> nieuwsbrief > 2013 - nr 1

Inhoud

Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage voor 2013

Hoewel we, zoals elk jaar overigens, straks weer geconfronteerd zullen worden met de – uiteraard weer eens naar boven – aangepaste posttarieven, blijft uw ledenbijdrage voor 2013 ongewijzigd. Ze beloopt voor het in mei te verschijnen nieuwe Jaarboek Joris van Severen en voor de driemaandelijkse Nieuwsbrief Joris van Severen 29 €. Vanaf 35 € wordt u met dank als steunend lid geboekt. Ons rekeningnummer: IBAN BE71 0001 7058 1469 – BIC BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, 890 Ieper. De penningmeester hoopt op een vlot verloop van het hernieuwen van de ledenbijdragen.

Voor tal van geadresseerden vormt deze Nieuwsbrief wellicht een eerste kennismaking met het Studiecentrum Joris van Severen en zijn werking. We verhopen, mede met het oog op onze verdere plannen – zoals de voor 2014 geplande prestige-uitgave van de grote fotobiografie over Joris van Severen en zijn beweging – hun belangstelling te kunnen opwekken.

Jaarboek Joris van Severen 17 (2013)

In mei aanstaande verschijn het – inderdaad al 17e – nieuwe Jaarboek Joris van Severen. Zonder in detail op de inhoud vooruit te lopen kunnen we nu al wel verzekeren dat het eens te meer een boeiend jaarboek wordt, dank zij de inbreng van o.m. Romain Vanlandschoot. Ook van Joris van Severen zelf brengen we andermaal een uitgebreid dagboekfragment.

Waardevolle gift

Jef van den Bosch uit Dilbeek schonk aan ons Studiecentrum een prachtig glas-in-loodraam, voorstellende het Dinaso-embleem met ploeg, rad en zwaard en de DMO-leuze Recht en trouw. Het glasraam meet 42 x 31 cm en is gekaderd in een houten raamkist. Hij kwam in het bezit er van na het overlijden van Maurits Winderickx in 1989. Wij zullen het op onze beurt schenken aan het Wakkense museum ‘Van Hugo Verriest tot Joris van Severen’ naar aanleiding van de heropening van het museum op de Baliekouter te Wakken in 1994.

Fotobiografie Joris van Severen en het Verdinaso

Voor het jaar 2014 plannen wij andermaal een jaarboek buitenreeks. Het wordt een kijkboek in groot formaat en volledig in meerkleurendruk. Voor dat project slaan Pieter Jan Verstraete en Maurits Cailliau de handen in elkaar. Voor de illustraties wordt, naast onze eigen beeldbank, een beroep gedaan op de collecties van het Archief Joris van Severen binnen de Leuvense Universiteitsbibliotheek. De voorstelling van deze uitgave zal kaderen binnen een Colloquium Joris van Severen dat in het najaar te Wakken zal doorgaan.

In onze Nieuwsbrief zullen we regelmatig op dit grootse project terugkomen, teneinde u tijdig te informeren over de stand van zaken. Deze publicatie buiten reeks, zal tevens als ons jaarboek voor 2014 fungeren.

Herdenkingen in 2013

Ook in 2013 zullen de herdenkingsplechtigheid aan het Bourgoensche Cruyce in de Wollestraat te Brugge en de jaarmis voor Joris van Severen en zijn lotgenoten binnen het Slot van Male in elkaars verlengde doorgaan op zaterdag 18 mei. Op zondag 19 mei wordt dan verzamelen geblazen aan het graf van Joris van Severen en Jan Ryckoort te Abbeville. Meer gegevens hierover leest u in onze volgende Nieuwsbrief.

Laatste exemplaren Gedenkboek Joris van Severen

Via onze vorige Nieuwsbrief brachten we de laatste exemplaren van dit prestigieuze 352 pagina’s tellende ingebonden gedenkboek – dat in 1994 verscheen n.a.v. de 100e geboortedag van Joris van Severen – ‘op de markt’. Het Studiecentrum beschikt thans nog slechts over een handvol reisexemplaren van dit Gedenkboek Joris van Severen. We stellen ze graag ter beschikking van onze leden. Voor hen bedraagt de prijs niet het oorspronkelijke bedrag van 1330 BEF. Mits overboeking van 20 € (verzendkosten inclusief) op ons rekeningnummer IBAN BE71 0001 7058 1469 – BIC BPOTBEB1 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, 890 Ieper, krijgen ze hun exemplaar toegestuurd. Deze voordeelprijs geldt uiteraard alleen voor leden van wie we de bijdrage voor 2013 al konden boeken.

 

 



Over Groot- versus Heel-Nederlands


Maurits Cailliau

In Kort Manifest, het tijdschrift van het ‘Vormingsinstituut Wies Moens’, kunnen we elk jaar een uitgebreide recensie lezen over ons Jaarboek Joris van Severen. Zo ook in het nummer 197 (augustus-september 2012) over het zestiende jaarboek. Als Groot-Nederlander, in de lijn van Wies Moens, stoort Edwin Truyens, de recensent van dienst, zich daarbij steevast aan een tweetal ‘items’ die hem telkens weer tot struikelen brengen. Enerzijds is dat de ‘levenswandel’ van Joris van Severen, anderzijds diens Heel-Nederlandse kijk op de Lage Landen. Elk jaarboek weer bieden we hem aldus de gelegenheid hieromtrent weer zijn pen te scherpen en “van leer te trekken”. Niettemin blijk uit zijn besluit dat onze jaarboekenreeks beslist ook voor de lezers van Kort Manifest aanbevolen lectuur blijft.

Over de ene rits bezwaren – de levenswandel – kunnen we kort zijn: die blijkt genoegzaam uit onze publicatie van de integrale dagboekteksten van Joris van Severen. Wie er op volwassen wijze kennis van neemt ontmoet een zoekende geest die het banale verwerpt en hogere waarden nastreeft, zij het met vallen en opstaan dat ‘des mensens’ is.

Blijft – voor iemand die de onmiskenbare verdiensten van een Wies Moens hoog in het vaandel draagt niet verwonderlijk – de geopolitieke bezwaren tegen Van Severens beeld van de Nederlanden.

Kort Manifest pleit voor de ‘hereniging’ van Vlaanderen en Noord-Nederland. Een eenheid die er als dusdanig nooit is geweest. Beter zou men het dus hebben over een mogelijke ‘vereniging’ van deze twee onder vele territoria die tot de Nederlanden behoren.

Van Severens kijk op de Nederlanden was meerzijdiger en berustte op een ruimer historisch bewustzijn over het verleden van de Lage Landen. De groei van dit historisch besef kwam er niet op één dag: ook hij kende de evolutie van flamingant naar Groot-Nederlander, vooraleer het Heel-Nederlands perspectief te belijden (en Wies Moens als medestander te verliezen).

De Nederlandse historicus Frederik Carel Gerretson, trad hem in 1938 bij toen hij vaststelde:

“Als historicus zie ik de Nederlanden als een steeds nauwer begrensd gebied, dat steeds moeilijker tot één der buurstaten kan behoren. Op dat gebied vind ik van oudsher de Walen. Ik kan ze daarom niet anders dan, zoals onze voorvaders, als Waalse Nederlanders beschouwen. En dit brengt mee, dat ik het als onze historische taak zie de binationale samenleving van onze beide naties te verwezenlijken. Natuurlijk onder hegemonie van het Nederlandse element. Zo niet: dan niet door onze schuld; niet doordat wij, oeroud staatsvolk, vervallen in staatsrechterlijk primitivisme.”1

Een Heel-Nederlandse thesis, waarmee Gerretson het concept van Pieter Geyls Geschiedenis van de Nederlandse Stam verwierp - dat uitging van de wetenschappelijk niet houdbaar gebleken stelling gebaseerd op de romantische leuze “de taal is gans het volk” - en die sindsdien, alvast onder historici, gemeengoed geworden is.

Jean-Marie Gantois, de voorman van de Zuid-Vlaamse beweging in de Franse Nederlanden, zou daar aan toevoegen:

“De taal der Nederlanden is het Nederlands. (...) Maar de taal is niet gans het volk (...). De Nederlanden strekken zich, over de huidige ‘taalgrens’ heen, zover uit als het Nederlandse volk zich uitstrekt. Wij zijn geen separatisten.”2 - “Wij zijn geen ‘Nederlandssprekende Fransen’. Wij zijn Nederlanders (zelfs als wij Picardisch, ja Frans spreken). Het gaat om veel meer dan om de taal, het gaat om de geest. Het gaat om oneindig meer dan om cultuur, het gaat om het volk.”3

De voormalige Jongdinaso Frans de Hoon noteerde in eenzelfde geest omtrent de Nederlandse gedachte:

“Indien men ons zou vragen de grenzen van de Nederlanden te bepalen, zouden wij het niet kunnen of evenmin wensen. Elke begrenzing houdt beperkingen in en sluit andere zaken uit. Meer dan een ideale politieke constructie zijn de Lage Landen voor ons een idee.”

Theo Lefèvre, gewezen Eerste Minister, geen oud-Dinaso, maar respectvol ten overstaan van Joris van Severen, omschreef zijn kijk op de Nederlanden in eenzelfde geest:

Het begrip ‘Nederlanden’ is inderdaad meer omvattend dan het begrip ‘Nederlandse taalgebied’. Vier sprekende voorbeelden: noch de Nederlandse mystieke school noch de Nederlandse schilderschool, noch de Nederlandse bouwkunst, noch zelfs de Nederlandse letterkunde kunnen, zoals de Duitse of de Franse, in een kring worden opgesloten.”

We beperken ons tot deze vier stemmen, waaronder wellicht een paar die ook op de hoogachting en het respect van Edwin Truyens kunnen rekenen. Laat ons verder gewoon Groot- zowel als Heel-Nederlanders een plek onder de Nederlandse hemel gunnen, zonder heilloze animositeit. Laat het besef van ons Nederlanderschap, hoe ‘eng’ of hoe ‘ruim’ ook, de richtnorm zijn.

_____________

1 F C. Gerretson, Groot-Nederlandse of Algemeen-Nederlandse geschiedschrijving, in Verzamelde Werken, dl. III, p. 408.

2 Jean-Marie Gantois, Bezinning bij een verjaardag, Uitg. Zannekin, 1964, pp. 15-16.

3 Jean-Marie Gantois, a.w . p. 59.

 

 

DE BOERGONDIËR


Fl. Cuwart (ps. Theo Vonck) in ’60 Vlaamse figuren’, 1960.

Hij zag veel te groot, - hij was mager en klein,

naar de geest geen Germaan, maar wel een Latijn.

Steeds scheen hij te leven in een kranige kramp,

dus ook zijn Di-na-so, in utopische kamp.

Hij noemde De Clercq en consoorten: domme naïeven,

en d’andere leiders: sluwe speculatieven.

Hijzelf was de dupe van zeer vreemde conclusies,

ons volk leeft nu eenmaal van vrijheid en ruzies.

Het laat zich niet strak in uniformen wringen,

het kan Tijl en Lamme in zich nooit verdringen.

Hij greep te ver terug, naar ’t Boergondisch verleden,

en plaatste de toekomst eindloos vèr van het heden.

Was hij dan een soort van Dietse Don Quichote?

Hij viel bij vergissing, door een misdadig schot.

Joris van Severen verdiende een waardiger lot.

 


Scriptieprijs Studiecentrum Joris van Severen

Het Studiecentrum Joris van Severen is een vereniging zonder winstoogmerk die de studie naar de persoon en de ideeën van Joris van Severen (1894-1940) wenst te bevorderen.

In de loop van de afgelopen decennia is daartoe een archief aangelegd rond Joris van Severen en zijn bewogen politieke loopbaan, in het bijzonder het Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen (Verdinaso). Dit archief is in 2000 overgedragen aan de universiteitsbibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven en werd aldaar ondertussen geïnventariseerd door dr. Bart Coppein.

Het doel van de archiefoverdracht was om de wetenschappelijke studie over Joris van Severen en het Verdinaso te stimuleren. Het Studiecentrum wil deze studie actief gaan bevorderen door het instellen van een scriptieprijs voor studenten, waar een geldbedrag van – na niet toekenning van de prijs in 2012 ondertussen verhoogd tot - 250 € is verbonden. Graag zouden we u willen vragen om deze scriptieprijs onder de aandacht te brengen van uw leden en de bij u bekende professoren.

Het Joris van Severen-archief aan de KU Leuven is nog grotendeels onontgonnen en een wetenschappelijke biografie ontbreekt vooralsnog. Er is met andere woorden sprake van historisch onontgonnen terrein en ook ideologisch roept de persoonlijkheid van Joris van Severen nog steeds veel vragen op rond zijn politieke ontwikkeling. Ook is er nog nauwelijks iets bekend over de samenstelling van zijn aanhang.

Op basis van minimaal twee inzendingen zal een commissie binnen het Studiecentrum de prijs al dan niet toekennen aan een scriptie die handelt over de persoon Joris van Severen, het Verdinaso of één van de naoorlogse Nachfolge-bewegingen. De scriptie hoeft niet noodzakelijk een eindscriptie te zijn, maar dient minstens tien A4-pagina’s bevatten.

Het Studiecentrum Joris van Severen zal de uitreiking van deze scriptieprijs gepast omkaderen en de auteur de gelegenheid bieden om de scriptie te publiceren in het jaarboek van het Studiecentrum. De auteur zal een exemplaar van het jaarboek en tien nadrukken ontvangen.

Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

Voor de beoordelingscommissie,

Drs. R.A.B. Bruijns

p/a Secretariaat Studiecentrum Joris van Severen

Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper

 

Nationale figuren - Joris van Severen

Wim de Winter

Georges van Severen – hij wordt pas na 1918 Joris genoemd - wordt op 19 juli 1894 geboren in het gezin van notaris Edmond van Severen, tevens burgemeester te Wakken, en zijn vrouw Irma van de Male. De opvoeding in het gezin Van Severen gebeurt voornamelijk in het Frans; in die tijd niet abnormaal voor de welgestelde burgerij. Van een anti-Vlaamse ingesteldheid is echter geen sprake: ook het West-Vlaams wordt gebezigd en een goede vriend van vader Van Severen is Hugo Verriest, toenmalig pastoor te Wakken. Zijn internaatsjaren op het franskiljonse Sint-Barbara-college in Gent wakkeren Van Severens Vlaamsgezindheid aan: zijn eerste leermeesters zijn Guido Gezelle en vooral Albrecht Rodenbach. Aan de Gentse universiteit wordt Van Severen - die advocaat wil worden - voorzitter van de Rodenbachvrienden. In 1913 helpt hij mee aan de organisatie van het 'Vijfde Groot-Nederlands Studentencongres', dat doorgaat in Gent.

In 1914 breekt de oorlog uit, en Van Severen wordt opgeroepen. Hij houdt niet van de oorlog, maar toch valt hij bij het officierenkorps op door zijn dapperheid, zijn houding – hij is een echte gentleman - en zijn scherp verstand. Zelf wil hij geen officier worden: hij voelt zich verbonden met de arme Vlaamse soldaten, die veracht en misprezen worden door hun franskiljonse oversten. Maar onder druk van generaal Jacques, die officieren nodig heeft, en van zijn Vlaamsgezinde vrienden, die vinden dat ook de Vlaamse zaak officieren kan gebruiken, geeft hij toch toe. Het anti-Vlaamse gedrag van de Franstalige oversten leidt ondertussen tot het ontstaan van een geheime Vlaamse organisatie: de Frontbeweging. Van Severen vertegenwoordigt er de IIIde Legerdivisie. Dat levert hem strafkamp en degradatie op. Tussen de bedrijven door dweept de rusteloze romanticus Van Severen met de Russische revolutie en met de katholieke rebel Léon Bloy. Achter het front leert hij Cyriel Verschaeve kennen, die hij mateloos gaat bewonderen. Hij wil leven als een vurig christen.

Na de oorlog keert Van Severen terug naar Gent om zijn rechtenstudies te hernemen. Maar veel studeren doet hij niet meer; liever wil hij kunstenaar worden. In 1921 start hij 'Ter Waarheid' op, een Vlaams-nationalistisch, Groot-Nederlands, Europees en christelijk georiënteerd tijdschrift, en wordt hij, als kandidaat voor het Vlaamse Front (of Frontpartij), verkozen tot volksvertegenwoordiger. Een typische Vlaams-nationalist is hij niet: zelf altijd gladgeschoren en goed gekleed – een dandy – hekelt hij meermaals de slordige en baardige flaminganten. Vanaf 1922 ventileert hij zijn uitgesproken meningen in het Vlaams-nationale weekblad De West-Vlaming, waarin hij het steeds meer opneemt voor het katholiek geïnspireerde solidarisme, voor een Groot-Nederlandse staat en voor meer tucht in de Vlaamse Beweging. Het Godsvredestandpunt van het Vlaamse Front vindt hij achterhaald, wat in 1923 leidt tot de oprichting van het Katholiek Vlaams Nationaal Verbond in West-Vlaanderen. Zijn tegenstanders noemen hem een 'fascist' en een 'aspirant-dictator'. Een hoogtepunt in zijn bestaan als volksvertegenwoordiger bereikt Van Severen wanneer hij – in de aanloop naar de Bormsverkiezing van 9 december 1928 – in het amnestiedebat van 29 november in de Kamer een radicaal anti-Belgische toespraak houdt ten gunste van het activisme en de 'sublieme deserteurs'. De befaamde uitspraak 'La Belgique, qu'elle crève!' (België barst!), die hij volgens de legende zou uitgesproken hebben, zou echter niet van hem afkomstig zijn.

In 1929 wordt hij niet herkozen. De onenigheid met de andere Vlaams-nationalisten mondt in 1931 uit in de oprichting van het Verdinaso (Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen). Het Verdinaso wil de vereniging van Vlaanderen, Rijks-Nederland en Frans-Vlaanderen. Al snel breidt de werking uit naar Rijks-Nederland. Het nationaalsolidarisme is antimarxistisch én antikapitalistisch tegelijk. Voor het Verdinaso leiden liberalisme en parlementaire democratie niet naar volkssoevereiniteit, maar leveren ze het volk over aan de 'heerschappijen van het geld'. Een organische opbouw van de Dietse staat moet de sociale eenheid bewerken. Hét pronkstuk van het Verdinaso is de Dinaso-militie (DM), later Dinaso Militanten Orde (DMO), die de voorafbeelding moet worden van de 'Dietse aristocratie'. De DM vecht menig straatgevecht en zaalslag uit met de rode milities, maar de Dinaso-militanten vallen toch op door hun onberispelijke tucht, en het zijn nooit zij die de eerste slag uitdelen. Het zal het Belgische regime in 1934 inspireren tot de 'wet op privémilities'.

In 1934 gooit Van Severen plots het roer om met een 'nieuwe marsrichting': voortaan beschouwt hij het Walenland als een deel van de Nederlanden, dit omwille van historische redenen en omdat hij vindt dat de Walen eigenlijk 'geromaniseerde Franken' zijn. In de loop der jaren zal binnen het Verdinaso het 'Dietse Rijk' wel eens van naam veranderen – en o.a. aangeduid worden als de XVII Provinciën -, maar uiteindelijk zal Van Severen streven naar de vereniging van België, Nederland en Luxemburg, waardoor hij in feite de grondlegger is van de Benelux-gedachte. Is Van Severen daarom een 'belgicist'? Ondanks het meedragen van een Belgische vlag tijdens bijeenkomsten, voelt Van Severen zich geen 'Belg', maar Dietser. België, Nederland en Luxemburg moeten veroverd worden om tot Dietse eenheid te komen. De 'nieuwe marsrichting' zorgt ervoor dat sommige medestanders van het eerste uur, zoals Wies Moens, het Verdinaso verlaten. De verhouding met het 'traditionele' Vlaams-nationalisme, zoals het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) van Staf de Clercq, verstart. Doch door de veranderde opstelling tegenover België verwerft het Verdinaso stilaan een bescheiden aanhang in adellijke middens en in de kringen rond Leopold III. Op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog verdedigt Van Severen de Belgische neutraliteit en maant hij zijn manschappen nog aan 'de besten' te zijn aan het front. Toch belandt hij op 10 mei 1940, bij de Duitse inval, op de beruchte 'spooktreinen', en wordt hij samen met duizenden andere 'staatsgevaarlijken' naar Frankrijk weggevoerd. De rampzalige reis eindigt onder de muziekkiosk van het stadje Abbeville aan de Somme. De Franse bewakers geraken in paniek als ze horen dat het Duitse leger reeds in de nabijheid is en beginnen de gevangenen te executeren. Van Severen wil de moordpartij stoppen en treedt moedig naar buiten. Zonder nog iets te kunnen zeggen krijgt hij een kogel in het achterhoofd en in zijn rug. Zijn trouwe vriend en DMO-officier Jan Ryckoort deelt zijn lot. De moordenaars worden later gefusilleerd door de Duitsers en na de oorlog verheerlijkt als oorlogshelden.

Na Van Severens dood zakt het Verdinaso als een pudding in elkaar: een deel gaat op in de 'Eenheidsbeweging VNV', een ander deel verdwijnt in de SS of gaat naar het Oostfront. Anderen sluiten zich aan bij het verzet. Na de oorlog verspreiden oud-Dinaso's zich over het hele politieke landschap, vooral in Vlaams-nationale en christendemocratische partijen. Veelal behielden ze hun Dinaso-stempel, gekenmerkt door een typische stijlvolle houding. Van Severen zelf wordt begraven in Abbeville, aan de zuidelijke grens van de historische Nederlanden. Hij deelt er met Jan Ryckoort een praalgraf, naar waar nog jaarlijkse bedevaarten worden georganiseerd.

Joris van Severen was een man die steeds worstelde met zijn passies. Heel zijn leven lang werd hij over en weer geslingerd tussen zijn katholieke geloof en zijn voorliefde voor de geneugten des levens – hij hield inderdaad veel van vrouwen. Ook wilde hij een kunstenaar zijn, maar zocht hij zijn weg in de politiek. Tot op heden wordt hij verguisd en vereerd; niettemin kan niemand ontkennen dat hij ruimschoots zijn aandeel had in de vormgeving van het nationalisme in de Nederlanden en dat hij een groot man was die groots droomde.

________________

Bron: Voorpost-berichtenblad – januari 2012.



Robert de Foy - “un ex-Juste parmi les nations“?!


Maurits Cailliau

Robert de Foy (1893-1960), de vooroorlogse administrateur van de Belgische Staatsveiligheid, heeft binnen onze kringen nog nooit kunnen bogen op een goede naam. In zijn hoge functie was hij in mei 1940 één van de hoofdverantwoordelijken voor de wegvoering en overlevering aan een vreemde mogendheid (Frankrijk) van de taalloze “verdachten”. Onder hen ook Joris van Severen en Jan Ryckoort, naast VNV’ers en rexisten, maar ook tal van uit Duitsland gevluchte Joden en geëmigreerde Italiaanse antifascisten. Hun vaak tragische lot – het bloedbad van Abbeville, de spooktreinen! – is al vaker stof tot historische studies en TV-uitzendingen geweest.

Voor zijn rol bij deze aanhoudingen en wegvoeringen werd hij na de wapenstilstand van het Belgische leger door de Duitse bezetter aangehouden. Hij werd echter niet ter verantwoording geroepen, maar al vlug en na persoonlijke tussenkomst van Gestapo-chef Reinhard Heydrich, op vrije voeten gesteld. Méér nog, voor de rest van de bezettingsjaren zou hij als Secretaris-generaal van het Belgische ministerie van Justitie, nauw samenwerken met de bezetter. Hij zou hen trouwens zijn kaartenbak van de door zijn diensten aangelegde communistische opponenten tegen het naziregime bezorgen!

In die rol van goede maatjes met Duitse de bezetters zou hij er in slagen zo’n 1300 joden te behoeden voor aanhouding en deportatie naar Auschwitz, door hen vervalste identiteitsbewijzen te bezorgen. Voor deze verdiensten werd hij posthum, in 1975, door de Joodse Yad Vashem-commissie – net als de prominente nazi Oskar Schindler, wiens verhaal en listen door Spielberg verfilmd werden - erkend als een van “de rechtvaardigen onder de naties”, en kwam zijn naam terecht op het joodse memoriaal in Jerusalem.

Recente onthullingen tonen echter aan dat Robert de Foy niet alleen maar op witte blaadjes schreef. In zijn vooroorlogse functie als hoogste functionaris van de Belgische Staatsveiligheid was hij verantwoordelijk voor de uitwijzing uit België van honderden gevluchte joden uit Duitsland en het voormalige Oostenrijk naar hun landen van herkomst. Hij voerde daarbij, nota bene, hondsgetrouw het Belgische regeringsbeleid ter zake uit! In die vooroorlogse jaren onderhield hij overigens al goede contacten met zijn Duitse ambtgenoten. Een en ander was al vroeger geweten, maar blijkt nu onweerlegbaar uit nieuw archiefonderzoek, waaruit hij tevoorschijn komst als “un antisémite convaincu”.

Er is al vaker over gespeculeerd in hoever De Foy’s goede contacten met Heydrichs diensten wellicht medeverantwoordelijk zijn geweest voor de aanhouding en de dood van Joris van Severen en andere leden van het Veerdienst. In 1940 zat Van Severen ideëel immers helemaal op de onafhankelijkheidslijn van koning Leopold III en kon hij hoegenaamd niet meer – indien dat al ooit het geval geweest zou zijn - geassocieerd worden met de sympathisanten van het Derde Rijk. Dat Joris van Severen door de Duitse nationaalsocialisten allerminst beschouwd werd als een potentiële bondgenoot is door historisch onderzoek ten gronde onbetwistbaar onderkend en aangetoond. Dat wisten Heydrichs diensten maar al te goed. Vandaar de hypothese dat Van Severens aanhouding door hen misschien wel gewenst werd; in ieder geval hen goed uitkwam. Dit blijft uiteraard alsnog een hypothese waarop wel nooit meer een sluitend antwoord zal kunnen gegeven worden.

Het ziet er inmiddels wel naar uit dat De Foy’s eretitel van “juste parmi les nations” eerstdaags wellicht een einde komt. Frank Caestecker, historicus aan de Gentse universiteit, spitte een en ander bovengronds en kwam daarmee in het vizier van de Amerikaanse Sonia Pressman-Fuentes, wiens Poolse ouders via Berlijn in Antwerpen belandden en tot de naar Duitsland teruggestuurde slachtoffers van De Foy behoorden. Deze dame heeft recent haar documentatie hieromtrent overgemaakt aan Yad Vashem met het verzoek Robert de Foy’s naam te schrappen uit de lijst van “les justes parmi les nations”. Dit deed ook de Luikse, nu vijfenzeventigjarige Evelyne Haendael, wiens ouders en familie eveneens op 10 mei als “ennemis intérieurs” door Robert de Foy naar Frankrijk gedeporteerd werden om, na de Franse nederlaag, in Auschwitz om het leven te komen.

De krantenartikels die hierover bericht hebben, tonen ook een foto van Robert du Foy, zwaar behangen met tal van eretekens en ridderorden!

Iets over gelezen in de Belgische Nederlandstalige pers?

___________________

Bron: krantenknipsels uit o.m. Le Soir, 12 januari 2012, p. 7 en Paris Match, 17 januari 2012, p. 6.

 

Over Jos Verdegem en Joris van Severen

P. Huys (*)

“(…) Verdegem is (in 1920) 23 jaar oud; zijn artistieke opleiding mag hij wel voltooid achten; de levensomstandigheden worden geleidelijk aan genormaliseerd.

Van een vriend krijgt hij als atelier een kamertje afgestaan in het Pand in Onderbergen. Hij maakt er echter haast geen gebruik van, bijna om principiële redenen: “Zo regelmatig naar je atelier gaan, er een model laten komen en je daar dan ‘berufsmässig’ aan ‘t werk zetten, buiten het leven om - neen, dat kan ik niet; men gaat dan naar zijn werk als een stielman. Ik moet schilderen waar geleefd wordt, bij mij thuis ofwel bij een vriend, waar ik dan weer een andere omgeving vind.” Het meest werkt hij thuis; ze zijn er toch maar met drieën, de ouders overdag buitenshuis op hun werk, en zoveel plaats heeft de jonge artiest niet nodig. Het liefst nog zit hij “in de eenvoudige woonkamer met de plezante rode vloertegeltjes; aan de muur staan enige boeken, hangen enkele portretten, waartussen Cyriel Verschaeve voor wie hij grote bewondering voelt en die hij leerde kennen aan het front”.

Weliswaar vervagen de oorlogservaringen allengs, maar daarom vallen niet direct alle contacten weg met de gewezen frontmakkers. Er was bij Giroux te Brussel nog een tentoonstelling geweest met werk van een aantal kunstenaarsoud-strijders (de “Groupe des XV”). Verdegem was erbij met oorlogstekeningen, maar ook met nieuw werk uit de gewone artistieke sfeer, zoals “certaine Nature morte, avec des harengs dorés, lustrés, magnifiques”.

Vooral met Joris van Severen blijft Jos Verdegem nauw bevriend. Het was in die tijd dat Van Severen zijn Ter Waarheid, maandschrift voor het gedachteleven in Vlaanderen en in de wereld, lanceerde. Verdegem woonde de stichtingsvergadering bij in Van Severens woning op de Gentse Graslei, waar hij overigens geregeld te gast was. Anderzijds kwam ook Van Severen wekelijks aan huis in de werkmanswoonst in de Haanstraat, waar Verdegem opnieuw bij zijn ouders was gaan inwonen. Het was trouwens Verdegem, die de kaft ontwierp voor de eerste drie nummers (januari-maart 1921) van Ter Waarheid. Ook voor de volgende nummers leverde hij nog een aantal illustraties. De kafttekening - een kompositie met een werveling van naakten in een grote diversiteit van lichaamshoudingen - verraadt, hoe vroeg ook (begin 1921), reeds helemaal de typische, grootse en dramatisch bewogen Verdegem-stijl. (p. 52)”

“(…) Enkele maanden voordien, in de zomer van 1920, had Jos Verdegem een lange vakantie doorgebracht in het ouderlijk huis van de Van Severens te Wakken, waar hun vader notaris was. Met Joris’ broer Alfred, een amateur-schilder, heeft Verdegem enkele weken landschappen geschilderd. Verdegem borstelde er ook een karaktervol portret van de oude notaris zelf (verzameling nalatenschap Fernand Pauwels-Van Severen, Deinze), geschilderd in diezelfde vrij schrille, ongewoon expressieve kleuren, die Verdelgen aan het front van de schilder Medard Maertens had geleerd.

Er is uit die zomerse vakantie te Wakken een zeldzame foto bewaard gebleven van de 23-jarige Jos Verdegem, een pretentieloze gelegenheidsopname, maar die alle karakteristieken te zien geeft van de typische Verdegem-kop: het hoge brede voorhoofd, de lange achterovergekamde haren, de smalle langwerpige amandelogen, de vooruitspringende, ietwat zware neus, de brede sensuele mond, de zelfbewuste en toch terughoudende blik. Het hemd met het smaakvolle, fijne siermotiefje verraadt ergens al een dandytrek.

Na ruim een halve eeuw terugdenkend aan zijn toenmalige jeugdvriend, schreef Leon van Severen mij in 1974 - als commentaar bij deze foto - de volgende beschouwingen die Verdegems innemende en boeiende persoonlijkheid bijzonder goed typeren: “Er zijn persoonlijkheden, die men niet vergeet. Jef Verdegem was er ene. (...) Ik herinner me hem als een lange, nogal forsige kerel, met donker blonde haardos, waarvan hij de afglijdende lokken regelmatig met een ruk van het hoofd achteruitwierp of met de hand achteruitstreek; dromerige en zachtmoedige grijs-groene ogen; vurig enthousiast voor de kunst waarover met mijn broer oneindelijke discussies verliepen (...), discussies die door Jef werden geponcueerd door brede expressieve gestes om zijn opinies kracht bij te zetten.”

De vriendschap met de fiere frontofficier en latere Verdinaso-leider Joris van Severen heeft, in sommige opzichten, een niet onbelangrijke invloed gehad op Verdegems persoonlijkheid en op bepaalde aspecten van zijn politieke ideologie. De Vlaamse kwestie als zodanig sprak Verdegem weinig of niet aan; van Fronters en activisten moest hij niet veel weten. Hij zelf sprak trouwens liever en gemakkelijker Frans dan Nederlands. Maar een grootse utopie zoals het Diets ideaal - de droom van de hereniging der Bourgondische erflanden - kwam helemaal tegemoet aan Verdegems megalomanie: hij zag alles groot en groots, maar meestal zonder de nodige werkelijkheidszin. (…)

De medewerking van Jos Verdegem aan Ter Waarheid bleef dus beperkt tot de eerste drie nummers (januari-maart 1921), maar ze leverde hem een jaar later een van de eerste uitvoerige en lovende artikelen op. Het kwam van de Brusselse advocaat Eugène Lemmens, met wie Verdegem later bevriend zou blijven en van wiens vrouw Lieske hij rond diezelfde tijd een opmerkelijk portret schilderde.

Aan het werk van de debuterende kunstenaar wijdde Eugène Lemmens lyrisch hooggestemde, maar indringend geschreven beschouwingen die ondanks de lofspraak toch beklagenswaard gebleven zijn. Hij wist toen reeds als voornaamste karaktertrekken in de kunstenaarspersoonlijkheid van Verdelgen naar waarde te schatten: “een overmoedige veroverende beheersing - de vaste monumentale lijn zijner tekening; ‘t scheppen der personages in reusachtige verhoudingen - ’t buitengewoon rijk palet - ‘t opofferen der details aan ‘t geheel - ‘t absolute evenwicht zijner productie.” De kern van Verdegems kunst meende Lemmens te ontdekken in zijn verbeeldingskracht: “een sensuele machtige en plastische verbeelding, die natuur en gevoel en idee herschept tot een evenwichtige wereld, ‘t gevoel vertolkt door de delicate lijn en kleur, en de idee door nauwkeurige weergave van de grondtrek waardoor ze zich objectiveert, zo schept hij een hele wereld in enkele gelaatstrekken en een gebaar…”

Toen Lemmens deze regels schreef, had Verdegem pas een viertal tentoonstellingen achter de rug, alle in 1922: in de Galerie Louis Manteau te Brussel; in de Cercle Artistique te Gent te samen met Natus Callewaert en Georges Lebrun-Rodenbach (februari-maart); ook nam hij deel aan het Salon van Kunst van Heden te Antwerpen (april-mei) en aan het 42e Kunstzalen te Gent (juni-auguus).

Vooral de tentoonstelling in de Gentse Cercle Artistique bleek een voltreffer wat het succes betreft. Op de vernissage betoonde niemand minder dan Jules de Bruycker zich een enthousiast bewonderaar van de “new-comer” en die gul uitgesproken waardering van de befaamde grootmeester-van-de-ets miste blijkbaar haar uitwerking niet op het publiek, op de kopers en op de perskritiek. De toenmalige bekende mecenas René van Herreweghe kocht direct een van Verdegems doeken en een tekening, en zette zich ook bij zijn andere koopkrachtige vrienden duchtig voor Verdegem in. Werd dit Gentse succes misschien wel een beetje “georkestreerd”, het was er evenwel niet minder verdiend om!

Benevens Eugène Lemmens in Ter Waarheid was Georges Chabot (alweer hij, de intuïtierijke en enthousiaste ontdekker en verdediger van zoveel jong Gents talent!) een van de eerste critici die Verdegem dierven aan te prijzen, reeds in de allereerste jaargang van Gand Artistique in november 1922 en ook, maar iets beknopter, in de portrettengalerij over “La jeune peinture belge” in het speciaal nummer van het maandblad La Nervie in 1925. Het moet echter gezegd dat Verdegem niet door alle critici even lovend werd aangepakt, vooral niet door de gangmakers van de Sélection-stal, waar een Hubert Malfait wél grif werd aanvaard, maar Verdegem blijkbaar helemaal niet... (…)” (pp. 54-56)

_________________

P. Huys, Kunst. Een manier van leven. Schets van een Verdegem-biografie, in: R.H. Marijnissen & P. Huys, Verdegem. Met een catalogus van het grafisch oeuvre, Brussel, Arcade, 1977.

 

In Memoriam


Joseph Bayart (Beselare 22 juli 1927 – Beselare 30 april 2012) werd – in het spoor van zijn vader de felle Dinaso Charles Bayart sr. – een begeesterd Jong-dinaso. Hij was de echtgenoot van Monique Westerlinck en de vader van Charles Bayart jr., sinds jaar en dag trouw lid van ons Studiecentrum Joris van Severen.

André Desmet (Tielt 30 april 1945 - Waregem 31 augustus 2012) is overleden. Hij maakte destijds deel uit van de Hugo Verriest-groep van het Algemeen Diets Jeugdverbond te Wakken, zijn woonplaats. Daar was hij op vele vlakken actief o.m. als gemeenteraadslid, en als lid van de heemkundekring Bourgondisch Erfgoed en van het Comité Wakken Herdenkt van Hugo Verriest tot Joris van Severen.

Henricus Antonius Maria van der Heijden (Amsterdam 12 november 1916 - Loosdrecht 28 september 2012). Met het overlijden van dr. H.A.M. van der Heijden is hoogst waarschijnlijk de laatste nog levende Nederlandse oud-Dinaso overleden. Henk van der Heijden verwierf op zijn oude dag nog bekendheid door op hoge leeftijd aan de Katholieke Universiteit Leuven te promoveren op de cartografie van de XVII Provinciën. Sindsdien stond hij bekend als de expert van bij uitstek betreffende de Heel-Nederlandse ‘eenheid op papier’. Zijn laatste publicatie hieromtrent verscheen in het jaarboek 2010 van de Vereniging/Stichting Zannekin.

Het kortstondige contact met hem leerde mij dat zijn interesse voor dit onderwerp zijn oorsprong had in zijn Dinaso-tijd. Hij was tijdens zijn studententijd in Leiden via gelijkgezinden in de Katholieke studentenvereniging Sanctus Augustinus in contact gekomen met het Dinaso-gedachtegoed. Op de Leidse boeken- en antiekmarkt vond hij zijn eerste kaarten van de XVII Provinciën, die hem sterkten in zijn Heel-Nederlandse overtuiging. Hij was een overtuigd Dinaso, wat bleek uit het feit dat hij per fiets naar Vlaanderen reed om de landdagen bij te wonen.

Toen de oorlog dreigde nam hij vrijwillig dienst in het leger en kwam als boordschutter bij de vliegeniers terecht in het marine vliegkamp Bergen/Noord-Holland. De aldaar gelegerde verkenningsafdeling bestond uit Fokker C-10 dubbeldeksvliegtuigen en ontkwam in de meidagen van 1940 vernietiging op de grond door goede camouflage. Als gevolg hiervan werden deze lichte vliegtuigen ingezet voor bombardementsvluchten, een waar hemelvaartscommando gezien de Duitse dominantie in het luchtruim.

Van der Heijden vloog naar eigen zeggen bombardementsvluchten boven de Moerdijkbruggen en de Grebbeberg, waardoor we met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen zeggen dat hij in toestel 711 vloog. Hij overleefde de meidagen en kwam als hooggedecoreerd officier onderscheiden met het Militaire Willemsorde uit de strijd.

Hij volgde na de Nederlandse capitulatie de Nederlandse Dinaso-leider Ernst Voorhoeve naar de NSB en zodoende in de collaboratie. Als jurist kwam hij in contact met hooggeplaatste Duitse juristen, waaronder de fameuze Carl Schmitt bij wie hij in Berlijn heeft gelogeerd. Hij volgde Voorhoede ook in de Waffen-SS en kwam bij de Wijkingdivisie terecht die helemaal tot in de Kaukasus oprukte, het verste punt van de Duitse opmars in Rusland. Vervolgens maakte hij de terugtocht mee na de nederlaag bij Stalingrad.

Na de oorlog werd hij zwaar gestraft voor zijn collaboratie, maar pakte de draad na zijn vrijlating snel weer op bij de Katholieke uitgeverij Het Spectrum, alwaar hij de Aula-reeks opzette. Dit wijst evenals bij Pierre Dubois en Edmond van Dam van Isselt (Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar) er waarschijnlijk op dat oud-Dinaso’s er een soort ‘old-boys network’ op na hielden in de uitgeverswereld.

Het is vermeldenswaard dat Henk van der Heijden de vader is van zes kinderen, waaronder spraakmakende persoonlijkheden als journalist/-historicus Chris van der Heijden en schrijver Haye van der Heijden.

In 2009/2010 had ik kortstondig contact met hem in het kader van een ander historisch project. Hij zei mij niet trots te zijn op zijn rol gedurende de bezetting en dat hij het oorlogsgeweld heeft ervaren als een nare herinnering, maar hij zei zich nooit te hebben geschaamd voor zijn Dinaso-tijd. [Ruud Bruijns]

Bartholomeus Franciscus Saris (Rotterdam 23 februari 1914 - Amsterdam 2 februari 2012). De van oorsprong Rotterdammer Bart Saris kwam tijdens zijn studententijd in aanraking met het Dinaso-gedachtegoed. Hij maakte samen met Henk van der Heijden deel uit van de Leidse Dinaso-studentengroep rond Toon Mertens, de latere rector-magnificus van de Katholieke Universiteit Nijmegen (1967-1968).Saris werkte na zijn afstuderen in het beroemde Kamerlingh Onnes laboratorium en promoveerde in 1941 bij professor Keesom, die hem als zijn opvolger zag. De oorlog zette echter op dat moment, als gevolg van de sluiting van de Leidse universiteit, een streep door een academische carrière. Na de oorlog was hij werkzaam in het bedrijfsleven. Hij werkte wereldwijd aan de bouw van olieraffinaderijen van Rotterdam tot Iran. Hij werd nog één keer gevraagd voor een hoogleraarschap in Twente, maar verkoos op dat moment nog het bedrijfsleven boven de wetenschap. Hij raakte betrokken in de milieubeweging en schopte het hierdoor tot voorzitter van de commissie luchtverontreiniging bij TNO, het nationale technische onderzoeksinstituut. In zijn persoonlijk leven was hij intensief betrokken in kringen waarin over wetenschap en geloof werd gepraat, waaronder het Thijmgenootschap en de Academische Kring. Hij onderhield vriendschappen met grote namen als schrijver Anton van Duinkerken en prof. dr. Lodewijk Rogier. Hij hield ook contact met vroegere Leidse medestudenten, waaronder Henk van der Heijden die eveneens oud-Dinaso was, maar bleef in de oorlog in tegenstelling tot Henk buiten het collaboratiegebeuren. [Ruud Bruyns]

 

Sprokkels


 In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Het Verdinaso in het Antwerpse

“In de periode 1929-1933 verschoof - mede door de economische crisis -het partijpolitieke Vlaams-nationalisme bijna overal in Vlaanderen naar autoritair-rechts. Veel radicale Vlaamsgezinden wilden de spelregels niet langer respecteren en sympathiseerden met autoritaire, antiparlementaire en antidemocratische concepten. In 1925 was in West-Vlaanderen al uit de Frontpartij het Katholiek Vlaams Nationaal Verbond ontstaan, met Joris van Severen als voorman. in 1928 werd het programma van het KVNV overgenomen door het Algemeen VNV, waarin alle Vlaams-nationalistisch geïnspireerde partijen hun krachten poogden te bundelen. Het ging vooral om katholieken maar ook, zij het schoorvoetend, om de pluralistische Antwerpse Frontpartij. Prominenten als Joris van Severen en Staf de Clercq vonden elkaar toen nog in hun gemeenschappelijke ijver voor een Groot-Nederland. Maar hun wegen scheidden al na enkele maanden. Terwijl de anderen nog twijfelden tussen Groot-Nederland en een federaal België, tussen de parlementaire weg en de gewelddadige revolte, tussen fascisme en democratie, keerde Van Severen zich vanaf 1930 steeds heftiger tegen de parlementaire instellingen, waarin hij in 1929 niet herkozen raakte. Geïnspireerd door buitenlandse voorbeelden richtte hij in 1933 het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso) op. In een snel tempo werden in heel Vlaanderen Verdinaso-afdelingen uit de grond gestampt en bleek deze nieuwkomer geduchte concurrentie voor de bestaande Vlaams-radicale partijen.” (pp. 34-35)

“Iets verder in de Osystraat op het nummer 56 werd vanaf mei 1935 het Antwerpse Dinasohuis uitgebaat. In januari ’32 was het Verdinaso de toegang tot het Vlaams Huis Malpertuus aan de Frankrijklei ontzegd. Volgens de beheerraad was de strekking van het Verdinaso tegen het Vlaams Front gericht was. De volgelingen van Joris van Severen verhuisden daarop naar een pand in de Gummarusstraat. Maar dit lokaal werd geregeld aangevallen door socialistische militanten, met grote materiële schade tot gevolg. Twee jaar later belandden de Dinaso’s in de Osystraat. De verhuis had noodgedwongen plaatsgevonden. Volgens Hier Dinaso! diende men het lokaal in de Gummarusstraat te verlaten omwille van een faillissement van de brouwer, maar volgens sommige Dinaso’s stak er meer achter de verhuis. De brouwer zou onder druk zijn gezet door burgemeester Huysmans, die de - in zijn ogen fascistische - Dinaso’s uit deze volkrijke buurt weg wilde. De zoektocht naar een nieuw Dinaso-huis liep niet van een leien dakje. De onderhandelingen over een eerste mogelijk lokaal waren afgesprongen nadat de eigenaar vernomen had wie zijn toekomstige huurders zouden worden. Bovendien zat het Verdinaso op dat ogenblik zo krap bij kas dat er zelfs ernstig aan gedacht werd om een nieuwe Antwerpse partijlocatie gewoon op te geven... Uiteindelijk wist men echter genoeg geld bijeen te schrapen om naar de Osystraat te verhuizen. Dit statige pand gaf de Antwerpse Dinaso’s ruimere mogelijkheden. Naast de inrichting van een café en een grote vergaderzaal bleef er voldoende ruimte over voor de kantoren van de verschillende partijorganisaties zoals de militie, de DMO en de corporaties. Ook Jef Missoorten, die op dat ogenblik nog de leiding over de DM0 had, nam zijn intrek in het Dinaso-huis.” (pp. 166-167)

“Op de Mechelsesteenweg nummer 204 – nu een nietszeggend flatgebouw – was tijdens WO II het gouwsecretariaat van het Verdinaso gehuisvest. Hier vond in de nacht van 28 op 29 januari ‘41 de ‘putsch’ plaats in de machtsstrijd tussen de Dinaso’s rond Jef François en Pol le Roy die toenadering hadden gezocht tot de Algemene SS-Vlaanderen en de niet tot collaboratie bereide groep rond Paul Persyn. Om de groep rond Persyn alle mogelijkheden tot verder werken te ontnemen had Jef François een deel van de hem getrouwe DMO-rnilitanten naar Antwerpen gestuurd om er alle administratie in beslag te nemen. Tijdens een interview met Jan Creve herinnerde François zich in 1985: ‘Ik heb Jan Morael de opdracht gegeven van naar ‘t secretariaat te gaan op de Mechelse Steenweg in Antwerpen en er eenvoudig heel de boel leeg te halen. Ze hebben gewacht tot iedereen daar weg was. Ze hebben gebeld en gevraagd aan de portier of ze de camionette mochten binnenzetten omdat ze ‘s morgens zogezegd naar Limburg moesten. ‘s Morgens zijn ze dan gaan aanbellen, ze hebben de portier vastgepakt, hem in een kotje gestoken en boven de telefoon afgesneden. Om 7 u. ‘s morgens stond die camionette bij ons in de Korte Meire te Gent met heel de administratie, de fiches, leden, alles, alles, alles,...’” (pp. 236-237)

________________

Jan Huijbrechts, Vlaams bewegen in Antwerpen – een stadsgids met 5 cultuur-historische wandelingen, Uitg. Egmont, Brussel, 2011.

De klok en de klepel

“(…) Kamerlid Joris van Severen, nochtans een oud-strijder van de IJzer, kwam onder invloed van katholieke en nationalistische Franse intellectuelen. Hij verslond hun boeken en artikels. Al in 1925 schreef Van Severen aan een vriend: ‘Je suis devenu un antidémocrate et traditionaliste. J’ai horreur de tout désordre et de tout humanitarisme.’ Van socialisme of communisme had hij een grote afkeer. Door zijn autoritaire opstelling kreeg Van Severen, die financieel gesteund werd door een West-Vlaamse aannemer, het steeds moeilijker binnen de Frontpartij. De hoofdreden daarvoor was dat hij meer wilde dan het klassieke anti-Belgische discours. De andere Vlaams-nationalisten bleven in de eerste plaats dromen van de vernietiging van de Belgische staat. Welke samenleving ervoor in de plaats moest komen, daar was men minder mee bezig, of er was geen eensgezindheid over.

Er werd zelfs geprobeerd om Van Severen politiek uit te schakelen. Tegelijk saboteerde Van Severen enkele pogingen om eenheid in de verdeelde rangen te brengen. In mei 1929 hakte de kiezer de knoop door: Joris van Severen werd niet meer herkozen, terwijl de Fronters in West-Vlaanderen nochtans drie verkozenen hadden. Door het grillige spel van de zeteltoewijzingen tussen de arrondissementen, viel hij uit de boot. Van Severen was bij wijze van spreken recht van het front naar de Kamer getrokken; nu was hij werkloos. Hij was te trots en te erg gesteld op zijn eigen persoonlijkheid om aan de kant te blijven staan. Daarom richtte hij in 1933 een eigen beweging op, het Verdinaso (Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen). Van Severen maakte er geen geheim van dat hij een Vlaamse versie van het Duitse nationaal-socialisme en het Italiaanse fascisme gerealiseerd had. Naar die voorbeelden bouwde hij ook een militaristische partijmilitie uit, die een echte knokploeg vormde tegen de gehate socialisten en communisten. Deze strak geleide organisatie zou school maken bij de andere Vlaams-nationalisten. die in complete chaos en wanorde verkeerden omdat hun basisprogramma te vaag was. De interne tegenstellingen zouden hoofdzakelijk onder West-Vlaamse druk leiden tot een rechts-radicale opstelling, wat logisch was gezien de afkomst, overtuiging en toekomstvisie van de partijleden. Nochtans zou het fascistische ideeëngoed niet zomaar omarmd worden. De erfenis van de Frontbeweging bleef .wegen, ook al maakte de eeuwige querulant Verschaeve brandhout van het pacifisme en de ‘Nooit meer oorlog’-idee. (…)”

__________________

Jos Bouveroux, De barst in België … is er altijd geweest, Uitgeverij Van Halewyck, 2011, pp. pp. 73-74.

Raymond de Becker

“(…) Raymond de Becker, in 1912 geboren als zoon van een Schaarbeekse winkelier van wijnen en likeuren, was een selfmade man, die via een baan op het secretariaat van de Association catholique de la jeunesse belge (ACJB) in de kringen rond kanunnik Jacques Leclercq belandde. Hij was een dweper, die geen tegenstrijdigheid schuwde. Nu eens nam hij antikatholieke standpunten in, zocht inspiratie in de Russische revolutie, waarna hij na een retraite in een Franse abdij door mystieke buien werd overvallen. Zo kwam hij in contact met de Franse filosoof Jacques Maritain, naderhand stamvader van de christendemocratie. Aanvankelijk vond De Becker de aanstormende Léon Degrelle een politieke blaaskaak, een antipolitieke bluffer, maar hij belandde uiteindelijk in het bestuur van diens Rex-partij.

In het blad Le rouge et le noir voerde De Becker woeste polemieken met Paul-Henri Spaak, die hij dan weer terugvond in de salons van de Luikse uitgever Edouard Didier en diens bloedmooie Lucienne Bauwens. De Didiers, die zowel in Brussel als in Parijs hun salon openstelden voor de politieke en literaire helden van de dag, ontvingen de socialistische voormannen Hendrik de Man en Paul-Henri Spaak naast extreemrechtse tenoren als Léon Degrelle en Joris van Severen, maar ook Franse auteurs van rechtse signatuur als Robert Brasillach (…) en van Degrelle, Robert Bertrand de Jouvenel en Alfred Fabre-Luce. De Duitse diplomaten Otto Abetz en Max Liebe en de Duitse auteur Ernst Jünger gebruikten het salon van de Didiers om politiek te netwerken. (…)”

__________________

Bron: Knack van 11 april 2012

Een glazen bol?

“(…) Dezelfde Bourgondische idee begon ook te leven bij Verdinaso-leider Van Severen. Zijn verlangen om een rechtse dictatuur te vestigen werd volgens Lode Wils zozeer ‘doel in de plaats van middel, dat ze er het antibelgicisme voor verlieten’. Van Severen had contact gekregen met de erg Belgischgezinde senator Pierre Nothomb, met wie hij uiteindelijk in 1939 een Verbond voor Nationale Zelfstandigheid stichtte en een manifest publiceerde dat door de fine fleur van de Belgische adel werd ondertekend. Bij liet bezoek van koning Leopold aan Brugge in juli 1939 kreeg hij een bloementuil van de Dinaso’s. Diezelfde koning was er tien jaar daarvoor op een fluitconcert onthaald door de klassieke Vlaams-nationalisten. Van Severen had zelfs geen bezwaar tegen een Koninklijke staatsgreep, hij hoopte uiteraard dat hij als dictator zou worden benoemd. (…)”

__________________

Jos Bouveroux, De barst in België … is er altijd geweest, Uitgeverij Van Halewyck, 2011, pp. p. 78.

Een weetje in de marge

Een weetje: op p.177 van zijn Joris van Severen-biografie vermeldt Arthur de Bruyne dat Van Severen door een Stahlhelmman “een geparfumeerde dandy” werd genoemd. De Bruyne voegt toe: “De altijd keurig verzorgde Van Severen gebruikte, als hij geld had, inderdaad een duur parfum: Jicky, van Guerlain, en ruikt altijd zeer fijn.”

In Le Figaro van 25-26.8.2012, p.13, werd een hele bladzijde gewijd aan “1889 Jicky de Guerlain”, waarin ik lees: “Jusqu’alors les parfums portaient des noms évoquant la nature. Jicky change la donne. Masculin? Féminin? On ne sait pas encore très bien. Si les femmes hesitant face à ce sillage chaud et sauvage, les dandys eux en raffolent.”

Pikant detail: Jicky werd gecreëerd naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1889, die op haar beurt de honderdste verjaardag van de Franse Revolutie moest herdenken…

En een toevalligheid: de vader van Alain de Benoist, die eveneens Alain de Benoist heette (1902-1971), was directeur bij Guerlain. [LP]

George Kettmann

“(…) Ongetwijfeld is Joris van Severen, de in 1940 in Abbéville vermoorde leider van het Verdinaso, een grotere en zeker meer heroïeke figuur geweest dan Staf de Clerq. Gerekend naar het politieke spel en de volksvertegenwoordiging uit de tijd van vóór de oorlog, meen ik De Clerq en Mussert, elk voor hun volksdeel, wel zo ongeveer gelijkwaardig te mogen achten. En dat niet alleen naar de mate van hun gezag, maar onmiddellijk daarmee samenhangend, in hun wijze van beoordelen en besturen. (…)” [p. 136]

___________________

George Kettmann, Leven in tweespalt. Nagelaten geschriften van een nationaal-socialist, ingeleid door Louis Ferron bezorgd door Willem Huberts, Uitgeverij Flanor, Nijmegen, 2001, 228 pp.