> nieuwsbrief > 23e jg. - nr. 1/2019

Inhoud


Mededelingen


 

        Affiche Verdinaso-landdag te Gent

 

Hernieuwen ledenbijdrage voor 2019

De jaarwisseling nadert met rasse schreden – en meteen ook het tijdstip voor het hernieuwen van de bijdragen voor 2019. Dank zij een zuinig beheer blijft het ons mogelijk om, niettegenstaande alweer gestegen druk- en portkosten, de minimumbijdrage te behouden op 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van Severen – het 23e al – in de meimaand en van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35 € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening graag via onze rekening IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v. Studie-centrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper.

 

Verwijzing

In de verderop in deze Nieuwsbrief opgenomen bijdrage van G. Durnez verwijst de auteur naar de linkse milities die in de jaren van het interbellum Joris van Severen inspireerden tot het opzetten van een eigen ver-weerkorps. In zijn recente studie Liever Revolutie dan Oorlog (Uitg. Vrij-dag, 2018, 335 pp.) bestudeerde onze medewerker Ruud Bruijns het ontstaan van de Internationale Socialistische Anti-Oorlogsliga. Aanbevolen

 

 

Joris van Severen op zoek naar Vlaamse elite


Verdinaso-leider droomde van corporatistisch Groot-Nederland

Gaston Durnez

 

Een der bekendste Belgische slachtoffers van het Mei-drama in 1940 is Joris van Severen. Als een van de vele verdachten-op-voorhand werd de stichter en leider van het Verdinaso, het Verbond van Dietse Nationaal-solidaristen, naar Frankrijk gevoerd, waar hij op 20 mei door Franse militairen om het leven is gebracht. Zijn lijdensweg en dood schokten zeer velen, binnen en buiten zijn beweging.

Ongetwijfeld bracht de moord een aantal van zijn woedende volgelingen dichter bij de samenwerking met de Duitsers. Een van zijn goede medewerkers, Luc Delafortrie, is ervan overtuigd, dat Van Severen zich niet ten dienste van de bezetter zou hebben gesteld. Maar zijn gruwelijke dood ontredderde zijn mensen, van wie een aantal zich na verloop van tijd bij de collaborerende “Eenheidsbeweging" van het Vlaams Nationaal Verbond aansloot, terwijl anderen zich daar tegen verzetten en een groep zelfs in de clandestiene anti-Duitse actie terechtkwam.

Joris van Severen, die was geëvolueerd van een vurige Vlaams-nationalist tot een voorvechter van een Belgisch-Nederlandse unie, in het kader van een corporatistisch geïnspireerde staat, is de geschiedenis ingegaan als een moedig man en een fascinerende persoonlijkheid die vooral een “mensenvormer" is geweest.

De Westvlaamse notaríszoon droomde er allereerst van zijn volk op te tillen uit de slafelijke lijdzaamheid waarmee het zijn lot onderging. Dit zou gebeuren onder leiding van een nieuwe elite, een uit het volk gevormde Vlaamse “aristocratie", die te gelegener tijd de staat in handen zou kunnen nemen.

Een en ander gaf hem bij zijn tegenstanders spoedig de naam een fascist te zijn. Alhoewel hij inderdaad elementen aan de fascistische beweging en retoriek ontleende, gaande van het vlagvertoon tot de militie en het leidersprinciep (“De prins in zijn raden, het volk in zijn staten", zo luidde een der leuzen van zijn keurkorps), moet men volgens kenners toch flink nuanceren. In geen geval was er in mei 1940 een aanleiding om Van Severen, die zijn trouw aan de koning en zijn leger had betuigd, als een handlanger van de aanvallende nazi's te beschouwen.

 

“Levenswekker"

Joris, of Georges zoals hij in zijn jeugd en later door zijn intieme vrienden werd genoemd, behoorde tot de (Franstalige) Westvlaamse burgerij waar monseigneurs en officieren uit voortkwamen. Op 19 juli 1894 werd hij geboren als oudste zoon van een notaris die burgemeester was van Wak-ken. De pastoor van dat dorp was Hugo Verriest, de “levenswekker van Vlaanderen", die in 1895 uit Wakken werd overgeplaatst naar het kleine Ingooigem, als straf omdat hij notaris Van Severen politiek had gesteund. De vriendschap van de legendarische “paster" had later een grote betekenis voor Joris. Verriest maakte van de jongeling een flamingant die Albrecht Rodenbach als zijn voorbeeld nam, maar die ook de Kritiek der Vlaamse Beweging van August Vermeylen las.

Een andere relatie met invloed was zijn tante, Maria Belpaire, de Ant-werpse schrijfster en mecenas, promotor van Dietsche Warande en Belfort, die in het begin van de vorige eeuw een rol speelde in de sfeer van de katholieke flamingantische intelligentsia. Niet voor niets noemde men haar “de Wijze Vrouw van Vlaanderen". Zij zou Van Severen in contact brengen met de Franse (katholieke) rechterzijde, waarin hij zijn “Maïtres à penser", zijn geestelijke leermeesters, zou vinden.

Na humaniora bij de Gentse jezuïeten begon Joris van Severen in 1912 rechten te studeren aan de (nog Franstalige) RU-Gent. Toen in 1914 de oorlog uitbrak, trok hij naar het leger. Aan het IJzerfront bracht hij het van sergeant tot onderluitenant. Vlug raakte hij betrokken bij de Vlaamse actie en werd hij een der leidende figuren in de clandestiene Front-beweging. Zo groeide de jonge dandy tot een revolutionair die begon na te denken over de wijze waarop “een dood volk" als het Vlaamse weer “tot leven" kon komen.

Na de oorlog durfde hij het onmiddellijk aan, met gewezen “activisten" als Achilles Mussche en Wies Moens samen te werken. In januari 1921 gaf hij het eerste nummer uit van een tijdschrift met een typische wijdlopige titel: Ter Waarheid met het Gedachteleven in Vlaanderen en in de Wereld. Tevens trad hij actief op in diverse Vlaams-nationalistische initiatieven en pogingen tot partijvorming. Daarbij steunde hij zich op de ideeën van Verriest over een organische structuur van de volksgemeenschap, zowel als op de katholieke sociale leer en de “Action Française" van de Franse monarchist Charles Maurras.

De Vlaams-nationalisten van toen vormden allesbehalve een eenheidsfront en Van Severen behoorde tot de radicaalsten. “La Belgique, qu'elle crève!" riep hij in 1928 in het Parlement (*), waarin hij van 1921 tot 1929 zetelde. Zijn ideaal groeide toen naar een Groot-Nederland, zonder Wallonië.

Na heel wat ideologisch en ander getwist, stond men in het begin van de jaren dertig voor een scheiding der geesten en der wegen. Op 5 oktober 1931 stichtte Van Severen zijn Verdinaso. Twee jaar later groepeerden diverse andere richtingen zich in het Vlaams Nationaal Verbond, het VNV, waarvan de Brabantse onderwijzer Staf de Clercq de leiding kreeg. Het boterde niet tussen die twee figuren: “de stoere officier" keek neer op “het boertje". Zo zou de sfeer tot het einde blijven in beide bewegingen. gingen. De “aristocraten" deden smalend over “de democraten", de wijndrinkers lachten de bierflaminganten uit. En omgekeerd.

Het Verdinaso richtte, “naar het voorbeeld van de socialisten", zegde men, een eigen geüniformeerde militie op (maar haar militaire oefeningen werden in 1933 verboden). Het bouwde een eigen vakbond op en stichtte een jeugdgroep.

Hoeveel leden de beweging tel, weet men niet precies. Op haar hoogte-punt zou zij er 12.000 hebben gehad. Anderen zeggen dat er nooit meer dan 2.000 zijn geweest, plus een aantal geheime steunende leden. In Nederland ontstond eveneens een Verdinaso, maar dat stelde niet zoveel voor. Eigenlijk wilde Van Severen vooral een drukkingsroep die de machtsposities zou kunnen binnendringen. Zijn zichtbare en onzichtbare invloed was veel groter dan de getallen suggereren. Dat het VNV op zijn beurt zo Nederlands ging doen, schrijft men voor een flink deel aan hem toe. Leidende nationalisten als Elias en Borginon hebben altijd betreurd dat het getheoretiseer over “Dietsland" destijds zoveel ruzie uitlokte en krachten verspilde op een ogenblik dat er nog voor elementaire Vlaamse rechten moest worden gevochten.

 

“Nieuwe marschrichting"

De politieke ideeën van Joris van Severen bleven niet stilstaan. “De parlementaire democratie verwierp hij (zo betoogt Luc Delafortrie), niet in absolute zin, maar omdat zij voor het Vlaamse vraagstuk geen oplos-sing kon brengen.”

Dit veroorzaakte toen de definitieve breuk met het Vlaams-nationalisme. Vrij vlug groeide ook zijn idee over een politiek Groot-Nederland, waar-van hij inzag dat het onmogelijk te realiseren was. Hij wilde daarom vertrekken van een meer realistische basis."

Op 14 juli 1934 kondigde hij in Kemzeke, in het landgoed van zijn toenmalige medestander Willem Melis, een “nieuwe marschrichting" af. (Men “liep" niet in die tijd, men “marscheerde". Zoals men geen “voorzitter" kende, maar een “Leider"; geen “congres", maar een “Landdag"...)

België, zo heette het nu, moest niet langer vernietigd maar veroverd wor-den en dus eerst als eenheid erkend. In het begin, meent Delafortrie, ging het in dit opzicht meer om een tactische houding, mede onder de indruk van de anti-Verdinaso-maatregelen van de regering. Stilaan werd “het feit België” aanvaard. Nederlandse integratie bleef het streefdoel, maar het kon bereikt worden via de bestaande staten en de nationale structuren.

De neutraliteitspolitiek van Leopold III, een militair verdrag tussen Nederland, België en Luxemburg, een economisch verbond en culturele toenadering werden door Van Severen als belangrijke stappen naar zijn doel gezien. Zo kan men hem nu een voorloper of pionier van Benelux en van de Taalunie noemen.

De “belgicistische" ommekeer jaagde een aantal aanhangers weg, o.m. Wies Moens. De grote meerderheid bleef Van Severen trouw. Ondertussen oefenden de buitenlandse rechtse regimes invloed uit op stijl en inhoud van de beweging. Maar toen het nazi-geweld almaar toenam, was het duidelijk, dat Van Severen niets op had met het Duits imperialisme. In de mobilisatietijd van 1938-'39 maande hij zijn volgelingen aan, trouw hun plicht tegenover het vaderland te doen.

 

“Orde en persoonlijkheid”

Over leven en streven van Joris van Severen is in de voorbije halve eeuw veel gepubliceerd, meer dan over menig andere Vlaamse figuur uit zijn tijd. Arthur de Bruyne is, in boek en blad, een der eerste en beste biografen geweest, terwijl Luc Delafortrie zich vooral beijverde om de stoere retoriek en het kartonnen Landdagendecor te verwijderen die thans het zicht op Van Severens ideeën belemmeren.

Delafortrie wilde zijn vereerde voorman zuiveren van fascistische smet-ten en zegt dat zijn “oproep tot orde en persoonlijkheid" in wezen tegen het fascisme of nationaalsocialisme inging. De auteur is er tevens van overtuigd, dat Van Severen niet zou zijn toegetreden tot een militaire collaboratie met de Duitsers: “Joris huldigde niet het princiep, bloed-offers te brengen voor andere volkeren.” Dat heeft hij bewezen tijdens de Spaanse burgeroorlog, toen geen enkele Dinaso naar het front is gegaan. Zo zou hij evenmin geduld hebben, dat leden van zijn organisatie “binnen het ideeëngoed van een Groot-Germaans, een Groot-Duits Rijk of een Nieuw Europa tegen het bolsjewisme zouden zijn opgetrokken."

Onlangs beklemtoonde Delafortrie nog, dat Van Severen zowel het racisme als het staatsabsolutisme verwierp. “Hij betoogde dat het nationaalsocialisme het ras, en het fascisme de staat als doel stelde. Hij wees dat uitdrukkelijk af: het doel was de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid." Toch bleek uit een recent onderzoek van de Leuvense historicus Lieven Saerens dat het Verdinaso op een bepaald moment in het Vlaanderen van de jaren dertig “toonaangevend" is geweest in de antisemitische propaganda, al wilde het Verbond geen geweld of deportatie. Een van zijn nog levende leden, Jef François, die een sterke rol in de militaire collaboratie heeft gespeeld, zei aan de historicus dat tachtig procent van de Verdinaso-basis antisemitisch was.

Een belangrijke synthese werd geleverd door wijlen Luc Schepens. In Ons Erfdeel (nr. 2, jg. 1.975) tekende hij de kleine man met de harde stem als een complexe figuur, waarin tegenstellingen leefden tussen uiterlijk optreden en innerlijk denken, met grootspraak, behoefte aan stijl en schoonheid, artistieke drang, stoïcisme en luidruchtig pret maken. Een volledige en afdoende verklaring voor het succes van Joris van Severen leek Schepens onmogelijk. Hij meende wel dat die bijval niet zozeer toe te schrijven was aan het programma als aan de aantrekkingskracht van zijn persoonlijkheid. Dat werd o.m. bewezen door de ineenstorting van de beweging na zijn dood. (Zij is na de oorlog nooit echt herleefd), Van Severen was geen politicus, wèl “een leider, een mensenvormer, die in het spoor van Verriest aan de Vlamingen geleerd heeft, hun eigen persoonlijkheid op een beschaafde en stijlvolle wijze te manifesteren. En op dit vlak reikt zijn schaduw veel verder dan zijn kleine gestalte laat vermoeden".

Inderdaad, het is opmerkelijk met welke eerbied en waardering velen die hem gekend hebben nu nog over hem spreken. Ook bij hen die hem hebben bestreden. Boeiend en leerrijk zou het zijn, de verdere loopbaan, evolutie en invloed na te gaan en te beschrijven van mensen die indertijd rond hem hebben gestaan. Van Jef François, Paul Persyn en Pol Leroy, tot Ast Fonteyne, Luc Delafortrie, Raf Renard, Jef van Bilsen. En vele anderen, in diverse richtingen.

__________________

Bron: De Standaard, 19-20 mei 1990, p.10.

(*) De mythe omtrent die uitroep in het parlement, werd ondertussen als dusdanig – een mythe – door historici weerlegd.

 

Honderd jaar of een hele eeuw later


Deze voorbije en komende dagen horen we weer heel veel woorden over de ‘Groote Oorlog’. Honderd jaar geleden waren de meesten onder ons natuurlijk nog niet geboren. Maar in die tijd, tijdens de Eerste Wereldoorlog, was er al wel een jonge man die een dagboek bijhield. Dat dagboek werd in 2005 uitgegeven bij Pelckmans te Kapellen onder de titel Die vervloekte oorlog. Wie hier in Vlaanderen dit boek niet heeft gelezen kan maar beter zwijgen over die oorlog en haar gevolgen. Ziehier, wat deze jonge man (het was Joris van Severen) toen op vrijdag 8 november 1918 noteerde of neerkrabbelde in een gelijnd schriftje met 57 beschreven pagina’s:

            ’s Avonds vertelt men dat de wapenstilstand getekend is. Zou het waar zijn? Ik geloof alleszins dat het maar een kwestie van uren is. Dat gedacht is om me gek te maken. Die oorlog, die afschuwelijke moorderij van vier lange eeuw-jaren gedaan! Er waaien nooit geziene klaarten aan.

Sinds deze morgen vier uur heb ik ’t kanon niet meer gehoord. Nu gaat de strijd, de felle, maar vreedzame, gezonde geestesstrijd beginnen, groots en edel, voor Vlaanderen.

Al onze lezers en zeker die Belgische barones Sophie de Schaepdrijver, die Amerika heeft verlaten en weer onder ons is, zou dit onthutsende dagboek dringend moeten lezen en herlezen. Vanaf dinsdag 4 oogst 1914 tot en met maandag 11 november 1918. En als deze dame een bepaalde passage niet goed begrijpt of een bepaalde naam haar onbekend is moet ze de deskundige inleiding van Daniël Vanacker maar lezen of de vele voetnoten achteraan en het alfabetisch repertorium even raadplegen. Of gewoon alles rustig lezen van bladzijde 6 tot en met de bladzijde 536. Het zou – trouwens ook voor deze historica – meer dan goed zijn om in dit dagboek te bladeren en soms met een timmermanspotlood bepaalde passages te onderstrepen of in de marge met uitroeptekens aan te duiden.

drik Carette

 

Mainvault, 3 novembre 2018, sur la tombe de Louis Gueuning


Jean-Pierre Destrebecq

 

Les morts constituent des ponts entre les vivants. Nous en avons la certitude et nous en sommes la preuve. Communion des vivants et des morts, entraide mutuelle: les uns ne peuvent se passer des autres.

Entend-on les clercs parler aujourd’hui de la Communion des Saints Pas du tout ou si peu. Et pourtant… Une voix nous atteint encore: celle de Georges Bernanos dont on commémore cette année le 70e anniversaire de la disparition.

 

 

Jean-Pierre Destrebecq aan het woord bij het graf van Louis Gueuning

Mais écoutons-le…

«Le scandale de l'univers n'est pas la souffrance, c'est la liberté. Dieu a fait libre sa création, voilà le scandale des scandales, car tous les autres scandales procèdent de lui. La damnation ne serait-elle pas de se découvrir trop tard, beaucoup trop tard, après la mort, une âme absolument inutilisée, encore soigneusement pliée en quatre, et gâtée comme certaines soies précieuses, faute d'usage? Quiconque se sert de son âme, si maladroitement qu'on le suppose, participe aussitôt à la Vie universelle, s'accorde à son rythme immense, entre de plain-pied, du même coup, dans cette communion des saints qui est celle de tous les hommes de bonne volonté auxquels fut promise la Paix, cette sainte Église invisible dont nous savons qu'elle compte des païens, des hérétiques, des schismatiques ou des incroyants, dont Dieu seul sait les noms. […] L’Église est une maison de famille, une maison paternelle, et il y a toujours du désordre dans ces maisons-là, les chaises ont parfois un pied de moins, les tables sont tachées d'encre, et les pots de confiture se vident tout seuls dans les armoires, je connais ça, j'ai l'expérience. La maison de Dieu est une maison d'hommes et non de surhommes. Les chrétiens ne sont pas des surhommes. Les saints pas davantage ou moins encore, puisqu'ils sont les plus humains des humains. Les saints ne sont pas sublimes, ils n'ont pas besoin du sublime, c'est le sublime qui aurait plutôt besoin d'eux. Les saints ne sont pas des héros, à la manière des héros de Plutarque. Un héros nous donne l'illusion de dépasser l'humanité, le saint ne la dépasse pas, il l'assume, il s'efforce de la réaliser le mieux possible...» (Georges Bernanos, "Nos amis les saints", 1947)

Sans nul doute, Monsieur Gueuning aurait apprécié ces lignes de l’un des plus puissants romanciers du vingtième siècle.

Seigneur, Roi de gloire, délivrez les âmes des fidèles défunts du gouffre sans fond; que saint Michel, le porte-étendard, les introduise dans la sainte lumière. Amen.



“Nulli Concedo”1


Grafrede voor Louis Gueuning

 

Wanneer wij u, op ‘s Konings naamfeest – 15 november 1971 – ten grave hebben gedragen en uw leven en uw geopolitieke Leer en Actie samen gevat hebben in een Latijnse eretitel2, herkomstig van de katholieke bisschop van Hippone3 Sint-Augustinus4 - “Defensor Civitatis et Ordinis” – “Verdediger van de Steden (dit is de Gemeenschap) en van de Orde” - de Orde die leidt tot God5, volgens het woord van paus Pius XII, hebben wij meteen Joris van Severen6 “Pater Patriae” († 20 mei 1940) gehuldigd en herdacht als “Vader des Vaderlands”, ons vaderland, dit is het Delta-gebied van de drie grote stromen – Schelde, Maas en Rijn -) – van de Somme (Picardië) tot het Rijnland (Aken, waar Karel de Grote rust).

Ons vaderland, dit zijn de XVII Provinciën van Keizer Karel (°te Gent in 1500), inbegrepen het Bourgondisch Vlaanderen van Gent tot Rijsel (Lille) ingevolge het feit dat de dochter van de Graaf van Vlaanderen een Bourgondische prins huwde.

Namens Louis Gueuning past het inderdaad hier ook de Bourgondische prins Karel de Stoute te herdenken, gevallen in de Slag bij Nancy (1477) in Lotharingen, en tevens Willem de Zwijger, stadhouder van Holland, vermoord te Delft (1584): “Dit is te klein om verdeeld te blijven” en ”Het is niet nodig te hopen om te ondernemen noch te slagen om te volharden”.

Ons Karolingisch erfgebied is door Louis Gueuning in herinnering gebracht:

1.      door de Leer dat zowel de individuen als de Naties een eigen Roeping en Zending hebben, overal ter wereld en dus ook in Europa;

2.      door niets toe te geven – “nulli concedo” – op de glorierijke erfenis van zijn voorloper Joris van Severen, vermoord te Abbeville6;

3.      door de stichting van de eerste clandestiene verzetsbeweging (op 6 september 1940, de Duitse bezetting tijdens WO.II) van de Orde Joris van Severen (in 1970 opgevolgd door de Ordo Sancti Michaelis (OSM).

Hun opdracht, hen gegeven door Louis Gueuning, was en blijft: Bourgondische “Low Countries” (of Benelux) “Gloriosior Ex Surgo” – “U zult nog glorierijker herrijzen” tot heil van Europa’s Roeping en Zending!

… Want het woord van Joris van Severen: “Alors, nous tiendrons d’une main de fer cette clé de l’Europe”7 blijft van kracht.

 

Joseph. E. Peeters

Permanente secretaris (1968-2018)

van de Stichting Louis Gueuning

Noten

1 “Ik zal niets afstaan” (van de erfenis van Joris van Severen). Wapenspreuk van Louis Gueuning

2 “Verdediger van het Gemenebest (= “Commonwealth).

3 Stad in Noord-Afrika, voor de Islamitische verovering.

4 Sint-Augustinus, kerkleraar van de Latijnse ritus.

5 “Recht en Trouw” van de beweging van Joris van Severen.

6 Leider van het Verdinaso, vermoord te Abbeville op 20 mei 1940.

7 “Dan zullen wij, met ijzeren hand, de sleutel van Europa bewaren.”

 

In Memoriam


 

Olaf baron van Boetzelaar (Arnhem 1 mei 1943-Brugge 7 augustus 2018). Olaf werd in Arnhem geboren in een adellijk geslacht, waarvan de stamboom terugging tot de dertiende eeuw. Hij ging naar het gymnasium in Den Bosch en studeerde rechten in Utrecht Olaf vestigde zich vervolgens als advocaat en procureur in Den Bosch en werd lid van de gemeente-raad van Vught voor de KVP. In 1983 hing hij de toga aan de wilgen en werd hoofd van de politieke en economische analyse-afdeling bij de Inlichtingendienst Buitenland (IDB). Binnen het CDA bleef hij een invloedrijke figuur op de achtergrond als voorzitter van de afdeling Den Haag-Centrum en medewerker van het blad CDA Actueel. Na zijn jaren bij de spionagedienst deed hij onderzoek bij Instituut Clingendael en werd hoogleraar geschiedenis aan de katholieke Perpetual Help Uni-versity DALTA in de Filipijnen. In 2002 verscheen zijn boek Civilistisch Manifest, wat gepaard ging met de oprichting van een eigen beweging Civilistisch Appel met als doel terugkeer naar een ‘beschaafd Nederland’. Vanuit Brugge bestookte hij de Nederlandse media met opinies over religie, Europa en de wereldpolitiek. Hij was een veelgevraagd spreker. Over deze beweging en haar publicaties las u meer in onze Nieuwsbrieven Joris van Severen 2004/4, 2009/4, 2010/2 en 2012/2.

 

 

Een frontgenoot van Joris van Severen

aan het IJzerfront, officier aan het Oostfront? (2)


Maurits Cailliau

 

In de Nieuwsbrief Joris van Severen, nr. 2/2009 troffen we bovenstaande titel voor de eerste maal aan op pp. 17-19, ook toen gevolgd door een vraagteken. We verhaalden toen hoe Joris van Severen het aan het IJzerfront best kon vinden met de Franstalige kapitein Frankignoul, zoals bleek uit de daar aangehaalde fragmenten uit de oorlogsdagboeken van Joris van Severen.

Ondertussen dienen we het eertijdse vraagteken achter onze titel niet langer te handhaven, zoals we uit wat volgt menen te kunnen besluiten. Kapitein J.J. Frankignoul had in de jaren van het interbellum als beroepsofficier carrière gemaakt binnen het Belgische leger. Bij het ingaan van de 18-daagse Veldtocht van mei 1940 bekleedde hij de rang van kolonel en was hij stafchef binnen het 1e Legerkorps van het actieve leger, waarvan luitenant-generaal Alexis vander Veken de bevelhebber was (na te slaan op: www.18daagseveldtocht.be ).

Als gevolg van de capitulatie kwamen de Vlaamse officieren in Luckenwalde terecht, waar ze de Luitenant De Winde-kring stichtten. De Franstaligen, waaronder Jules Frankignoul, belandden in het Oflag te Prenzlau.

Toen Léon Degrelle, na het afkondigen van Operatie Barbarossa – de Duitse inval in de Sovjetunie – het Waals Legioen opstartte kon hij de Belgische beroepsofficier Lucien Lippert (°1913) bereid vinden het bevelhebberschap op zich te nemen. Lippert sneuvelde evenwel op 12 februari 1944 aan het Oostfront.

Het is in het verhaal van diens opvolging aan het hoofd van het Waals Legioen dat de naam van J. Frankignoul weer opduikt. De Duitsers wilden perse een Belgisch beroepsofficier voor deze rol. Hij behoorde met generaal Lambert Chardome en kapitein-commandant Lakaie tot de gegadigden. Beide laatstgenoemden werden uit het Oflag vrijgelaten om op 6 juni 1944 te Berlijn een gesprek te hebben met Gottlob Berger en Léon Degrelle, waarna ze in verlof konden gaan.

Eind juli zou Chardome – wiens echtgenote een rol vervulde binnen het verzet! - zich opnieuw als krijgsgevangene melden met het verzoek weer geïnterneerd te worden in Prenzlau. Gezien hij evenwel niet langer als krijgsgevangene geboekt stond kon dit echter niet. Na tussenkomst van Degrelle kon hij, samen met Frankignoul, genieten van een gunstregime. Voor de rest van de oorlog logeerden beiden als persoonlijke gast van Degrelle te Potsdam. En dit niettegenstaande beide officieren in laatste instantie hadden afgezien van een engagement binnen het Waals Legioen.

Het zou uiteindelijk majoor Franz Hellebaut zijn – in mei 1940 stafchef van de 2e divisie van het Belgisch leger - die de gesneuvelde Lucien Lippert opvolgde als bevelhebber van het Waals Legioen.

Alvast heeft dit afstand nemen voor kolonel Jules Frankignoul niet kunnen beletten dat hij na de oorlog gedegradeerd werd, zoals we uit onze raadpleging van zijn dossier in het archief van het Legermuseum reeds konden vaststellen. Dit niettegenstaande hij - net als de andere Belgische officieren die wel dienst deden in het Waals Legioen - in de overtuiging leefde dat dit engagement de goedkeuring wegdroeg van hun opperbevelhebber koning Leopold III.

Allicht verklaart dit laatste mede waarom nogal wat Franstalige Belgische officieren – en wat rang en stand betreft niet van de minsten – een engagement binnen het Waals Legioen aangingen of minstens overwogen hebben, waarbij de eerder dubbelzinnige houding van Leopold III de verwarring ongetwijfeld in de hand heeft gewerkt.

Hoe ook, de frontvriend van Joris van Severen tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam dus niet aan het Oostfront terecht!

____________________

Deze aanvullende gegevens danken we aan Bruno Cheyns, de auteur van Léon Degrelle. De Führer van Bouillon, (Uitgeverij Vrijdag, 2017, pp. 419-420).

 

 

Sprokkels


 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeldt worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

 

 Van dezelfde auteur – of van een plagiaatpleger?

“(…) En 2002, lors d’un colloque sur Joris van Severen, Bart de Wever a affirmé que ce ‘premier fasciste flamand’, chef du Verdinaso fasciste d’avant-guerre, n’était pas antisémite. Pourtant, les articles antisémites ont paru avec la régularité d’une horloge bavaroise dans le journal officiel du parti. Les Juifs y étaient ainsi présentés comme des ‘étrangers d’une sorte très dangereuse’. Lors du congrès anversois du Verdinaso d’avril 1937, l’on affirma que ‘là où le Juif s’installe, l’air devient insup-portable’. Et aussi ‘le danger juif grossit chaque jour. La contre-offensive doit être mise en œuvre avec plus de vigueur que jamais’. Cette ‘contre-offensive’ fut mise en œuvre en 1942: rafles et déportation pour assassinat de masse. Il n’y a qu’une seule conclusion possible: Van Severen était le leader d’un parti radicalement antisémite. En 2014, le député N-VA Koenraad Degroote fit pourtant encore le discours d’accueil lors du colloque Joris van Severen, comme bourgmestre local. Il n’avait pas l’exclusivité de l’aveuglement: en 2010, le ministre fédéral Stefaan Declerck fit encore déposer une gerbe devant la maison brugeoise du chef de ce parti anti-sémite (…)”

___________________

Bron: http://www.lalibre.be/debats/opinions/paves-de-la-memoire-a-anvers-l-occasion-manquee-pour-bart-de-wever-opinion-5a733b7acd70f924c7c7ef55. Ook voor deze auteur of plagiaatpleger geldt onze hoger vermelde aanbeveling.

 

De Vlaamse Beweging uitgeblust

“(…) Onze toekomst ligt niet langer alleen besloten in het Koninkrijk België, bovendien is het mogelijk gebleken, iets waar noch Maurits Coppieters noch Hugo Schiltz van hadden durven dromen, maar het wel al zagen aankomen, dat Vlaamse politici, ambtenaren, magistraten de dienst zouden gaan uitmaken in dat koninkrijk dat vanouds Frans leek en waar men vooral goed tweetalig diende te zijn om iets in de pap te brokken te hebben. Alleen al die fenomenale omkering van de verhoudingen maken duidelijk dat een inzicht van Joris van Severen, van Frans van Cauwelaert ook en van Manu Ruys vorm kon krijgen: Vlaanderen diende zich te bedienen van de Belgische machtsinstrumenten om te emanciperen. (…)”

________________

Bron: Bert Haers, op: https://doorbraak.be/terugkijken-in-verwondering/