> nieuwsbrief > 2013 - nr 4
Inhoud
Grafkruis Robert Leuridan te Alveringem
We vernemen dat er op het kerkhof
        in Alveringem een nieuw kruis werd geplaatst op het graf van
        Robert Leuridan, met het embleem van het Verdinaso in beter
        metaal en de aanduiding militant.
Men
        zal zich herinneren dat we destijds (cf. Nieuwsbrief eerste
        kwartaal 2012, p. 6) het gemeentebestuur van Alveringem gewezen
        hebben op de deplorabele toestand waarin het grafkruis van deze
        Dinaso-militant zich bevond. Thans is daaraan dus verholpen. We
        houden er aan de gemeente onze erkentelijkheid te betuigen voor
        de wijze waarop ze haar belofte tot restauratie nakwam.
Museum Hugo Verriest – Joris van
              Severen te Wakken heropend!
Op
        zaterdag 7 september jl. werd te Wakken het nieuwe provinciaal
        domein De Baliekouter met
        enig feestgedruis plechtig geopend. De kern van het nieuwe
        domein wordt gevormd door het oude Goed ter Mote waarvan
        de hoevegebouwen omgevormd werden toe een cafetaria en een
        educatief centrum. Binnen dit laatste vonden de museale
        collecties van het vroegere museum ‘Hugo Verriest – Joris van
        Severen’ een nieuw onderkomen. De werkgroep ‘Wakken Herdenkt’ is
        erin geslaagd er een pareltje temeer aan de Wakkense kroon van
        te maken, mede dank zij de inzet van haar burgemeester Koen
        Degroote en het Komitee Wakken Herdenkt.
Het is
        binnen dit domein dat er op zaterdag 25 oktober 2014
        andermaal een ‘Colloquium Joris van Severen’ zal doorgaan;
        gelegenheid waarbij tevens de grote Fotobiografie Joris van
          Severen – meteen ook het 18e Jaarboek Joris van Severen -
        zal voorgesteld worden.
Noteer
        alvast deze datum. Omtrent deze beide initiatieven – colloquium
        en fotobiografie – wordt u via onze Nieuwsbrief in 2014
        doorlopend geïnformeerd. 
Fotobiografie Joris van Severen en het Verdinaso
Voor het jaar 2014 plannen wij binnen het
          Studiecentrum Joris van Severen andermaal een jaarboek buiten
          reeks. 
De voorstelling van deze uitgave zal
          kaderen binnen een Colloquium Joris van Severen dat in de
          oktobermaand van 2014 te Wakken zal doorgaan.
In onze Nieuwsbrief zullen
          we regelmatig op dit grootse project terugkomen, teneinde u
          tijdig te informeren over de stand van zaken. Deze publicatie
          buiten reeks, zal tevens als ons jaarboek voor 2014 fungeren.
          
        
          Jaarboek
                  Joris van Severen 17 (2013)

De
          controversiële Joris van Severen (1894-1940) is en blijft voer
          voor  gesprek en
          debat in Vlaanderen. 
Ook
        dit 17e jaarboek bevat uittreksels uit het omstandige dagboek
        van Joris van Severen, waaruit eens te meer blijkt dat zijn
        persoonlijke gevoelens zijn scherpe analyses van het politieke
        gebeuren afwisselen. 
Romain
        Van Landschoot analyseert het jaar 1924 als een belangrijk jaar
        in het denken van Joris van Severen. Daarnaast brengt de
        Noord-Nederlander 
Dit
        is geen
        jaarboek louter voor specialisten en historici. Ook mensen die
        niet vertrouwd zijn met de materie kunnen er heel wat van
        opsteken, al zal ter kadering wat bijkomende lectuur altijd
        nuttig kunnen zijn.
PM
__________________
Bron: Vlaams Belang
          Magazine, juli-augustus 2013, p.
        24.
Juul
        Declercq werd geboren op 16 februari 1897 als eerste kind van
        Camille Declercq, schoenmaker, en Marie Louise Cottenie. 
Hij
        trouwde Helena Maria Capelle op 14 
Declercqs
        ideeën evolueerden zeer sterk na de breuk met Aalst. Hij werd
        een aanhanger van Van Severen en voorstander van het
        corporatisme in een autoritair regime. Ook was Declercq in
        oktober 1931 stichter van de Verdinaso-afdeling in Izegem en
        werd hij lid van de Raad van Leiding binnen het Verdinaso. Samen
        met Pol le Roy zorgde Declercq voor tal van propagandatochten,
        de uitbouw via de oprichting van nieuwe afdelingen en
        voordrachten. Daarnaast schreef hij diverse artikels over
        syndicale en sociale kwesties. In zijn redevoeringen en artikels
        beklemtoonde Declercq zijn afkeer voor partijpolitieke
        syndicaten, liberalisme, kapitalisme en socialisme. Ook werd
        Declercq belast met de uitbouw en het voorzitterschap van de
        Samenwerkende Vennootschap Opbouw, een organisatie die belast
        was met het verwerven en het financieel beheer van Dinasohuizen.
        

Juul Declercq aan het woord op een landdag van het
            Verdinaso
Toen
        de regering in 1933 maatregelen tegen het Verdinaso trof en de
        jaarlijkse toelagen voor de werklozenkas van het NAS introk,
        werd het vakverbond opgedoekt. 
In mei
        1934 werd hij aangesteld als gouwleider voor de provincie
        Oost-Vlaanderen en hoofdman van de Gentse afdeling van het
        Verdinaso. Ook nam hij voor korte tijd de leiding over het
        Verbond van Dinaso Corporaties (VDC), de opvolger van het NAS.
        Op 7 oktober 1934 werd Declercq propagandaleider van het
        Verdinaso. Over heel Vlaanderen, en zelfs in Nederland,
        propageerde hij 'Dietsland en Orde!' de
        Dinaso-arbeiderspolitiek. Hij produceerde omzendbrieven met het
        Verdinaso-programma erop, schreef talrijke artikels in het
        tijdschrift Hier Dinaso!
        en gaf toespraken op landdagen en Dinaso-meetings. 
Toen
        Van Severen in mei 1939 zwaar ziek werd, droeg deze zijn
        functies gedeeltelijk over aan Pol le Roy die
        secretaris-gevolmachtigde werd en belast werd met de lopende
        zaken van het Verdinaso. Iets later werd Le Roy eveneens
        aangeduid als propagandaleider en werd Declercq aan de deur
        gezet. De reden hiervoor is niet gekend (volgens auteur
        Jean-Marie Lermyte zou de plotse beslissing van Van Severen
        onder meer te maken kunnen hebben gehad met de volkse houding
        van Declercq enerzijds en de voorkeur van Joris van Severen voor
        theorie en intellectualiteit anderzijds). In november 1939 vroeg
        Van Severen aan Declercq om opnieuw de functies van hoofdman van
        de afdeling Izegem en gewestleider van Roeselare-Tielt op zich
        te nemen. 
Tijdens
        de oorlog werd Declercq opnieuw gouwleider van West-Vlaanderen.
        Wel weigerde hij de aanstelling tot propagandaleider.
        Ondertussen deed er zich een machtswissel voor binnen het
        Verdinaso. Jef François nam na Emiel Thiers het leiderschap over
        en startte onderhandelingen voor de integratie van het Verdinaso
        in het Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Declercq ging niet
        akkoord met deze beslissing en schaarde zich in 1941 achter het
        zogenaamde Directorium dat de leiding van Le Roy en Jef François
        afwees. 
In
        1949 was hij nog medestichter van een solidaristische partij, de
        Volksunie. De partij viel vrijwel meteen uit elkaar. Daarnaast
        werkte hij ook nog mee met de groep-Louis Gueuning, een
        gezelschap van voornamelijk oud-Dinaso's die misnoegd waren over
        de koningskwestie. Declercq trad voor de laatste maal op als
        redenaar op de door die groep georganiseerde Staten-Generaal op
        13 en 14 september 
In
        1954 gaf hij zijn verzekeringskantoor over aan zijn zonen Cyriel
        en Maurits. Op 58-jarige leeftijd stierf hij aan de gevolgen van
        een hersenbloeding.
Bronnen: (Lermyte & Van Severen 2000-1070; Creve
        1998-1256; De Wever 1998-1257). 
_________________
http://www.odis.be/pls/odis/opacuvw.toon_uvw_2?CHK=PS_35039
Nog over het 17e Jaarboek Joris van Severen
“Ondertussen
        las ik ook het zeventiende Jaarboek Joris van Severen
        . Eindredacteur Maurits Cailliau onderstreept in het Ten geleide dat uit de
        nu gepubliceerde dagboekbladzijden (mei-september 1920) van
        Joris van Severen blijkt hoezeer hij 'zich grondig kon ergeren
        aan de mediocriteit van zijn medestrijders binnen de Vlaamse
        Beweging'. 
De eerste
          Grote Synthese – 1924, zo luidt de
        titel van het doorwrochte essay van de voortreffelijke
        historicus Romain Vanlandschoot (pp. 71-158) waarin Van Severens
        diepgravende wijsgerige en staatkundige inzichten centraal
        staan. Uit het tijdschrift Ter Waarheid citeert Vanlandschoot een passus 'die
        het meest Joris van Severen typeert': 'Vlaanderen als een
        homogeen Germaans element opvatten is naar mijn mening even
        onjuist en verarmend, ontervend als Vlaanderen te willen
        verfransen. Germaansheid en Latijnsheid groeien in de geest en
        het gemoed der beste Vlamingen zo diep dooreen dat het mij
        werkelijk anti- Vlaams schijnt, deze concentratie, deze
        geestelijke concentratie te willen tegenwerken of belemmeren.
        Het is immers volstrekt verkeerd deze concentratie van
        Germaans-Latijnsheid, als Belgischheid in te denken. België is
        inderdaad systematisch anti-Vlaams, terwijl deze Vlaamse
        concentratie van Europeesheid instinctief, van nature
        anti-Belgisch is. Deze Europeesheid voelt België aan als een
        decadentie, als een aderverkalking, als een hoon. België is een
        beschaving-dodend element. Een parasiet.' Ook dit tweede citaat
        van Joris van Severen uit Ter
          Waarheid illustreert diens scherpzinnige kordaatheid: 'Het
        is een blijk van bekrompenheid en primaire achterlijkheid
        vijandig te staan tegenover een volk en tegen een bepaalde vorm
        van beschaving. Gemakkelijk wordt elk nationalisme in deze
        domheid meegesleurd. Daarom is het de dringende plicht der
        leiders van een volk het nationalisme uit dit onzinnig en
        verderfelijk extremisme te redden. Zulkdanig extremisme is het
        beste middel om het nationalisme in barbarie te doen uitslaan.'
        De inzichten van Van Severen anno 1924 worden door Vanlandschoot
        in de context geplaatst van gelijkaardige, vooroorlogse
        inzichten van August Vermeylen en Karel van de Woestijne. Dit
        belangrijk, voorbeeldig geadstrueerd essay beslaat meer dan
        veertig procent van het Jaarboek. Eens te meer wordt de lezer
        geconfronteerd met de intellectuele rijkdom van Joris van
        Severens complex intellectueel universum. 
Leven en
          werken van Louis Gueuning (1898-1971)
        worden in een verhelderend gesprek opgeroepen door zijn twee
        discipelen en medestanders Joseph Peeters (°1924) en Vic
        Eggermont (°1929). 
De
        Nederlandse historicus Ruud Bruijns publiceert het opstel Tussen rood en groen.
          Joris van Severen, het Verdinaso en de socialisten. 
Het
        zeventiende jaarboek wordt afgesloten met zes haiku's van de
        Brugse dichter en essayist Herwig Verleyen (°1946) Denkend aan Joris van
          Severen'. De laatste is opgedragen aan Gaby Warris,
        overlevende van de slachtpartij in Abbeville: Hoogbejaard krimp je steeds
          meer terug tot het kind onder de kiosk. 
Het
        Jaarboek werd alvast in 't
          Pallieterke van 5 juni besproken door 'De brave Hendrik'
        (schuilnaam van CDR-medewerker Hendrik Carette). 
______________
Bron: Henri-Floris Jespers, ‘Losse
          notities’, in Centrum voor Documentatie &
        Reëvaluatie Mededelingen
        Elfde jaargang, nr. 211, pp. 10-11, 26 juni 2013.
Over Ter Waarheid in Ça ira!
'Germaansheid
        en Latijnsheid groeien in de geest en het gemoed der beste
        Vlamingen zo diep dooreen dat het mij werkelijk anti-Vlaams
        schijnt, deze [...] geestelijke concentratie te willen
        tegenwerken of belemmeren.' Voor hem was de taal duidelijk niét
        gans het volk. Zo vond hij het Antwerpse, Franstalige Ça ira !
        'een sympathiek tijdschrift': Zijn zeer jonge geweldige
        zelfzekerheid en twijfelloos idealisme, is een blijde
        verschijning. Er zit geloof in en liefde in overmoed ook … zeker
        … maar als een frisse wind is het. (Ter Waarheid , nr. 4,
        april 1921, pp. 231-232) 
De
        sympathie was wederzijdse: in Ça ira! staat over Ter Waarheid te lezen:
        Très certainement la meilleure revue critique paraissant en pays
        flamand. Chaque numéro constitue un aperçu des plus complets de
        l'activité intellectuelle, tant chez nous qu'à l'étranger. Ses
        chroniques internationales sont rédigées avec une extrême
        compétence et un sens aigu de l'idée moderne dans les différents
        où elle se manifeste. (Ça
          ira!, nr. 18, mei 1922, p. 168).
_____________
Bron: Henri-Floris Jespers, ‘Losse
          notities’, in Centrum voor Documentatie &
        Reëvaluatie Mededelingen,
        Elfde jaargang, nr. 211, p. 12, 26 juni 2013.
“In Vlaanderens velden, drie verkenningen langs het IJzerfront ’14-‘18”
is de
        titel van het jongste boek van de Uitgeverij Egmont. Het werd
        geschreven door Jan Huijbrechts (°1962) die daarmee niet aan
        zijn proefstuk is.
Een
        vroeg werk in de reeks die n.a.v. de 100ste
        verjaardag van dit voor Europa zo dramatische conflict, dat in
        ons geheugen geboekt staat als “de Grote Oorlog”, waarschijnlijk
        nog het licht zal zien. Noem het literair ramptoerisme.
Dit
        boek is geen gewone “toeristische” gids, omdat de auteur veel
        aandacht besteed aan de dramatiek van de Vlaamse
        IJzerfrontsoldaten en hun agitatie voor meer erkenning. Wat ons
        niet mag verbazen als wij weten dat Egmont de uitgeverij van het
        Vlaams Belang is. Inderdaad, het was tijdens deze oorlogsjaren
        dat de Vlaamse rechtmatige eisen voor meer rechten
        geradicaliseerd werden tot eisen voor Vlaamse autonomie.  De auteur besteedt
        trouwens ook aandacht aan de verlangens van andere kleine
        volkeren: Bretoenen, Ieren, Welshmen, enz..
Je
        voelt bij het lezen zo de sombere dreiging die uitging van het
        verwoeste landschap, maar ook van de rauwe oorlogsrealiteit en
        de miskenning tot in de dood toe van de Vlaamse piotten.
In dit  werk wordt niet minder
        dan 15 keer naar de naam Joris van Severen verwezen. Zonder een
        oordeel te vellen, maar meestal verwijzend naar zijn de
        historicus D. Vanacker.
Warm
        aanbevolen in elk geval.
Vik
        Eggermont
___________________
N.a.v.
        J. Huijbrechts, In Vlaanderens velden,
        Uitg. Egmont,191 pag. Met talrijke foto’s en illustraties.
Op
        zaterdag 8 juni had onze goede vriend Adolphe Evrard 
        de gezegende leeftijd van 94 jaar bereikt, op zondag 30 juni
        heeft hij in de namiddag dit aardse leven verlaten. Zonder
        lijden weliswaar, als het ware stilaan uitgedoofd, maar ook kalm
        en zonder weeklagen. Hij wist dat zijn tijd gekomen was en hij
        heeft het lot aanvaard.
Adolphe
        was een van de merkwaardigste mensen die ik in mijn leven heb
        ontmoet. Niet alleen christelijk gelovig, maar zelfs uitermate
        vroom en ongelooflijk belezen. De Franstalige literatuur had
        voor hem geen geheimen. Wat had hij niet gelezen? Niet alleen
        een verstandig man, méér: een wijs man, zoals men er zelden
        ontmoet. Had onze wereld maar meer dergelijke mensen… en
        luisterde men maar meer naar hen! Ik heb herhaaldelijk het
        voorrecht gehad met hem te mogen spreken, telkens was het voor
        mij een genot, altijd stak ik er wat van op. En zijn brieven die
        ik allemaal bewaard heb, nodigden niet alleen tot lezen, maar
        ook tot meermaals her-lezen uit.
Hij
        was een echte Henegouwer – niet voor niets werd de achterkant
        van zijn tuin – zijn passie – begrensd door de Samber - maar
        bovendien stond hij met zijn volle persoonlijkheid achter de
        idee van de Zeventien Provinciën. Hij leerde reeds in 1941 Louis
        Gueuning kennen en volgde hem onmiddellijk in de Joris van Severen Orde
        en dit tot het einde. Samen hebben zij vele gevaren getrotseerd.
        Met hem ging één van de laatste van de zeldzaam nog levende,
        maar uiterst trouwe leden van de Orde heen.
In memoriam Fons Janssens
        geboren op 9 december 1926 in Sint-Lenaarts overleden in Hoboken
        op 21 juni 2013. Fons Janssens groeide op in een
        nationaal-solidaristisch nest: vader Albert was Dinaso-militant
        en Fons was Jong-Dinaso en tamboer-major van de muziekkapel in
        de schaar van Brasschaat onder leiding van Renaat Verbruggen.
        Later bij de samensmelting van AVNJ en Dinaso-jeugd werd hij lid
        van de Blauwvoetvendels van het NSJV. Hij was een door zijn
        jongens zeer geliefde schaarleider. 
In 1944 volgde hij het
        voorbeeld van zijn kameraden en meldde zich voor de Waffen-SS.
        Hij diende in het Jeugdbataljon van de divisie Langemarck.
        Overrompeld door de Sovjets volgde gevangenschap in het Rode
        Paradijs. Door zijn sterk geoefend gestel overleefde hij, om na
        zijn vrijlating toch nog een paar jaar in Belgische
        concentratiekampen te mogen verblijven. Hij zocht contact met
        vroegere kameraden en kwam terecht in het Sint- Maartensfonds en
        werd lid van het hoofdbestuur. Fons, die vele kameraden zag
        sneuvelen en door de Roden had zien vermoorden wou hun graven
        opzoeken. Na een avontuurlijke tocht, bijna dertig jaar geleden,
        in de “damalige” DDR met Jef van Duffel en Fons Vingerhoets,
        kwam hij in de dorpen aan de Uckermeren, op zoek naar de graven
        van zijn gevallen kameraden. Hij wou zijn gevallen kameraden
        blijvend gedenken, zocht een ‘Steinmetz’ (steenkapper), ging
        praten met de Pfarrer en de plaatselijke burgemeester. Fons kon
        hen overtuigen en kreeg toestemming om op het massagraf in
        Mescherin een gedenksteen te laten plaatsen. Dat was het begin
        van de werkgroep “Graven in het Oosten” Er werden nog enkele
        gedenkstenen aan de Oder opgericht. In de tijd van de
        Perestroika kwam Fons door een toeval in contact met een
        Russisch sprekende oud-mijningenieur, Frans van Robaeys, die
        onmiddellijk bereid was hem te vergezellen bij zijn zoektochten,
        eerst in de Ukraïne en Letland en dan in Rusland. Dank zij zijn
        nooit aflatend doorzettingsvermogen werden op alle plaatsen waar
        Vlamingen streden en sneuvelden, gedenkstenen opgericht.
        Daarvoor moeten wij en onze nakomelingen Fons dankbaar zijn.
        Maurits Vanderbruggen
Op
        12 september 2013 overleed te Brugge mevrouw Gaby
            Warris. Ze werd geboren te Utrecht op 7 april
        1922. In het konvooi van de weggevoerden naar Abbeville in mei
        1940 was zij de jongste getuige van het bloedbad aldaar. In 1994
        legde zij daarover getuigenis af in haar boek Het bloedbad van Abbeville
          – 20 mei 1940. Ze was een gewaardeerde kunstschilderes
        wiens werk meermaals met prestigieuze onderscheidingen bekroond
        werd. Dank zij haar onverdroten ijver kwam in de portiek van het
        Bourgoensche Cruyce – eertijds de woonplaats van Joris van
        Severen te Brugge - de gedenkplaat tot stand voor de vier Brugse
        slachtoffers van het bloedbad: naast haar grootmoeder Maria
        Ceuterick, Joris van Severen, Jan Ryckoort en de communist Louis
        Caestecker. Met
        haar verdwijnt de
        laatste overlevende van het bloedbad. De jaarlijkse
        herdenkingsplechtigheid op die site, ingericht door het Brugse
        ‘Abbevillecomité’ in de voormiddag, gaat sinds enkele jaren
        vooraf aan de herdenkingsmis voor Joris van Severen en zijn
        lotgenoten ingericht door de ‘Stichting Joris van Severen’.
Maurits Cailliau
Onlangs
        werd de hulp van ons Joris van Severen Studiecentrum gevraagd
        voor een studie over het Verdinaso, Joris van Severen en het
        dinaso-gedachtengoed dat momenteel gevoerd wordt aan… de
        Universiteit van Miami in de V.S.A.! Dit op initiatief van het
        Wolfson Instituut aldaar o.l.v. Prof. Mitchell Wolfson.
Het
        spreekt voor zich dat ons Centrum met enthousiasme hieraan deel
        neemt, een studie over ons gedachtengoed in Amerika, voorwaar
        het is geen dagelijks gebeuren! Uiterst zelden wordt in Amerika
        immers belangstelling getoond voor onze geschiedenis.
Alfons
              van Opstal (†)
Voor sommige militanten
        en militantenleiders kon het de schijn hebben dat hun taak er
        uitsluitend in bestond het Verbond op straat of bij
        vergaderingen te beschermen. De nieuwe naam – DMO – die meteen
        ook een nieuwe opdracht inhield, viel niet overal in goede aarde
        bij hen die hun wortels hadden in de voorbijgestreefde Vlaamse
        Militie, later Dinaso Militie.
Enigszins ontgoocheld
        namen sommigen ontslag of werden ter beschikking gesteld voor
        een proefperiode binnen de DMO. Een enkele maal dienden we nog
        een straatgevecht te ondergaan. Het was alsof de “Roden” van de
        Liga met haar arbeidersmilitie zich in een laatste sluiptrekking
        wilden weren, nu bleek dat wij allesbehalve “verdwenen of
        weggeveegd” waren.
Hun laatste hinderlaag
        was immers hopeloos de mist ingegaan. Jan Morael was met zijn
        manschappen naar Antwerpen gekomen om ons bij te staan bij de
        opening van ons nieuw lokaal – groter, voornamer, beter geschikt
        dan het oude in de St.-Gummarusstraat – in de Osystraat. Bij die
        gelegenheid trad overigens Paul Persyn aan als de nieuwe
        gouwleider. 
Daar waren we ’s morgens
        vertrokken voor een propaganda- en colportagetocht doorheen de
        Noorderkempen. In de vroege ochtend traden we in marskolom aan
        voor de vroegmis bij de paters op de nabijgelegen Ossenmarkt.
        Daar huisde ook pater Max Wildiers, die in ons uitzonderlijke
        beoefenaars zag van de vijf vreugden van de geest: religie,
        wetenschap, geschiedenis, filosofie en esthetica. 
Was dat zo? Zijn
        appreciatie kon ons slechts verheugen en onze fierheid opwekken.
        Hoe ook, de vroege misgangers en wandelaars onthielden hun
        instemming niet. Na een “rugzakontbijt” met koffie ons bereid
        door lokaal-houder Frans (een gewezen politieagent) en René
        Dillen, reden we per fiets onze bestemming tegemoet. Rond 12.30
        uur zat de colportage er op en reden we langs het atheneum de
        Osystraat in. En daar werden we door ongenode gasten opgewacht.
        Een massa “Roden” had in het lokaal van de havenarbeiderbond op
        de Paardenmarkt vergaderd en er elkaar klaarblijkelijk ook
        opgejut, stond er ons op te wachten. Zo’n 
Niettemin genoten we ons
        middagmaal (soep en brood) in een eerder onrustige sfeer: de
        aanval had ons verrast en enigen onder ons hadden wonden te
        likken. Nu werd ons duidelijk dat hun leider Louis Major onze
        hinderlaag waarin hij twee weken eerder terecht gekomen was,
        maar moeilijk had verteerd. Toen had Jan Morael hem voor zich
        uitgedreven terwijl de held kermend om zijn moeder had geroepen.
De confrontatie had ons
        bijgebracht dat we het straatgevecht – na zo lange tijd en waar
        nodig – nog niet verleerd hadden. Na het middageten werd de
        voorziene vormingsvoordracht vervangen door een leider- en
        kameraadschappelijk samenzijn. Meteen brak de tijd aan om onze
        4e landdag voor te bereiden: kaartenverkoop, aanplakdiensten,
        verlengde colportages en huisbezoeken stonden voor de deur.
De leiding bij die
        plakdiensten nam Jan Morael ter harte. Dat was een kolfje naar
        zijn hand dat hij al sinds zijn jeugdjaren met brio beoefende.
        Zijn vader was activist geweest en daarom in 1918 ontslagen als
        postmeester, gevangen gezet geworden en … actief Fronter
        geworden. Met zijn oudste kinderen aan de hand was hij op elke
        passende betoging present geweest. Die ijzeren koppigheid bleek
        ook zijn zoons eigen te wezen.
We hadden dat soort
        klussen ook vroeger al wel, te voet en met de papemmer op weg
        bedreven, maar nu, voor de aanstaande landdag, zagen we het wat
        breder. Jan had de open vrachtwagen van een bouwondernemer weten
        te charteren, waarop we de afficherollen en de papvaten stouwden
        en in evenwicht hielden tijdens de lange rit. We begonnen te
        Merksem, in de hoop de Antwerpse pakkenmannen te ontlopen. Onder
        Jans leiding ging het snel en doelmatig: hij reed en waar hij
        een geschikte aanplakgelegenheid – bouwsel, schutting, … - zag
        werd halt gehouden. En dat ging door van de valavond tot de
        vroege morgen. Iedereen die ’s anderendaags langs de Bredabaan
        tot aan de grens te Wuustwezel, en terug over Brecht, St.-Job,
        Schilde, Wijnegem, Hoogstraten, Beerse, Gierle, Vosselaar,
        Herentals, Lichtaart, Kasterlee, Geel, Olen, Heist op de Berg,
        Aarschot, Westerlo, Meerhout, Mol of Nijlen, Kessel, Lier en
        Boechout, onderweg was, werd er mee geconfronteerd. We kwamen
        via Berchem Antwerpen weer binnen, toen de vroege kerkgangers
        naar de 6-urenmis togen. De papvaten waren tot op de bodem
        geledigd en we stonden ook zelf stijf van de pap!
De 4e landdag te
        Sint-Kruis Male toonde de zinvolheid van onze inspanningen aan:
        Het werd de landdag van de doorbraak en voor ons een hoogdag.
        Zelf de pers schreef er meer vleiend dan hekelend over, en ook
        over het eerste optreden van onze fanfare onder leiding van
        schaarleider Jaak Schoepen.
In deze rubriek verwijzen we zonder veel
            commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen
            en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest
            treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na
            te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien
            naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren
            en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.
Omtrent naar Joris van Severen genoemde
              straten
Joris
        van Severenstraat: straat
        in Lede genoemd naar Joris van Severen, oprichter van het Verdinaso
          (Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen).
Van
        1943 tot november 1944 werd de Achterstraat: Joris van
          Severen-straat.
Joris
        van Severen werd geboren te Wakken op 19 juli 1894 als zoon van
        een notaris en van moederszijde verwant met de Antwerpse
        letterkundige Maria Belpaire. Van Severen groeide op in een
        tweetalig, plattelands, Vlaams-voelend burgergezin.
Een
        ietwat liberaal-katholieke opvoeding thuis en van 1903 af een
        strenge opleiding bij de Jezuïeten aan het Sint-Barbaracollege
        te Gent, hebben hem diep getekend. Eénmaal aan de Gentse
        universiteit ingeschreven voor de studie van de rechten,
        ontplooide hij een aanzienlijke activiteit. Hij werd toen
        voorzitter van de ‘Rodenbachs Vrienden’ en hielp mee
        aan de Hugo Verriest-hulde op 17 juli 1903. Op 24 september 1914
        werd hij opgeroepen naar Lier, depot van het negende
        Linieregiment. In 1917 werd hij luitenant. Hij werd politiek
        actief in 1921 toen hij tot volksvertegenwoordiger werd
        verkozen. Op 6 oktober 1931 kondigde hij officieel de oprichting
        af van het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen
          (Verdinaso). In 1933 reisde hij naar Nederland voor een
        ontmoeting met Anton Mussert, leider van de ‘Nationaal-Socialistische
Beweging’
          (NSB). Dit soort van Groot-Neerlandis-me en de
        gedachte-evolutie veroorzaakte een eerste grote breuk, o.a. die
        met Wies Moens. In de loop der jaren zouden er nog meer volgen.
        Op 10 mei 1940 werd hij aangehouden door de Staatsveiligheid.
        Vier dagen later kwamen de gevangenen aan in Abbeville. Op 20
        mei 1940 begonnen Franse soldaten een wilde schietpartij,
        waarbij Van Severen dodelijk gewond werd. 
____________________
http://www.lede.be/file_uploads/5025.pdf
Noot van
            de Nieuwsbrief-redactie: Mussert is slechts een enkele maal op bezoek
          geweest bij Joris van Severen, die op 22 september 1933
          daarover in zijn agenda noteerde: “13 u 35. Bezoek 'door puur
          toeval' van Anton Mussert via Motke (gewezen Hollandse
          officier die hier dicht bij mij is komen wonen). Hij blijft 45
          minuten. Indruk: een zelfgenoegzaam klein bourgeois die niets
          begrijpt van de 'nieuwe tijd' en niet zal lukken.” Dat Mussert
          van belang zou geweest zijn in Van Severens omslag naar de
          ‘nieuwe marsrichting’ is dus klinkklare onzin.
En nog een 
In
        Kortrijk: Van de Markestraat tot de Rode Dreef. Aangelegd in het
        begin van de 20e eeuw, noordelijk deel dateert van 1936 en werd
        in 1938 doorgetrokken tot aan de Rode Dreef. In de volksmond
        "Zakstraat" of "Nieuwstraat" genoemd. Tijdens de Tweede
        Wereldoorlog gebruikte men de benaming Joris van Severenstraat,
        naar de stichter en leider van het Verdinaso. Onmiddellijk na de
        Tweede Wereldoorlog werd de naam gewijzigd in Hektor
        Casteleinstraat, naar een gesneuvelde verzetsman uit Marke.
________________
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/8785
In het cultureel centrum van het West-Vlaamse Wakken
        werd op 16 september 2002 een colloquium gehouden met de jonge
        historicus Bart de Wever als gastspreker. 
Van Severen was een markante figuur in het
        Vlaams-nationalisme tussen de twee wereldoorlogen in de vorige
        eeuw. Ook hij was aanhanger van de Groot-Nederlandse gedachte.
        De gebroeders De Wever schreven in 1999: “Tegelijk stuurde hij
        aan op een totale breuk met de democratische praxis.
        Groot-Nederland stond in functie van een fascistische droom. (…)
        Dat het nationale doel nochtans in functie bleef staan van het
        fascistisch machtsstreven bleek uit het gemak waarmee Van
        Severen al in 1934 het nationaal territorium van Groot-Nederland
        wijzigde. De ‘Nieuwe Mars-richting’ bepaalde dat het Verdinaso
        de macht zou grijpen in de ‘Belgische ruimte’. De Walen werden
        later beschouwd als ‘romaanse Dietsers’ en nog even later bouwde
        het Verdinaso een Belgisch patriottisch imago uit (…) Van
        Severen was verplicht om andere funderingen te leggen. Hij zocht
        ze in het Bourgondische verleden, in racistische theorieën en in
        de Belgische dynastie.”
Van Severen werd na de Duitse inval in mei 1940 door
        de Belgische autoriteiten opgepakt. Hij werd korte tijd nadien
        door Franse soldaten doodgeschoten in Abbeville. 
De Wever bracht een stevig gedocumenteerd referaat
        over het naoorlogse Vlaams-nationalisme en de rol van de
        volgelingen van Van Severen. Nooit te beroerd voor cassante
        uitspraken stelde hij: “
Maar bovendien stelde De Wever dat “recent onderzoek
        uitwijst dat de succesformule van radicaal rechts vandaag zou
        liggen in de combinatie van politiek en cultureel conservatisme
        enerzijds en een resoluut marktgerichte keuze op
        sociaaleconomisch vlak anderzijds”. Zoals het N-VA zich nu
        profileert.
_________________
Bron: http://www.dewereldmorgen.be/blogs/janwillems/2012/08/19/de-rode-pet-van-bart-de-wever
        
(1)
        Dit referaat van Bart de Wever werd ook integraal en
        geïllustreerd gepubliceerd in ons Jaarboek Joris van Severen,
        deel 5, 2001, pp. 117-205.
Heibel: Willy
              Copmans over Piet van Aken en Joris van Severen
Heibel, 'het blad zonder blad (voor de
        mond)', verschijnt tweemaal per jaar (april en oktober) onder
        redactie van Frans Depeuter en Robin Hannelore. 
In de jongste aflevering borstelt
        Willy Copmans een portret ten voeten uit van Piet van Aken, 'de
        laatste der Mohikanen?' (pp. 29-37). Hij stelt m.i terecht dat De
          Verraders (Antwerpen, Ontwikkeling, 1962) het vreemdste
        boek dat Van Aken ooit geschreven heeft. 
'
Piet van Aken heeft voor de oorlog
        vaak straatgevechten geleverd met de Dinaso's. In De
          verraders schetst hij: 
'een merkwaardig beeld van de eerste oorlogsdagen,
          waarin hij zijn aversie toont voor uniformen en de
          “machtswellust” die daaruit voortvloeit, zoals overigens later
          ook duidelijk werd in Agenda van een heidens lezer: “wie in wellust een uniform dragen, kunnen op mijn
          eeuwigdurende verachting rekenen”. ‘De Verraders’ is een geschiedenis, hallucinant soms, die de
          volgende generaties absoluut niet mogen vergeten'. 
________________
Bron: Mededelingen van
          het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie, 11 juni 2013.