> nieuwsbrief > 2018 - nr 3
Inhoud
      
      
      
      
      
      
      
      
      
      
Hernieuwen
              ledenbijdrage voor 2018
De hernieuwing van de ledenbijdragen voor 2018 verliep
        traditiegetrouw vlot. Toetreden kan nog steeds, mits overboeking
        van de ledenbijdrage. Even herinneren: de minimumbijdrage blijft
        ongewijzigd en bedraagt 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u
        de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van
              Severen – het 22e al – in de meimaand en
        van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief
              Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35
        € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening graag via
        onze rekening IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v.
        Studiecentrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900
        Ieper. 
GDPR: Mogen wij u
            blijvend op de hoogte houden?
Op
        25 mei trad de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming
        (GDPR) in werking. We maken gebruik van uw e-mailadres om u in
        te lichten over onze activiteiten. Uw gegevens hebben we
        verzameld n.a.v. een eerder contact. Met dit bericht willen we u
        erop wijzen dat u op elk ogenblik het recht hebt om uw
        e-mailadres uit onze mailinglijst te verwijderen via een simpele
        e-mail. Uw gegevens worden niet met derden gedeeld en zijn
        opgeslagen in een beveiligde omgeving. Onze volledige
        privacyverklaring vindt u op www.jorisvanseveren.org 
Scriptieprijs Studiecentrum Joris van Severen
Het Studiecentrum
          Joris van Severen is een vereniging die de studie naar de
        persoon en de ideeën van Joris van Severen (1894-1940) wenst te
        bevorderen. In de loop van de afgelopen decennia is daartoe een
        archief aangelegd rond Joris van Severen en zijn bewogen
        politieke loopbaan, in het bijzonder het Verbond van Dietse
        Nationaal-solidaristen (Verdinaso). Dit archief is in 2000
        overgedragen aan de universiteitsbibliotheek van de Katholieke
        Universiteit Leuven en werd aldaar ondertussen grotendeels
        geïnventariseerd door dr. Bart Coppein. 
Het doel van de archiefoverdracht was om de
        wetenschappelijke studie over Joris van Severen en het Verdinaso
        te stimuleren. Het Studiecentrum wil deze studie actief gaan
        bevorderen door het instellen van een scriptieprijs voor
        studenten, waar een geldbedrag van 500 € aan is
        verbonden. 
Graag zouden we iedereen willen vragen om deze
        scriptieprijs onder de aandacht te brengen van studenten en van
        de bij u bekende professoren. Het Joris van Severen-archief aan
        de KU Leuven is nog deels onontgonnen en een wetenschappelijke
        biografie ontbreekt vooralsnog. Er is met andere woorden sprake
        van historisch onontgonnen terrein en ook ideologisch roept de
        persoonlijkheid van Joris van Severen nog steeds veel vragen op
        rond zijn politieke ontwikkeling. Ook is er nog nauwelijks iets
        bekend over de samenstelling van zijn aanhang. 
Op basis van minimaal twee inzendingen zal een
        commissie binnen het Studiecentrum de prijs al dan niet
        toekennen aan een scriptie die handelt over de persoon Joris van
        Severen, het Verdinaso of één van de naoorlogse
        Nachfolge-bewegingen. De scriptie hoeft niet noodzakelijk een
        eindscriptie te zijn, maar dient minstens vijftien A4-pagina’s
        omvatten. Het Studiecentrum Joris van Severen zal de uitreiking
        van deze scriptieprijs gepast omkaderen en de auteur de
        gelegenheid bieden om de scriptie te publiceren in het jaarboek
        van het Studiecentrum. De auteur zal een exemplaar van het
        jaarboek en tien nadrukken ontvangen. Mocht u nog vragen of
        opmerkingen hebben, aarzel dan niet om contact met ons op te
        nemen. 
Voor de beoordelingscommissie, Drs. R.A.B. Bruijns,
        p/a Secretariaat Studiecentrum Joris van Severen,
        Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper. Epost: maurits.cailliau@skynet.be
        
Ten geleide bij het Jaarboek Joris van Severen 2018
Met deze aflevering zijn we aan het 22e Jaarboek Joris van Severen
        toe. Vooreerst brengt Romain
          Vanlandschoot de slotbijdrage van zijn reeks die terecht
        een verfijnde biografie van Joris van Severen genoemd kan
        worden. Met dit tweede afsluitende deel “Wij
              beleven de mislukking van het parlementarisme’ – Joris van
              Severen 1926 – mei 1927, sluit de auteur
        het decennium 1917-1927 af. Toen was het voor iedereen duidelijk
        geworden dat Van Severen de Rubicon voor goed overstak en vanaf
        dan zijn eigen weg zou gaan.
Dat Joris van Severen
        gedurende zijn ganse actieve politieke leven zowat voortdurend
        in geldnood verkeerde bij het realiseren van zijn plannen en het
        financieren van zijn publicaties – als De West-Vlaming en
        later Hier Dinaso! -
        is algemeen bekend. Dat hij daarbij, als de nood weer eens te
        hoog werd, beroep kon doen op kapitaalkrachtige medestanders is
        dit evenzeer. Met De briefwisseling van
              Lodewijk Masfranckx met Joris van Severen (1929-1936)
        brengt Kristof Papin
        een van die mecenassen ter sprake wiens naam sindsdien tussen de
        plooien van de geschiedenis gevallen is.
Uit een recent in
        Duitsland verschenen studie rond de Conservatieve Revolutie en
        de figuur van de Oostenrijkse denker Othmar Spann, blijkt dat er
        dwarsverbanden bestonden tussen zijn kringen en het Verdinaso. Maurits Cailliau poogt
        in  Het
              Nationaalsolidarisme versus het Nationaalsocialisme in de
              optiek van Othmar Spann deze verbanden
        ietwat op te helderen, mede door het schetsen van Spanns
        maatschappelijke inzichten en leer.
‘Le Sud’ was een
        Franstalige weekblad dat in de jaren ’30 verscheen onder de
        redactie van een naam die in de literatuur rond het Verdinaso
        wel eens vaker opduikt. Kristof
          Papin speurde na hoe dat feitelijk zat met de sympathieën
        van de hoofdredacteur ten overstaan van Joris van Severen en
        zijn beweging. In Het Iepers weekblad ‘Le Sud’ van Charles
              van Renynghe de Voxvrie en
              diens verhouding tot het Verdinaso (1934-1939)
        maken we daarmee nader kennis
Het
        toeval wil dat recent in het Centraal Museum te Utrecht - van 18
        november 2017 tot 18 maart 2018 - een fel opgemerkte
        tentoonstelling liep, met als thema De wereld van Pyke Koch,
        met aankondiging in volgende bewoordingen: “In de
        tentoonstelling wordt Kochs werk getoond in de context van dat
        van zijn tijdgenoten (…). Daarnaast schetsen korte
        documentaires, samengesteld door Ad van Liempt, tijdsbeelden. Op
        deze manier beoogt de tentoonstelling een dieper inzicht te
        geven, zowel in Kochs kunstenaarschap als in de politieke
        complexiteit van het Interbellum, de periode tussen de beide
        Wereldoorlogen. En daarmee ook Kochs bekentenis tot het fascisme
        in perspectief te zetten en bij te dragen aan de nuancering van
        het debat over ‘goed’ of ‘fout’ dat sinds 1945 niet is verstomd
        (…).” Pieter Jan
          Verstraete had deze kunstschilder – en Nederlandse Dinaso
        - al eerder in het vizier, zoals blijkt uit zijn Pyke Koch: een fenomeen.
Onze enige kennis
        omtrent het reilen en zeilen van het Verdinaso onder de
        taalgrens waren we tot nog toe verschuldigd aan de
        licentiaatsthesis van Patricia Janssens aan de Luikse
        universiteit. Ruud
          Bruijns brengt omtrent dit onderwerp nieuw licht van onder
        de korenmaat met zijn Het Verdinaso en de
              Romaanse gouwen. Daarin gaat hij ook na in
        hoever de ideeën van Joris van Severen ook een voedingsbodem
        vonden bij mensen uit de Rex-beweging en het Légion National.
Indien
        er een publicist is die met kop en schouders boven de anderen
        uitsteekt, waar het er op aankwam leven en werkzaamheid van
        Joris van Severen en diens beweging in de kijker te stellen, dan
        wel Arthur de Bruyne (1912-1992). En indien er een tijdschrift
        is die steeds bereid was z’n kolommen daarvoor open te stellen,
        dan was dit ’t
          Pallieterke. De jaarboekredactie heeft die bijdragen –
        hopelijk zonder al te veel hiaten – opgelijst in Arthur
              de Bruyne over Joris van Severen.
Tot
        nog toe kwamen twee toneelstukken over Joris van Severen tot
        stand. Het eerste was dit van Antoon van Vlemmeren Joris
              van Severen, documentair drama, dat in 1994
        door het Roeselaarse Gudrun Comité meermaals opgevoerd werd
        binnen de unieke locatie van het theater in de Lakebosschen en
        later ook in het Cultureel Centrum te Wakken. Het vormt de
        omvangrijkste bijdrage tot dit jaarboek.
Een
        tweede toneelstuk, met Bruno de Vuyst en Walter Tillemans als
        auteurs, over Joris van Severen werd in 2005 – met als titel De nacht leek wel een
          verzinsel - door het Antwerpse Raamtheater op de planken
        gebracht. Afsluitend komt Aleide Dierick aan het
        woord met het gedicht Abbeville -
              Tombe van Joris van Severen.
Ook voor deze editie van
        ons jaarboek konden we andermaal rekenen op de gewaardeerde
        medewerking van Frederic van Waeijenberge als onmisbare
        tekstcorrector. 
        
Errata: op p. 58, 3e
        alinea staat foutief Herman
        van Goethem vermeld als de pleger van het voorwoord bij de
        studie van Maria de Langhe. Dat moet uiteraard diens vader Fernand van Goethem
        zijn! Herman is eerst in 1958 geboren. 
Toespraak namens het Abbevillecomité 19 mei 2012 door Stefaan Coudenys, voorzitter
Het is 72 jaar voorbij de
        gebeurtenissen van mei 1940. Op deze muur zijn ter eeuwige
        gedachtenis de namen van vier slachtoffers aangebracht van een
        drama dat nooit had mogen plaatsvinden. Ze werden met nog 17
        anderen vermalen door gebeurtenissen die hun leven ver
        overstegen. Zonder enige verklaring of reden opgepakt in de
        chaotische meidagen van 1940 werden ze op transport gezet om in
        de algemene paniek na de snelle opmars van de Duitsers als
        slachtvee afgemaakt te worden. Het mag een wonder heten dat aan
        het moorden een einde werd gemaakt op het moment van diepste
        wanhoop, toen de dood voor alle 70 weggevoerden in de kiosk van
        Abbeville onvermijdelijk leek en gebed de enige troost. 
Deze vier Bruggelingen hebben
        uiteindelijk een laatste rustplaats gevonden. De erven Van
        Severen en Ryckoort kozen ervoor hun dierbaren begraven te laten
        in Abbeville, op de uiterste grens van hun geliefde Nederlanden.
        De stoffelijke resten van Maria Ceuterick en Louis Caestecker
        werden eind jaren ‘70 overgebracht naar het militaire kerkhof
        van De Panne. De naast- en nabestaanden van de slachtoffers
        blijven tot op van-daag worstelen met het verleden. 
Terugblikkend vanuit de veiligheid
        van het heden is het makkelijk de wereld op te delen in goed en
        kwaad. De Tweede Wereldoorlog is in deze morele afrekening een
        toonbeeld van een ethische oorlog: goed tegen kwaad. En ieder
        die door de slechterik gedood wordt is een held; elkeen die door
        kogels van de ‘juiste’ kant viel, niets meer dan ‘collateral
        damage’. Spijtig, maar helaas en onvermijdelijk in de turbulente
        tijden van toen. Geen wonder dat het onmogelijk bleek deze vier
        Bruggelingen als oorlogsslachtoffers te beschouwen en hun namen
        bij te schrijven in de gedenkplaten hier even verder in de
        Kartuizerinnenstraat: elke grijsnuance moet onvermijdelijk
        verdwijnen uit een simplistisch verhaal van wit en zwart. 
Heel deze geschiedenis toont helder
        aan dat iedereen tot de meest afgrijselijke wandaden in staat
        is. Zelfs in die rechtstaten die België en Frankrijk minstens in
        naam toch waren, bleek het mogelijk de grens tussen
        menselijkheid en barbarij te overschrijden. De rede ruimde baan
        voor kogels en geweerkolven. Hoe eenvoudig bleek het een
        mensenleven te smoren in bloed. De vraag die elk jaar op deze
        herdenking gesteld moet worden: hoe zeker zijn we zelf van ons
        eigen grote gelijk? Hoe zeker kunnen we er zelf van zijn dat we
        ons nooit laten verleiden door het Kwaad. Het is een vraag van
        persoonlijke verantwoordelijkheid en van structuren. Het verhaal
        van deze vier Brugse slachtoffers van Abbeville speelt op deze
        beide vlakken. Het is een zeer persoonlijk verhaal van verlies
        en wanhoop en van verlossing voor de overledenen, die hen voor
        altijd zal tekenen. Tegelijk leert het ons dat het vernis van
        beschaving heel snel verdwijnen kan in de wervelwind van de
        geschiedenis. 
Het heden wordt gebouwd op
        fundamenten van het verleden. Een juiste blik op dat verleden
        kan ons ervoor behoeden blind in dezelfde barbarij te vervallen.
        Ziehier het belang van Eeuwige Gedachtenis.
Homilie herdenkingsmis te Brugge door E.H. Roeland van Steenkiste
“Ze werden allen vervuld van de
        heilige Geest en zij begonnen te spreken in vreemde talen…” Zo
        verhaalt Lucas in de Handelingen van de apostelen over het
        wonder van Pinksteren. Als we het hebben over een vreemde taal
        denken we aan een taal die niet de onze is. Veronderstel dat
        hier iemand in deze kapel zit die nog nooit met het geloof in
        aanraking is gekomen. Ik denk dat hij zal zeggen: er wordt hier
        een vreemde taal gesproken.
Wie niet gelooft, wie het
        contact met het geloof kwijt is geraakt, verstaat niet de helft
        van wat hier gezegd wordt. In ons geval komt er nog een taal van
        een gans andere orde bij. Wie hier vandaag aanwezig zou zijn,
        zonder de minste vermoedens waarom en voor wie wij hier
        piëteitsvol samenzijn, zou zeker en vast niets begrijpen van wat
        hier gezegd wordt.
Wie kent Joris van Severen nog?
        Wie weet waarvoor hij geleefd en geijverd heeft? Wie weet nog
        wat hem bezield heeft? Wie kent die zwarte bladzijde uit de
        geschiedenis van dit land, moreel en in geweten nog altijd
        verantwoordelijk voor de laffe doodslag op Joris van Severen,
        Jan Ryckoort en hun lotgenoten te Abbeville.
Wat we hier, geïnspireerd door
        de boodschap van Jezus Christus, verkondigen mag gehoord worden.
        Wat hier over Joris van Severen wordt gezegd, mag gehoord
        worden. 
Ik keer terug naar het verhaal
        in Handelingen: “ze werden allen vervuld van de heilige Geest en
        zij begonnen te spreken in vreemde talen”. Lucas vervolgt,
        “naargelang de Geest hun te vertolken gaf”…
Het gaat om een taal die Gods
        Geest hen te vertolken geeft…
Een taal die zich onderscheidt
        van alle andere talen.
De taal van Gods Geest is de
        taal van de goedheid.
De taal van Gods Geest is de
        taal van de vreugde.
De taal van Gods Geest is de
        taal van de vrede.
De taal van Gods Geest is de
        taal van het milde erbarmen.
Het is de taal van het geduld,
        van de vergeving, van de verzoening altijd weer. Kortom, de taal
        van Gods Geest is de taal van de liefde, niets meer, niets
        minder. 
Niemand maakt mij wijs dat
        Joris van Severen en zijn medestanders daar oog noch oor naar
        hadden. Het Verdinaso kenmerkte zich door hoogstaande idealen:
        het herstel van de Nederlanden, een machtig Gemenebest, een
        Prinsenvolk, onaantastbaar aan zijn grenzen, kloek en tuchtvol
        aaneengesloten binnen zijn grenzen.
Wij herdenken Joris van
        Severen, een man naar Gods hart omwille van zijn geloof in zijn
        grootse idealen.
Wij herdenken Joris van
        Severen, een man naar Gods hart omwille van zijn hoop op de
        morele, godsdienstige opstanding van Dietsland.
Wij herdenken Joris van
        Severen, een man naar Gods hart omwille van zijn liefde voor het
        Prinsenvolk der oude Nederlanden. 
Joris van Severen en zijn
        lotgenoten verdienen het dat wij zeggen en doen waarvoor wij
        staan: een herboren Prinsenvolk der Nederlanden waar uit d’ oude
        bron nieuw leven vloeit, omdat wij fier, vol vroom vertrouwen,
        met nooit gebroken moed ons land heropbouwen, tot statig als een
        eik voor ónze God ons volk herbloeit.
Grafrede bij herdenking op 20 mei 2018 te Abbeville "Joris van Severen leeft verder" door voorzitter Stichting Joris van Severen Luc Seynaeve
Aan Guido Gezelle werd de vraag
        gesteld: "Is er leven na de dood?". Hij antwoordde: "Gedenk, o
        mens, één stonde, de dood is leven!" Niets is minder waar voor
        wat Joris van Severen betreft. 78 jaar na zijn dood leeft hij
        volop verder. Onze aanwezigheid hier is de beste illustratie.
Aan
              het graf op 20 mei 2018
Joris
        van Severen leeft verder door zijn ideeën. Precies door zijn
        ideeën is hij in Abbeville terechtgekomen en vond hij er de
        dood. Precies door zijn ideeën leeft hij verder in ons allen.
Het
        ideeëngoed van Joris van Severen is politiek "uniek". Hierbij
        wil ik een aantal markante items naar voor brengen, uiteraard
        steeds in beschouwing met het toenmalige maatschappelijke
        tijdskader.
Hij
        is een "nationalist". Hij evolueerde van een Vlaams-nationale
        reflex tot een Heel-Nederlandse gedachte. Een natie, België,
        Nederland en Luxemburg, op basis van een staatsvisie die
        uitstijgt boven het provincia-lisme en het klein Vlaams
        Nationale denken én dit boven de partijgre-zen heen.
Hij
        is een “individualist". Doch met oog voor de bredere
        maatschappe-lijke context." Plus est en vous" is zijn leidraad.
        Het individu denkt best en handelt best in functie van de
        gemeenschap.
Hij
        is een ”democraat" vanuit een leiderspositie. Partijgrenzen zijn
        eerder obstakels en het algemeen belang wordt behartigd door de
        leider en de corporatieve gedachte in het algemeen. Vandaar zijn
        bekende uitspraak: "De Prins in zijn Raden; het Volk in zijn
        Staten".
Hijs
        is een "conservatief". Hij is geen reactionair. Hij beoogt een
        nieuw samenlevingsmodel niet om het behoud van een vroegere
        maatschappelijke orde maar wel een samenlevingsmodel dat
        vernieuwend is op basis van waarden die tijdloos zijn en
        onveranderlijk zijn.
Hij
        is een "uiterst bekwaam politicus". Joris van Severen voelt de
        politiek. Hij zoekt naar binding, dit op basis van vrijheid. Hij
        zoekt naar eenheid, volledigheid dat alle dualismen én
        splitsingen uit de weg wil gaan.
Hij
        is "een Christen, een katholiek". In zijn visie primeert de
        mens. Het diepblauwe liberalisme is tè liberaal. Het socialisme
        beperkt de vrijheid. Zijn Verdinaso kiest voor een corporatieve
        orde waarbij de mens "prioriteit" kent. Familie, beroep,
        corporaties zijn de steunpilaren van een solidaristische
        volksgemeenschap. Liberalisme en socialisme domineren het
        individu. Het kapitalisme enkel gebaseerd op winstbejag kiest
        enkel voor zakelijke waarden én heeft te weinig aandacht voor
        geestelijke waarden. Het socialisme maakt van de materiële
        welvaart zijn hoogste doel én doet afbreuk aan de menselijke
        waardigheid.
 Aan
              de kiosk te Abbeville op 20 mei 2018
          
Hij
        is geen “fascist". Zijn gedachtengoed komende uit de katholieke
        sociale visie én het conservatief-revolutionaire denken is
        precies tegengesteld aan het fascisme. De "staat" staat in
        dienst van het individu én is niet zoals bij het fascisme een
        grote totalitaire alles opslorpende staat. Joris van Severen
        bekritiseert het fascisme: "La patrie n'est pas Dieu". Met andere woorden: de staat en
        de natie staan in dienst van de mens.
Hij
        is "een dromer". Jawel, het niveau van een Martin Luther King.
        Hij doomt van een Benelux. Hij is een pragmaticus in functie van
        het bereiken van zijn doel: een Heel-Nederlandse gemeenschap. De
        flamingante taalstrijd erkent hij, doch hij wil die open
        trekken. Taal- en staatsgrenzen kunnen elkaar best doorkruisen.
        Het einddoel is het herstel van de 17 Provinciën.
Doelbewust
        heb ik dit geheel nog even willen noemen om recht te doen aan de
        persoon van Joris van Severen. Neem deze gedachten mede
        huiswaarts én geef de boodschap door. Dit precies betekent "de
        dood is leven".
Joris van Severenherdenking te Brugge en Abbeville
Ieder jaar worden in Brugge en Abbeville
        Joris van Severen, Jan Ryckoort en hun lotgenoten door
            comités herdacht, ze kwamen om door Franse
        soldaten in 1940 te Abbeville. Van Severen is een icoon uit de
        Vlaamse én Nederlandse beweging en zal zonder twijfel bij velen
        bekend zijn, hoewel wellicht niet al zijn filosofische en
        politieke opvattingen. Re-Act kon dit jaar aanwezig zijn bij
        deze herdenking en iets proeven van de sfeer, de toespraken en
        de ideeën van de persoon Van Severen die er nog steeds leven.
        Daarbij nam de voorzitter van de Stichting Joris van Severen Luc
        Seynaeve de tijd om onze lezers voor de microfoon iets te
        vertellen over deze herdenking.
Dit jaar viel de herdenking in het
        pinksterweekeinde, evenwel werkt men ieder jaar een vast
        programma af. Een rondleiding langs enkele plaatsen die in het
        leven van de Brugse Abbeville-slachtoffers een rol hebben
        gespeeld. Vervolgens naar de toegangspoort tot het Bourgoensche
        Cruyce, het voormalige woonhuis van Joris van Severen in de
        Wollestraat te Brugge. Daar memoreert een gedenkplaat de namen
        van de vier Brugse slachtoffers van het Bloedbad van Abbeville.
        Hier werd stilgestaan bij het drama en werden twee toespraken
        gehouden en kransen gelegd, daaronder ook een korte
        uiteenzetting van de Brugse schepen Philip Pierins die sprak
        namens het bestuur van de stad zelf.
In de namiddag was er in de knusse
        Onze-Lieve-Vrouw-van-Blindekenskapel te Brugge een Heilige Mis,
        met mooie woorden van de pastor over de vermoorde Joris van
        Severen en zijn lotgenoten, dit alles werd begeleid door
        Gregoriaanse liederen. Na deze plechtige gebeurtenis was er een
        receptie geregeld voor alle aanwezigen, Luc Seynaeve
        beantwoordde daar enkele vragen van Re-Act over Joris van
        Severen en deze herdenking. Op de site valt ook dit vraaggesprek
        te beluisteren.
Zoals
        reeds eerder vermeld is de hier gepubliceerde foto van De
        Dukenburg afkomstig uit de nalatenschap van Ernst Voorhoeve. Aan
        deze persoonlijkheid is al eerder aandacht besteed in t'Oud Groesbeek in woord en
          beeld' en in 'Groesbeek
          1935-1945. Crisis en Oorlog'. Dit gezien zijn grote
        verdiensten voor de Groesbeekse arbeidersjeugd, verricht tijdens
        de beruchte crisisjaren van de jaren dertig. 
De
        oplossing van de maatschappelijke problemen dacht Voorhoeve te
        vinden in de doelstellingen van een nieuwe politieke partij: het
        Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen, dat in oktober 1931
        was opgericht door een Westvlaamse notariszoon, Joris van
        Severen. 'Dietsland' was voor hem Vlaanderen plus Nederland, een
        gedachte die Voorhoeve aansprak en van welk Verbond hij in 1933
        lid werd. Dit verbond, het Verdinaso, was een fascistische
        autoritaire beweging met antisemitische trekken. Wat Voorhoeve
        daarin aantrok moet vooral de 'Dietse gedachte' zijn geweest. In
        Nederland bleef het Verdinaso van marginaal belang: het leden
        aantal bedroeg in december 1933 maar172 leden. Later zijn dat er
        enige honderden meer geworden; in ieder geval had Voorhoeve
        weten te bereiken dat zijn Nederlandse afdeling van het
        Verdinaso in 1935 niet minder dan 172 leden in Groesbeek telde.
Na een
        mislukte fusiepoging met een andere fascistische partij is het
        Verdinaso in november 1940 opgegaan in de NSB, waar Voorhoeve de
        propagandaleider van Mussert werd. Het Verdinaso was toen
        definitief verdwenen, ook in Groesbeek.
In
        genoemde boeken is getracht zijn leven en werken in Groesbeek te
        beschrijven zonder al te veel aandacht te besteden aan zijn
        politieke activiteiten, waarmee hij landelijke bekendheid kreeg.
De
        lezer die zich hierin verder wil verdiepen kan te rade gaan in
        de publicaties van Dr. L. de Jong 'Voorspel' 1969, Wim
        Zaal ‘De Nederlandse
          fascisten' 1973 en in het boek van Hermine Michel-Ypma 'Levensbeeld van Ernest
          Michel' 1981.
Ernst Voorhoeve, de eerste plaatselijke
              sociaal werker
Ernst
        Voorhoeve was geboren in 1900 te Rotterdam en hij kwam in 1927
        in Groesbeek wonen. Samen met zijn vrouw betrok hij een oud
        boerderijachtig gebouw aan de Burg (…). Hier zou de familie
        Voorhoeve tot 1937 blijven wonen. Het huis is tijdens de
        oorlogsperiode 1944-45 zwaar beschadigd en gesloopt (…). 
Na zich aanvankelijk toegelegd te hebben op
        beeldhouwen en andere artistieke activiteiten, ontpopte hij zich
        als een sociaal bewogen mens die zich het lot van de verpauperde
        Groesbeekse arbeidersjeugd bijzonder aantrok.
De
        omstandigheden waaronder hij deze aantrof wordt beschreven in de
        doctoraalscriptie Geschiedenis van Antoine van Boxel, Nijmegen
        1982. Titel 'Valt aan
          kameraden... toe dan, het is oorlog, een politieke biografie
          van Ernst Voorhoeve'. Enige citaten:
De
        gemeente Groesbeek, in oppervlakte een van de grootste in
        Nederland, herbergde een bevolking waarvan de herkomst niet
        geheel duidelijk is en aanleiding heeft gegeven tot veel
        gissingen.
Duidelijk
        is voor menigeen wel dat zij leefde volgens 'ongewone toestanden
        en normen'. De geïsoleerde ligging van de gemeente en het
        bijzonder stelsel van eigendomsverhoudingen en rechtspraak
        zouden hieraan ten grondslag kunnen liggen. Deze factoren
        droegen er toe bij dat zich in de buurtschappen de 'Stekkenberg'
        en de 'Bruuk' gesloten gemeenschappen vormden, met alle
        kenmerken van dien. Geringe mobiliteit, huwelijken binnen de
        eigen gemeenschap, eigen conflictbeheersing enz.
Sociaaleconomisch
        was de toestand in Groesbeek rond 1930 verre van rooskleurig. Op
        het dorp zelf was zo goed als geen industrie, van oudsher moest
        buiten de woonplaats naar werk worden gezocht.
Het
        was vooral de grote groep ongeschoolde arbeiders die het zwaarst
        door de economische crisís werd getroffen. (…) (p. 66)
Voor
        een sociaal bewogen man als Ernst Voorhoeve was Groesbeek dus
        een dankbaar werkterrein. Volgens hem was de misère te wijten
        aan het gebrek aan industrie, maar vooral aan het ontbreken van
        vakkennis. Scholing, dat wil zeggen vakonderwijs zou een
        oplossing bieden. Hij kwam op het idee van huisnijverheid, in
        combinatie met zijn eigen bezigheden: houtsnijden, dat wil
        zeggen een aantal avonden in de week aan arme jongens
        huisnijverheid leren. In zijn eigen atelier was hij inmiddels
        met die activiteit begonnen, toen hij eind oktober 1930 zijn
        plannen in de openbaarheid bracht. Als gelovig katholiek stelde
        hij zijn werk onder bescherming van de Gelukzalige Don Bosco.
De
        bisschop ging met het plan akkoord en op 7 december 1930 volgde
        de oprichtingsvergadering van de Don Bosco-stichting. De
        oprichters waren naast Voorhoeve en de burgemeester, onder meer
        de voorzitter van de Boerenbond J. Bons, pastoor Rovers,
        hoofdonderwijzer Joh. Tervoort en Bertie Boissevain, een vriend
        van Voorhoeve.
Hoewel
        er van de grootse plannen die Voorhoeve aanvankelijk koesterde -
        zoals de oprichting van een drukkerij voor katholieke boeken,
        meubelmakerij, etc., werd niet meer dan de beeldsnijcursus
        gerealiseerd - zat er toch gestadige groei in de stichting.
        Zowel het patronaat als de nijverheidscursus kregen steeds
        grotere bekendheid. Het aantal ledencursisten steeg tot ongeveer
        50 tegen het einde van 1932. De 'jonge en bezielde' kapelaan H.
        Hoek, die al vanaf het begin bij het werk was betrokken, werd
        geestelijk adviseur.
Landelijke
        bekendheid kreeg de Don Bosco-stichting via artikelen in 'Dux', tijdschrift
        voor priesters die zich met de vorming van de rooms katholieke
        (verder: r. k.) jeugd bezíghielden. De artikelen waren van de
        hand var J. Morel, een jezuïet, die aalmoezenier van de r.k.
        jeugd-beweging was. Deze sprak zich in zeer lovende termen over
        Voorhoeve uit: 'Begaan met de leegloperij der werkeloze en
        schoolvrije jongens kwam hij op het prachtige idee, zijn kunst
        en kunde beide ter beschikking te stellen van deze, overigens
        begaafde jongens, in de hoop, evenwel te komen tot een
        huisindustrie... en waardoor tevens gezonde religieuze
        volkskunst in den handel zou worden gebracht.'
Voorhoeve,
        zo schrijft A. van Boxel verder, bezat de eigenschap zich
        volledig voor een bepaald ideaal te kunnen geven. Het was hem
        bijvoorbeeld niet teveel om, gedurende de beruchte Groesbeekse
        kermis, huis en haard te verlaten om met zijn jongens dagenlange
        fietstochten te maken, zoals naar de Achelse Kluis.
Vakopleiding in België
Een
        wel heel bijzonder plan lanceert Voorhoeve tijdens een onderhoud
        met B&W op 6 april 1932. Hij wil een aantal leerlingen van
        de handenarbeidscursus van de Don Bosco-stichting in België een
        vak-opleiding laten volgen. De kosten van deze uitzending
        bedragen slechts 100 gulden per jaar. Voorhoeve vraagt of de
        gemeente deze kosten wil dragen, maar wegens de slechte
        financiële toestand wordt het verzoek afgewezen.

Foto Don Boscostichting 1932 met boven-links Ernest
          Michel en midden,
rechts, naast van kapelaan Simon, Ernst Voorhoeve.
Dat
        hij de jongens naar België wilde 'uitzenden' kan mogelijk te
        maken hebben met zijn politieke vrienden in dat land. Het is
        niet ondenkbaar dat zijn cursisten daar, behalve een
        vakopleiding, ook politiek gevormd zouden worden.
Scheiding der geesten
De
        eerder beschreven gedrevenheid toonde Voorhoeve ook met zijn
        aanvallen op de gevestigde macht en orde, zowel die van de
        kerkelijke als burgerlijke autoriteiten. Deze eigenschap kwam
        tot volle wasdom toen hij de politiek inging en zich sterk
        maakte voor het Verdinaso. Hij sloot zich bij deze beweging aan
        in oktober 1933 en samen met zijn geestverwanten Ernest Michel
        en Lou Manche organiseerde hij hier in februari 1934 politieke
        bijeenkomsten waarbij het stormachtig toeging.
In 'Hier Dinaso!'
        verschenen jubelende verslagen, waarbij Voorhoeve werd
        afgeschílderd als de held en redder van het Groesbeekse volk. De
        anonieme redacteur voegde hier dreigend aan toe: 'Wij
        waarschuwen bij deze al de 'Heeren' die tot dusverre ons volk in
        Groesbeek hebben misleid en verschopt, om maar een vinger naar
        Ernst Voorhoeve uit te steken. Anders zullen ze kennis maken met
        de harde vuisten van onze militanten en van onze Groesbeekse
        arbeiders die aan onze zijde zullen vechten. Weest op Uw hoede!’
        (p. 82)
Dit
        artikel en andere Verdinaso-activiteiten waren voor kapelaan
        Hoek aanleiding de bisschop van Den Bosch een brief te
        schrijven. Hij laat deze weten dat: 'Voorhoeve door het
        propageren van een vereniging die 'geweld tegen het staatsgezag
        billijkte', niet langer deel kan uitmaken van het bestuur der
        Don Bosco-stichting. ‘Gelet op de statuten kunnen alleen
        katholieken van onbesproken gedrag hierin zitting hebben'.
Tegelijkertijd
besloot
        kapelaan Hoek om Voorhoeve uit het bestuur van de Don
        Bosco-stichting te zetten en hem de toegang tot het
        verenigingsgebouw te ontzeggen. Aangezien Voorhoeve het met die
        beslissing niet eens was, liet kapelaan Hoek het slot van het
        Don Boscohuis aan de Bosstraat veranderen, daarmee Voorhoeve de
        toegang ontnemend.
De
        'scheiding der geesten' voltrok zich omstreeks 15 februari 1934,
        waarna kapelaan Hoek de kwestie moest uitleggen aan de jeugd van
        de Don Bosco-stichting. Hennie Klösters herinnerde zich: ‘de
        volgende dag werden alle jongens verzameld in het
        gymnastieklokaal van de school - zo noemde men dat lokaal maar
        gymnastiek was er nooit - kapelaan Hoek richtte het woord tot
        ons: 'Grote mensen’, zo begon hij,’ grote mensen kunnen ook
        weleens kwaad doen, enz.'. ‘Dat grote mensen ook wel eens kwaad
        konden doen was voor ons, de jongsten, een schokkende
        mededeling'. Er ontstonden twee kampen in het dorp, vóór en
        tegen Voorhoeve. Zijn volwassen medestanders roerden zich in
        zijn politieke beweging. Voor de jongeren richtte hij een eigen
        jeugdbeweging op, het ‘Jong Dinaso', voor jongens van 12 tot 16
        jaar. De leden hiervan waren hoofdzakelijk afkomstig van de
        Stekkenberg en uit de Bruuk. 
Dat
        deze en oudere leden, overtuigde aanhangers waren blijkt onder
        meer uit de notulen van de raadsvergadering 5 juni 1934.
        Raadslid Kosrnan brengt aan de orde dat: 'des Zondags aan de
        kerk op de Horst last wordt ondervonden van
        Dínaso-propagandisten en dat ordeverstoríng dreigt',
        politietoezicht wordt nodig geacht.
Van handarbeidles en huisvlijt naar een
              betere toekomst
Toen
        de breuk tussen de r. k. kerk en Voorhoeve ontstond was deze
        ruim 4 jaar bezig met zijn handarbeidlessen, tijdens welke
        periode hij ongetwijfeld met de cursisten gesproken zal hebben
        over de slechte sociale verhoudingen.
Aan de
        katholieke grondslag van de stichting heeft hij echter nooit
        getornd, integendeel. De jongens, ruwe bolsters-blanke pit,
        moesten voor ze begonnen de pet afzetten en bidden. iets wat ze
        blijkbaar niet zo gewoon waren. Want, zo, vertelde één van de
        jongens later; 'wij moesten vóór de handenarbeíd begon, een Onze
        Vader en een Weesgroetje bidden: en dat was nogal wà vur enne
        Stekkenbergse jong, ien den tied.’
Na het
        bidden werd er flink gesneden, hoofdzakelijk kruisbeelden,
        kerstgroepen en heiligenbeelden. Mooie werkstukken werden in
        Nijmeegse winkels te koop aangeboden.
Voorhoeve
        hield de winst nauwkeurig bij en de dubbeltjes en de kwartjes
        werden bijgeboekt op spaarbankboekjes die op naam van de jongens
        bij de Boerenleenbank waren geopend. Ernst Voorhoeve bewaarde de
        spaarboekjes en in overleg met hem kon soms, na lang sparen, ‘n
        neeje boks' worden gefinancierd.
Uitblinkers
        probeerde Voorhoeve voor vervolgonderwijs op een school buiten
        Groesbeek te plaatsen, maar dit stuitte op verzet van de ouders.
        Sommigen hadden er geen geld voor en anderen meenden dat het
        niet paste bij hun milieu. De meeste ouders van de jongens waar
        Voorhoeve zich voor inzette waren sterk gebonden aan de
        buurtmentaliteit, hetgeen de ontwikkeling van de kinderen niet
        bevorderde. Studeren hoorde niet, 'da was vur de flauwe!’
        Voorhoeve onderkende dit euvel en ging met de ouders thuis
        praten. Het feit dat ‘enne stadse heer' met het lot van hun
        kinderen begaan was, wekte in ieder geval wel vertrouwen op.
Groot politiek draagvlak
Dit
        vertrouwen kwam Voorhoeve van pas toen hij leden ging werven
        voor zijn plaatselijke afdeling van het Verdínaso ofwel het
        Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen. In juni 1934 bedroeg
        het aantal leden in Groesbeek 107 en in de rest van Nederland
        254. (p. 84)
Tijdens
        de periode augustus 1935 tot mei 1936 werden er in Groesbeek 697
        exemplaren van 'Hier
          Dínaso!' verkocht, evenals in Den Haag. In Nijmegen 174
        nummers, Delft 628, Leiden 581 en in Utrecht 859, Amsterdam
        1720. In 1937 was het ledental 492 en in 1940 nog 425. Tot zover
        enige feiten en getallen van A. Van Boxel, waarmee aangegeven
        wordt dat de beweging landelijk aandacht trok.
Opmerkelijk
        is dat, in tegenstelling tot Groesbeek, elders hoger opgeleide
        personen, waaronder katholieke studenten, de
        Verdinaso-doelstellingen ondersteunden. In Groesbeek beperkten
        de aanhangers zich voornamelijk tot de groep ongeschoolde, en
        ongeorganiseerde, arbeiders. Hier zochten de minst bedeelden hun
        heil bij nieuwe denkbeelden, verkondigd door een welsprekende
        Voorhoeve. Behalve door armoede gedreven zal ook de zucht naar
        sensatie, iets beleven, hiermee te maken hebben. Bij de meesten
        was er geen krant en geen radio in huis, zodat
        partijbijeenkomsten een welkome afleiding waren in hen
        uitzichtloos bestaan. Zeker als daar gescholden en geschimpt
        werd op 'de overheid'.
Werknemers
        die lid waren van de RK. Arbeidersbeweging en landarbeiders die
        aangewezen waren op werk verschaft door boeren die lid waren van
        de R.K. Boerenbond, die keken wel uit: als Dinaso-aanhanger
        bestond er grote kans geen werk, of ontslag te krijgen, als
        gevolg van de tegenwerking en invloed van de r. k. geestelijke
        en wereldlijke autoriteiten. Het aantal van 107 Verdínaso-leden
        geeft aan dat er hier veel mensen woonden die niets te verliezen
        hadden.
Verdinaso
              fuseert met de NSB en komt in de reuk van
              Nationaal-Socialisme en Fascisme
Ernst
        Voorhoeve verhuisde in 1937 naar Nijmegen maar had, ook tijdens
        de bezettingstíjd, nog verschillende contacten in Groesbeek.
        Indien hij kon helpen stond hij voor zijn vroegere cursisten en
        medestanders klaar. Zijn Verdinaso was toen al ingelijfd bij de
        Nationaal-Socialistische Beweging, de NSB. Al eerder was het
        Jong Dinaso een fusie aangegaan met de NSB. Voor Ernst Voorhoeve
        brak een veelbewogen tijdperk aan. Hij bleef politiek bedrijven
        en beschouwde de NSB, zoals hij na de oorlog getuigde: 'als het
        enige platform waarop een legale actie zou kunnen worden
        doorgevoerd'. Een misrekening waarvoor hij na de oorlog moest
        boeten.
Ernst
        Voorhoeve is op 10 november 1966 overleden. Na het bekend worden
        hiervan zullen in Groesbeek veel mensen nog even aan hem gedacht
        hebben; 'aon den stadse heer' die Groesbeek een vermelding
        bezorgde in de vaderlandse politieke geschiedenis. De man, zo
        schrijft A. van Boxel, ‘die tijdens zijn toespraken getuigde van
        genegenheid en respect voor de Groesbekers. Handhaving van de
        eigen identiteit van het 'Groesbeekse volk' stond hoog bij' hem
        aangeschreven.' Maar nog meer de herinnering dat hij hun jeugd
        verrijkt had met handarbeidles.’ (p. 86)
____________________
Bron: G.G. Driessen, ed., De Dukenburg en zijn
          bewoners. Wetensaardigheden over een verdwenen Groesbeekse
          buurtschap die bestond van 1875 tot 1944, Uitgeverij
        Heemkunde Groesbeek, 1999, 95 pp. ISBN 90-80-1683-4-3.
