> Nieuwsbrief Joris van Severen > 23e jg. - nr. 2/2019
Inhoud
Een frontgenoot van Joris van Severen aan het IJzerfront, officier aan het Oostfront, (3)
Hernieuwen ledenbijdrage voor 2019
De
hernieuwing van de ledenbijdragen voor 2019 verliep
traditiegetrouw vlot. Toetreden kan nog steeds, mits overboeking
van de ledenbijdrage. Even herinneren: de minimumbijdrage blijft
ongewijzigd en bedraagt 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u
de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van Severen
– het 23e al – in de meimaand en van de vier nummers van ons
kwartaalblad Nieuwsbrief
Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35 € boeken we u
met dank als steunend lid. Vereffening graag via onze rekening
IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum
Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper.
Uniek aanbod
Het hoger afgebeeld
glasraam is vrij uniek, want volgens onze bronnen zijn er
maar enkele van vervaardigd. De eigenaar liet ons weten het
te koop aan te bieden. Geïnteresseerden nemen contact op met
ons secretariaat: maurits.cailliau@skynet.be
.Wij zullen u dan doorverwijzen naar de verkoper.
Herdenkingen
Joris van Severen 2019
Zaterdag
18 mei: 10.30 uur: Plechtige
Gregoriaans gezongen H. Mis met homilie en opgeluisterd door het
koor ‘t Daghet, ter
nagedachtenis van Joris van Severen, zijn lotgenoten en al onze
overledenen in de Blindekenskapel,
Kreupelenstraat te Brugge.
Aansluitend volgt de herdenking
aan het Bourgoensche Cruyce om 12.00
uur: aan de toegangspoort tot het Bourgoensche Cruyce,
het voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat
te Brugge waar een gedenkplaat de namen van de vier Brugse
slachtoffers van het Bloedbad
van Abbeville memoreert. Sinds enkele jaren wordt daar
door het Brugse Abbeville
Comité jaarlijks een korte herdenkingsplechtigheid
gehouden met volgend stramien: welkomstwoord, In Memoriam voor
de vier Bruggelingen, bloemenhulde, toespraak namens het Brugse
stadsbestuur, afscheidswoord, het Gebed voor het Vaderland.
De afsluitende receptie
heeft voortaan plaats onmiddellijk na het einde van deze
plechtigheid in vlakbij gelegen hotel Erasmus in de
Wollestraat.
Groet aan het graf te Abbeville
De
Stichting Joris van Severen staat in voor de Groet aan het graf te
Abbeville op
zondag 19 mei: afspraak om 11.30 uur aan
de zijtoegang tot het kerkhof te Abbeville. Aansluitend
gezamenlijk bezoek aan het graf van Joris van Severen en
Voor
Abbeville blijft het stramien van vorige jaren
ongewijzigd. Voor Brugge werd de In Memoriam-mis
verschoven van de namiddag naar de voormiddag. Het ganse
gebeuren eindigt met de receptie rond het middaguur aan het
voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat.
Omtrent
de Nieuwe Marsrichting
Joris van
Severen was en blijft één der meest omstreden figuren uit onze
recente vaderlandse geschiedenis. Daar zijn voornamelijk twee
oorzaken voor: zijn vi
Iemand heeft
ooit gezegd dat Joris van Severen een franskiljon was, verdwaald
gelopen in de Vlaamse beweging. Dit is uiteraard een boutade,
maar is tekenend voor wat men in sommige middens over hem dacht.
Over het flamingantisme van Van Severen voor 1934 bestaat weinig
twijfel. In talrijke, soms erg cassante uitspraken. verkondigde
hij zijn gehechtheid aan land en volk, maar vooral zijn
gloeiende haat tegen België. Wie een bloemlezing van zijn anti-Belgische
gezegden en verklaringen zoekt, vindt ruim zijn gading in het
eerste deel van mijn biografie. Nochtans verschilde zijn kijk op
de zaken van deze van het merendeel van z’n medestanders.
In 1921 had hij
het algemeen-cultureel tijdschrift Ter Waarheid gesticht.
In een essay dat hij daarin publiceerde, bepleitte hij de
afscheiding van Vlaanderen uit België, niet om een zelfstandige
staat Vlaanderen te worden, maar om aldus Groot-Nederland.
Dietsland. te verwezenlijken. Niet gelijk welk Dietsland, want
als het een Staat zou worden. Gekopieerd op het Belgisch
voorbeeld, hoefde het voor hem niet: “Laat ons dan liever gaan
boeren.
In 1920 werd
hij niet meer herkozen als volksvertegenwoordiger. In de
Frontpartij, of wat er van over bleef - en die hij trachtte naar
zijn hand te zetten - nam het verzet tegen zijn autoritaire,
Groot-Nederlandse strek-king toe. Hij hakte zelfde knoop door en
stichtte in 1931 het Verdinaso.
Daarmee werd
hij zo ongeveer ieders zondebok en rond zijn beweging werd een
“cordon sanitaire” aangelegd. Dit had nefaste gevolgen had voor
het Verdinaso: de groei werd afgeremd, financieel geraakte het
Verbond aan de grond en heel wat waardevolle krachten aarzelden
of weigerden aan te sluiten. Joris van Severen besefte dat hij
iets moest ondernemen om de beweging te redden en dat werd de
“Nieuwe Marsrichting”
Als men het
achteraf beschouwt, is die Nieuwe Marsrichting veel meer een
evolutie geweest dan een eenmalige gebeurtenis. In 1934
omschreef Joris van Severen deze koerswijziging als volgt:
voorlopig blijven de huidige Staten België en Nederland bestaan;
de Belgische Dinaso’s zullen de macht veroveren in België. de
Nederlandse in Nederland (althans dat hoop ik). De Walen stellen
wij voor de keuze of ze bij ons wensen te blijven of niet, dan
waarborgen wij ten volle hun rechten als volk, maar hun huidige
macht zal gebroken zijn. Weigeren ze, dan zijn zij de
separatisten.
In 1936 verklaarde
hij dat Friezen, Walen en Luxemburgers, door eeuwenlang
samenleven met het Dietse volk. lotsverbonden volkeren geworden
waren en in het Dietse Rijk moesten geïntegreerd worden,
evenwaardig aan de echte Dietsers.
Tenslotte, in
1938 paste hij nogmaals zijn leer aan, mede onder invloed van
het werk van de Duitse historicus Franz Petri, om de Walen te
beschouwen als geromaniseerde Germanen en volwaardige Dietsers.
Omwille van die
koerswijzigingen werd Joris van Severen - vooral van VNV-zijde -
verweten een Groot-Belgische politiek te voeren. Was dat ook zo?
Mij lijkt het allemaal veel gecompliceerder.
Daarom moest de
voorkeur gegeven worden aan de hervorming van de Staat van
binnen uit en dit in corporatieve, anti-parlementaire zin. Deze
nieuwe tactiek sloeg aan in kringen die allergisch waren voor
alles wat naar flamingantisme zweemde. In die aristocratische
middens ervoer hij dat - zo hij zijn imago van ruitentikker kon
kwijt geraken - de kans erin zat dat hij actief betrokken werd
bij de herordening van de Belgische staat. Aldus zou hij
werkelijke macht verwerven en op andere terreinen zijn ideeën
kunnen doordrukken.
1.
2. Iets anders is dat Joris van Severen
zwaar gekrenkt uit zijn nationalistische periode gekomen was en
een echte afkeer gekregen had van de meeste leiders ervan. Hun
democratische, dikwijls demagogische politiek en
taalflamingantisme, konden hem niet bekoren. De dubbelzinnige
houding van velen tegenover hem, had hem diep beledigd. In de
geest had hij aldus al lang afscheid genomen van het
Vlaams-nationalisme om zich volledig tot Groot-Nederland te
bekennen.
3. Ik zei het reeds, heel wat Franstalige
aristocraten vonden de idee Dietsland. zoals Joris van Severen
ze voorstelde. opperbest en ver-telden het hem ook. Dat
flatteerde hem en liet na zekere tijd zijn sporen na, temeer
daar de meeste van die mensen een voorbeeld waren van
voornaamheid en cultuur. Aldus mogen wij zeggen dat, minstens
voor een deel, tactiek overtuiging geworden was.
Moeten we nu
besluiten dat Joris van Severen voor de Vlaamse beweging geen
enkele, tenzij een negatieve, betekenis heeft gehad na 1934? Ik
meen van niet.
1. Door zijn ijveren voor een Dietse
Staat, heeft hij geholpen bij het effenen van het pad, dat moest
lijden naar een nauwere samenwerking met Nederland. wat
Vlaanderen alleen ten goede kon komen.
2. Door zijn aristocratische visie heeft
hij gepoogd de Vlamingen van hun minderwaardigheidscomplex af te
helpen - en is daar voor een deel in geslaagd.
3. Hij wenste een Vlaamse elite te vormen
en ook dat is hem, zij het op beperkte schaal, gelukt. Hij hield
zijn volgelingen immers voor “waar gij ook staat. zorg ervoor
dat ge de beste zijt”. Anderen. zoals Tony Herbert, zou later
leentjebuur komen spelen met zijn ideeëngoed.
4. Van zijn volgelingen eiste hij tucht en
gehoorzaamheid. Tucht leidt tot onthechting, voornaamheid en
orde. Orde weerspiegelt zich in de levensstijl. Zonder deze
levensstijl, zullen de Vlamingen nooit de rol spelen. die hen
normaal zou toekomen in dit land.
Er werd en er
wordt hem verweten dat hij een onafhankelijk Vlaanderen voor een
onmogelijkheid aanzag. Maar men moet er rekening mee houden dat,
in de periode waarin hij leefde, Vlaanderen nog maar recent en
langzaam aan een culturele en economische opstanding begonnen
was.
____________
Antoon van Severen, Cand.
phil. litt, Dr. Juris. Publiceerde over de dichter en fotograaf
Jerome van Severen; over Rodenbachs leraar, Gustaaf Flamen; over
de toneelschrijver naast Rodenbach, Camiel Marichal; over
dichter Leo D’Hulster.
Een familiegeschiedenis - Pieter van
Severen en zijn familie (Brugge, 1981) Over Joris van Severen:
-
Een interview met Joris van Severen: dr. Bruwier
over Rodenbach (AKVS- Schriften, nr. 25, 1992, blz. 54-62).
-
De gedachtegang van
Joris van Severen in: AKVS-Schriften, nr. 28,
1994, blz0 48-56).
-
Joris van Severen.
Van 7 januari tot 12
februari jl. liep in de Nieuwe Gaanderijen’ op de zeedijk te
Oostende een tentoonstelling gewijd aan de Ierse schrijver James
Joyce, auteur van o.m. Ulysses.
Daar viel op een van de infoborden te lezen dat Joris van
Severen tot Joyce’s vriendenkring behoorde.
Pol
Verstraete (Rollegem-Kapelle 19
juli 1942 – Roeselare 9 februari 2019). Pol was stichter
en bestuurder van Vierman NV en o.m. ook vanaf de aanvang lid
van het Studiecentrum Joris van Severen.
Pol
Verstraete (rechts) met Luc Seynaeve aan het naamloze graf van
Rachel Baes, nabij het dubbelgraf van Joris van Severen en Jan
Ryckoort in 2017.
Albrecht
Olbrechts
(Mechelen 4 februari 1915 - Bruchhausen 17 december 2018). Albrecht maakte
in 1940 – als overtuigd Dinaso - de Ach tiendaagse Veldtocht mee
als onderofficier en kwam kortstondig in Duitse
krijgsgevangenschap. Naderhand was hij een van de eersten om
zich te melden voor het Vlaams Legioen. Bron: Berkenkruisje, 33e
jg., nr. 2, p. 16.
Nog omtrent Olaf baron van Boetzelaer
“In de vorige Nieuwsbrief lees ik het
in memoriam van Olaf baron van Boetzelaar. Terugkeren naar het
Brugse moet voor hem thuiskomen geweest zijn: bij de opzoekingen
die ik gedaan heb voor het schrijven van een kleine
familiekroniek heb ik het volgende genoteerd over het
protestantisme in de streek Eeklo-Brugge, meer bepaald in Ursel:
"De reden daarvan was ongetwijfeld het feit dat de Vrouwe van
het land van de Woestijne1,
Katrijne van den Boetzelaere, de dochter was van Wessel, een van
de ondertekenaars van het Eedverbond der Edelen."2
Met dank aan Jan
Verstraete, Antwerpen, voor deze toelichtingen.
_____________
Noten
1 de
grafelijke heerlijkheid Land van Woestijne, strekte zich
eeuwenlang over gedeelten van Aalter, Knesselare en Bellem.
2 A. Ryserhove,
Knesselare, p. 49 en
A. Ryserhove, De
Geuzenberoerten, p. 79. Het Eedverbond was een petitie die
door de lagere adel aangeboden werd op 5 april 1565 aan
Margaretha van Parma en dat zich verzette tegen de inquisitie
tegen de vervolging van de protestanten onder bedreiging van een
opstand.
Hoe men in Abbeville anno 1947 terugkeek op het bloedbad van 20 mei 1940 aan de kiosk
In onderstaand stuk uit 1947 leest u een
fragment uit een omvangrijker rapport omtrent de tragische
gebeurtenissen van 20 mei te Abbeville, volgend op het inferno
die de stad in de voorafgaande nacht te verduren had gekregen.
Geen woord daarin over Joris van Severen en Jan Ryckoort. Wel
onzin over Léon Degrelle – die al in Duinkerke uit het
weggevoerdenkonvooi verwijderd werd – en over diens vermeende
wonderbare ontsnapping, die hem het lot bespaarde dat zijn
medegevangenen te beurt viel.
Het thema werd in 1979 hernomen binnen
het historische genootschap van Abbeville naar aanleiding van
het verschijnen van de lijvige studie ‘Dossier Abbeville’ van
dr. C. H. Vlaeminck in 1977. Ene Maurice Huré brengt daarin
een brede analyse van het werk van Vlaemynk. U leest het
aansluitend op de tekst uit 1947.
Maurits Cailliau
(…)
Qu'est donc, auprès de telles visions, la description par le
Dante de cet «Enfer» inventé par son imagination?...
Notre
compagnie de pompiers commandée par le Capitaine Pleurdeau tenta
de combattre ces gigantesques incendies; mais après une lutte
héroïque de plusieurs heures, après que les sapeurs Marcel
Dutetre, Gaston Halattre et Albert Thiébault eurent trouvé la
mort, leur chef se rendit compte de la complète inanité de tels
efforts et donna l'ordre impératif de les cesser. Et à côté de
tout cela, pis encore, les voitures des évacués de Belgique et
de Flandre, embouteillées, enchevêtrées les unes dans les autres
aux abords des ponts de Talance et Ledien pilonnées et broyées
tandis que leurs occupants périssaient carbonisés. Qui pourra
jamais dire le nombre de ces malheureux? Des familles entières
furent anéanties là... ~ Que de petits cimetières durent être
improvisés un peu partout avec l’inscription sur le tertre des
tombes: «Inconnu›. - Ils furent sagement inspirés, les
automobilistes qui, pour franchir la Somme, gagnèrent les ponts
de Gouy-Cahon et de Saint-Valery.
Notre
D.C.A. s'était tue depuis longtemps; sans doute, avait-elle
épuise ses munitions. Il est juste d'enregistrer à son actif un
appareil abattu en flammes à 10 h. 50 dans le bois de
Bray-les-Mareuil, au lieu-dit: «Le Vaucher». Nous y
contemplâmes, carbonisés, les quatre Allemands qui le montaient.
Au
milieu d'un tel drame, de ce cruel désarroi des forces morales
et physiques, était-il possible que chacun dominât la faiblesse
de son humanité et se transformât en héros; et doit-on s'étonner
que certaines défaillances au devoir aient pu se produire?...
Nul ne peut se flatter de posséder le droit de s'ériger en juge
et de se montrer sans indulgence...
Jetons
un voile sur l’effroyable tragédie qui, dans le courant de cette
journée du 20 Mai, s'est déroulée autour du kiosque à musique de
la Porte du Bois, dans le sous-sol duquel avaient été
emprisonnés tout un lot d'hommes et de femmes amenés la veille,
en camions, de Belgique et du Nord et passés en consigne - sans
ordres pour la suite -- au Commandant de la Place d'Abbeville.
Qui étaient-ils? - des otages? - des espions ou présumés tels?
(on en voyait partout...), qui le savait alors? - Quel sort leur
réserver, dans une telle incertitude, au moment où les Allemands
s'emparaient d'une ville sans défense et dévorée par le feu? --
Dans ce lot de prisonniers se trouvait le Député belge [Léon]
Degrelle, Chef du mouvement rexiste, qui échappa miraculeusement
au sort de ses compagnons. Saura-t-on jamais exactement si les
deux officiers qui représentaient encore chez nous l’élément
militaire ont ordonné la fusillade ou s’ils l’ont simplement
tolérée par faiblesse et manque d'autorité? Ce n’est pas à la
décision d'un tribunal militaire allemand que nous pouvons nous
en rapporter.
Laissons
encore dans l’ombre d'autres regrettables défaillances,
collectives ou individuelles: qui pourrait méconnaitre la
néfaste puissance de la terreur-panique? - Elle explique tout,
sans toutefois que l’explication soit une excuse: elle atténue
sans absoudre.
Le
bombardement ayant ralenti depuis environ une demi-heure, la
ville vue des hauteurs du «Puchot», à Mareuil, présentait à 18
heures le spectacle suivant: des nuages noirs de fumée la
dérobaient en partie à la vue; seule, la Collégiale
Saint-Vulfran apparaissait entourée de flammes s'élevant jusqu'à
la hauteur de ses tours à demi-décapitées; terrifiant incendie
cause par les importants stocks d'essence du garage Verschelde
situé tout à côté.
A 20
heures, les premières troupes allemandes firent leur apparition:
ce furent d'abord deux motocyclistes et ensuite une douzaine de
chars d’as-saut qui stationnèrent durant quelques heures sur la
place Clemenceau (complètement intacte comme si elle avait été
épargnée par ordre), en face de l'Hôtel des Postes et
Télégraphes. Vers 23 heures, les chars s'en furent passer la
nuit dans le campagne environnante, tandis que les deux
motocyclistes - qui étaient des femmes... - «continuèrent de
faire les cent pas devant le soupiraux de la cave solidement
voûtée dans laquelle s’étaient réfugiés de nombreux habitants
parmi lesquels le Sous-Préfet, M. Daudin, qui n'avait pas voulu
quitter son poste sans en avoir référé à son Ministre, M.
Georges Mandel, ce qu'il pût faire le lendemain en gagnant un
bureau de poste hors de la ville.
La
nuit, éclairée par les flammes, ne fut troublée que par le
crépitement des incendies et c'est seulement le 21 que les
Allemands, en forces, prirent possession des ruines fumantes de
notre ville.
Ils
s'étalent emparés d’Abbeville, mais ils n'avaient pas encore
franchi la Somme dont la rive gauche demeurait aux mains de nos
troupes. Ils réussirent un jour à pénétrer sur cette rive en
assez grande profondeur, mais dans son quartier général de
Moyennevílle…(…).
__________________
Bron:
Abbeville, 20 Mai 1940 – 3 Septembre 1944,
publication du Syndicat d’initiative d’Abbeville et ses
environs, Imprimerie F. Paillart, 1947, pp. 8-9.
Analyse
de 'Dossier Abbeville'
Maurice Huré
J’ai
eu connaissance par notre collègue Raymond Petit d’un ouvrage
récemment paru, écrit an flamand, intitulé ‘Dossier Abbeville’,
dont l’auteur est le Dr. Carlos H. Vlaemynck, et don la
couverture présente le dessin du kiosque à musique.
Ce
‘Dossier Abbeville’ est celui de la fusillade des 21 prisonniers
qui avec une cinquantaine d’autres avaient été enfermés dans le
sous-sol du kiosque le 19mai 1940, et qui ont été tués le
lendemain 20 mai, dans des circonstances qui, à ma connaissance
n’avaient pas encore été complétement élucidées.
J’avais
déjà des présentations partielles e ces tristes faits, mais je
n’en avais pas encore lu de récit détaillé. Je ne suis pas à la
vérité beaucoup plus avancé aujourd’hui, puisque le livre en
question est écrit en flamand et que je ne connais pas cette
langue. Cependant j’ai pu en faire traduire certaines pages et
lire directement quelques textes de l’ouvrage qui sont écrits en
français.
Voici
donc quelques éléments de l’histoire de cette tragédie, dont il
semble qu’on puisse maintenant parler avec objectivité,
puisqu’elle remonte à plus de 37 ans. D’abord le convoi des
prisonniers et a composition.
C’est
le 19 mai dans la soirée à 23 heures qu’un convoi de prisonniers
gardés par des gendarmes belges est arrivé à Abbeville, venant
de Bruges, après être passé par Dunkerque et Béthune.
Ce
convoi était composé de 78 personnes, dont 3 femmes, qui avaient
été arrêtées par les Services de sécurité belges après le 10
mai.
Il
s’agissait de gens suspectés à titre divers, figurant sur des
listes de police, que le Gouverne-ment belge avait fait arrêter
aussitôt après le 10 mai, dès que les Allemands avaient envahi
le territoire belge. Il faut rappeler que la Belgique était
demeurée neutre lors de la déclaration de guerre de septembre
1939, car elle avait pensé sauvegarder l’intégrité de son
territoire par cette neutralité, ayant oublié que les traités
peuvent n’être que ‘des chiffons de papier’. Lorsque le 10 mai
fut déclenchée l’offensive contre la France, la frontière belge
fut franchie comme la nôtre, et l’armée allemande envahit aussi
la Belgique.
Ainsi;
du jour au lendemain le Belgique s’est trouvée plongée dans la
guerre. Cette soudaineté explique la précipitation et la
confusion avec laquelle ont été faites les arrestations.
Les
prisonniers étaient de nationalités très diverses, en majorité
des belges, mais il y avait aussi de hollandais, des allemands,
des italiens, des suisses, des hongrois, des tchèques, des
juifs, un canadien qui avait été l’entraineur de l’équipe
allemande de hockey sur glace, un jeune religieux bénédictin,
trois femmes de la même famille, Mme Maria Ceuterick âgée de 61
ans, sa fille épouse de M. Warris, architecte, qui était parti
en Hollande, la petite fille âgée e 18 ans. La grand-mère devait
être parmi les fusillés d’Abbeville.
Les
causes des arrestations étaient aussi très différentes, et
parfois opposées. Certains de ces suspects avaient été arrêtés
comme communistes, d’autres, les italiens, comme antifascistes,
d’autres au contraire pour leur appartenance à des parties
politiques plus ou moins favorables à l’Allemagne. Parmi ces
derniers des membres d’un parti flamand VNV: Vlaamsch Nationaal
Verbond.
Des
membres du Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal
Solidaristen), parti qui voulait la réunion de la Hollande et de
la Belgique, mais qui se défendait de tout rapprochement avec
l’Allemagne, notamment les deux chefs de ce parti, Joris van
Severen et Jan Ryckoort, qui tous
deux devaient être fusillés à Abbeville
Il y
avait aussi des Rexistes, c’est-à-dire les membres de
l’important et très actif parti dont le titre était ‘Rex’, la
devise ‘Rex vaincra’, parti wallon, mais cependant très
sympathisant du national-socialisme, dont le chef était Léon
Degrelle, lequel ne cachait pas son attachement à l’Allemagne
d’Hitler.
[Volgt het relaas van de lotgevallen van
Léon Degrelle, die eveneens tot het Brugse konvooi behoorde
doch er in Duinkerke uit verwijderd werd]
Et,
tandis que Degrelle condamné à mort échappait à l’exécution,
Joris van Severen qui bénéficiait dans le même temps d’une
mesure de libération, ou plus exactement d’une promesse de
libération, demeurait dans le convoi et devait être fusillé à
Abbeville.
Le
sénateur belge Pierre Nothomb raconte:
Vers
midi (c’était le 12 mai) un télégramme de M. Louis Beyaert
éditeur à Bruges m’annonça l’arrestation de Van Severen,
demandant mon intervention.
J’alertais
mon ami le Comte de Lichtervelde et en notre nom à tous deux,
j’envoyais au Premier Ministre une note écrite pour demander
la réparation immédiate de cette erreur déplorable, lui
signalant qu’elle constituait la plus grave faute politique en
même temps qu’une révoltante injustice.
Je
reçus du Gouvernement le soir même une promesse favorable et
le lendemain la libération de Van Severen m’étant confirmée
par M. Van Dieren et M. De Boodt, mes collègues qui venaient
de voir le Ministre de la Justice Janson au sujet d’autres
cas, j’annonçai par une lettre à Van Severen et un télégramme
à M. Beyaert, cette libération.
Voici
les textes de la lettre adressée à Van Severen:
Bruxelles
le 13 mai.
J’ai
été bien heureux d’avoir obtenu votre libération après cette
folle et sotte erreur de quelque fonctionnaire irréfléchi ou
ignorant de votre patriotisme magnifique. J’espère bientôt
vous voir à Bruges et travailler comme vous le faites au salut
de notre pays et au service du Roi. Votre Pierre Nothomb
Cette
lettre adressée au domicile de Bruges n’a jamais été connue du
malheureux Van Severen, qui devant être parmi les 21 fusillé.
Il
faut dire, il est vrai, que le lendemain Pierre Nothomb recevait
du Premier Ministre la lettre suivante, qui marquait un
revirement:
Cher
Ami,
La
question dont tu m’as parlé a été examinée de près. Les avis
sont si partagés que ne connaissant pas personnellement
d’assez près l’intéressé. Je n’ai pas cru pouvoir insister
actuellement pour l’élargissement de celui-ci. Tous mes
regrets de ne pouvoir te donner de meilleures nouvelles de
cette affaire.
Bien
cordialement, Pierlot
Sur
la fusillade d’Abbeville et sur les responsabilités qui
incombent à ceux qui l’ont ordonnée ou accomplie, je ne parlerai
qu’avec beaucoup de réserves, car les témoignages rapportés ne
sont pas tous concordants.
Sur
l’heure notamment il y a une incertitude. Est-ce le matin que la
fusillade a commencé, ou à midi, ou à 14 heures? Ce fut en tous
cas après le début des terribles bombardements qui ont commencé
à détruire la ville vers 9 heures.
Les
scènes racontées par les témoins sont atroces. Il faut pour les
concevoir imaginer ce que pouvait être l’effroi et l’affolement
d’une troupe abasourdie par l’explosion des bombes, par les
mitraillades, les incendies, et le spectre de la débandade et de
la déroute qui grandissait d’heure en heure.
Dans
le sous-sol du kiosque se trouvaient le 78 prisonniers serrés
les uns contre les autres, épuisés.
Tout
d’un coup un commandement a retenti en même temps que la porte
se lavait: 4 hommes dehors! Etait-ce un espoir de libération?
4
volontaires s’empressent vers la sortie, et la porte se referme.
De l’intérieur on entend une mitraillade parmi d’autres bruits
d’éclatements, mais on ne comprend pas tout de suite, et on
attend de nouveau.
Une
demi-heure après encore le commandement: 4 hommes dehors. Et de
nouveau la sortie, de nouveau la mitraillade.
Puis
une troisième fois: 4 hommes dehors. Et alors les prisonniers
comprennent, et c’est la terreur, avec ses cris.
A ce
moment Van Severen et Ryckoort qui avaient essayé jusque-là de
calmer leurs compagnons s’élancent vers la sortie pour les
défendre et les protéger. Ryckoort s‘écrie ‘Je ne suis pas un
espion, je suis belge, ancien combattant, j’ai 2 enfants. Je
suis innocent!...’ Mais en vain, il est poussé dehors avec 3
autres dont la grand-mère. Et la fusillade retentit.
Et
une dernière fois, le 5e, la porte s’ouvre et cette fois 5
tombent sous les balles portant à 21 nombres des victimes.
Alors
survient l’ordre de cesser le feu, et c’est la vie sauve pour le
57 survivants… qui seront quelque heure plus tard évacués vers
Rouen. C’est la fin de l’atrocité.
Qui
avait donné l’ordre de fusiller?
Il
parait bien que c’est le Capitaine Dingeon, qui commandait la
compagnie du 28e Régiment Infanterie et avait reçu la
responsabilité du convoi.
On
rapporte de lui ces paroles qu’il aurait prononcées dans son
poste de commandement de Mautort à deux agents de liaison qui
venaient lui demander les ordres: Exécutez-les… Il faut les tuer
tous…
Qui a
donné l’ordre d’arrêter le massacre?
Probablement
le Lieutenant Caron entre 14 h et 15 h 30. Probablement aussi le
Lieutenant Leclabart, qui passait par là au cours d’une mission
de reconnaissance et qui, suivant sa déclaration, a donné
l’ordre d’évacuer les survivants ‘afin de les soustraire à la
folie qui s’était emparée des soldats et de civils affolés par
les bombardements’.
Quelle
a été dans l’exécution du premier ordre et, jusqu’à l’ordre de
cesser le feu la participation du Lieutenant Caron et du
Sergent-chef Mollet? Il est difficile de le déterminer avec
certitude.
Le
Conseil de guerre allemand qui a prononcé son jugement en avril
1942 a reconnu Caron et Mollet coupables et les a condamnés à
mort.
Mais
pour la défense de Caron on peut rappeler que lorsqu’a été signé
l’armistice il se trouvait dans le midi et qu’il a été
démobilisé en zone libre. Qu’il est rentré volontairement à
Noyelles-en-Chaussée, et que ‘il s’était senti coupable, que
s’il avait cru risquer une condamnation, il aurait fait comme
Dingeon, il serait resté dans la zone non occupée.
Pour
la défense de Mollet, je lirai un passage de la dernière lettre,
très émouvante, qu’il a écrit à sa femme le 7 avril 1942:
Après
la guerre tu me feras surtout réhabiliter. Je n’ai pas
commandé et pas tué personne, sauf peut-être celui qui se
sauvait; j’ai tiré sur un autre, mais il était déjà tombé et
tué. C’est 1 gendarme qui a tout fait et moi j’ai tout fait
pour l’empêcher.
Ce
gendarme qu’un autre témoignage met en cause aussi serait un
garde mobile dénommé Tellier. Mais ce garde mobile n’aurait pas
été identifié par la suite, pas retrouvé en tous cas. Et il n’a
pas été appelé au procès du Conseil de guerre allemand. Donc en
définitive, une seule responsabilité parait incontestable, c’est
celle du Capitaine Dingeon – qui est mort à Pau pendant la
guerre (21.1.1941). En dehors de lui, et au-dessus de lui, si on
peut dire, le grand coupable, la grande coupable, c’est la
guerre qui engendre les atrocités.
_________________
Bron: Bulletin
de la Société d’Emulation historique et littéraire
d’Abbeville, Tome XXIV, fascicule 4, juin 1979,
pp. 435-439.
[Nota redactie Nieuwsbrief: Dingeon
pleegde zelfmoord]
Een frontgenoot van Joris van Severen aan het IJzerfront, officier aan het Oostfront? (3)
Maurits Cailliau
Onze tweede aflevering
onder deze titel (in de Nieuwsbrief
Joris van Severen 1/2019, pp. 17-18, heeft enige beroering
teweeg gebracht binnen de kringen van “Le dernier carré”, zijnde
de kring van oudgedienden van het Waals Legioen. Via
onderstaande ‘link’ valt de volledige Franstalige vertaling
van ons stuk te lezen, ingebed binnen de context van hun
wederwoord.
We leren daaruit meer over het lot de beide
Franstalige gevangen Belgische officieren – Generaal-Majoor
Lambert Chandome en Kolonel Jules Frankignoul - die uit de Oflag
te Prenzlau in vrijheid gesteld wer-den, als mogelijke kandidaat
opvolgers van de aan het Oostfront gevallen bevelhebber van het
Waals Legioen Lucien Lippert. Beide werden op het einde van de
vijandelijkheden “bevrijd” door de geallieerden die, hen per
vliegtuig naar Parijs stuurden waar ze met open armen ontvangen
en gehuldigd werden. Hetzelfde gebeurde toen ze van daaruit per
trein Brussel bereikten, waar ze evenwel op een lijst van
“verdachten” bleken te staan en aangehouden werden. Naast hun
degradatie en het verlies van hun pensioenrechten kreeg Chandome
15 jaar en Frankignoul 5 jaar gevangenis toebedeeld.
Het hele blog-verhaal wordt
uitgebreid gelardeerd met wat Léon Degrelle en anderen
daaromtrent op schrift stelden.
Tussendoor wordt onze Nieuwsbrief-redacteur
een teveel aan “political correctness” toegedicht –
beschuldiging” die hij overigens ten stelligste afwijst! – op
basis van het vermoeden dat hij de destijdse vriend van Joris
van Severen uit de tijd aan het IJzerfront wenste vrij te
pleiten van een mogelijk engagement aan het Oostfront. We weten
immers allemaal dat tal van volgelingen van Joris van Severen –
en zeker niet de geringsten onder hen – die stap met volle
overtuiging gezet hebben.
Ook wij behoeden ons verder
van het schrijven van een “wat als”-geschiedenis omtrent wat
Joris van Severen zou gedaan hebben indien hij niet in mei ’40
te Abbeville zou zijn vermoord. Desalniettemin en na het
bestuderen van tal van Duitse documenten en dagboeknotities van
Joris van Severen zelf – waarvan we onze bevindingen bundelden
in het essay met de titel ‘Terechte Duitse argwaan ten overstaan
van het Verdinaso’ dat te lezen zal zijn in het in mei a.s. te
verschijnen 23e Jaarboek
Joris van Severen - vrezen we dat hij veeleer het lot zou
gedeeld hebben van een Paul Hoornaert, de leider van het
Nationaal Legioen, die in een Duits concentratiekamp om het
leven kwam.
______________
Link
naar de blogpagina van Le dernier caré: