> nieuwsbrief > 2012 - nr 2

Inhoud

Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage 2012

Als verduidelijkt in ons vorig nummer zagen we ons verplicht de basisbijdrage op te trekken tot 29 €. Vanaf 35 € wordt u als steunend lid geboekt. Deze “indexering” is, gezien het vlot verloop van de ledenhernieuwing, in ruime mate als noodzakelijk begrepen en aanvaard. Waarvoor hartelijk dank.

In de bijdrage is als vanouds het abonnement op onze Nieuwsbrief Joris van Severen en op het zopas verschenen – al 16e – Jaarboek Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk begrepen. Lid worden? Zie de betreffende ‘link’.

‘Wij willen de Dietse Staat veroveren’

‘Extreemrechts Verdinaso ageert tegen andere fascisten’, aldus titel en ondertitel van de zeven pagina’s tellende, rijk geïllustreerde bijdrage van Remon de Groot in het magazine Wereld in oorlog (nummer 25/2011). Niet steeds vrij van enige vooringenomenheid wordt daarin het verhaal geschetst van Joris van Severen, met de klemtoon op het Verdinaso-Nederland en de rol van Ernst Voorhoeve. Het getuigt niettemin van zin voor fairplay dat op het einde van het stuk verwezen wordt naar ons Studiecentrum en onze web-pagina’s. Meer info hieromtrent op www.wereldinoorlog.nl

‘Kort Manifest’

Zagen wij ons genoodzaakt in onze vorige Nieuwsbrief een sneer te richten aan het adres van Kort Manifest, het tijdschrift van het Vormingsinstituut Wies Moens, dan verwijzen we thans graag naar de ruime recensie die dit tijdschrift in zijn nummer 191 (november-december 2011) wijdde aan het 15e Jaarboek Joris van Severen. Ook voor Edwin Truyens, de recensent van dienst, blijkt de jaarboekbijdrage van Romain Vanlandschoot aanleiding te over te leveren voor kritische overwegingen bij de ideële evolutie van Joris van Severen, zoals deze voornamelijk toe uiting kwam in zijn blad Ter Waarheid, in de jaren na WO I.

De kritiek ligt hier – anders dan deze van Lode Wils (zie onze overwegingen daarbij onder de titel Zit het in de genen? verderop in dit nummer) – minder op de “links-rechts”-evolutie van Van Severen, dan wel – wat niet verbaast – op de latere “geopolitieke” evolutie die hem van Groot-Nederland naar Heel-Nederland leiden zou. Misschien had ook deze recensent – met zijn boude uitspraak “Van Severen is nooit een nationalist geweest en heeft het nationalisme nooit begrepen” – beter zijn oordeel in deze nog even opgeschort tot na kennisname van het vervolg van Vanlandschoots diepgravende studie over o.m. Van Severens destijds geruchtmakende essay over het Vlaams nationalisme. Niettemin vindt ook Truyens ons 15e jaarboek inhoudelijk een van de beste uit de gehele reeks. Waarvan graag akte!

Afscheid van ‘Delta’

Wij vernemen dat na 47 jaar ononderbroken jaargangen (een unicum in ons wereldje?) het Heel-Nederlandse maandblad delta niet langer meer kan verschijnen. Jammer, maar niets op deze wereld is nu eenmaal eeuwig. Dit betekent evenwel niet dat de ‘Werkgemeenschap De Lage Landen’, die het blad uitgaf, niet meer zou bestaan. Zij zet haar actie ononderbroken verder. Het ligt zelfs in de bedoeling om ‘Delta’ voortaan en voorlopig te vervangen door een korte elektronische ‘Nieuwsbrief’ die zal verschijnen “als het past. Wie deze wenst te ontvangen laat zijn e-mailadres kennen aan:

vik.eggermont@skynet.be

20 mei 1940 gedenkend

In dit nummer leest u vooreerst het programma van de jaarlijks door de Stichting Joris van Severen ingerichte initiatieven ter nagedachtenis te Brugge en te Abbeville. Verder ook het ooggetuigenverslag van een getuige – Maurits van Gijsegem - die de gruwel te Abbeville overleefde en dus kon navertellen. Van Gijsegem is trouwens de auteur van Het bloedbad van Abbeville, waarin hij al in 1941 zijn getuigenis neerschreef.

 

Programma HERDENKINGen


Herdenking aan het Bourgoensche Cruyce

Zaterdag 19 mei 11.00 uur: aan de toegangspoort tot het Bourgoensche Cruyce, het voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat te Brugge memoreert een gedenkplaat de namen van de vier Brugse slachtoffers van het Bloedbad van Abbeville. Sinds enkele jaren wordt daar door het Brugse Abbeville Comité jaarlijks een korte herdenkingsplechtigheid gehouden rond de datum van 20 mei. Dit jaar valt die plechtigheid op dezelfde datum als deze van de herdenkingsmis te Male, en wel op zaterdag 19 mei om 11.00 uur. Na enkele korte toespraken wordt de plechtigheid besloten met een bloemenhulde aan de gedenkplaat.

Jaarmis in de kapel van het Slot van Male

Zaterdag 19 mei 16.00 uur: Plechtige Gregoriaans gezongen H. Mis met homilie, opgedragen door de E.H. Roeland van Steenkiste, in de Abdijkapel van het Grafelijk Slot van Male, Pelderijnstraat 14, 8310 Sint-Kruis Brugge, ter nagedachtenis van Joris van Severen, zijn lotgenoten en al onze overledenen.

17.30 uur: Receptie, aangeboden door de Stichting Joris van Severen vzw, gevolgd door de overhandiging van het 16e Jaarboek Joris van Severen aan de aanwezige leden van het Studiecentrum Joris van Severen.

Groet aan het graf te Abbeville

Zondag 20 mei: afspraak om 11.30 uur aan de toegang tot het kerkhof te Abbeville. Aansluitend gezamenlijk bezoek aan het graf van Joris van Severen en Jan Ryckoort, alwaar korte plechtigheid, met neerlegging van een bloemstuk vanwege de Stichting Joris van Severen. 1940-2012: tussen beide jaartallen liggen inmiddels 72 jaren. En evenzoveel jaren al waarop elk jaar nu eens meer, dan weer minder mensen zich omstreeks de datum van 20 mei rondom het dubbelgraf van Joris van Severen en Jan Ryckoort schaarden in het teken van gedenken en herdenken Decennialang waren dat allereerst de getrouwen van het Verdinaso, maar hun generatie is dusdanig uitgedund dat jongere generaties stilaan die piëteitsvolle taak op zich dienen te nemen. We hopen er in 2012 nog eens met velen te zijn om die zinvolle traditie te bestendigen.

Steun en info

Wenst u op de hoogte gehouden te worden van de activiteiten van de Stichting Joris van Severen vzw, dan kunt u zich wenden tot de voorzitter Luc Seynaeve (telefoon 0475-254949 – e-adres: lucseynaeve@hotmail.com) of tot het secretariaat, Meensesteenweg 191, 8870 Izegem. Steun voor de Stichting en de door haar ontplooide initiatieven kunt u overmaken op het rekeningnummer van de Stichting: 465-0226721-64.

Voor het bezoek aan het graf te Abbeville op zondag 22 mei maken we gebruik van de ‘samenrijden’-formule op kostendelende basis. Dit initiatief wordt gecoördineerd door Paul Seynaeve tot uiterlijk 14 mei. Na deze datum kunnen in deze geen bindende afspraken meer gemaakt worden. Paul Seynaeve - Stichting Joris van Severen, 051/31.18.49 (H. Mis en programma te Brugge op zaterdag en coördinatie ‘carpooling’ op zondag). E-post: paul.seynaeve@arbo-moeskroen.be

 

Jaarboek Joris van Severen 16 (2012)


In deze zopas verschenen jaarboekaflevering komt Joris van Severen andermaal zelf aan het woord. Na in 2009 zijn dagboeknotities van 12 november tot einde 1918 (zijn oorlogsdagboek Die vervloekte oorlog eindigde met de Wapenstilstand op 11 november 1918) en in 2010 zijn dagboek over 1919 integraal gepubliceerd te hebben, vangen we dit jaar de publicatie aan van de dagboeknotities van het jaar 1920. In deze jaarboekeditie komen de maanden januari tot en met april 1920 aan bod.

Gezien de omvang van het dagboek 1920 zagen we ons verplicht het geheel over meerdere jaarboeken op te delen. Ook deze dagboekbladzijden documenteren en illustreren overigens in heel wat de aanloop tot wat uiteindelijk zijn tijdschrift Ter Waarheid zou worden en waarover hij het al op 15 januari 1920 in zijn dagboek heeft. Een week later, bij een bezoek aan Cyriel Verschaeve, wordt hij gesterkt in zijn overtuiging dat de katholieke godsdienst de solide basis dient te vormen voor de maatschappelijke opbouw.

Ook uit deze bladzijden van 1920 blijkt weer hoezeer Van Severen de toenmalige actualiteit opvolgde – en zich grondig kon ergeren aan de mediocriteit van zijn medestrijders binnen de Vlaamse Beweging.

Maar ook zijn getormenteerde liefdesrelatie met Germaine Duccobu biedt in dit tijdsbestek stof tot menige zelfbespiegeling, waarbij zijn lectuur vaak de confronterende bron vormt.

Romain Vanlandschoots jaarboekbijdragen kunnen met steeds meer recht beschouwd worden als even zoveel luiken van wat terecht als “een verfijnde biografie” mag omschreven worden over de cruciale jaren waarbinnen Van Severens omslag “van links naar rechts” zich voltrok. In zijn vervolgluik over het jaar 1923 richt de auteur de schijnwerpers daarbij evenzeer op de parlementair als op de tenor binnen de toenmalige Vlaamse beweging, die Van Severen toen onmiskenbaar was. Maar vooral zijn diepgaande ontleding van Van Severens intellectuele ontwikkelingsgang, zoals deze weerspiegeld werd in zijn maandblad Ter Waarheid wekt bewondering voor de acribie waarmee de auteur zijn stof beheerst. Met “Wij willen een principiële politiek voeren” voegt de auteur daarmee andermaal een diepgravend hoofdstuk toe aan zijn verfijnde biografie.

In Henri Bruning: van katholiek literator tot geëngageerd solidarist schetst Sjors Remmereswaal in een breed exposé de Werdegang van de Noord-Nederlandse Dinaso-voorman die, als exponent bij uitstek van zijn katholieke jongerengeneratie, de weg vond naar Joris van Severen en zijn beweging. En met hem mensen als Ernest Michel en Ernst Voorhoeve. De vraag waarom ze zich bij het Verdinaso aansloten krijgt een gedegen antwoord. Een andere vraag blijft open: deze waarom de vele andere jongkatholieken, die vanuit eenzelfde geestesingesteldheid ageerden, dat niet deden?

 

In het laatste essay van dit zestiende jaarboek komt andermaal Ruud Bruijns aan het woord. Hij gaat de evolutie na van Joris van Severens socialisme tussen 1914 en 1924. Volgens de auteur fungeerde het gegeven van de Russische revolutie voor Van Severen veeleer als een klankbord dat hem eerder confronteerde met de bolsjewistische methode dan wel met de bolsjewistische theorie. Die methode sprak hem aan; de marxistische theorie helemaal niet.

Het dit jaarboek afsluitend gedicht We zijn nog met veertig stamt andermaal van Hendrik Carette. Een beklijvend vers uit zijn recent bekroonde nieuwe bundel.

Tot zover een inhoudsoverzicht van ons 16e jaarboek, dat over 26 pagina’s verspreid geïllustreerd is met niet minder dan 56 tekstondersteunende illustraties.

_______________

N.a.v. Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk – jaarboek 16 (2012). Gen., ill., 208 pp., ISBN 9789076057149, Ledenprijs 29€; boekhandelprijs 35€.

 

Zit het in de genen?


Maurits Cailliau

Romain Vanlandschoots boeiende en diepgravende bijdrage over De unieke betekenis van ‘Ter Waarheid’ en het cultuurpolitieke klimaat in Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog, in ons Jaarboek Joris van Severen 15 (2011), liet enig stof opdwarrelen. Zo ook door Lode Wils die, in het jongste nummer van Wetenschappelijke tijdingen (2011/4) onder de titel De jonge Joris van Severen, poogt de analyse van Vanlandschoot onderuit te halen. Wils loopt in deze in het “eendimensionale” spoor van Mieke Sertyn (zie onze Nieuwsbrief Joris van Severen, 2012/1) en weigert de bevindingen van Vanlandschoot rond “het elkaar kruisen van een ‘links’ en een ‘rechts’ pad, in de geestelijke ontwikkeling” van Joris van Severen te aanvaarden.

Van Severen was, in diens optiek, van meet af aan ‘rechts’, alle opstandigheid ten overstaan van de militaristische structuren en alle verbale revolutionaire taal en sympathie voor de Russische revolutie ten spijt. Het ‘rechts’-zijn zat hem klaarblijkelijk in de genen – en tegen wat daarin verwortelt zit is sowieso geen kruid gewassen.

Hoe oud de eminente historicus ondertussen geworden is doet niets ter zake. Wel blijkt dat hij sindsdien wel het oude adagium glad vergeten is, dat stelt dat: “wie op zijn twintigste niet ‘links’ is geen hart heeft, en wie het op z’n veertigste nog is aan verstand ontbreekt.” En dat hij ook zijn klassieker uit het oog verloor, die het terecht had over “Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust” (uit Goethe’s Faust).

Overigens laat Wils na enige verduidelijking te geven bij wat hij inhoudelijk als ‘links’, respectievelijk ‘rechts’ betitelt. Zelf zouden we ‘links’ eerder vanuit het gemoed omschrijven als emotioneel bewogen door de (sociale) onrechtvaardigheid die men om zich heen vaststelt, resulterend in het voornemen daar iets aan te doen. ‘Rechts’ zou in dit perspectief dan eerder als bezinnend, evenwicht zoekend tussen gevoel en verstandelijk beredeneren, omschreven kunnen worden. Het eeuwige conflict tussen de “Zwei Seelen…” in elk van ons.

Het mordicus weigeren deze tweespalt in de ontwikkelingsgang van Joris van Severen – op het kruispunt tussen beide paden – ook maar in overweging te nemen, wijst op een variant van de door Marcuse terecht als “eendimensioneel” denken bestempelde denkhouding, die zijn “grote gelijk” slechts door middel van ‘hineininterpretieren’ kan onderstutten.

Overigens had Wils zijn eindoordeel rond de inzichten als verwoord door Vanlandschoot allicht beter opgeschort tot na kennisname van het volledige verhaal van laatstgenoemde. Onze lezers hebben deze al even diepgravende luiken van Vanlandschoots studie nog te goed in de volgende Jaarboeken Joris van Severen.

 

Scriptieprijs Studiecentrum Joris van Severen


Het Studiecentrum Joris van Severen is een vereniging zonder winstoogmerk die de studie naar de persoon en de ideeën van Joris van Severen (1894-1940) wenst te bevorderen.

In de loop van de afgelopen decennia is daartoe een archief aangelegd rond Joris van Severen en zijn bewogen politieke loopbaan, in het bijzonder het Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen (Verdinaso). Dit archief is in 2000 overgedragen aan de universiteitsbibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven en werd aldaar ondertussen geïnventariseerd door dr. Bart Coppein.

Het doel van de archiefoverdracht was om de wetenschappelijke studie over Joris van Severen en het Verdinaso te stimuleren. Het Studiecentrum wil deze studie actief gaan bevorderen door het instellen van een scriptieprijs voor studenten, waar een geldbedrag van 100 € aan is verbonden. Graag zouden we u willen vragen om deze scriptieprijs onder de aandacht te brengen van uw leden en de bij u bekende professoren.

Het Joris van Severen-archief aan de KU Leuven is nog grotendeels onontgonnen en een wetenschappelijke biografie ontbreekt vooralsnog. Er is met andere woorden sprake van historisch onontgonnen terrein en ook ideologisch roept de persoonlijkheid van Joris van Severen nog steeds veel vragen op rond zijn politieke ontwikkeling. Ook is er nog nauwelijks iets bekend over de samenstelling van zijn aanhang.

Op basis van minimaal twee inzendingen zal een commissie binnen het Studiecentrum de prijs al dan niet toekennen aan een scriptie die handelt over de persoon Joris van Severen, het Verdinaso of één van de naoorlogse Nachfolge-bewegingen. De scriptie hoeft niet noodzakelijk een eindscriptie te zijn, maar dient minstens tien A4-pagina’s bevatten.

Het Studiecentrum Joris van Severen zal de uitreiking van deze scriptieprijs gepast omkaderen en de auteur de gelegenheid bieden om de scriptie te publiceren in het jaarboek van het Studiecentrum. De auteur zal een exemplaar van het jaarboek en tien nadrukken ontvangen.

Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

Voor de beoordelingscommissie,

Drs. R.A.B. Bruijns

p/a Secretariaat Studiecentrum Joris van Severen

Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper

 

Zoveel jaren later: de bloedige maandag van Abbeville


Maurits van Gijsegem

Heeft het wel zin een 20-jaar oude, bovendien dieptragische episode uit de sombere oorlogsjaren nogmaals op te rakelen? Deze vraag kwam onwillekeurig bij me op toen één van mijn goede vrienden mij verzocht er een artikel in Het Pennoen aan te wijden.

En toch… Bij nadere overweging wilde het mij voorkomen dat een ooggetuige, vooral ter voorlichting van het jongere geslacht, deze gelegenheid niet mocht laten voorbijgaan om er op te wijzen hoe blinde hartstochten, ontketend door een toegespitste oorlogspsychose en aangewakkerd door geïmproviseerde, onberedeneerde handelingen van overheidswege, tot rampspoedige en onherstelbare gevolgen kunnen leiden.

Op 10 mei 1940, al vroeg in de ochtend, breekt het oorlogsgeweld ook over ons land los. De algemene legermobilisatie wordt afgekondigd. De ministerraad komt in spoedvergadering bijeen en treft allerlei uitzonderingsmaatregelen, vereist door de omstandigheden. De diensten van de staatsveiligheid treden krachtdadig op, hoofdzakelijk in het Vlaamse land, en laten door bemiddeling van de plaatselijke politie lukraak (er is namelijk geen tijd voor een ernstig vooronderzoek) honderden “verdachten” aanhouden en naar de gevangenissen overbrengen.

Door de snelle opmars van het Duitse invalsleger blijkt het niet mogelijk deze “onbetrouwbare elementen” langer dan een paar dagen in het eigen land vast te houden, en reeds in de loop van de volgende week worden zij met alle beschikbare vervoermiddelen, treinen, bussen of vrachtwagens, weerloos aan de Franse bondgenoot overgeleverd.

Toen begon voor de meesten onder hen de lijdensweg pas voor goed. De heersende paniekstemming en de steeds toenemende vrees voor spionnen en saboteurs, waarvan generaal Van Overstraeten in zijn onlangs verschenen oorlogsgedenkschriften getuigt dat zij in het Belgische Hoofdkwartier tot een ware obsessie was geworden, nam ook in Frankrijk een onrustwekkende uitbreiding, waarvan de geëvacueerde “verdachten”, die men trouwens als verraders had gebrandmerkt, onvermijdelijk het slachtoffer moesten worden.

Een konvooi, samengesteld uit 78 personen, waarvan de meesten al met de hardvochtigheid van Belgische gevangenisbewakers en Rijkswachters kennis hadden gemaakt, bereikte op zondag 19 mei 1940 bij valavond Abbeville, de stad aan de monding van de Somme, waar Britse strijdkrachten er een massa legervoertuigen en oorlogsmaterieel bleken te hebben samengetrokken.

In de stadsgevangenis konden de pas aangekomenen er geen onderdak meer vinden. Het overigens niet zeer ruime gebouw was reeds volgepropt met Franse gedetineerden en de begeleidende Gardes Mobiles moesten het “gespuis” dan maar ergens anders in verzekerde bewaring weten te brengen. Op een uithoek van de stad, het zogenaamde “Quartier du Bois”, werd halt gehouden bij een muziekkiosk, en klonk eindelijk, brutaal zoals altijd, het bevel tot uitstappen.

Al wat de gevangenen nog in het bezit hadden moest op de grond rondom de kiosk worden afgelegd. Een maatregel die sommigen wel verontrustte doch door anderen niet als ongewoon werd beschouwd, omdat immers in de gevangenis op dezelfde wijze tewerk werd gegaan. Het was inmiddels pikdonker geworden en in het schijnsel van enkele zaklampen werden, onder het uitdelen van matrakslagen, al deze haveloze mensen in de onderbouw van de kiosk gedreven, waarna de valdeur werd dicht gegrendeld.

Zo goed en zo kwaad als het ging zochten zij zich in de volslagen duisternis een plaatsje uit op de met vuilnis en afval bedekte cementvloer, daarbij vaak struikelend over blikken dozen en benzinekruiken, vermoedelijk door doortrekkende soldaten achtergelaten.

Iedereen had zware dagen achter de rug, niemand bleef van lichamelijke en zedelijke kwellingen gespaard, en het duurde dan ook niet lang of alles werd doodstil in deze ondergrondse gevangenis tot dewelke nochtans af en toe het gedreun van voorbij snorrende auto’s of het gezoem van vliegtuigen; hoog in de lucht, doordrong.

Wij waren blij toen de dageraad in de lucht kwam en meteen de hoop ging rijpen zo spoedig mogelijk uit deze vunzige kerker weg te komen. Doch er gebeurde niets, en het zag er naar uit alsof men de opgeslotenen aan hun treurig lot overliet. Ook de uitdeling van het karige dagelijkse voedselrantsoen bleef achterwege … De uren slopen traag voorbij, en toen, in de vroege middaguren, brak plots de hel over Abbeville los.

Het zware gedreun van vliegtuigmotoren, vermengd met de doffe  losbrandingen vulden de lucht, deed ons verrast en ondervragend opkijken. Zonder goed te beseffen wat er eigenlijk gebeurde, voelden we de kiosk, na een zware bominslag gevolgd door vele andere, op haar grondvesten daveren, en kregen we de indruk door een onweerstaanbare macht te worden opgetild. Dit was dan de inzet van het verwoede bombardement dat de weg van de oprukkende Duitse legereenheden naar de Kanaalkust moest vrijmaken.

Toen de aanval blijkbaar zijn hoogteput had bereikt, en het er weer betrekkelijk rustig werd, werd de deur van onze schuilkelder opengeslagen en trad een Franse officier in kakiuniform op ons toe. Streng doch niet opvallend dreigend, deed hij beroep op vier vrijwilligers om hem naar buiten te vergezellen. Zonder argwaan stonden vier personen die het dichtst bij de trap gezeten waren, recht en gaven gehoor aan het bevel. Nauwelijks was de deur achter hen gesloten of er vielen enkele geweerschoten. Dit maakte de overgeblevenen niet uitermate ongerust. In oorlogstijd is het gebruik van vuurwapens immers iets doodgewoons, en het was best mogelijk dat men vijandelijke verkenners had willen onschadelijk maken.

In een adembenemende stilte wachten de gekerkerden de verdere gebeurtenissen af. De vier gewillige lotgenoten werden wellicht ergens heen gestuurd om een karwei op te knappen of om voedsel voor de gevangenen aan te brengen? Enkele minuten gingen in angstige spanning voorbij en toen betrad dezelfde officier andermaal de kelder van de kiosk, ditmaal met een zware dienstrevolver in de vuist. Hij had nog vier mannen nodig die meer dood dan levend naar buiten strompelden. Als wij een paar ogenblikken nadien opnieuw een geweersalvo hoorden weerklinken drong het ons door merg en been, en werd het eenieder duidelijk dat wij aan de wraaklust van gewetenloze soldeniers waren overgeleverd.

Een derde en dan een vierde maal herhaalde zich hetzelfde hartverscheurende toneel. Het ging naar de zin van de aanvoerder blijkbaar niet vlug genoeg en er werden soldaten bijgehaald die de ongelukkige slachtoffers met hun geweerkolven te lijf gingen om ze met geweld de trap op te jagen.

In een wilde paniekstemming liepen de mensen door elkaar, gilden en huilden, of vielen op de knieën om het behoud van hun leven af te smeken. Doch niets mocht baten. Systematisch werd de afslachting voortgezet. Zelfs een 61-jarige vrouw bleef niet gespaard en werd als het ware onder de ogen van haar medegevangen dochter en kleindochter aan de bloeddorstige soldateska overgeleverd.

Te midden van deze onbeschrijfelijke atmosfeer van lichamelijke en zedelijke foltering, van doodsangst en drang naar zelfbehoud, was er althans iemand die, naar het uiterlijke te oordelen, blijk gaf van een onverstoorbare zelfbeheersing. Het was Joris van Severen, de leider van het Verdinaso, een beweging die stellig niet van Belgisch-vijandige drijverijen verdacht kon worden. (..) Hij zat, schier onbewegelijk, met een smartelijke trek om de fijne lippen, neergehurkt naast de steunpijler die zich in het midden van de kioskkelder bevond, slechts weinig woorden wisselend met zijn medegevangenen, kalm en waardig berustend in het bitter lot dat ook hem te wachten stond.

Toen hij echter tot het besef was gekomen dat zich hier een gruwelijke tragedie afspeelde, werd het hem te machtig, en nam hij het heldhaftig besluit een uiterste poging te wagen om aan dit bloedbad een einde te maken.

Als aanvoerder van een strijdmilitie waarbij orde en tucht als de hoogste waarden golden, zou hij de Franse militairen in de taal van een soldaat, wellicht de enige die zij op dit ogenblik nog verstonden, tot het stopzetten van deze walgelijke moordpartij trachten te overreden.

Helaas, ook zijn moedig optreden om de bezeten soldateska tot bedaren te brengen mocht niet baten. Zijn poging tot bemiddeling werd op geweerschoten onthaald en ook Jan Ryckoort die hem vrijwillig naar buiten had vergezeld moest zijn trouw aan Van Severen met de dood bekopen. Hiermee verzwond het laatste glimpje hoop en nu was het wel zo goed als zeker dat niemand de akelige dodendans zou ontspringen. Nadien werden nog vijf andere personen meedogenloos neergeveld.

En toen gebeurde er iets dat ons allen met stomme verbazing sloeg. Het leek bijna een wonder en het kwam zo onverwacht, zo overrompelend dat we er nauwelijks durfden aan geloven. Vier mannen en een vrouw werden naar buiten gebracht, waar hen het allerergste te wachten stond… In de moordkuil heerste nu een beklemmende stilte die zelf van buiten niet werd gestoord. Ook de akelig klinkende losbrandingen bleven achterwege.

Korte tijd nadien ging de kelderdeur open en keerden de vijf “veroordeelden” weliswaar diep onder de indruk van de doorstane emoties, doch ongedeerd terug. Zij die de Dood in de ogen hadden gezien wisten te vertellen dat de bevelvoerende officier, toen de soldaten al hadden aangelegd, hen toeschreeuwde nog niet te schieten. Na enkele palabers tussen de luitenant en zijn soldaten werden de vijf gespaarde lotgenoten opnieuw in de onderbouw van de kiosk gedreven.

Hoe deze plotselinge ommekeer zich voordeed heeft niemand met zekerheid kunnen verklaren. Was het de stem van een ongerust geweten die de eerloze Franse officier ertoe bracht zijn houding te herzien en te besluiten menselijker op te treden ten aanzien van verdachten die wellicht niet allemaal booswichten of verraders waren? Of is de andere versie juist, volgens dewelke hij van het Franse Hoofdkwartier in Le Havre telefonisch bevel zou hebben gekregen, dit op een wenk van de plaatscommandant van Abbeville, de wederrechtelijke fusillades onmiddellijk te staken? Wat er ook van zij, het betekende voor de 56 overlevenden het einde van een gruwelijke tragedie waarbij niet minder dan 21 mensen zonder vorm van proces werden omgebracht.

Eindelijk mochten wij onze vunzige en duistere krocht, waar we zonder eten of drinken bijna 24 uur hadden doorgebracht, verlaten. Onder een zwaar gewapende militaire geleide trok de colonne der haverlozen en uitgehongerden op rijen van vier door de verwoeste stad, waar soms over metershoge puinhopen moest geklauterd worden om vooruit te komen. Het was voor ons een ware opluchting toen wij de Somme-brug hadden overgestoken en de hel van Abbeville nu voor goed achter ons lag. Om na eindeloze nacht- en dagmarsen in een concentratiekamp te Rouen, de havenstad aan de Seine, terecht te komen. (…)

In verband met de verantwoordelijkheid voor deze afschuwelijke mensenslachting zullen, helaas, vele vragen onbeantwoord blijven. De paniekstemming bij het uitbreken van de oorlog, de angstpsychose, het huilen met de wolven in het bos, en de hopeloze verwarring die een bezadigd denken en handelen praktisch onmogelijk maakte, moesten onvermijdelijk tot betreurenswaardige vergissingen en misgrepen leiden. (…)

Op een wenk van de staatsveiligheid werden honderden mensen in hechtenis genomen en naar gevangenissen gesleept; velen zonder enige gegronde reden, en daarna aan hun lot overgelaten. Zij werden zelfs niet eens verhoord, kregen niet de minste kans zich te verdedigen en werden overal waar zij terecht kwamen, niet als beklaagden of verdachten, doch als booswichten en verraders beschouwd en behandeld. Zij werden tenslotte, zonder enige waarborg voor hun persoonlijke veiligheid, onder een vloed van scheldwoorden, overgeleverd aan een vreemde, zij het bevriende mogendheid.

Was het in dergelijke omstandigheden niet onvermijdelijk dat deze weerloze mannen en vrouwen zich aan het ergste konden verwachten en hun leven weinig of geen waarde had in de ogen van de nieuwe toezichthouders? Gaan de Fransen dan vrijuit?

Geenszins, want wederrechtelijke executies zoals deze welke te Abbeville plaatsvonden zijn onder geen enkel voorwendsel goed te praten. De daad op zichzelf was wreed en afschuwelijk, doch aan het scheppen van de verderfelijke en noodlottige atmosfeer die het plegen van deze daad op een ogenblik van zware overspanning (de brutale Duitse luchtaanval) mogelijk maakte, hebben onze eigen bewindvoerders zonder enige twijfel de grootste schuld gehad. (…)

Er werd angstvallig voor gezorgd aan het bloedig gebeuren te Abbeville niet de minste openbaarheid te geven. De doden worden immers gauw vergeten als niemand er nog over spreekt. En hadden bepaalde kringen er niet alle belang bij het licht onder de korenmaat te houden om geen verantwoording te moeten nemen voor eigen fouten en tekortkomingen?

Twintig jaren zijn [anno 1960] over deze vreselijke tragedie heengegaan. Een nieuwe generatie is opgegroeid die zich van de sombere oorlogsjaren weinig of niets zal herinneren. Al heeft de woelige wereld waarin wij leven voortdurend reden tot bezorgdheid, toch vleien wij ons met de hoop dat de balans der krachten naar de goede kant zal blijven overhellen.

Honderdduizenden die tweemaal aan de lijve ondervonden hebben welke ontzaglijke rampen een oorlog over de mensheid kan brengen, moeten wel hartstochtelijke voorstanders zijn van vrede en internationale verstandhouding.

Mochten wij voor altijd gespaard blijven van de verblinde hartstocht en de willekeurige massa-aanhoudingen en –vervolgingen waarvan ook de 21 ongelukkigen die er op 20 mei 1940 te Abbeville het leven bij inschoten, de beklagenswaardige slachtoffers zijn geworden.

_______________

Noot: Maurits van Gijsegem is ook de auteur van het in 1941 verschenen ooggetuigenverslag Het bloedbad van Abbeville het verhaal van de spionnenkoorts 1940 en van de moord op Joris van Severen. Bovenstaande bijdrage schreef hij naar aanleiding van het verschijnen in 1960 van De tragische dood van Joris van Severen en Jan Ryckoort door F. van Berckel (Uitgeverij Oranje, Zulte)

 

BeNeLux een “categorische imperatief”


Prof. Olaf van Boetzelaer

BeNeLux, men zou het een Trias Politica sui generis, eigensoortig dus, kunnen noemen, of een Staatkundige Drieëenheid. De Romeinen zeiden al: Tres faciunt collegium oftewel: drie vormen een gezelschap. Echter we weten: één en één en één vormen – soms – maar in zeer betrekkelijke zin: drie. Wat wil ik hiermee zeggen? Dat bij nader inzien in meerdere of mindere mate valt af te dingen op het monolithisch karakter van elk der drie componenten van de Benelux, zoals we allen uiteraard reeds weten.

Even in vogelvlucht: natuurlijk, in België hebben we Vlaanderen en Wallonië. Maar neem Vlaanderen: West-Vlaanderen is toch best verschillend van Limburg al hebben ze dan beide het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) als officiële taal gemeen.

En in Bouillon voelt het leven anders aan dan in “la cité ardente”, Luik, om maar eens wat te noemen. En Nederland? De mentaliteit in Heerlen is toch wel anders dan in Hoogeveen bijvoorbeeld.

En wat te zeggen van Luxemburg? Dat heeft iets van een toverbal, het hangt er maar vanaf welke linguistische laag je aanboort. Men spreekt de eigen taal uiteraard, het Letzeburgisch, zeer velen zijn vlot in Duits en men beheerst het Frans perfect.

Waar willen we met deze wat lichtvoetig – beschouwende inleiding naar toe? In één woord: éénheid bestaat in een – altijd relatieve – verscheidenheid, of, om het met een citaat uit het opschrift te zeggen van de Rijksuniversiteit Utrecht aan het Domplein aldaar: “ex variis radiis lux candida”: het schitterende licht wordt gevormd uit diverse stralen.

Deze wat poëtische omschrijving herbergt ook een politieke boodschap. Namelijk: verschillen, verscheidenheid hoeven een zekere symbiotische eenheid niet in de weg te staan, leveren zelfs een meerwaarde op, kortom: een plus één plus één is meer dan drie, levert een synergetisch effect op.

En natuurlijk heeft Wallonië, heeft een groot deel van Brussel een markant onderscheid met het overige Beneluxgebied, Nederland en Vlaanderen speciaal, door de Franstaligheid. Dat echter een blokkade te noemen voor verdergaande cohesie binnen de Benelux is defaitistisch en bekrompen. Immers er zijn meerdere meertalige voorbeelden van florerende landen, denk aan Canada en Zwitserland bijvoorbeeld, maar ook om eens te noemen, India en de Filippijnen kennen een aantal talen.

Ik durf de stelling aan dat in een – hypothetische – Benelux-staat het soortelijk gewicht, het “poids” van Wallonië bepaald groter zou zijn, dan in het geval van aanhechting tot perifeer gebied bij Frankrijk. Wan het “Quebec van de Benelux” zou dan een “status aparte” genieten, met een specificiteit en prestige, niet vergelijkbaar met de meeste Franse departementen. Dit zou ook een verrijkende uitstraling hebben naar het overige Benelux-gebied.

Ik durf ook de stelling aan dat de tegenstelling een valse is tussen de zogenaamde Groot-Nederlandse gedachte: de toenadering tussen Nederland en Vlaanderen en de Heel-Nederlandse optie: een voortschrijdende cohesie binnen de Benelux als geheel. Immers de Heel-Nederlandse visie omvat mede de Groot-Nederlandse, staat deze niet in de weg maar biedt meerwaarde door de complementaire factor van de Franstalige, “romaanse” entiteit en cultuur.

Laten we even de geschiedenis induiken. Het door keizer Karel de Grote (768-814) gecreëerde imperium was zowel Westers als multicultureel. In 843, bij het Verdrag van Verdun werd dit rijk in drieën verdeeld: Oost-Francië, het oostelijke latere Duitse gebied, West-Francië, het huidige Frankrijk en … het Middenrijk. Onze Lage Landen, inclusief Wallonië, behoorden tot het laatste. Later hebben de Bourgondische hertogen dit Middenrijk in zekere zin doen herleven en eenheid binnen onze gewesten gebracht. Een eenheid die door de Tachtigjarige Oorlog weer verbroken werd. Onze Lage Landen inclusief Wallonië hebben ook nooit deel uitgemaakt van Frankrijk, afgezien van de annexatie door de Franse revolutionairen en Napoleon. Maar deze laatste heeft in 1810 zelfs Nederland bij Frankrijk ingelijfd. Het kortstondige Koninkrijk der Nederlanden dat na Napoleon het licht zag, liep dan weer op de klippen door de Belgische opstand van 1830.

Op onze generatie rust de uitdaging de naoorlogse Benelux-aanzet verder te ontwikkelen, een quantumsprong, een “saut qualitatif” te geven, onder het motto: “wij horen bij elkaar”. En wel om historisch gefundeerde, maar ook actuele geopolitieke, economische, culturele en sociale redenen.

De geschiedenis hebben we net heel kort doorlopen.

Geopolitiek bezien, alsook economisch is het synergetisch effect van toenemende onderlinge afstemming binnen onze Rijn- Maas- en Schelde regio, een “gouden delta”, als één geïntegreerd gebied, evident. Een toegangspoort vormt deze ook ten opzichte van het Europese “hinterland”.

Dat in het zich uitbreidende en onderling wel eens in de clinch liggend Europese Unie-gezelschap een gezamenlijk opererende Benelux een reële macht zou zijn, is zo helder als glas. Onze gezamenlijke economie is groter dan de Italiaanse, nog afgezien van alle andere problemen die dat land heeft. En toch maakt Italië – en niet de Benelux, omdat die staatkundig niet bestaat – deel uit van het exclusieve gezelschap van de G-7.

Sociaal en cultureel zou een intensieve dynamiek van convergentie binnen de Lage Landen eveneens vruchten afwerpen. Een grotere, en gediversifieerdere arbeidsmarkt biedt ruimere mogelijkheden en een “bad” nemen in regio’s die – relatief – cultuurhistorisch verschillen is altijd verrijkend. En zouden wij onze strijdkrachten ook niet eens “poolen”, en van elkaar leren?

Wat ik dus bepleit, is het toewerken naar een Benelux politieke unie via een confederatie – een statenbond – naar een federatie – een bondsstaat. Dat is uiteraard een proces of, om een bekende dichtregel te citeren: “Tussen droom en daad staan wetten en praktische bezwaren”.

Ingrijpende, historische beslissingen die eventueel letterlijk grensverleggend het speelveld veranderen kan men echter nooit in alle consequenties ten volle qua uitwerking voorzien. Er zit altijd een element in van sprong in het onbekende. Dat mag echter geen excuus zijn om altijd maar tot vervelens toe binnen de bestaande lijntjes te blijven kleuren.

We moeten niet ongevoelig zijn voor “the magic of thinking big”. Vandaar dat ik durf te zeggen: begin ermee de Benelux-staat in de steigers te zetten!

_____________

Prof. Olaf van Boetzelaer is ere-voorzitter van het Civilistisch Appèl en vice-voorzitter van de Commissie Buitenland van CDA – Zuid-Holland

 

In Memoriam


We vernamen ietwat laattijdig het overlijden van René Dom uit Kontich. Hij was een oud-Dinaso, lid ook van Delta en destijds medewerker van het voormalige Nationaal Documentatiecentrum Joris van Severen te Aartselaar en trouw lid van ons studiecentrum. Hij werd geboren te Oostende op 26 juli 1919 en is overleden in het UZA te Edegem op 3 december 2011.

Octaaf Verbeke (Staden 25 februari 1925-Kuurne 12 december 2011) was een zoon van Henri Verbeke en de broer van Jef Verbeke. Beide broers stonden destijds in de leiding van het Rodenbach-vendel van het Jong Dinaso. Octaaf was sinds jaar en dag lid van ons Studiecentrum Joris van Severen. Zijn kinderen Luc en Greet Verbeke schonken uit zijn kunstverzameling een marine van Jan Ryckoort aan het Studiecentrum Joris van Severen. Bedoeling is dit schilderij op termijn onder te brengen in het vernieuwd museum Van Hugo Verriest tot Joris van Severen’, dat normalerwijze in 2014 een onderkomen zal vinden binnen het Baliekouter-project van de gemeente Wakken.

 

 

Sprokkels


 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Die faschistischen Bewegungen

“(…) Daß sich von der Katholischen Partei eine flämische Nationalisten-partei abspaltete, mochte der Beschleunigung des Prozesses dienlich sein: nur wenn sich diese f1äimischen Nationalisten Ziele setzten, die sich im Rahmen des parlamentarischen Systems nicht verwirklichen ließen, mussten sie auf antiparlamentarische Wege getrieben werden, und das hieß im Europa der Zwischenkriegszeit beinahe mit Notwendigkeit: auf faschistische Wege.

Dem stand zunächst allerdings die starke demokratische Tradition der flämischen Bewegung entgegen. So kamen die ersten uniformierten Gruppen, die sich am Beispiel Mussolinis orientierten, gerade aus dem Gegenlager, nämlich aus den Kreisen der wallonischen Frontkämpfer. Dem ”Faisceau Belge”, der ”Légion Nationale Belge” des Generals Graff, der “Action Nationale” des späteren Senators Pierre Nothomb ging es vor allem um eine Politik der starken Hand gegenüber dem besiegten Deutschland, dem die schwache Politik der ”Systemparteien” gefährliche Möglichkeiten zu eröffnen schien.. Daß sich die Politik dieser Verbände zugleich sehr nachdrücklich gegen die Sozialisten richtete, entsprach der Logik ihrer Sache, denn Männer wie der Sozialistenführer Vandervelde zählten in Belgien zu den ersten, welche die Ungerechtigkeiten des Versailler Vertrages anklagten und dem neuen Deutschland eine faire Chance geben wollten. Daß ihnen die Kriegsergebnisse ganz unzureichend erschienen, versteht sich beinahe von selbst: mindestens eine Zeitlang schwelgten sie in annexionistischen Träumen und wollten durch die Gewinnung Luxemburgs und einiger holländischer Provinzen ein ”Großbelgien” schaffen.

Nicht die Vergrößerung Belgiens, sondern seine Zerschlagung war das Ziel der ebenso weittragenden, ebenso wenig innerhalb des liberalen Systems zu verwirklichenden Pläne des radikalsten Flügels der belgischen Bewegung, der seit 1931 auf den Plan trat. Der ”Verbond van Dietsche Nationaalsolidaristen” gab indessen schon mit seinem Namen ein Doppelziel zu erkennen: innenpolitisch richtete er sich gegen die Parteien und den Klassenkampf, außenpolitisch strebte er die Bildung des “dietschen”, d. h. groß-niederländischen Nationalstaates an, der auch Französisch-Flandern einschließen und mit seinen Kolonien ein Reich von über 50 Millionen Einwohnern bilden sollte. Der Gründer der Bewegung, Joris van Severen, war Abgeordneter der flämisch-nationalistischen Frontistenpartei gewesen und verstand es, vornehmlich in Westflandern einige tausend Anhänger zu gewinnen, die er ganz nach faschistischem Muster organisierte: die Mitglieder der Dinaso-Miliz trugen als Uniform dunkelgrüne Jacken, grüssten mit erhobenem rechtem Arm und dem Ruf “Heil ’t Dinaso” und führten Standarten mit, auf denen die Parole “Dietschland en Orde” (Dietschland und Ordnung) und das Abzeichen zu sehen waren, ein Pflug mit Zahnrad und Schwert als Symbol des korporativ vereinten Volkes. Jugend-, Frauen- und Gewerkschaftsabteilungen rundeten die Organisation ab. Es war ein anschaulicher Beweis für die staunenswerte Toleranz des liberalen Systems, daß sich eine so unverhüllt staatsfeindliche Gruppe ohne nennenswerte Behinderungen entfalten durfte. Es mag allerdings sein, daß in Brüssel die Absicht leitend war, die flämische Front zu schwächen und die antimarxistischen Tendenzen zu stärken, wenn nicht sogar eine tiefere Einsicht in Van Severens Denkweise vorlag, der sich allen deutschen Annäherungsversuchen gegenüber sehr reserviert verhielt und seine Anhänger fest genug in der Hand hatte, um ihnen einige Zeit vor dem Kriege eine Umstellung von dem groß-niederländischen auf den großburgundischen Gedanken zuzumuten. (…)“

_________________

Ernst Nolte, Die faschistischen Bewegungen, dtv-1966, pp. pp. 273-274.

Waar en onwaar

“(…) Einen neuen Auftrieb erhielt die großniederländische Idee, als im Oktober 1931 der fanatische flämische Offizier Joris van Severen den ‚Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen’ (Verdinaso) mit dem Ziel gründete, die Vereinigung Belgiens mit den Niederlanden (ohne Friesland) herbeizuführen. Abgeschreckt durch ihr militantes Auftreten und durch ihren scharfen Antisemitismus, schlossen sich bis zum Herbst 1933 nur etwa 130 junge Niederländer, größtenteils katholische Studenten, dieser faschistischen Bewegung an. Im Oktober 1939 übernahm der Niederländer Voorhoeve die Leitung über ‚Verdinaso-Nederland’.(…)“

_______________

Bron: Konrad Kwiet, Zur Geschichte der Mussert-Bewegung, in: Vierteljahreshefte für Zeitgeschichte, Jahrgang 18, 1970, Heft 2.