, avait-elle épuise ses munitions. Il est juste d'enregistrer à son actif un appareil abattu en flammes à 10 h. 50 dans le bois de Bray-les-Mareuil, au lieu-dit: «Le Vaucher». Nous y contemplâmes, carbonisés, les quatre Allemands qui le montaient.

Au milieu d'un tel drame, de ce cruel désarroi des forces morales et physiques, était-il possible que chacun dominât la faiblesse de son humanité et se transformât en héros; et doit-on s'étonner que certaines défaillances au devoir aient pu se produire?... Nul ne peut se flatter de posséder le droit de s'ériger en juge et de se montrer sans indulgence...

Jetons un voile sur l’effroyable tragédie qui, dans le courant de cette journée du 20 Mai, s'est déroulée autour du kiosque à musique de la Porte du Bois, dans le sous-sol duquel avaient été emprisonnés tout un lot d'hommes et de femmes amenés la veille, en camions, de Belgique et du Nord et passés en consigne - sans ordres pour la suite -- au Commandant de la Place d'Abbeville. Qui étaient-ils? - des otages? - des espions ou présumés tels? (on en voyait partout...), qui le savait alors? - Quel sort leur réserver, dans une telle incertitude, au moment où les Allemands s'emparaient d'une ville sans défense et dévorée par le feu? -- Dans ce lot de prisonniers se trouvait le Député belge [Léon] Degrelle, Chef du mouvement rexiste, qui échappa miraculeusement au sort de ses compagnons. Saura-t-on jamais exactement si les deux officiers qui représentaient encore chez nous l’élément militaire ont ordonné la fusillade ou s’ils l’ont simplement tolérée par faiblesse et manque d'autorité? Ce n’est pas à la décision d'un tribunal militaire allemand que nous pouvons nous en rapporter.

Laissons encore dans l’ombre d'autres regrettables défaillances, collectives ou individuelles: qui pourrait méconnaitre la néfaste puissance de la terreur-panique? - Elle explique tout, sans toutefois que l’explication soit une excuse: elle atténue sans absoudre.

Le bombardement ayant ralenti depuis environ une demi-heure, la ville vue des hauteurs du «Puchot», à Mareuil, présentait à 18 heures le spectacle suivant: des nuages noirs de fumée la dérobaient en partie à la vue; seule, la Collégiale Saint-Vulfran apparaissait entourée de flammes s'élevant jusqu'à la hauteur de ses tours à demi-décapitées; terrifiant incendie cause par les importants stocks d'essence du garage Verschelde situé tout à côté.

A 20 heures, les premières troupes allemandes firent leur apparition: ce furent d'abord deux motocyclistes et ensuite une douzaine de chars d’as-saut qui stationnèrent durant quelques heures sur la place Clemenceau (complètement intacte comme si elle avait été épargnée par ordre), en face de l'Hôtel des Postes et Télégraphes. Vers 23 heures, les chars s'en furent passer la nuit dans le campagne environnante, tandis que les deux motocyclistes - qui étaient des femmes... - «continuèrent de faire les cent pas devant le soupiraux de la cave solidement voûtée dans laquelle s’étaient réfugiés de nombreux habitants parmi lesquels le Sous-Préfet, M. Daudin, qui n'avait pas voulu quitter son poste sans en avoir référé à son Ministre, M. Georges Mandel, ce qu'il pût faire le lendemain en gagnant un bureau de poste hors de la ville.

La nuit, éclairée par les flammes, ne fut troublée que par le crépitement des incendies et c'est seulement le 21 que les Allemands, en forces, prirent possession des ruines fumantes de notre ville.

Ils s'étalent emparés d’Abbeville, mais ils n'avaient pas encore franchi la Somme dont la rive gauche demeurait aux mains de nos troupes. Ils réussirent un jour à pénétrer sur cette rive en assez grande profondeur, mais dans son quartier général de Moyennevílle…(…).

__________________

Bron: Abbeville, 20 Mai 1940 – 3 Septembre 1944, publication du Syndicat d’initiative d’Abbeville et ses environs, Imprimerie F. Paillart, 1947, pp. 8-9.


 

Analyse de 'Dossier Abbeville'     


Maurice Huré

 

J’ai eu connaissance par notre collègue Raymond Petit d’un ouvrage récemment paru, écrit an flamand, intitulé ‘Dossier Abbeville’, dont l’auteur est le Dr. Carlos H. Vlaemynck, et don la couverture présente le dessin du kiosque à musique.

Ce ‘Dossier Abbeville’ est celui de la fusillade des 21 prisonniers qui avec une cinquantaine d’autres avaient été enfermés dans le sous-sol du kiosque le 19mai 1940, et qui ont été tués le lendemain 20 mai, dans des circonstances qui, à ma connaissance n’avaient pas encore été complétement élucidées.

J’avais déjà des présentations partielles e ces tristes faits, mais je n’en avais pas encore lu de récit détaillé. Je ne suis pas à la vérité beaucoup plus avancé aujourd’hui, puisque le livre en question est écrit en flamand et que je ne connais pas cette langue. Cependant j’ai pu en faire traduire certaines pages et lire directement quelques textes de l’ouvrage qui sont écrits en français.

Voici donc quelques éléments de l’histoire de cette tragédie, dont il semble qu’on puisse maintenant parler avec objectivité, puisqu’elle remonte à plus de 37 ans. D’abord le convoi des prisonniers et a composition.

C’est le 19 mai dans la soirée à 23 heures qu’un convoi de prisonniers gardés par des gendarmes belges est arrivé à Abbeville, venant de Bruges, après être passé par Dunkerque et Béthune.

Ce convoi était composé de 78 personnes, dont 3 femmes, qui avaient été arrêtées par les Services de sécurité belges après le 10 mai.

Il s’agissait de gens suspectés à titre divers, figurant sur des listes de police, que le Gouverne-ment belge avait fait arrêter aussitôt après le 10 mai, dès que les Allemands avaient envahi le territoire belge. Il faut rappeler que la Belgique était demeurée neutre lors de la déclaration de guerre de septembre 1939, car elle avait pensé sauvegarder l’intégrité de son territoire par cette neutralité, ayant oublié que les traités peuvent n’être que ‘des chiffons de papier’. Lorsque le 10 mai fut déclenchée l’offensive contre la France, la frontière belge fut franchie comme la nôtre, et l’armée allemande envahit aussi la Belgique.

Ainsi; du jour au lendemain le Belgique s’est trouvée plongée dans la guerre. Cette soudaineté explique la précipitation et la confusion avec laquelle ont été faites les arrestations.

Les prisonniers étaient de nationalités très diverses, en majorité des belges, mais il y avait aussi de hollandais, des allemands, des italiens, des suisses, des hongrois, des tchèques, des juifs, un canadien qui avait été l’entraineur de l’équipe allemande de hockey sur glace, un jeune religieux bénédictin, trois femmes de la même famille, Mme Maria Ceuterick âgée de 61 ans, sa fille épouse de M. Warris, architecte, qui était parti en Hollande, la petite fille âgée e 18 ans. La grand-mère devait être parmi les fusillés d’Abbeville.

Les causes des arrestations étaient aussi très différentes, et parfois opposées. Certains de ces suspects avaient été arrêtés comme communistes, d’autres, les italiens, comme antifascistes, d’autres au contraire pour leur appartenance à des parties politiques plus ou moins favorables à l’Allemagne. Parmi ces derniers des membres d’un parti flamand VNV: Vlaamsch Nationaal Verbond.

Des membres du Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen), parti qui voulait la réunion de la Hollande et de la Belgique, mais qui se défendait de tout rapprochement avec l’Allemagne, notamment les deux chefs  de ce parti, Joris van Severen et Jan Ryckoort, qui tous  deux devaient être fusillés à Abbeville

Il y avait aussi des Rexistes, c’est-à-dire les membres de l’important et très actif parti dont le titre était ‘Rex’, la devise ‘Rex vaincra’, parti wallon, mais cependant très sympathisant du national-socialisme, dont le chef était Léon Degrelle, lequel ne cachait pas son attachement à l’Allemagne d’Hitler.

 

[Volgt het relaas van de lotgevallen van Léon Degrelle, die eveneens tot het Brugse konvooi behoorde doch er in Duinkerke uit verwijderd werd]

 

Et, tandis que Degrelle condamné à mort échappait à l’exécution, Joris van Severen qui bénéficiait dans le même temps d’une mesure de libération, ou plus exactement d’une promesse de libération, demeurait dans le convoi et devait être fusillé à Abbeville.

Le sénateur belge Pierre Nothomb raconte:

 

Vers midi (c’était le 12 mai) un télégramme de M. Louis Beyaert éditeur à Bruges m’annonça l’arrestation de Van Severen, demandant mon intervention.

J’alertais mon ami le Comte de Lichtervelde et en notre nom à tous deux, j’envoyais au Premier Ministre une note écrite pour demander la réparation immédiate de cette erreur déplorable, lui signalant qu’elle constituait la plus grave faute politique en même temps qu’une révoltante injustice.

Je reçus du Gouvernement le soir même une promesse favorable et le lendemain la libération de Van Severen m’étant confirmée par M. Van Dieren et M. De Boodt, mes collègues qui venaient de voir le Ministre de la Justice Janson au sujet d’autres cas, j’annonçai par une lettre à Van Severen et un télégramme à M. Beyaert, cette libération.

 

Voici les textes de la lettre adressée à Van Severen:

Bruxelles le 13 mai.

J’ai été bien heureux d’avoir obtenu votre libération après cette folle et sotte erreur de quelque fonctionnaire irréfléchi ou ignorant de votre patriotisme magnifique. J’espère bientôt vous voir à Bruges et travailler comme vous le faites au salut de notre pays et au service du Roi. Votre Pierre Nothomb

 

Cette lettre adressée au domicile de Bruges n’a jamais été connue du malheureux Van Severen, qui devant être parmi les 21 fusillé.

Il faut dire, il est vrai, que le lendemain Pierre Nothomb recevait du Premier Ministre la lettre suivante, qui marquait un revirement:

 

Cher Ami,

La question dont tu m’as parlé a été examinée de près. Les avis sont si partagés que ne connaissant pas personnellement d’assez près l’intéressé. Je n’ai pas cru pouvoir insister actuellement pour l’élargissement de celui-ci. Tous mes regrets de ne pouvoir te donner de meilleures nouvelles de cette affaire.

Bien cordialement, Pierlot

Sur la fusillade d’Abbeville et sur les responsabilités qui incombent à ceux qui l’ont ordonnée ou accomplie, je ne parlerai qu’avec beaucoup de réserves, car les témoignages rapportés ne sont pas tous concordants.

Sur l’heure notamment il y a une incertitude. Est-ce le matin que la fusillade a commencé, ou à midi, ou à 14 heures? Ce fut en tous cas après le début des terribles bombardements qui ont commencé à détruire la ville vers 9 heures.

Les scènes racontées par les témoins sont atroces. Il faut pour les concevoir imaginer ce que pouvait être l’effroi et l’affolement d’une troupe abasourdie par l’explosion des bombes, par les mitraillades, les incendies, et le spectre de la débandade et de la déroute qui grandissait d’heure en heure.

Dans le sous-sol du kiosque se trouvaient le 78 prisonniers serrés les uns contre les autres, épuisés.

Tout d’un coup un commandement a retenti en même temps que la porte se lavait: 4 hommes dehors! Etait-ce un espoir de libération?

4 volontaires s’empressent vers la sortie, et la porte se referme. De l’intérieur on entend une mitraillade parmi d’autres bruits d’éclatements, mais on ne comprend pas tout de suite, et on attend de nouveau.

Une demi-heure après encore le commandement: 4 hommes dehors. Et de nouveau la sortie, de nouveau la mitraillade.

Puis une troisième fois: 4 hommes dehors. Et alors les prisonniers comprennent, et c’est la terreur, avec ses cris.

A ce moment Van Severen et Ryckoort qui avaient essayé jusque-là de calmer leurs compagnons s’élancent vers la sortie pour les défendre et les protéger. Ryckoort s‘écrie ‘Je ne suis pas un espion, je suis belge, ancien combattant, j’ai 2 enfants. Je suis innocent!...’ Mais en vain, il est poussé dehors avec 3 autres dont la grand-mère. Et la fusillade retentit.

Et une dernière fois, le 5e, la porte s’ouvre et cette fois 5 tombent sous les balles portant à 21 nombres des victimes.

Alors survient l’ordre de cesser le feu, et c’est la vie sauve pour le 57 survivants… qui seront quelque heure plus tard évacués vers Rouen. C’est la fin de l’atrocité.

Qui avait donné l’ordre de fusiller?

Il parait bien que c’est le Capitaine Dingeon, qui commandait la compagnie du 28e Régiment Infanterie et avait reçu la responsabilité du convoi.

On rapporte de lui ces paroles qu’il aurait prononcées dans son poste de commandement de Mautort à deux agents de liaison qui venaient lui demander les ordres: Exécutez-les… Il faut les tuer tous…

Qui a donné l’ordre d’arrêter le massacre?

Probablement le Lieutenant Caron entre 14 h et 15 h 30. Probablement aussi le Lieutenant Leclabart, qui passait par là au cours d’une mission de reconnaissance et qui, suivant sa déclaration, a donné l’ordre d’évacuer les survivants ‘afin de les soustraire à la folie qui s’était emparée des soldats et de civils affolés par les bombardements’.

Quelle a été dans l’exécution du premier ordre et, jusqu’à l’ordre de cesser le feu la participation du Lieutenant Caron et du Sergent-chef Mollet? Il est difficile de le déterminer avec certitude.

Le Conseil de guerre allemand qui a prononcé son jugement en avril 1942 a reconnu Caron et Mollet coupables et les a condamnés à mort.

Mais pour la défense de Caron on peut rappeler que lorsqu’a été signé l’armistice il se trouvait dans le midi et qu’il a été démobilisé en zone libre. Qu’il est rentré volontairement à Noyelles-en-Chaussée, et que ‘il s’était senti coupable, que s’il avait cru risquer une condamnation, il aurait fait comme Dingeon, il serait resté dans la zone non occupée.

Pour la défense de Mollet, je lirai un passage de la dernière lettre, très émouvante, qu’il a écrit à sa femme le 7 avril 1942:

Après la guerre tu me feras surtout réhabiliter. Je n’ai pas commandé et pas tué personne, sauf peut-être celui qui se sauvait; j’ai tiré sur un autre, mais il était déjà tombé et tué. C’est 1 gendarme qui a tout fait et moi j’ai tout fait pour l’empêcher.

 

Ce gendarme qu’un autre témoignage met en cause aussi serait un garde mobile dénommé Tellier. Mais ce garde mobile n’aurait pas été identifié par la suite, pas retrouvé en tous cas. Et il n’a pas été appelé au procès du Conseil de guerre allemand. Donc en définitive, une seule responsabilité parait incontestable, c’est celle du Capitaine Dingeon – qui est mort à Pau pendant la guerre (21.1.1941). En dehors de lui, et au-dessus de lui, si on peut dire, le grand coupable, la grande coupable, c’est la guerre qui engendre les atrocités.

_________________

Bron: Bulletin de la Société d’Emulation historique et littéraire d’Abbeville, Tome XXIV, fascicule 4, juin 1979, pp. 435-439.

[Nota redactie Nieuwsbrief: Dingeon pleegde zelfmoord]


 

Een frontgenoot van Joris van Severen aan het IJzerfront, officier aan het Oostfront? (3)


Maurits Cailliau

 

Onze tweede aflevering onder deze titel (in de Nieuwsbrief Joris van Severen 1/2019, pp. 17-18, heeft enige beroering teweeg gebracht binnen de kringen van “Le dernier carré”, zijnde de kring van oudgedienden van het Waals Legioen. Via onderstaande ‘link’ valt de volledige Franstalige vertaling van ons stuk te lezen, ingebed binnen de context van hun wederwoord.

We leren daaruit meer over het lot de beide Franstalige gevangen Belgische officieren – Generaal-Majoor Lambert Chandome en Kolonel Jules Frankignoul - die uit de Oflag te Prenzlau in vrijheid gesteld wer-den, als mogelijke kandidaat opvolgers van de aan het Oostfront gevallen bevelhebber van het Waals Legioen Lucien Lippert. Beide werden op het einde van de vijandelijkheden “bevrijd” door de geallieerden die, hen per vliegtuig naar Parijs stuurden waar ze met open armen ontvangen en gehuldigd werden. Hetzelfde gebeurde toen ze van daaruit per trein Brussel bereikten, waar ze evenwel op een lijst van “verdachten” bleken te staan en aangehouden werden. Naast hun degradatie en het verlies van hun pensioenrechten kreeg Chandome 15 jaar en Frankignoul 5 jaar gevangenis toebedeeld.

Het hele blog-verhaal wordt uitgebreid gelardeerd met wat Léon Degrelle en anderen daaromtrent op schrift stelden.

Tussendoor wordt onze Nieuwsbrief-redacteur een teveel aan “political correctness” toegedicht – beschuldiging” die hij overigens ten stelligste afwijst! – op basis van het vermoeden dat hij de destijdse vriend van Joris van Severen uit de tijd aan het IJzerfront wenste vrij te pleiten van een mogelijk engagement aan het Oostfront. We weten immers allemaal dat tal van volgelingen van Joris van Severen – en zeker niet de geringsten onder hen – die stap met volle overtuiging gezet hebben.

Ook wij behoeden ons verder van het schrijven van een “wat als”-geschiedenis omtrent wat Joris van Severen zou gedaan hebben indien hij niet in mei ’40 te Abbeville zou zijn vermoord. Desalniettemin en na het bestuderen van tal van Duitse documenten en dagboeknotities van Joris van Severen zelf – waarvan we onze bevindingen bundelden in het essay met de titel ‘Terechte Duitse argwaan ten overstaan van het Verdinaso’ dat te lezen zal zijn in het in mei a.s. te verschijnen 23e Jaarboek Joris van Severen - vrezen we dat hij veeleer het lot zou gedeeld hebben van een Paul Hoornaert, de leider van het Nationaal Legioen, die in een Duits concentratiekamp om het leven kwam.

______________

Link naar de blogpagina van Le dernier caré:

http://lederniercarre.hautetfort.com/archive/2019/01/23/le-colonel-jules-frankignoul-ami-de-joris-van-severen-conqui-6123224.html#more