> nieuwsbrief > 2016 - nr 2
Inhoud
Hernieuwen ledenbijdrage voor 2016
De
        hernieuwing van de ledenbijdragen voor 2016 verliep
        traditiegetrouw vlot. Toetreden kan nog steeds, mits overboeking
        ban de ledenbijdrage. Even herinneren: de minimumbijdrage bleef
        ongewijzigd en bedraagt 29 €. In ruil daarvoor verzekeren we u
        andermaal de stipte toezending van het nieuwe Jaarboek
              Joris van Severen – het 20e al – in de
        meimaand en van de vier nummers van ons kwartaalblad Nieuwsbrief
              Joris van Severen. Vanaf het bedrag van 35
        € boeken we u met dank als steunend lid. Vereffening graag via
        onze rekening IBAN: BE71 0001 7058 1469 – BIC: BPOTBEB1 t.n.v.
        Studiecentrum Joris van Severen, Paddevijverstraat 2, 8900
        Ieper. 
Herdenkingen
              mei 2016
Omtrent
        de herdenkingsplechtigheden van dit jaar –
         Eucharistieviering op 21 mei in de
            Blindekenskapel te Brugge op zaterdag 21 mei en het bezoek aan het graf te Abbeville op
            zondag 22 mei, ingericht door de Stichting
              Joris van Severen – verwijzen we
        voor alle praktische gegevens naar de folder, die u op eenvoudig
        verzoek wordt toegestuurd. Daarnaast deelt de vzw Wakken Herdenkt mee dat het
        heringerichte museum ‘Van Hugo Verriest tot
              Joris van Severen’ op de site van
        de Baliekouter te Wakken uitzonderlijk
            geopend zal zijn op zondag 22 mei. Groepsbezoek
        aan het museum is steeds mogelijk op afspraak.
ADVN-Mededelingen
Het
        jongste nummer – 4e trimester 2015 – is voorwaar een
        Verdinaso-nummer geworden! Daarin beschrijft Tom Cobbaert het verhaal van de
        graven van Abbeville (dat we overnemen in deze Nieuwsbrief) en
        besteedt Sophie Gyselinck aandacht
        aan Leo Vingerhoedts, Dinaso, tekenaar en glazenier, waarbij zij
        meteen een correctie aan bij de ondertiteling van de
        illustraties bovenaan p. 120 van de Fotobiografie Joris van
          Severen, die ten onrechte toegeschreven werden aan
        Demuynck terwijl ze van de hand van Vingerhoedts stammen. 
Geachte heer Truyens, met
        interesse heb ik uw analyse van mijn gedateerde stuk over de
        Nieuwe Marsrichting gelezen (in de JvS-Nieuwsbrief
           4/2015). U duidt daarbij op een paradox in mijn
        betoog, namelijk tussen de persoonlijke ontwikkeling van Joris
        van Severen en de tactiek van het Verdinaso. 
Joris van Severen heeft
        inderdaad een stormachtige ideologische evolutie ondergaan
        tussen 1925 en 1934, en terecht. Hij was een belezen man die
        veel sprak met vrienden om zo telkens zijn gedachten te toetsen
        en verder aan te scherpen. Hij bestudeerde alles aandachtig en
        trachtte daarbij telkens het meest waardevolle te ontdekken. Hij
        was inderdaad geen doctrinaire scherpslijper, of een
        pilarenbijter. Zodoende behoorde hij telkens tot de avant-garde
        en was hij met zijn inzicht zijn tijd zelfs ver vooruit.
Zo heeft zijn analyse dat het
        Vlaams-nationalisme automatisch leidt tot Belgicisme (dat wil
        zeggen de bestendiging van de Belgische staat in enge zin) niet
        aan actualiteit ingeboet. Zowel de Volksunie als de
        Nieuw-Vlaamse Alliantie zijn regeringspartijen geworden in een
        Belgisch bestel en de federalisering heeft geleid tot de
        inbedding van de Vlaamse natie in de Belgische staat. Hoeveel
        interesse bestaat er overigens binnen de Vlaamse Beweging nog
        voor Frans-Vlaanderen of voor hereniging met Nederland
        bijvoorbeeld?
Van Severen hield daarentegen
        als Groot-Nederlander het oog op de bal: hereniging van de
        Nederlanden was en bleef het doel. Hij herleidde België
        bovendien tot wat het oorspronkelijk was: de Zuidelijke
        Nederlanden. Voor hem zelf was het een cultuur-historisch
        inzicht, maar staatsrepressie noopte hem om dit proces van
        persoonlijk inzicht naar koerswijziging van het Verdinaso te
        versnellen. Aan zijn volgelingen verkocht hij het daarom
        aanvankelijk als een tactiek om hen daarna te kunnen overtuigen
        van zijn inzichten.
Met vriendelijke groet,
Ruud Bruijns
_____________
N.a.v.
        de recensie van E Truyens in Kort Manifest
        van het Jaarboek Joris van
              Severen 19 (2015).
Met
        deze aflevering zijn we aan het 20e Jaarboek
              Joris van Severen
           toe. Overlopen we even de ook dit keer wel zeer
        gevarieerde inhoud:
In het vorige jaarboek brachten we
        postuum een bijdrage van Luc
            Delafortrie rond de omstandigheden die geleid
        hebben tot het einde van het Verdinaso in mei 1941. Twee
        dochters van Emiel Thiers – Hilde en Lutgart
            Thiers - ergerden zich niet zonder reden aan de
        ‘toonzetting’ van dat stuk. Aan de hand van hun toenmalige
        dagboeknotities zetten ze een en ander in dat verhaal omtrent Het
              einde van het Verdinaso recht.
In de aanloop tot ons jongste
        colloquium gaf de pers andermaal overvloedig blijk van haar
        gebrek aan historische kennis en onbegrip inzake de
        persoonlijkheid van Joris van Severen en het streven van het
        Verdinaso: de inhoudsloosheid van het “fascisme” als
        container-begrip vierde daarbij hoogtij. Maurits
            Cailliau doet in Fascisme und kein Ende?
          een poging om aan dit kennistekort te verhelpen en
        Van Severen en zijn beweging te situeren waar ze thuishoren – en
        dit mede op basis van de plaatsbepalingen die Joris van Severen
        zelf klaar en duidelijk verwoordde. Zoals een van onze auteurs
        het in zijn bijdrage stelt was er in de beginperiode van het
        Verdinaso ongetwijfeld enige fascinatie voor het fascisme –
        evenwel nooit echt identificatie! – doch vanaf 1934 werd
        ondubbelzinnig geopteerd voor een Heel-Nederlands revolutionair
        conservatisme, dat zich veeleer als een tegenpool ontwikkelde
        ten overstaan van het fascisme en het nationaalsocialisme. 
Daarop aansluitend toont Ruud Bruijns in De
              Dinaso-militie in het historisch perspectief van het
              interbellum aan dat de militante politieke
        vormentaal inzake actie en agitatie in die jaren allesbehalve
        het kenmerk was van “rechtse” bewegingen en men veeleer dient te
        spreken van een gemeenschappelijke “stijl van de jaren dertig”
        die zowel “links’ als “rechts” het straatbeeld domineerde.
Dezelfde auteur brengt met zijn
        bijdrage Joris van Severen en
              Nederland een noodzakelijke
        inleiding tot de erop volgende uitgebreide studie. Van Severens
        eerste reizen naar het Noorden hadden in de eerste plaatst tot
        doel zijn oude vriendschapsbanden met verbannen frontkameraden
        en activisten aan te halen; eerst in latere jaren kwam Nederland
        als deel van de Nederlanden in zijn blikveld.
Michiel
            Wallaard wijdde zijn bachelor-scriptie als
        historicus aan In de ban van Joris van Severen – Ernest
              Michel, Henri Bruning en Ernst Voorhoeve. In
        overleg met de auteur kan onze jaarboekredactie deze
        scriptietekst enigszins ingekort, tot een al met al nog lijvige
        jaarboekbijdrage, publiceren. Het belang en de rol van deze drie
        Nederlandse Dinaso’s hoeft geen betoog. Meteen vernemen we
        tussendoor heel wat omtrent de Nederlandse Dinaso-scene en de
        rol die de “sublieme deserteur” Carlos van Sante daarbij
        gespeeld heeft.
Jaren geleden herinnerde Hector de Bruyne – onder
        pseudoniem H. van Becke aan de voorname rol die Joris van
        Severen gespeeld heeft. In Memoriam voor een
              leider is daarom een eerder
        summiere beschouwing die het verdient aan de vergetelheid
        onttrokken te worden.
Hetzelfde geldt ook voor het korte
        opstel Omtrent Jan Ryckoort
        van Maurits Cailliau.
        Over de levensloop van Ryckoort en de rol die hij binnen het
        Verdinaso gespeeld heeft is overigens het laatste woord nog niet
        gezegd.
In het Jaarboek Joris van
              Severen van 2001 lazen we de
        schriftelijke neerslag van Bart de
            Wevers referaat op ons 2e colloquium, dat hij de
        titel De lange schaduw van de Leider
        meegegeven had. Dat hij daarmee niet alles gezegd – of
        geïnventariseerd – had moge blijken uit de omvangrijke studie
        van Filip Martens over De
              verloren erfenis van het Verdinaso – Een
              overzichtsgeschiedenis van het naoorlogse
              Heel-Neerland-isme en solidarisme. 
Ook deze jaarboekaflevering sluit
        traditiegetrouw af met een gedicht, dit keer van de hand van de
        Aleidis Dierick en
        opgedragen aan haar vader Dinaso Renaat Verbruggen.
Voor deze editie van ons jaarboek
        konden we andermaal rekenen op de onmisbare en gewaardeerde
        medewerking van Frederic van Waeijenberge als onmisbare
        tekstcorrector. 
De lijken van de kiosk. Op zoek naar een graf voer de slachtoffers van Abbevílle
Tom Cobbaert
Tijdens
        de meidagen van 1940. arresteerde de Belgische overheid
        duizenden 'verdachte personen' en deporteerde hen naar
        Frankrijk. 78 gearresteerden kwamen op zondag 19 mei aan in
        Abbeville waar ze werden opgesloten in de kelder van een
        muziekkiosk. De volgende dag executeerden de Franse officieren
        en Mollet en Caron 21 verdachten.
Joris
        van Severen, de leider van het radicale en autoritaire Verbond
        van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso of kortweg Dinaso),
        was het bekendste slachtoffer. In de pers en de propaganda
        vloeide veel inkt over 'het bloedbad van Abbeville‘, maar nog
        tijdens de oorlog verdween de aandacht en bleven de lijken
        achter in de Franse grond.
Een
              praalgraf voor de leider en zijn trouwe soldaat
In
        de zomer van 1940 werd een eerste initiatief genomen om de
        lichamen van Joris van Severen en Jan Ryckoort, Dinaso-lid en
        persoonlijke vriend van Van Severen, te repatriëren. Beide
        families gaven Raoul Hoornaert, Max Buyck, Joris Defoirdt en
        Maurice Decock de machtiging om de stoffelijke resten over te
        brengen, terwijl de burgemeesters van Wakken en Brugge instemden
        met een herbegravíng in hun gemeente. Deze onderneming werd
        gehinderd door het Duitse onderzoek naar de gebeurtenissen in
        Abbeville dat pas in 1942 werd afgerond met de terechtstelling
        van de Franse officieren Mollet en Caron. Daarenboven bestond
        vanuit verschillende hoeken de vrees voor een politieke
        recuperatie van een herbegraving van de Verdinaso-leider in
        België.
Kort
        na de oorlog ondernam Leon van Severen een nieuwe poging om het
        lichaam van zijn broer over te brengen naar het familiegraf in
        Wakken. Om de nodige toelatingen te krijgen, contacteerde hij in
        augustus 1946 het ministerie van Binnenlandse Zaken en de
        burgemeester van Abbeville. Vanuit Frankrijk kreeg hij spoedig
        een posi-tief antwoord en werd voor de afhandeling doorverwezen
        naar de Pompes Funèbres
          Générales d'Abbeville, de dienst verantwoordelijk voor het
        beheer van de begraafplaatsen. Van Severen contacteerde hen pas
        in de zomer van 1947, wanneer hij ook de goedkeuring van Piet
        Vermeylen, minister van Binnenlandse Zaken, op zak had. Toch zou
        het nooit tot een repatriëring komen.
Onder
        invloed van Louis Gueuníng, de voormalige Verdinaso-leider van
        de Romaanse gouwen en de stichter van de Joris van Severen Orde,
        ging de familie akkoord met het voorstel een monumentaal graf
        voor Joris van Severen én Jan Ryckoort op het kerkhof van
        Abbeville te plaatsen. In het voorjaar van 1948 nam Leon van
        Severen contact op met het gemeentebestuur van Abbeville om
        toelating te vragen voor de gewijzigde plannen. Nadat hij in
        1949 de akte voor de eeuwige concessie ontving, startte een
        comité met de fondsenwerving voor de oprichting van het
        grafmonument. De breed verspreide oproep resulteerde in
        negatieve reacties van oud-Dinaso’s Frantz van Dorpe, Paul
        Persyn en Jef van Bilsen. Zij vreesden voor de politieke
        intenties van één specifieke strekking van de Dinaso-beweging.
        De familie Van Severen en de groep Gueuning hielden echter voet
        bij stuk en in oktober 1949 werden Van Severen en Ryckoort
        ontgraven en bijgezet in de nieuwe grafkelders. Anderhalf jaar
        later werd het grafmonument, ontworpen door Maurits van
        Cauwelaert met beelden van Roel D'Haese, voltooid en bij de
        elfde verjaardag van het drama in Abbeville plechtig ingewijd.
De
        stoffelijke resten van de overige slachtoffers was een minder
        eervol lot beschoren. Tijdens en kort na de oorlog werden de
        lichamen van de Hongaar Miguel Sonin-Garfunkel, de Tsjech Leon
        Hirschfeld en de Belgische Rex-sympathisant René Wéry nog
        gerepatrieerd. De resterende graven werden echter verwaarloosd
        en raakten overwoekerd. Niemand leek zich het lot van de meer
        anonieme 'verdachten' aan te trekken, tot een paar individuele
        initiatieven poogden de resterende slachtoffers alsnog een
        waardig memoriaal te schenken.
Een
              waardig graf voor een grootmoeder
Als
        achttienjarig meisje werd Gaby Warris (1922-2013) op 10 mei 1940
        samen met haar moeder Maria-Gabrielle Geeroms en grootmoeder
        Maria Ceuterick opgepakt door de Brugse politie. Haar vader,
        Ernst Warris, was als 'verdacht persoon' het eigenlijke doel van
        de actie. Omdat hij zich op dat moment in Nederland bevond,
        werden de drie vrouwen gearresteerd en zouden ze deel uitmaken
        van het konvooi dat op 19 mei in Abbeville terecht kwam. Maria
        Ceuterick behoorde tot één van de 21 gefusilleerden. Gaby Warris
        en haar moeder overleefden het drama.
25
        jaar nadat ze onder de kiosk zat opgesloten met 77 andere
        verdachten wou de in Nederland wonende en ondertussen gehuwde
        Gaby Lijnkamp-Warris in mei 1965 terugkeren naar Abbeville. Met
        de intentie een bloemenkrans neer te leggen bij het graf van
        haar grootmoeder, reisde Gaby Warris op 16 mei 1965 mee met de
        bus van het Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris van
        Severen die op weg was naar de jaarlijkse bedevaart in
        Abbeville. Daar trof ze na een moeizame zoektocht de
        overwoekerde graven van de slachtoffers aan. Verontwaardígd over
        de verwaarlozing van de begraafplaats keerde ze enkele weken
        later met haar gezin terug om de graven van de slachtoffers
        schoon te maken. Om verdere nalatigheid te voorkomen, richtte ze
        een brief aan president Charles De Gaulle. In een schriftelijk
        antwoord liet het Franse ministerie van Oud-strijders en
        Oorlogsslachtoffers weten dat het onderhoud de
        verantwoordelijkheid was van de gemeente Abbeville. De gemeente
        Abbeville besloot echter in maart 1969 dit deel van het kerkhof
        te ontruimen voor een nieuwe ingebruikname. Tegen die tijd had
        de Volksbund Deutsche
          Kriegsgräberfürsorge het lichaam van Paul Günther, één van
        de Duitse slachtoffers, reeds overgebracht naar het Duits
        oorlogskerkhof in Bourdon. De gemeente zelf wou de nabestaanden
        van de vijftien resterende slachtoffers de keuze aanbieden de
        stoffelijke resten over te brengen naar een andere gemeente of
        een nieuwe concessie te nemen op een ander deel van het kerkhof
        van Abbeville. Bij gebrek aan gegevens van de families richtte
        de gemeente zich dan maar tot de personen die zich het lot van
        de graven eerder al aantrokken. Zo ontving naast Gaby Warris ook
        Jos Janssens op 30 juni 1971 een brief van de gemeente Abbeville
        met een oproep om hulp.
Een
              graf voor de vijftien van Abbeville
Jos
        Janssens (1908-2003) was zaakvoerder van een
        fruitverwerkingsbedríjf in het Antwerpse Broechem. Tijdens een
        vakantie in Noord-Frankrijk bracht hij in september 1970 een
        bezoek aan het grafmonument voor Joris van Severen in Abbeville.
        Daar sprak het gemeentepersoneel hem aan in de hoop via de
        geïnteresseerde bezoeker' de adresgegevens van de nabestaanden
        te verzamelen. Om ruchtbaarheid te geven aan de oproep van 30
        juni 1971 plaatste hij via het lokale Volksunie-bestuurslid Wim
        Duys een oproep in Wij,
        het weekblad van de VU, en later ook in Broederband.
Meteen
        na het verschijnen van de oproep liepen bij Janssens de eerste
        reacties binnen, voornamelijk uit bezorgdheid voor het graf van
        Van Severen. Rudy Pauwels, notaris uit Deinze, uitte als eerste
        zijn bezorgdheid over het graf van zijn oom Joris van Severen,
        maar zag hierin ook een opportuniteit om de stoffelijke resten
        alsnog in het familiegraf in Wakken onder te brengen. De
        formulering in Wij
        liet namelijk ruimte voor de interpretatie dat ook het graf van
        Van Severen en Ryckoort ontruimd zou worden. Ondanks het feit
        dat op dit graf een eeuwige concessie rustte, bleef dit
        misverstand nog een tijdlang overeind.
Een
        mededeling van de gemeente Abbeville dat de slachtoffers op 20
        januari 1972 ontgraven zouden worden en zonder opeising door
        familie of vrienden drie maanden later in de knekelput dreigden
        te belanden, maakte actie hoogdringend. Met de hulp van Emiel
        Zurings uit Wijnegem organiseerde Janssens op 6 februari 1972
        een publieke vergadering in het Gentse Vlaams Huis De Roeland.
        Daar sprak het Joris van Severen-Comité, bij monde van Hendrik
        Broekaert, zijn engagement uit om alle slachtoffers, inclusief
        Van Severen en Ryckoort, naar België over te brengen. Een maand
        later werd op een tweede publieke vergadering, ditmaal in
        Wijnegem, dat initiatief gecontesteerd door andere neo-Dinaso
        groepen. Zij opteerden voor het behoud van de graven in
        Abbeville en ook Rudy Pauwels protesteerde dat de toekomst van
        het graf van Van Severen en Ryckoort "in geen enkele mate
        gebonden mag worden" aan een oplossing voor de andere
        slachtoffers. Nu het helemaal duidelijk was dat het initiatief
        voor 'de vijftien van Abbeville' geen link had met Van Severen,
        taande de publieke interesse.
Jos
        Janssens bleef het echter opnemen voor de onbekende slachtoffers
        en probeerde zoveel mogelijk gegevens over hen te verzamelen.
        Een comité bestaande uit Janssens, Zurings, Frans van Immerseel,
        Jules de Cock, dom Amandus Dumon, Leon Rochtus en Jan Brouns
        vatte in maart 1972 een nieuw plan op. De lichamen van de
        vijftien slachtoffers, zonder Van Severen en Ryckoort dus,
        zouden worden herbegraven op het kerkhof van de gemeente
        Schilde. De overbrenging zou gebeuren door de Broechemse
        afdeling van het Rode Kruis, waarvan Janssens' zoon de
        verantwoordelijke geneesheer was. De gemeente Abbeville
        verklaarde zich akkoord met het voorstel dat iemand zich garant
        zou stellen voor iedere overledene indien nabestaanden alsnog de
        stoffelijke resten zouden opeisen. Om de operatie te kunnen
        organiseren, werd de overbrenging van de beenderen uitgesteld en
        werden deze tijdelijk in kartonnen dozen bewaard.
Langs
        de directeur-generaal van het Belgische Rode Kruis poogde
        Janssens bij de Belgische overheid de noodzakelijke toelating en
        financiële tussenkomst te krijgen voor de overbrenging die werd
        geraamd op 50 000 Belgische frank (BEF). De ministeries van
        Binnenlandse Zaken, Justitie en Volksgezondheid verklaarden zich
        achtereenvolgens onbevoegd en verwezen finaal door naar de
        Franse overheid. Ondertussen had het comité zelf bijna 10000 BEF
        ingezameld en organiseerde het op 14 mei 1972 in Antwerpen een
        bijeenkomst om de handtekeningen voor garantstelling te
        verzamelen. Eén van de weinige aanwezigen daar was Gaby
        Lijnkamp-Warris.
Van
              vijftien naar drie
Na
        talrijke pogingen om bij de Franse, Nederlandse en Belgische
        overheden, pers en organisaties voor oorlogsslachtoffers aan de
        alarmbel te trekken, werd Gaby Warris in maart 1972 door de
        gemeente Abbeville en dom Dumon op de hoogte gebracht van het
        initiatief van Jos Janssens. Warris zegde meteen haar morele en
        financiële steun toe aan het initiatief. Dankzij de uitgebreide
        documentatie van Warris kon Janssens eindelijk een
        gedetailleerde lijst van de slachtoffers opstellen. Tot zijn
        verrassing was de groep nog heterogener dan aanvankelijk
        gedacht; behalve vijf Belgen bevonden er zich vier Italianen,
        drie Duitsers, twee Nederlanders en een Canadees onder de
        slachtoffers. Contacten met de ambassades van de verschillende
        landen resulteerden erin dat de Duitsers Gilbert Klinzner,
        Ludwig Wächter en Jozef Höld in juni 1972 door de Volksbund Deutsche
          Kríegsgräberfürsorge overgebracht werden naar Bourdon aan
        de Somme, net als Paul Günther een paar jaar eerder.
Leo
        Custers, journalist bij de Gazet van Antwerpen,
        was het initiatief van Janssens genegen en schreef er met De 75
              van Abbeville op de beenderenhoop? een
        eerste artikel over. Samen met Gaby Warris trok hij eind mei
        1972 naar Abbeville voor een uitgebreide reportage. Een maand
        later zou Warris nog eens terugkeren met een journalist van het
        Nederlandse weekblad Panorama.
        Die persaandacht resulteerde in een parlementaire vraag van
        VU-kamerlid Mik Babylon aan de minister van Buitenlandse Zaken.
        Het antwoord van minister Harmel bevestigde de wil om tussen te
        komen, maar weigerde hiervoor het nodige krediet te verlenen.
        Naast de toelating voor de overbrenging en de financiering van
        de operatie dook er nog een derde probleem op. Nadat een
        herbegraving in Schilde niet mogelijk bleek, werd door
        bemiddeling van Frans van Immerseel een oplossing gevonden in de
        grafkelders van de abdij van Averbode. Het ministerie van
        Volksgezondheid weigerde echter dit plan goed te keuren. Na deze
        tegenslag, maar vooral door het gebrek aan financiële en
        politieke steun stierf het humanitaire initiatief van Jos
        Janssens in 1973 een stille dood.
In
        de zomer van 1973 kwam de grafproblematiek opnieuw in de
        publieke aandacht door een reportage in het Brugsch Handelsblad.
        Samen met Jules de Cock, overlevende van 20 mei 1940, was de
        Brugse historicus Carlos Vlaemynck naar Abbeville getrokken.
        Daar lagen de stoffelijke resten van de 12 resterende
        slachtoffers nog steeds in kartonnen dozen te wachten op de
        overbrenging naar België. Na een korte briefwisseling met een
        ontmoedígde Jos Janssens gaf Vlaemynck met de steun van De Cock
        en Warris het dossier in handen van CVP-kamerlid Fernand
        Vandamme. Op de daaruit volgende parlementaire vraag antwoordde
        minister Renaat van Els-lande dat Buitenlandse Zaken bereid was
        tussen te komen om de betrokken Belgen over te brengen, maar
        enkel op verzoek van de betrokken families. Met hernieuwde hoop
        om haar grootmoeder over te brengen naar Brugge, richtte Gaby
        Warris in januari 1974 een verzoekschrift aan minister Van
        Elslande.
Het
        dossier verdween echter opnieuw naar de achtergrond tot in het
        najaar 1977 het boek Dossier Abbeville
        van Carlos Vlaemynck verscheen.
        Van de nieuwe publieke aandacht maakte Vlaemynck gebruik om
        langs VU-senator Guido van In het dossier van de slachtoffers
        opnieuw in het parlement te brengen. Op 21 augustus 1978 ten
        slotte antwoordde het ministerie van Binnenlandse Zaken:
        "overeenkomstig een akkoord met de Franse overheid, zullen de
        stoffelijke resten van drie Belgen door toedoen van zijn
        diensten worden gerepatrieerd en op de militaire begraafplaats
        van De Panne worden ter aarde besteld". Die drie Belgen waren
        Maria Ceuterick, grootmoeder van Gaby Warris, Louis Caestecker,
        Brugs communist, en Lucien Monami, communistisch
        gemeenteraadslid van Sint-Gillis. De twee andere Belgische
        slachtoffers kwamen echter niet in aanmerking voor repatriëring
        omdat ze in mei 1940 effectief verdacht werden van spionage.
De
        overbrenging van de drie Belgen gebeurde echter in alle stilte
        zodat het nog vijf jaar duurde vooraleer de nabestaanden op
        navraag van Vlaemynck en Van In te weten kwamen dat de
        overbrenging had plaatsgevonden. De zoon van Lucien Monami bleef
        hierover zelfs onwetend tot 2006. Er vonden geregeld
        plechtigheden plaats bij de drie grafzerken tot in 1996 op
        initiatief van Gaby Warris in de Wollestraat in Brugge een
        naamplaat onthuld werd voor de vier Brugse slachtoffers van
        Abbeville.
Van
        de 21 slachtoffers verdwenen uiteindelijk negen stoffelijke
        resten eerloos in de knekelput van Abbeville: de Belgen
        Jean-Henri de Bruyn en Hector Vanderkelen, de Canadees Robert
        Bell, de Italianen Ferrucio Bellumat, Luigi Lazarelli, Guiseppe
        Mantella, Mirko Taccardi en tot slot de Nederlanders Willem de
        Loo en Johannes van der Plas.
______________
Bronnen
        bij deze bijdrage: ADVN, Archief Jos Janssens (AC1022) en
        Archief Gaby Lijnkamp-Warris (AC284); C. Vlaemynck, Dossier Abbeville:
          Arrrestaties en deportaties in mei 1940, Leuven, 1977;
        Paul Meeus, ‘Híc quiescít resurrectionem exspectans Joris van
        Severen’, in: Jaarboek
          Joris van Severen, deel 2, Ieper, 1998, pp. 137-172 ; T.
        Trachet, Het drama van
          Abbevílle, Antwerpen, 2009.
Bron:
         ADVN-Mededelingen,
        4e trimester 2015, pp. 3-10, waarbij tal van hier niet
        overgenomen illustraties.
____________________
Naschrift redactie
              JvS-Nieuwsbrief
Een
kleine
        opmerking hierbij evenwel. De oud-Dinaso’s Franz van Dorpe, Paul
        Persyn en Jef van Bilsen vreesden dus dat het grafmonument (dat
        zou gebouwd worden met steun van de familie Van Severen en de
        groep Gueuning) zou gebruikt worden voor politieke intenties
          van één specifieke strekking van de Dinaso-beweging.
        Aangezien geen van de drie voornoemde personen behoorden tot dat
        deel van het Verdinaso dat gecollaboreerd had, (integendeel!) -
        dit zou een argument kunnen geweest zijn, - zou ik denken dat
        zij eigenlijk eerder het initiatief van Gueuning zouden moeten
        gesteund hebben. Quod non? Wat was dan wel de reden van hun
        verzet? Ongetwijfeld het feit dat Gueuning zich buiten elke
        partijpolitiek wenste te houden, terwijl zij daar minder bezwaar
        tegen hadden.
Wat
het
        overbrengen aangaat van de overige slachtoffers. Ik heb die
        tweede vergadering in Wijnegem bijgewoond met andere leden van
        de Werkgroep Delta. Een van onze argumenten – maar daarover
        wordt in het artikel niet gerept – was dat Schilde (en naar ik
        voor het eerst lees, later Averbode, dat wist ik niet) niet de
        minste binding had met Van Severen. Dan kon vrijwel elk ander
        dorp in Vlaanderen daarvoor in aanmerking komen. Terloops: het
        ging op die vergadering geenszins over “de andere slachtoffers”.
        Op die vergadering ging het wel degelijk over het overbrengen
        van Joris van Severen en Jan Ryckoort. Er werd zelfs
        geïnsinueerd, waar of niet, dat Frans van Immerseel daarvoor al
        een model voor een monument ontworpen had en dat er zelfs al een
        prijs overeengekomen was met Zurings!
Vik
        Eggermont
        
      Het Verdinaso-Nederland
Paul
van
              Tienen
Onderstaande
          tekst vormt het tweede luik van een uitgebreide tekst die op
          het internet te lezen valt. In het eerste luik wordt het
          ontstaan en de ontwikkeling van het Verdinaso in België
          geschetst, terwijl in het onderhavige luik de volledige
          aandacht gaat naar de evolutie van de Nederlandse tak van het
          Verdinaso. 
Mede
          door de grote aandacht voor dit onderwerp in ons jaarboek 20
          van dit jaar, vormt deze Nieuwsbrief-bijdrage als het ware een
          aanvulling daarop.
Maurits Cailliau
Verdinaso
              – Ontwikkeling in Nederland
Kort
na
        de stichting van het Verdinaso in 1931 kwam de Amsterdammer G.
        W. van der Horst in contact met Joris van Severen. Door hem
        werden in Nederland de eerste Verdinaso-leden gewonnen;
        geleidelijk groeide door zijn activiteit een Noord-Nederlandse
        afdeling van he Verbond zowel als van de eerder genoemde
        nevenorganisaties. Nederlanders traden nu ook als redacteur toe
        tot de verschillende periodieke zoals Hier Dinaso, Jong Dinaso, De Dinaso-Student en Orde! die ook in het
        Noorden als organen van het Verdinaso dienden. G. van der Horst
        vestigde het secretariaat voor Noord-Nederland te Amsterdam.
        Daartoe opgewekt door Henri Bruning wordt in 1933 Ernst
        Voorhoeve lid van het Verdinaso; actief werkzaam werd hij eerst,
        nadat hij op 22 januari 1934 tijdens een vergadering te Nijmegen
        tezamen me zijn vriend, de dichter Ernest Michel, aan Joris van
        Severen was voorgesteld. Ernest Michel werd al spoedig benoemd
        tot propagandaleider voor het Verbond in Nederland, terwijl
        Ernst Voorhoeve in zijn toenmalige woonplaats Groesbeek een
        afdeling vormde, waarbij zich een 15 tal arbeiders aansloten.
        Het was eigenlijk voor de eerste maal, dat het Verdinaso in
        Nederland gehoor vond buiten de kringen van intellectuelen.
In
        november 1934 maakte Van Severen opnieuw een tournee door
        Nederland en vond een groot en aandachtig gehoor in Groesbeek,
        Tilburg, Utrecht en Amsterdam. Na de vergadering te Amsterdam
        werd hij echter door de politie gearresteerd en over de grens
        geleid.
Tijdens
deze
        tournee benoemde hij Ernst Voorhoeve tot organisatieleider voor
        het gebied Nederland. Op zijn beurt bood Voorhoeve een nieuw
        ontwerp aan van het Verdinaso-embleem aan, dat op alle uitgaven
        van het Verbond prijkte.
Verdinaso
              – Ernst Voorhoeve
De
landdagen
        in België mochten zich altijd in de bijzondere belangstelling de
        zijde van de justitie verheugen; Ernst Voorhoeve trad er naast
        Joris van Severen als spreker op. Op de zesde landdag in
        Sportpaleis te Antwerpen (1937) gaf van Severen aan het
        Verdinaso-Nederland een grotere zelfstandigheid; Ernst Voorhoeve
        tot Gebiedsleider benoemd. Met de eerste Noord-Nederlandse
        landdag op 6 juni 1938, werd deze zelfstandigheid volkomen;
        voortaan gesproken van het Verdinaso-België en het
        Verdinaso-Nederland. werd het Verdinaso-Nederland ook
        gevrijwaard tegen de door de Nederlandse regering voorgestelde
        wetsaanvullingen inzake het verenigings- en strafrecht. Van deze
        dag af trad Ernst dus als zelfstandig leider van het Verdinaso
        in Nederland. In maart 1939 verscheen het eerste nummer van het
        eigen Dinaso-Orde en
        op 29 mei van dit jaar werd te Maarssen tweede landdag van het
        Verdinaso-Nederland gehouden. Kort daarop verscheen in
        brochurevorm ook een eigen programma van het
        Verdinaso-Nederland, dat echter slechts zeer geringe afwijkingen
        van het oorspronkelijke programma vertoonde. Onnodig te zeggen,
        dat het hier in hoofdzaak organisatorische maatregelen betrof,
        met geen ander doel genomen dan het behoud van het legale
        karakter der beweging; de werkelijke leider van het
        Verdinaso-België zowel als van het Verdinaso-Nederland bleef
        Joris van Severen!
Voorhoeve’s
voornaamste
        medewerker was J. J. van der Hout, van wiens hand ook vele
        belangrijke artikelen verschenen; voorts traden op de voorgrond
        Marcel van Bergen als leider van de DPO, J. R. Robert en B.
        Bolder als inspecteurs en instructeurs der DPO, N. Lavaleye als
        leider der Dinaso-Jeugd en Henri Bruning, Mr. J. F. van As, de
        arts J. R. van der Pas, M. Dijkstra en Derk Ypma als adviseurs
        en medewerkers voor bijzondere diensten. Het ledental groeide
        uiterst langzaam en mede onder de druk der internationale
        situatie, die een moedige eenheid der nationale krachten
        noodzakelijk maakte, kwam het , de zomer 1939 tot besprekingen
        van Ernst Voorhoeve met Zwart Front en de Nederlandse
        Volkspartij. Hoewel de besprekingen met Zwart Front aanvankelijk
        tot succes schenen te leiden, strandden deze tenslotte op het
        feit, dat Arnold Meyer geen deel wenste uit te maken een
        driemanschap, dat voorlopig de leiding op zich zou nemen, maar
        alléén aan het hoofd van de nieuwe beweging wenste te staan. Het
        gesprek met de Nederlandse Volkspartij leidde wel tot
        samenwerking. Namens de NVP verklaarden Dr. Ir. M. D. Dijt, Ds.
        G. van Duyl., Ir. Groenema, G. Zwertbroek en Cock zich akkoord
        met de voorlopige handhaving van beide organisaties, die echter
        tezamen een uitgaven onder de naam Ons Volk.
Verdinaso
              – Verbond der Nederlanders
Na
een
        bijeenkomst in een der zalen van het Jaarbeursgebouw te vond
        tenslotte de definitieve vereniging van het Verdinaso-Neder-land
        en de Nederlandse Volkspartij plaats op 29 oktober 1939, onder
        naam ‘Het Verbond der Nederlanders’. Het programma omvatte 5
        punten: 1. Het Verbond wil orde scheppen in het Koninkrijk der
        Nederlanden in het bijzonder op het gebied van het bestuur en
        van de arbeid; 2. Verbond wil de welvaart van het Rijk en van
        alle geledingen bevolking verwezenlijken; 3. Het Verbond wil de
        zelfstandigheid het Rijk verzekeren; 4. Het Verbond wil het
        Nederlands b-lang dienende betrekkingen met het buitenland
        verbeteren, handhaven en waar nodig herstellen; 5. Het Verbond
        wil de nauwste samenwerking stand brengen tussen de Nederlanden:
        Nederland, België. dezer overzeese gewesten en Luxemburg. Het
        streeft naar de geleidelijke hereniging der Nederlanden. In
        sociaal opzicht werd in de toelichting o.a. nog de instelling
        van een arbeidsdienst verlangd en geëist, dat “beroeps- en
        bedrijfsgenoten in de beroepen, in de bedrijven en in
        gemeenschappen ordelijk samenwerken voor het eigen, het
        gezamenlijk en het landsbelang (en) dat zij: zo geleid worden,
        dat de arbeid en vruchten van de arbeid rechtvaardig verdeeld
        worden, dat de onder menswaardige omstandigheden kan worden
        verricht en dat producten aan de gehele gemeenschap ten goede
        komen. Het wil de beroeps- en bedrijfsgenoten grote invloed
        verschaffen op het stuur hunner gemeenschappen.”
Ernst
Voorhoeve
        werd voor de eerste drie jaren als leider van het Verbond der
        Nederlanders aangewezen. Desondanks konden enkele Dinaso’s de
        nieuwe koers niet volgen en vormden onder leiding van J. J. van
        der Hout een oppositiegroep, die ook de uitgave van het orgaan Dinaso voortzette.
        Deze scheiding tussen oud-Dinaso’s, die nog allen hetzelfde
        ideaal voor ogen hadden en slechts van mening verschilden over
        de tactiek die in deze moeilijke tijd moest worden gevolgd,
        echter slechts van korte duur. De Duitse inval betekende wel in
        bijzonder voor de Dinaso’s een catastrofe; hun activiteit werd
        door gebeuren aanvankelijk verlamd. De zwaarste slag was echter
        wel dood van Joris van Severen, die door de Belgische regering
        naar Noord-Frankrijk op transport was gesteld en in Abbeville
        werd vermoord. Het aanbod om Joris van Severen op te volgen, ook
        als leider van het Dinaso-België, sloeg Voorhoeve af. Maar wel
        werd, na bespreking met de Belgische leiders, besloten om niet
        alleen het ‘Verbond der Nederlanders’ weer om te vormen tot het
        Verdinaso-Nederland, om de eenheid van het Verdinaso-België en
        het Verdinaso-Nederland, die mogelijk was, te herstellen.
        Voorhoeve nam in Nederland en Mr. Thiers in België de leiding op
        zich. Deze hereniging vond plaats 1940. Ook J. J. van der Hout
        en zijn volgelingen keerden in het Verdinaso terug.
Verdinaso
              – Heroprichting in 1940
Op
26
        oktober 1940 hield Voorhoeve te Utrecht een rede voor de De
        Waag, waarin hij. mededeelt in principe bereid te zijn het
        Verdinaso te verenigen met de NSB, omdat hij bij Ir. Mussert vol
        begrip had gevonden voor zijn streven, de nationale groepen in
        een krachtig front te verenigen en juist nu een krachtige
        politiek te voeren gericht op de eenheid der Nederlanden. Hij
        hoopte vooral. dat de van andere groepen, maar ook vele buiten
        de politieke groepen belangrijke vertegenwoordigers van het
        Nederlandse volk, dit voorbeeld zouden volgen, omdat men alleen
        van binnen uit de bestaande zwakheden in de NSB zou kunnen
        overwinnen en vooral, omdat men zo de leider der NSB, die voor
        de zelfstandigheid en de vereniging der Nederlanden op de bres
        stond, voldoende kracht zou kunnen bijzetten om een machtsgreep
        van tegen volk en staat gerichte groepen voorkomen. Ter
        verwezenlijking van dit doel opende Voorhoeve nog het gesprek
        met de leider van de nu tot Nationaal Front herdoopte beweging
        van Arnold Meyer, die echter van mening was, dat de men
        vertrouwen zou stellen in hem (Meyer) dan in Mussert. Enkele
        medewerkers van Arnold Meyer, waaronder Mr. Peters en de Sassen,
        verlieten daarop Nationaal Front om de concentratiepogingen van
        Voorhoeve te steunen.
Ook
met
        het driemanschap van de Nederlandse Unie en de naaste
        medewerkers daarvan voerde Ernst Voorhoeve vóór en na de fusie
        het Verdinaso met de NSB verschillende besprekingen. De eerste
        met Lintborst Homan en Enthoven vond plaats in het secretariaat
        van de Unie te Den Haag, evenals een latere met Prof. de Quay
        vooraanstaande figuren van de Nederlandse Unie. Onder de indruk
        van het betoog van Voorhoeve aarzelde het bestuur van de Unie
        enige tijd, of het al dan niet met de NSB zou fuseren, maar
        deelde mede dit niet te kunnen doen, omdat naar hun mening de
        NSB door bepaalde gestes kort na mei 1940 zozeer
        gecompromitteerd was in de ogen van het Nederlandse volk, dat
        zij niet zou worden geaccepteerd. Ook een hernieuwde
        bemiddelingspoging van de Unie door Dr. H. van der Wielen bracht
        hierin geen verandering. Hij voerde ook een gesprek met majoor
        Kruyt, de leider van een NSNAP-groep, maar vermeed daarna elk
        verder contact met deze man.
Verdinaso
              – Fusie met de NSB
In
        Hier Dinaso! van 9
        november 1940 volgde de bekendmaking van de fusie van het
        Verdinaso in Nederland met de NSB, ondertekend door Ernst
        Voorhoeve, Mr. J. F. van As en J. J. van der Hout, voorzien van
        een instemmende verklaring van Mussert. Op dezelfde dag had in
        tegenwoordigheid van vele functionarissen van beide groepen de
        fusiebijeenkomst plaats in het Willem de Zwijgerhuis aan de
        Zeestraat te Den Haag. Zo was dan de eenheid van het Verdinaso
        en de NSB, waartoe reeds enkele jaren tevoren het initiatief
        genomen was door Mr. Jan Derks, die een ontmoeting tussen Dr. R.
        van Genechten en Ernst Voorhoeve tot stand bracht, onder de druk
        der Duitse bezetting een feit geworden - met geen ander doel dan
        juist deze druk te weerstaan! Ernst Voorhoeve werd met de taak
        van propaganda-leider der NSB belast en vele andere
        functionarissen van het Verdinaso namen eveneens belangrijke
        functies in de NSB over.
Ook
de
        jeugdbeweging van het Verdinaso, Jong-Dinaso, ging in de
        Nationale Jeugdstorm op: op 20 mei 1941 droegen
        oud-Jong-Dinaso-leden de wimpel, die Joris van Severen eens aan
        de groep Groesbeek uitreikte, aan de Jeugdstorm over en herdacht
        de Nationale Jeugd-storm (NJS) in heel Nederland de eerste
        sterfdag van “een Dietse held, die zijn naam onuitwisbaar in de
        geschiedenis van het Dietse volk geschreven heeft”.
Verschillende
leden
        van het Verdinaso namen in de volgende jaren deel aan de
        veldtocht tegen Rusland, o.a. de beide voormannen Ernst
        Voorhoeve en J. J. van der Hout, alsmede Marcel van Bergen, die
        in Rusland sneuvelde. De felheid, waarmee Ernst Voorhoeve ook in
        de SS het Nederlandse standpunt op vormingsbijeenkomsten
        verdedigde, was oorzaak dat de Duitsers na zijn terugkeer naar
        Nederland, in 1943, zijn aftreden als propaganda-leider eisten.
        In de laatste jaren van de oorlog leefde Ernst Voorhoeve als
        “ambteloos burger”. Ondanks alle kritiek op bepaalde stromingen
        binnen het Duitse nationaalsocialisme en in het bijzonder
        kritiek op de bezettende macht, bleven ze bereid met de Duitsers
        samen te werken, omdat bestrijding van Duitsland op den duur
        nationale en continentale zelfmoord zou blijken te zijn. Daarbij
        hielden de zich van het tijdsgebeuren bewuste Dietse
        nationaal-solidaristen zich voortdurend het allesoverheersende
        “gele gevaar” voor ogen, waarvan het communistische Rusland een
        voorpost was. Anderzijds echter hebben zij door hun optreden
        ontelbaren er van afgehouden met voorbijzien of veronachtzaming
        van de Nederlandse belangen als integrerend bestanddeel van de
        Europese belangen, eenzijdig het Duitse belang te dienen: in dit
        opzicht konden zij zich vol vertrouwen achter Mussert scharen,
        die in deze jaren vooropstond in de strijd voor de vrijheid, de
        zelfstandigheid en de eenheid der Nederlanden. Sommige oude
        Dinaso’s hebben Ernst Voorhoeve echter niet op zijn weg kunnen
        volgen: er zijn er, die, evenzeer met het Dietse ideaal voor
        ogen, de Nederlandse zaak slechts meenden te kunnen dienen in
        het verzet.
_________________
Bron:
http://cruycevanbourgonje.wordpress.com/2012/06/18/het-verdinaso-nederland/
Godelieve
            Declercq (Izegem 24 januari 1924 – Izegem 13
        december 2015) was een dochter van Juul Declercq, weduwe van
        Richard Seynaeve en moeder van onze bestuursleden Luc en Paul
        Seynaeve. In haar jeugdjaren behoorde zij toe het Jong-Dinaso,
        waarvan ze tot op hoge leeftijd de rijke liederenschat
        koesterde.
In
          deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente
          publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso
          vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen
          woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We
          verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties
          die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van
          de betreffende passages toe te sturen.
Un entretien avec Francis Bergeron publié
              dans Rivarol
”A la fin des années 1960, les militants
          solidaristes affirmaient la nécessité d'une révolution. A la
          recherche d'une troisième voie entre le capitalisme et le
          communisme bureaucratique, ils rejetaient la logique des Blocs
          de la Guerre Froide. Durant dix ans, ils allaient être à la
          pointe de la réflexion et de l'action révolutionnaire. Francis
          Bergeron fut l'un d'entre eux.
Rivarol: Le
          solidarisme est un courant politique très particulier. Comment
          le définissez-vous?
Francis Bergeron: C’est un mot en
        ”isme”, qui entend marquer la préoccupation sociale au sein du
        courant national, et l’idée d’une convergence possible entre
        deux courants trop souvent opposés dans le passé.
Le mot ”socialisme” était employé avant la guerre
        de 14 par beaucoup de patriotes. Chez Maurice Barrès, par
        exemple. Mais à présent c’est un mot connoté à gauche. Il est
        notamment revendiqué par le courant communiste. Or le
        ”socialisme réalisé”, ce fut le Goulag, les famines, les
        millions de morts, la plus grande catastrophe de l’histoire de
        l’humanité. Quant à l’accoler avec l’adjectif ”national”, ce ne
        serait peut-être pas une bonne idée…
A la fin des années soixante, nous n’étions ”ni de
        droite ni de gauche mais en avant!”, et ne voulions ”ni trusts
        ni soviets”, ”ni capitalisme, ni marxisme”, mais nous
        souhaitions aussi pouvoir nous définir par un mot résumant cette
        troisième voie que nous prétendions construire.
Le mot ”nationalisme”, utilisé par les maurrassiens
        et l’extrême droite traditionnelle ne mettait l’accent que sur
        le côté patriotique. Nous avions trouvé ce mot ”solidarisme”
        chez les Russes anticommunistes du NTS (Le Narodny Troudovoy
        Soyouz ou Union Populaire du Travail), et les Flamands du DSB
        (Joris van Severen). Au début de la IIIe République, en France,
        Léon Bourgeois avait également essayé de populariser ce mot, en
        tant que troisième voie (mais positionnée au centre).
D’autre part le mot ”nationalisme” renvoyait à
        l’idée de la France seule, alors que notre courant était très
        européiste (face au bloc communiste) et favorable au concept
        d’Eurafrique, l’idée que l’Europe et l’Afrique avaient un destin
        commun. (…)” 
________________
XVe Diets Studentencongres
“(…)
        Meer en meer werd ook de Vlaams-nationale lijn bijgestuurd naar
        een Dietse lijn. Het XVe Diets Studentencongres vormde daar geen
        uitzondering op. Hoewel de lezingen qua thematiek vrij sterk in
        de lijn van voorgaande edities lagen, moet er aandacht besteed
        worden aan de slotlezing van Joris van Severen, parlementslid
        van de Frontpartij en oud-voorzitter van de Gentse Vlaamsgezinde
        kring ‘Rodenbach’s vrienden’, met een sterke nadruk op de
        grondslagen van een Nederlandse staat ‘Friesland tot aan de
        poorten van Kales’ (….)”
______________
Bron:
          Ons Verbond, KVHV-Gent, nr.4, herfst
        2015, p. 18, artikel De
          flamingante Gentse studentenbeweging tussen 1918 en 1933
        door Auteur Michiel Vantongerloo
Ter Waarheid
“(…)
        Typisch voor dit humanitaire idealisme is o.m. ook de
        programmaverklaring van het tijdschrift Ter Waarheid; (de
        anonieme hoofdredacteur Joris van Severen) komt op voor een
        waarachtige menselijke grootheid, voor waarheid in de kunst, in
        het teken van Christus’ leer, voor opruiming van al wat waarheid
        en zelfrealisatie in de weg staat; maar dit manifest gaat nog
        verder: “De ganse mensengemeenschap moet heropgebouwd op
        grondvesten van rechtvaardigheid voor iedere mens. Klassen mogen
        niet bestaan: mensen alleen met eendere grondrechten...”. Weldra
        was die golf uitgeëbd in de bewapeningswedloop, de crisis en
        velerlei teleurstellingen... (…)
______________
https://www.marxists.org/nederlands/willekens/1960/1960tendensen.htm