> nieuwsbrief > 2016 - nr 2

Inhoud

Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage voor 2016

De hernieuwing van de ledenbijdragen voor 2016 verliep traditiegetrouw vlot. Toetreden kan nog steeds, mits overboeking ban de ledenbijdrage. Even herinneren: de minimumbijdrage bleef ongewijzigd en bedraagt 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u andermaal de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek Joris van Severen – het 20e al – in de meimaand en van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35 € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening graag via onze rekening IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper.

Herdenkingen mei 2016

Omtrent de herdenkingsplechtigheden van dit jaar – Eucharistieviering op 21 mei in de Blindekenskapel te Brugge op zaterdag 21 mei en het bezoek aan het graf te Abbeville op zondag 22 mei, ingericht door de Stichting Joris van Severen – verwijzen we voor alle praktische gegevens naar de folder, die u op eenvoudig verzoek wordt toegestuurd. Daarnaast deelt de vzw Wakken Herdenkt mee dat het heringerichte museum ‘Van Hugo Verriest tot Joris van Severen’ op de site van de Baliekouter te Wakken uitzonderlijk geopend zal zijn op zondag 22 mei. Groepsbezoek aan het museum is steeds mogelijk op afspraak.

ADVN-Mededelingen

Het jongste nummer – 4e trimester 2015 – is voorwaar een Verdinaso-nummer geworden! Daarin beschrijft Tom Cobbaert het verhaal van de graven van Abbeville (dat we overnemen in deze Nieuwsbrief) en besteedt Sophie Gyselinck aandacht aan Leo Vingerhoedts, Dinaso, tekenaar en glazenier, waarbij zij meteen een correctie aan bij de ondertiteling van de illustraties bovenaan p. 120 van de Fotobiografie Joris van Severen, die ten onrechte toegeschreven werden aan Demuynck terwijl ze van de hand van Vingerhoedts stammen.

 

Bij wijze van repliek


Geachte heer Truyens, met interesse heb ik uw analyse van mijn gedateerde stuk over de Nieuwe Marsrichting gelezen (in de JvS-Nieuwsbrief 4/2015). U duidt daarbij op een paradox in mijn betoog, namelijk tussen de persoonlijke ontwikkeling van Joris van Severen en de tactiek van het Verdinaso.

Joris van Severen heeft inderdaad een stormachtige ideologische evolutie ondergaan tussen 1925 en 1934, en terecht. Hij was een belezen man die veel sprak met vrienden om zo telkens zijn gedachten te toetsen en verder aan te scherpen. Hij bestudeerde alles aandachtig en trachtte daarbij telkens het meest waardevolle te ontdekken. Hij was inderdaad geen doctrinaire scherpslijper, of een pilarenbijter. Zodoende behoorde hij telkens tot de avant-garde en was hij met zijn inzicht zijn tijd zelfs ver vooruit.

Zo heeft zijn analyse dat het Vlaams-nationalisme automatisch leidt tot Belgicisme (dat wil zeggen de bestendiging van de Belgische staat in enge zin) niet aan actualiteit ingeboet. Zowel de Volksunie als de Nieuw-Vlaamse Alliantie zijn regeringspartijen geworden in een Belgisch bestel en de federalisering heeft geleid tot de inbedding van de Vlaamse natie in de Belgische staat. Hoeveel interesse bestaat er overigens binnen de Vlaamse Beweging nog voor Frans-Vlaanderen of voor hereniging met Nederland bijvoorbeeld?

Van Severen hield daarentegen als Groot-Nederlander het oog op de bal: hereniging van de Nederlanden was en bleef het doel. Hij herleidde België bovendien tot wat het oorspronkelijk was: de Zuidelijke Nederlanden. Voor hem zelf was het een cultuur-historisch inzicht, maar staatsrepressie noopte hem om dit proces van persoonlijk inzicht naar koerswijziging van het Verdinaso te versnellen. Aan zijn volgelingen verkocht hij het daarom aanvankelijk als een tactiek om hen daarna te kunnen overtuigen van zijn inzichten.

Met vriendelijke groet,

Ruud Bruijns

_____________

N.a.v. de recensie van E Truyens in Kort Manifest van het Jaarboek Joris van Severen 19 (2015).

 

Ten geleide bij het Jaarboek Joris van Severen 2016

 Met deze aflevering zijn we aan het 20e Jaarboek Joris van Severen toe. Overlopen we even de ook dit keer wel zeer gevarieerde inhoud:

In het vorige jaarboek brachten we postuum een bijdrage van Luc Delafortrie rond de omstandigheden die geleid hebben tot het einde van het Verdinaso in mei 1941. Twee dochters van Emiel Thiers – Hilde en Lutgart Thiers - ergerden zich niet zonder reden aan de ‘toonzetting’ van dat stuk. Aan de hand van hun toenmalige dagboeknotities zetten ze een en ander in dat verhaal omtrent Het einde van het Verdinaso recht.

In de aanloop tot ons jongste colloquium gaf de pers andermaal overvloedig blijk van haar gebrek aan historische kennis en onbegrip inzake de persoonlijkheid van Joris van Severen en het streven van het Verdinaso: de inhoudsloosheid van het “fascisme” als container-begrip vierde daarbij hoogtij. Maurits Cailliau doet in Fascisme und kein Ende? een poging om aan dit kennistekort te verhelpen en Van Severen en zijn beweging te situeren waar ze thuishoren – en dit mede op basis van de plaatsbepalingen die Joris van Severen zelf klaar en duidelijk verwoordde. Zoals een van onze auteurs het in zijn bijdrage stelt was er in de beginperiode van het Verdinaso ongetwijfeld enige fascinatie voor het fascisme – evenwel nooit echt identificatie! – doch vanaf 1934 werd ondubbelzinnig geopteerd voor een Heel-Nederlands revolutionair conservatisme, dat zich veeleer als een tegenpool ontwikkelde ten overstaan van het fascisme en het nationaalsocialisme.

Daarop aansluitend toont Ruud Bruijns in De Dinaso-militie in het historisch perspectief van het interbellum aan dat de militante politieke vormentaal inzake actie en agitatie in die jaren allesbehalve het kenmerk was van “rechtse” bewegingen en men veeleer dient te spreken van een gemeenschappelijke “stijl van de jaren dertig” die zowel “links’ als “rechts” het straatbeeld domineerde.

Dezelfde auteur brengt met zijn bijdrage Joris van Severen en Nederland een noodzakelijke inleiding tot de erop volgende uitgebreide studie. Van Severens eerste reizen naar het Noorden hadden in de eerste plaatst tot doel zijn oude vriendschapsbanden met verbannen frontkameraden en activisten aan te halen; eerst in latere jaren kwam Nederland als deel van de Nederlanden in zijn blikveld.

Michiel Wallaard wijdde zijn bachelor-scriptie als historicus aan In de ban van Joris van Severen – Ernest Michel, Henri Bruning en Ernst Voorhoeve. In overleg met de auteur kan onze jaarboekredactie deze scriptietekst enigszins ingekort, tot een al met al nog lijvige jaarboekbijdrage, publiceren. Het belang en de rol van deze drie Nederlandse Dinaso’s hoeft geen betoog. Meteen vernemen we tussendoor heel wat omtrent de Nederlandse Dinaso-scene en de rol die de “sublieme deserteur” Carlos van Sante daarbij gespeeld heeft.

Jaren geleden herinnerde Hector de Bruyne – onder pseudoniem H. van Becke aan de voorname rol die Joris van Severen gespeeld heeft. In Memoriam voor een leider is daarom een eerder summiere beschouwing die het verdient aan de vergetelheid onttrokken te worden.

Hetzelfde geldt ook voor het korte opstel Omtrent Jan Ryckoort van Maurits Cailliau. Over de levensloop van Ryckoort en de rol die hij binnen het Verdinaso gespeeld heeft is overigens het laatste woord nog niet gezegd.

In het Jaarboek Joris van Severen van 2001 lazen we de schriftelijke neerslag van Bart de Wevers referaat op ons 2e colloquium, dat hij de titel De lange schaduw van de Leider meegegeven had. Dat hij daarmee niet alles gezegd – of geïnventariseerd – had moge blijken uit de omvangrijke studie van Filip Martens over De verloren erfenis van het Verdinaso – Een overzichtsgeschiedenis van het naoorlogse Heel-Neerland-isme en solidarisme.

Ook deze jaarboekaflevering sluit traditiegetrouw af met een gedicht, dit keer van de hand van de Aleidis Dierick en opgedragen aan haar vader Dinaso Renaat Verbruggen.

Voor deze editie van ons jaarboek konden we andermaal rekenen op de onmisbare en gewaardeerde medewerking van Frederic van Waeijenberge als onmisbare tekstcorrector.

 

De lijken van de kiosk. Op zoek naar een graf voer de slachtoffers van Abbevílle


Tom Cobbaert

Tijdens de meidagen van 1940. arresteerde de Belgische overheid duizenden 'verdachte personen' en deporteerde hen naar Frankrijk. 78 gearresteerden kwamen op zondag 19 mei aan in Abbeville waar ze werden opgesloten in de kelder van een muziekkiosk. De volgende dag executeerden de Franse officieren en Mollet en Caron 21 verdachten.

Joris van Severen, de leider van het radicale en autoritaire Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso of kortweg Dinaso), was het bekendste slachtoffer. In de pers en de propaganda vloeide veel inkt over 'het bloedbad van Abbeville‘, maar nog tijdens de oorlog verdween de aandacht en bleven de lijken achter in de Franse grond.

Een praalgraf voor de leider en zijn trouwe soldaat

In de zomer van 1940 werd een eerste initiatief genomen om de lichamen van Joris van Severen en Jan Ryckoort, Dinaso-lid en persoonlijke vriend van Van Severen, te repatriëren. Beide families gaven Raoul Hoornaert, Max Buyck, Joris Defoirdt en Maurice Decock de machtiging om de stoffelijke resten over te brengen, terwijl de burgemeesters van Wakken en Brugge instemden met een herbegravíng in hun gemeente. Deze onderneming werd gehinderd door het Duitse onderzoek naar de gebeurtenissen in Abbeville dat pas in 1942 werd afgerond met de terechtstelling van de Franse officieren Mollet en Caron. Daarenboven bestond vanuit verschillende hoeken de vrees voor een politieke recuperatie van een herbegraving van de Verdinaso-leider in België.

Kort na de oorlog ondernam Leon van Severen een nieuwe poging om het lichaam van zijn broer over te brengen naar het familiegraf in Wakken. Om de nodige toelatingen te krijgen, contacteerde hij in augustus 1946 het ministerie van Binnenlandse Zaken en de burgemeester van Abbeville. Vanuit Frankrijk kreeg hij spoedig een posi-tief antwoord en werd voor de afhandeling doorverwezen naar de Pompes Funèbres Générales d'Abbeville, de dienst verantwoordelijk voor het beheer van de begraafplaatsen. Van Severen contacteerde hen pas in de zomer van 1947, wanneer hij ook de goedkeuring van Piet Vermeylen, minister van Binnenlandse Zaken, op zak had. Toch zou het nooit tot een repatriëring komen.

Onder invloed van Louis Gueuníng, de voormalige Verdinaso-leider van de Romaanse gouwen en de stichter van de Joris van Severen Orde, ging de familie akkoord met het voorstel een monumentaal graf voor Joris van Severen én Jan Ryckoort op het kerkhof van Abbeville te plaatsen. In het voorjaar van 1948 nam Leon van Severen contact op met het gemeentebestuur van Abbeville om toelating te vragen voor de gewijzigde plannen. Nadat hij in 1949 de akte voor de eeuwige concessie ontving, startte een comité met de fondsenwerving voor de oprichting van het grafmonument. De breed verspreide oproep resulteerde in negatieve reacties van oud-Dinaso’s Frantz van Dorpe, Paul Persyn en Jef van Bilsen. Zij vreesden voor de politieke intenties van één specifieke strekking van de Dinaso-beweging. De familie Van Severen en de groep Gueuning hielden echter voet bij stuk en in oktober 1949 werden Van Severen en Ryckoort ontgraven en bijgezet in de nieuwe grafkelders. Anderhalf jaar later werd het grafmonument, ontworpen door Maurits van Cauwelaert met beelden van Roel D'Haese, voltooid en bij de elfde verjaardag van het drama in Abbeville plechtig ingewijd.

De stoffelijke resten van de overige slachtoffers was een minder eervol lot beschoren. Tijdens en kort na de oorlog werden de lichamen van de Hongaar Miguel Sonin-Garfunkel, de Tsjech Leon Hirschfeld en de Belgische Rex-sympathisant René Wéry nog gerepatrieerd. De resterende graven werden echter verwaarloosd en raakten overwoekerd. Niemand leek zich het lot van de meer anonieme 'verdachten' aan te trekken, tot een paar individuele initiatieven poogden de resterende slachtoffers alsnog een waardig memoriaal te schenken.

Een waardig graf voor een grootmoeder

Als achttienjarig meisje werd Gaby Warris (1922-2013) op 10 mei 1940 samen met haar moeder Maria-Gabrielle Geeroms en grootmoeder Maria Ceuterick opgepakt door de Brugse politie. Haar vader, Ernst Warris, was als 'verdacht persoon' het eigenlijke doel van de actie. Omdat hij zich op dat moment in Nederland bevond, werden de drie vrouwen gearresteerd en zouden ze deel uitmaken van het konvooi dat op 19 mei in Abbeville terecht kwam. Maria Ceuterick behoorde tot één van de 21 gefusilleerden. Gaby Warris en haar moeder overleefden het drama.

25 jaar nadat ze onder de kiosk zat opgesloten met 77 andere verdachten wou de in Nederland wonende en ondertussen gehuwde Gaby Lijnkamp-Warris in mei 1965 terugkeren naar Abbeville. Met de intentie een bloemenkrans neer te leggen bij het graf van haar grootmoeder, reisde Gaby Warris op 16 mei 1965 mee met de bus van het Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris van Severen die op weg was naar de jaarlijkse bedevaart in Abbeville. Daar trof ze na een moeizame zoektocht de overwoekerde graven van de slachtoffers aan. Verontwaardígd over de verwaarlozing van de begraafplaats keerde ze enkele weken later met haar gezin terug om de graven van de slachtoffers schoon te maken. Om verdere nalatigheid te voorkomen, richtte ze een brief aan president Charles De Gaulle. In een schriftelijk antwoord liet het Franse ministerie van Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers weten dat het onderhoud de verantwoordelijkheid was van de gemeente Abbeville. De gemeente Abbeville besloot echter in maart 1969 dit deel van het kerkhof te ontruimen voor een nieuwe ingebruikname. Tegen die tijd had de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge het lichaam van Paul Günther, één van de Duitse slachtoffers, reeds overgebracht naar het Duits oorlogskerkhof in Bourdon. De gemeente zelf wou de nabestaanden van de vijftien resterende slachtoffers de keuze aanbieden de stoffelijke resten over te brengen naar een andere gemeente of een nieuwe concessie te nemen op een ander deel van het kerkhof van Abbeville. Bij gebrek aan gegevens van de families richtte de gemeente zich dan maar tot de personen die zich het lot van de graven eerder al aantrokken. Zo ontving naast Gaby Warris ook Jos Janssens op 30 juni 1971 een brief van de gemeente Abbeville met een oproep om hulp.

Een graf voor de vijftien van Abbeville

Jos Janssens (1908-2003) was zaakvoerder van een fruitverwerkingsbedríjf in het Antwerpse Broechem. Tijdens een vakantie in Noord-Frankrijk bracht hij in september 1970 een bezoek aan het grafmonument voor Joris van Severen in Abbeville. Daar sprak het gemeentepersoneel hem aan in de hoop via de geïnteresseerde bezoeker' de adresgegevens van de nabestaanden te verzamelen. Om ruchtbaarheid te geven aan de oproep van 30 juni 1971 plaatste hij via het lokale Volksunie-bestuurslid Wim Duys een oproep in Wij, het weekblad van de VU, en later ook in Broederband.

Meteen na het verschijnen van de oproep liepen bij Janssens de eerste reacties binnen, voornamelijk uit bezorgdheid voor het graf van Van Severen. Rudy Pauwels, notaris uit Deinze, uitte als eerste zijn bezorgdheid over het graf van zijn oom Joris van Severen, maar zag hierin ook een opportuniteit om de stoffelijke resten alsnog in het familiegraf in Wakken onder te brengen. De formulering in Wij liet namelijk ruimte voor de interpretatie dat ook het graf van Van Severen en Ryckoort ontruimd zou worden. Ondanks het feit dat op dit graf een eeuwige concessie rustte, bleef dit misverstand nog een tijdlang overeind.

Een mededeling van de gemeente Abbeville dat de slachtoffers op 20 januari 1972 ontgraven zouden worden en zonder opeising door familie of vrienden drie maanden later in de knekelput dreigden te belanden, maakte actie hoogdringend. Met de hulp van Emiel Zurings uit Wijnegem organiseerde Janssens op 6 februari 1972 een publieke vergadering in het Gentse Vlaams Huis De Roeland. Daar sprak het Joris van Severen-Comité, bij monde van Hendrik Broekaert, zijn engagement uit om alle slachtoffers, inclusief Van Severen en Ryckoort, naar België over te brengen. Een maand later werd op een tweede publieke vergadering, ditmaal in Wijnegem, dat initiatief gecontesteerd door andere neo-Dinaso groepen. Zij opteerden voor het behoud van de graven in Abbeville en ook Rudy Pauwels protesteerde dat de toekomst van het graf van Van Severen en Ryckoort "in geen enkele mate gebonden mag worden" aan een oplossing voor de andere slachtoffers. Nu het helemaal duidelijk was dat het initiatief voor 'de vijftien van Abbeville' geen link had met Van Severen, taande de publieke interesse.

Jos Janssens bleef het echter opnemen voor de onbekende slachtoffers en probeerde zoveel mogelijk gegevens over hen te verzamelen. Een comité bestaande uit Janssens, Zurings, Frans van Immerseel, Jules de Cock, dom Amandus Dumon, Leon Rochtus en Jan Brouns vatte in maart 1972 een nieuw plan op. De lichamen van de vijftien slachtoffers, zonder Van Severen en Ryckoort dus, zouden worden herbegraven op het kerkhof van de gemeente Schilde. De overbrenging zou gebeuren door de Broechemse afdeling van het Rode Kruis, waarvan Janssens' zoon de verantwoordelijke geneesheer was. De gemeente Abbeville verklaarde zich akkoord met het voorstel dat iemand zich garant zou stellen voor iedere overledene indien nabestaanden alsnog de stoffelijke resten zouden opeisen. Om de operatie te kunnen organiseren, werd de overbrenging van de beenderen uitgesteld en werden deze tijdelijk in kartonnen dozen bewaard.

Langs de directeur-generaal van het Belgische Rode Kruis poogde Janssens bij de Belgische overheid de noodzakelijke toelating en financiële tussenkomst te krijgen voor de overbrenging die werd geraamd op 50 000 Belgische frank (BEF). De ministeries van Binnenlandse Zaken, Justitie en Volksgezondheid verklaarden zich achtereenvolgens onbevoegd en verwezen finaal door naar de Franse overheid. Ondertussen had het comité zelf bijna 10000 BEF ingezameld en organiseerde het op 14 mei 1972 in Antwerpen een bijeenkomst om de handtekeningen voor garantstelling te verzamelen. Eén van de weinige aanwezigen daar was Gaby Lijnkamp-Warris.

Van vijftien naar drie

Na talrijke pogingen om bij de Franse, Nederlandse en Belgische overheden, pers en organisaties voor oorlogsslachtoffers aan de alarmbel te trekken, werd Gaby Warris in maart 1972 door de gemeente Abbeville en dom Dumon op de hoogte gebracht van het initiatief van Jos Janssens. Warris zegde meteen haar morele en financiële steun toe aan het initiatief. Dankzij de uitgebreide documentatie van Warris kon Janssens eindelijk een gedetailleerde lijst van de slachtoffers opstellen. Tot zijn verrassing was de groep nog heterogener dan aanvankelijk gedacht; behalve vijf Belgen bevonden er zich vier Italianen, drie Duitsers, twee Nederlanders en een Canadees onder de slachtoffers. Contacten met de ambassades van de verschillende landen resulteerden erin dat de Duitsers Gilbert Klinzner, Ludwig Wächter en Jozef Höld in juni 1972 door de Volksbund Deutsche Kríegsgräberfürsorge overgebracht werden naar Bourdon aan de Somme, net als Paul Günther een paar jaar eerder.

Leo Custers, journalist bij de Gazet van Antwerpen, was het initiatief van Janssens genegen en schreef er met De 75 van Abbeville op de beenderenhoop? een eerste artikel over. Samen met Gaby Warris trok hij eind mei 1972 naar Abbeville voor een uitgebreide reportage. Een maand later zou Warris nog eens terugkeren met een journalist van het Nederlandse weekblad Panorama. Die persaandacht resulteerde in een parlementaire vraag van VU-kamerlid Mik Babylon aan de minister van Buitenlandse Zaken. Het antwoord van minister Harmel bevestigde de wil om tussen te komen, maar weigerde hiervoor het nodige krediet te verlenen. Naast de toelating voor de overbrenging en de financiering van de operatie dook er nog een derde probleem op. Nadat een herbegraving in Schilde niet mogelijk bleek, werd door bemiddeling van Frans van Immerseel een oplossing gevonden in de grafkelders van de abdij van Averbode. Het ministerie van Volksgezondheid weigerde echter dit plan goed te keuren. Na deze tegenslag, maar vooral door het gebrek aan financiële en politieke steun stierf het humanitaire initiatief van Jos Janssens in 1973 een stille dood.

In de zomer van 1973 kwam de grafproblematiek opnieuw in de publieke aandacht door een reportage in het Brugsch Handelsblad. Samen met Jules de Cock, overlevende van 20 mei 1940, was de Brugse historicus Carlos Vlaemynck naar Abbeville getrokken. Daar lagen de stoffelijke resten van de 12 resterende slachtoffers nog steeds in kartonnen dozen te wachten op de overbrenging naar België. Na een korte briefwisseling met een ontmoedígde Jos Janssens gaf Vlaemynck met de steun van De Cock en Warris het dossier in handen van CVP-kamerlid Fernand Vandamme. Op de daaruit volgende parlementaire vraag antwoordde minister Renaat van Els-lande dat Buitenlandse Zaken bereid was tussen te komen om de betrokken Belgen over te brengen, maar enkel op verzoek van de betrokken families. Met hernieuwde hoop om haar grootmoeder over te brengen naar Brugge, richtte Gaby Warris in januari 1974 een verzoekschrift aan minister Van Elslande.

Het dossier verdween echter opnieuw naar de achtergrond tot in het najaar 1977 het boek Dossier Abbeville van Carlos Vlaemynck verscheen. Van de nieuwe publieke aandacht maakte Vlaemynck gebruik om langs VU-senator Guido van In het dossier van de slachtoffers opnieuw in het parlement te brengen. Op 21 augustus 1978 ten slotte antwoordde het ministerie van Binnenlandse Zaken: "overeenkomstig een akkoord met de Franse overheid, zullen de stoffelijke resten van drie Belgen door toedoen van zijn diensten worden gerepatrieerd en op de militaire begraafplaats van De Panne worden ter aarde besteld". Die drie Belgen waren Maria Ceuterick, grootmoeder van Gaby Warris, Louis Caestecker, Brugs communist, en Lucien Monami, communistisch gemeenteraadslid van Sint-Gillis. De twee andere Belgische slachtoffers kwamen echter niet in aanmerking voor repatriëring omdat ze in mei 1940 effectief verdacht werden van spionage.

De overbrenging van de drie Belgen gebeurde echter in alle stilte zodat het nog vijf jaar duurde vooraleer de nabestaanden op navraag van Vlaemynck en Van In te weten kwamen dat de overbrenging had plaatsgevonden. De zoon van Lucien Monami bleef hierover zelfs onwetend tot 2006. Er vonden geregeld plechtigheden plaats bij de drie grafzerken tot in 1996 op initiatief van Gaby Warris in de Wollestraat in Brugge een naamplaat onthuld werd voor de vier Brugse slachtoffers van Abbeville.

Van de 21 slachtoffers verdwenen uiteindelijk negen stoffelijke resten eerloos in de knekelput van Abbeville: de Belgen Jean-Henri de Bruyn en Hector Vanderkelen, de Canadees Robert Bell, de Italianen Ferrucio Bellumat, Luigi Lazarelli, Guiseppe Mantella, Mirko Taccardi en tot slot de Nederlanders Willem de Loo en Johannes van der Plas.

______________

Bronnen bij deze bijdrage: ADVN, Archief Jos Janssens (AC1022) en Archief Gaby Lijnkamp-Warris (AC284); C. Vlaemynck, Dossier Abbeville: Arrrestaties en deportaties in mei 1940, Leuven, 1977; Paul Meeus, ‘Híc quiescít resurrectionem exspectans Joris van Severen’, in: Jaarboek Joris van Severen, deel 2, Ieper, 1998, pp. 137-172 ; T. Trachet, Het drama van Abbevílle, Antwerpen, 2009.

Bron: ADVN-Mededelingen, 4e trimester 2015, pp. 3-10, waarbij tal van hier niet overgenomen illustraties.

____________________

 

Naschrift redactie JvS-Nieuwsbrief

Een kleine opmerking hierbij evenwel. De oud-Dinaso’s Franz van Dorpe, Paul Persyn en Jef van Bilsen vreesden dus dat het grafmonument (dat zou gebouwd worden met steun van de familie Van Severen en de groep Gueuning) zou gebruikt worden voor politieke intenties van één specifieke strekking van de Dinaso-beweging. Aangezien geen van de drie voornoemde personen behoorden tot dat deel van het Verdinaso dat gecollaboreerd had, (integendeel!) - dit zou een argument kunnen geweest zijn, - zou ik denken dat zij eigenlijk eerder het initiatief van Gueuning zouden moeten gesteund hebben. Quod non? Wat was dan wel de reden van hun verzet? Ongetwijfeld het feit dat Gueuning zich buiten elke partijpolitiek wenste te houden, terwijl zij daar minder bezwaar tegen hadden.

Wat het overbrengen aangaat van de overige slachtoffers. Ik heb die tweede vergadering in Wijnegem bijgewoond met andere leden van de Werkgroep Delta. Een van onze argumenten – maar daarover wordt in het artikel niet gerept – was dat Schilde (en naar ik voor het eerst lees, later Averbode, dat wist ik niet) niet de minste binding had met Van Severen. Dan kon vrijwel elk ander dorp in Vlaanderen daarvoor in aanmerking komen. Terloops: het ging op die vergadering geenszins over “de andere slachtoffers”. Op die vergadering ging het wel degelijk over het overbrengen van Joris van Severen en Jan Ryckoort. Er werd zelfs geïnsinueerd, waar of niet, dat Frans van Immerseel daarvoor al een model voor een monument ontworpen had en dat er zelfs al een prijs overeengekomen was met Zurings!

Vik Eggermont

Het Verdinaso-Nederland


Paul van Tienen

Onderstaande tekst vormt het tweede luik van een uitgebreide tekst die op het internet te lezen valt. In het eerste luik wordt het ontstaan en de ontwikkeling van het Verdinaso in België geschetst, terwijl in het onderhavige luik de volledige aandacht gaat naar de evolutie van de Nederlandse tak van het Verdinaso.

Mede door de grote aandacht voor dit onderwerp in ons jaarboek 20 van dit jaar, vormt deze Nieuwsbrief-bijdrage als het ware een aanvulling daarop.

 

Maurits Cailliau

 

Verdinaso – Ontwikkeling in Nederland

Kort na de stichting van het Verdinaso in 1931 kwam de Amsterdammer G. W. van der Horst in contact met Joris van Severen. Door hem werden in Nederland de eerste Verdinaso-leden gewonnen; geleidelijk groeide door zijn activiteit een Noord-Nederlandse afdeling van he Verbond zowel als van de eerder genoemde nevenorganisaties. Nederlanders traden nu ook als redacteur toe tot de verschillende periodieke zoals Hier Dinaso, Jong Dinaso, De Dinaso-Student en Orde! die ook in het Noorden als organen van het Verdinaso dienden. G. van der Horst vestigde het secretariaat voor Noord-Nederland te Amsterdam. Daartoe opgewekt door Henri Bruning wordt in 1933 Ernst Voorhoeve lid van het Verdinaso; actief werkzaam werd hij eerst, nadat hij op 22 januari 1934 tijdens een vergadering te Nijmegen tezamen me zijn vriend, de dichter Ernest Michel, aan Joris van Severen was voorgesteld. Ernest Michel werd al spoedig benoemd tot propagandaleider voor het Verbond in Nederland, terwijl Ernst Voorhoeve in zijn toenmalige woonplaats Groesbeek een afdeling vormde, waarbij zich een 15 tal arbeiders aansloten. Het was eigenlijk voor de eerste maal, dat het Verdinaso in Nederland gehoor vond buiten de kringen van intellectuelen.

In november 1934 maakte Van Severen opnieuw een tournee door Nederland en vond een groot en aandachtig gehoor in Groesbeek, Tilburg, Utrecht en Amsterdam. Na de vergadering te Amsterdam werd hij echter door de politie gearresteerd en over de grens geleid.

Tijdens deze tournee benoemde hij Ernst Voorhoeve tot organisatieleider voor het gebied Nederland. Op zijn beurt bood Voorhoeve een nieuw ontwerp aan van het Verdinaso-embleem aan, dat op alle uitgaven van het Verbond prijkte.

Verdinaso – Ernst Voorhoeve

De landdagen in België mochten zich altijd in de bijzondere belangstelling de zijde van de justitie verheugen; Ernst Voorhoeve trad er naast Joris van Severen als spreker op. Op de zesde landdag in Sportpaleis te Antwerpen (1937) gaf van Severen aan het Verdinaso-Nederland een grotere zelfstandigheid; Ernst Voorhoeve tot Gebiedsleider benoemd. Met de eerste Noord-Nederlandse landdag op 6 juni 1938, werd deze zelfstandigheid volkomen; voortaan gesproken van het Verdinaso-België en het Verdinaso-Nederland. werd het Verdinaso-Nederland ook gevrijwaard tegen de door de Nederlandse regering voorgestelde wetsaanvullingen inzake het verenigings- en strafrecht. Van deze dag af trad Ernst dus als zelfstandig leider van het Verdinaso in Nederland. In maart 1939 verscheen het eerste nummer van het eigen Dinaso-Orde en op 29 mei van dit jaar werd te Maarssen tweede landdag van het Verdinaso-Nederland gehouden. Kort daarop verscheen in brochurevorm ook een eigen programma van het Verdinaso-Nederland, dat echter slechts zeer geringe afwijkingen van het oorspronkelijke programma vertoonde. Onnodig te zeggen, dat het hier in hoofdzaak organisatorische maatregelen betrof, met geen ander doel genomen dan het behoud van het legale karakter der beweging; de werkelijke leider van het Verdinaso-België zowel als van het Verdinaso-Nederland bleef Joris van Severen!

Voorhoeve’s voornaamste medewerker was J. J. van der Hout, van wiens hand ook vele belangrijke artikelen verschenen; voorts traden op de voorgrond Marcel van Bergen als leider van de DPO, J. R. Robert en B. Bolder als inspecteurs en instructeurs der DPO, N. Lavaleye als leider der Dinaso-Jeugd en Henri Bruning, Mr. J. F. van As, de arts J. R. van der Pas, M. Dijkstra en Derk Ypma als adviseurs en medewerkers voor bijzondere diensten. Het ledental groeide uiterst langzaam en mede onder de druk der internationale situatie, die een moedige eenheid der nationale krachten noodzakelijk maakte, kwam het , de zomer 1939 tot besprekingen van Ernst Voorhoeve met Zwart Front en de Nederlandse Volkspartij. Hoewel de besprekingen met Zwart Front aanvankelijk tot succes schenen te leiden, strandden deze tenslotte op het feit, dat Arnold Meyer geen deel wenste uit te maken een driemanschap, dat voorlopig de leiding op zich zou nemen, maar alléén aan het hoofd van de nieuwe beweging wenste te staan. Het gesprek met de Nederlandse Volkspartij leidde wel tot samenwerking. Namens de NVP verklaarden Dr. Ir. M. D. Dijt, Ds. G. van Duyl., Ir. Groenema, G. Zwertbroek en Cock zich akkoord met de voorlopige handhaving van beide organisaties, die echter tezamen een uitgaven onder de naam Ons Volk.

Verdinaso – Verbond der Nederlanders

Na een bijeenkomst in een der zalen van het Jaarbeursgebouw te vond tenslotte de definitieve vereniging van het Verdinaso-Neder-land en de Nederlandse Volkspartij plaats op 29 oktober 1939, onder naam ‘Het Verbond der Nederlanders’. Het programma omvatte 5 punten: 1. Het Verbond wil orde scheppen in het Koninkrijk der Nederlanden in het bijzonder op het gebied van het bestuur en van de arbeid; 2. Verbond wil de welvaart van het Rijk en van alle geledingen bevolking verwezenlijken; 3. Het Verbond wil de zelfstandigheid het Rijk verzekeren; 4. Het Verbond wil het Nederlands b-lang dienende betrekkingen met het buitenland verbeteren, handhaven en waar nodig herstellen; 5. Het Verbond wil de nauwste samenwerking stand brengen tussen de Nederlanden: Nederland, België. dezer overzeese gewesten en Luxemburg. Het streeft naar de geleidelijke hereniging der Nederlanden. In sociaal opzicht werd in de toelichting o.a. nog de instelling van een arbeidsdienst verlangd en geëist, dat “beroeps- en bedrijfsgenoten in de beroepen, in de bedrijven en in gemeenschappen ordelijk samenwerken voor het eigen, het gezamenlijk en het landsbelang (en) dat zij: zo geleid worden, dat de arbeid en vruchten van de arbeid rechtvaardig verdeeld worden, dat de onder menswaardige omstandigheden kan worden verricht en dat producten aan de gehele gemeenschap ten goede komen. Het wil de beroeps- en bedrijfsgenoten grote invloed verschaffen op het stuur hunner gemeenschappen.”

Ernst Voorhoeve werd voor de eerste drie jaren als leider van het Verbond der Nederlanders aangewezen. Desondanks konden enkele Dinaso’s de nieuwe koers niet volgen en vormden onder leiding van J. J. van der Hout een oppositiegroep, die ook de uitgave van het orgaan Dinaso voortzette. Deze scheiding tussen oud-Dinaso’s, die nog allen hetzelfde ideaal voor ogen hadden en slechts van mening verschilden over de tactiek die in deze moeilijke tijd moest worden gevolgd, echter slechts van korte duur. De Duitse inval betekende wel in bijzonder voor de Dinaso’s een catastrofe; hun activiteit werd door gebeuren aanvankelijk verlamd. De zwaarste slag was echter wel dood van Joris van Severen, die door de Belgische regering naar Noord-Frankrijk op transport was gesteld en in Abbeville werd vermoord. Het aanbod om Joris van Severen op te volgen, ook als leider van het Dinaso-België, sloeg Voorhoeve af. Maar wel werd, na bespreking met de Belgische leiders, besloten om niet alleen het ‘Verbond der Nederlanders’ weer om te vormen tot het Verdinaso-Nederland, om de eenheid van het Verdinaso-België en het Verdinaso-Nederland, die mogelijk was, te herstellen. Voorhoeve nam in Nederland en Mr. Thiers in België de leiding op zich. Deze hereniging vond plaats 1940. Ook J. J. van der Hout en zijn volgelingen keerden in het Verdinaso terug.

Verdinaso – Heroprichting in 1940

Op 26 oktober 1940 hield Voorhoeve te Utrecht een rede voor de De Waag, waarin hij. mededeelt in principe bereid te zijn het Verdinaso te verenigen met de NSB, omdat hij bij Ir. Mussert vol begrip had gevonden voor zijn streven, de nationale groepen in een krachtig front te verenigen en juist nu een krachtige politiek te voeren gericht op de eenheid der Nederlanden. Hij hoopte vooral. dat de van andere groepen, maar ook vele buiten de politieke groepen belangrijke vertegenwoordigers van het Nederlandse volk, dit voorbeeld zouden volgen, omdat men alleen van binnen uit de bestaande zwakheden in de NSB zou kunnen overwinnen en vooral, omdat men zo de leider der NSB, die voor de zelfstandigheid en de vereniging der Nederlanden op de bres stond, voldoende kracht zou kunnen bijzetten om een machtsgreep van tegen volk en staat gerichte groepen voorkomen. Ter verwezenlijking van dit doel opende Voorhoeve nog het gesprek met de leider van de nu tot Nationaal Front herdoopte beweging van Arnold Meyer, die echter van mening was, dat de men vertrouwen zou stellen in hem (Meyer) dan in Mussert. Enkele medewerkers van Arnold Meyer, waaronder Mr. Peters en de Sassen, verlieten daarop Nationaal Front om de concentratiepogingen van Voorhoeve te steunen.

Ook met het driemanschap van de Nederlandse Unie en de naaste medewerkers daarvan voerde Ernst Voorhoeve vóór en na de fusie het Verdinaso met de NSB verschillende besprekingen. De eerste met Lintborst Homan en Enthoven vond plaats in het secretariaat van de Unie te Den Haag, evenals een latere met Prof. de Quay vooraanstaande figuren van de Nederlandse Unie. Onder de indruk van het betoog van Voorhoeve aarzelde het bestuur van de Unie enige tijd, of het al dan niet met de NSB zou fuseren, maar deelde mede dit niet te kunnen doen, omdat naar hun mening de NSB door bepaalde gestes kort na mei 1940 zozeer gecompromitteerd was in de ogen van het Nederlandse volk, dat zij niet zou worden geaccepteerd. Ook een hernieuwde bemiddelingspoging van de Unie door Dr. H. van der Wielen bracht hierin geen verandering. Hij voerde ook een gesprek met majoor Kruyt, de leider van een NSNAP-groep, maar vermeed daarna elk verder contact met deze man.

Verdinaso – Fusie met de NSB

In Hier Dinaso! van 9 november 1940 volgde de bekendmaking van de fusie van het Verdinaso in Nederland met de NSB, ondertekend door Ernst Voorhoeve, Mr. J. F. van As en J. J. van der Hout, voorzien van een instemmende verklaring van Mussert. Op dezelfde dag had in tegenwoordigheid van vele functionarissen van beide groepen de fusiebijeenkomst plaats in het Willem de Zwijgerhuis aan de Zeestraat te Den Haag. Zo was dan de eenheid van het Verdinaso en de NSB, waartoe reeds enkele jaren tevoren het initiatief genomen was door Mr. Jan Derks, die een ontmoeting tussen Dr. R. van Genechten en Ernst Voorhoeve tot stand bracht, onder de druk der Duitse bezetting een feit geworden - met geen ander doel dan juist deze druk te weerstaan! Ernst Voorhoeve werd met de taak van propaganda-leider der NSB belast en vele andere functionarissen van het Verdinaso namen eveneens belangrijke functies in de NSB over.

Ook de jeugdbeweging van het Verdinaso, Jong-Dinaso, ging in de Nationale Jeugdstorm op: op 20 mei 1941 droegen oud-Jong-Dinaso-leden de wimpel, die Joris van Severen eens aan de groep Groesbeek uitreikte, aan de Jeugdstorm over en herdacht de Nationale Jeugd-storm (NJS) in heel Nederland de eerste sterfdag van “een Dietse held, die zijn naam onuitwisbaar in de geschiedenis van het Dietse volk geschreven heeft”.

Verschillende leden van het Verdinaso namen in de volgende jaren deel aan de veldtocht tegen Rusland, o.a. de beide voormannen Ernst Voorhoeve en J. J. van der Hout, alsmede Marcel van Bergen, die in Rusland sneuvelde. De felheid, waarmee Ernst Voorhoeve ook in de SS het Nederlandse standpunt op vormingsbijeenkomsten verdedigde, was oorzaak dat de Duitsers na zijn terugkeer naar Nederland, in 1943, zijn aftreden als propaganda-leider eisten. In de laatste jaren van de oorlog leefde Ernst Voorhoeve als “ambteloos burger”. Ondanks alle kritiek op bepaalde stromingen binnen het Duitse nationaalsocialisme en in het bijzonder kritiek op de bezettende macht, bleven ze bereid met de Duitsers samen te werken, omdat bestrijding van Duitsland op den duur nationale en continentale zelfmoord zou blijken te zijn. Daarbij hielden de zich van het tijdsgebeuren bewuste Dietse nationaal-solidaristen zich voortdurend het allesoverheersende “gele gevaar” voor ogen, waarvan het communistische Rusland een voorpost was. Anderzijds echter hebben zij door hun optreden ontelbaren er van afgehouden met voorbijzien of veronachtzaming van de Nederlandse belangen als integrerend bestanddeel van de Europese belangen, eenzijdig het Duitse belang te dienen: in dit opzicht konden zij zich vol vertrouwen achter Mussert scharen, die in deze jaren vooropstond in de strijd voor de vrijheid, de zelfstandigheid en de eenheid der Nederlanden. Sommige oude Dinaso’s hebben Ernst Voorhoeve echter niet op zijn weg kunnen volgen: er zijn er, die, evenzeer met het Dietse ideaal voor ogen, de Nederlandse zaak slechts meenden te kunnen dienen in het verzet.

_________________

Bron: http://cruycevanbourgonje.wordpress.com/2012/06/18/het-verdinaso-nederland/

 

In Memoriam


Godelieve Declercq (Izegem 24 januari 1924 – Izegem 13 december 2015) was een dochter van Juul Declercq, weduwe van Richard Seynaeve en moeder van onze bestuursleden Luc en Paul Seynaeve. In haar jeugdjaren behoorde zij toe het Jong-Dinaso, waarvan ze tot op hoge leeftijd de rijke liederenschat koesterde.

Sprokkels


In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Un entretien avec Francis Bergeron publié dans Rivarol

A la fin des années 1960, les militants solidaristes affirmaient la nécessité d'une révolution. A la recherche d'une troisième voie entre le capitalisme et le communisme bureaucratique, ils rejetaient la logique des Blocs de la Guerre Froide. Durant dix ans, ils allaient être à la pointe de la réflexion et de l'action révolutionnaire. Francis Bergeron fut l'un d'entre eux.

Rivarol: Le solidarisme est un courant politique très particulier. Comment le définissez-vous?

Francis Bergeron: C’est un mot en ”isme”, qui entend marquer la préoccupation sociale au sein du courant national, et l’idée d’une convergence possible entre deux courants trop souvent opposés dans le passé.

Le mot ”socialisme” était employé avant la guerre de 14 par beaucoup de patriotes. Chez Maurice Barrès, par exemple. Mais à présent c’est un mot connoté à gauche. Il est notamment revendiqué par le courant communiste. Or le ”socialisme réalisé”, ce fut le Goulag, les famines, les millions de morts, la plus grande catastrophe de l’histoire de l’humanité. Quant à l’accoler avec l’adjectif ”national”, ce ne serait peut-être pas une bonne idée…

A la fin des années soixante, nous n’étions ”ni de droite ni de gauche mais en avant!”, et ne voulions ”ni trusts ni soviets”, ”ni capitalisme, ni marxisme”, mais nous souhaitions aussi pouvoir nous définir par un mot résumant cette troisième voie que nous prétendions construire.

Le mot ”nationalisme”, utilisé par les maurrassiens et l’extrême droite traditionnelle ne mettait l’accent que sur le côté patriotique. Nous avions trouvé ce mot ”solidarisme” chez les Russes anticommunistes du NTS (Le Narodny Troudovoy Soyouz ou Union Populaire du Travail), et les Flamands du DSB (Joris van Severen). Au début de la IIIe République, en France, Léon Bourgeois avait également essayé de populariser ce mot, en tant que troisième voie (mais positionnée au centre).

D’autre part le mot ”nationalisme” renvoyait à l’idée de la France seule, alors que notre courant était très européiste (face au bloc communiste) et favorable au concept d’Eurafrique, l’idée que l’Europe et l’Afrique avaient un destin commun. (…)”

________________

http://synthesenationale.hautetfort.com/archive/2016/01/31/il-etait-une-fois-le-solidarisme-5752870.html

XVe Diets Studentencongres

“(…) Meer en meer werd ook de Vlaams-nationale lijn bijgestuurd naar een Dietse lijn. Het XVe Diets Studentencongres vormde daar geen uitzondering op. Hoewel de lezingen qua thematiek vrij sterk in de lijn van voorgaande edities lagen, moet er aandacht besteed worden aan de slotlezing van Joris van Severen, parlementslid van de Frontpartij en oud-voorzitter van de Gentse Vlaamsgezinde kring ‘Rodenbach’s vrienden’, met een sterke nadruk op de grondslagen van een Nederlandse staat ‘Friesland tot aan de poorten van Kales’ (….)”

______________

Bron: Ons Verbond, KVHV-Gent, nr.4, herfst 2015, p. 18, artikel De flamingante Gentse studentenbeweging tussen 1918 en 1933 door Auteur Michiel Vantongerloo

Ter Waarheid

“(…) Typisch voor dit humanitaire idealisme is o.m. ook de programmaverklaring van het tijdschrift Ter Waarheid; (de anonieme hoofdredacteur Joris van Severen) komt op voor een waarachtige menselijke grootheid, voor waarheid in de kunst, in het teken van Christus’ leer, voor opruiming van al wat waarheid en zelfrealisatie in de weg staat; maar dit manifest gaat nog verder: “De ganse mensengemeenschap moet heropgebouwd op grondvesten van rechtvaardigheid voor iedere mens. Klassen mogen niet bestaan: mensen alleen met eendere grondrechten...”. Weldra was die golf uitgeëbd in de bewapeningswedloop, de crisis en velerlei teleurstellingen... (…)

______________

https://www.marxists.org/nederlands/willekens/1960/1960tendensen.htm