> nieuwsbrief > 2010- nr 1

Inhoud


Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage 2010


Eens te meer nadert de jaarwisseling met rassé schreden. Voor de penningmeester brengt dit mee om ervoor te zorgen dat de hernieuwing van de bijdragen andermaal vlot verloopt.

In ruil voor een ongewijzigde basisbijdrage van 25 € verzekert u zich ook in 2010 van een abonnement op onze Nieuwsbrief Joris van Severen en van het – reeds 14e – Jaarboek Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk. Als steeds hopen we er andermaal op dat eenzelfde aantal leden spontaan deze basisbijdrage afronden tot het ronde bedrag van 30€. Zij immers maken het ons mogelijk om extra-initiatieven te ontwikkelen, naast de Nieuwsbrief en het Jaarboek. Bijliggend betaalformulier heeft slechts de bedoeling het u makkelijk te maken. De penningmeester dankt bij voorbaat voor een vlotte afhandeling.

In april 2010 (en niet in september 2009, zoals eerder foutief gemeld) verschijnt bij de Nederlandse uitgeverij Aspekt, in de reeks biografieën, van de hand van Pieter Jan Verstraete, een nieuwe biografie over Joris van Severen (zie de aansluitende aankondiging). Voor de leden van ons Studiecentrum Joris van Severen kunnen wij deze uitgave tegen een gunstige prijs aanbieden, indien ze samen met ons Jaarboek besteld wordt. De ledenbijdrage (voor jaarboek en biografie samen) beloopt in dit geval 37 €. Beide boeken worden u dan medio mei samen toegestuurd.  

Vermeld in dit geval, als mededeling op uw overschrijving: jaarboek 14 + biografie.

Titel Aspekt-uitgave:"Joris van Severen: een biografisch portret"

Reeks: Aspekt-biografieën  - Omvang 160 pp - Formaat 13,5 x 21,5

Prijs afzonderlijk: 16,95 € + 3 € verzendkosten = 19,95 €

Prijs besteld samen met het Jaarboek Joris van Severen 2010: 12 €.  De ledenbijdrage beloopt dan 25 + 12 = 37 €.

aspect biografie JVS

Pieter Jan Verstraete, een van de grote kenners van Vlaanderen in het interbellum en de oorlog, schetst hier een indringend portret van een van de meest besproken Vlamingen uit deze periode: Joris van Severen. Van Severen was een van de grote mannen achter het Vlaamse nationalisme. Later verschoof zijn politiek inzicht enigszins, maar in de meidagen van 1940 werd hij toch gearresteerd en omgebracht in het zogenaamde bloedbad van Abbeville. Verstraete werpt licht op het intrigerende leven van deze man, die vrienden en vijanden had maar bovenal een markant figuur van een tijdvak was.


Krijgt Juul Declercq een straatnaam?

Gemeenteraadslid Kurt Himpe (N-VA) stelt voor om in Izegem een straat naar Jules Declercq te noemen. Izegemnaar Jules Declercq (1897-1955) speelde in de jaren van het interbellum op het sociale vlak een belangrijke rol.

Juul Declercq sloot zich in 1919 aan bij de eerste christelijke vakbond in Izegem en kwam er als vrijgestelde in dienst. Toen het in 1925 tot een breuk kwam in het Izegemse christelijk vakverbond richtte hij met enkele medestanders het Vrij Kristen Syndicaat ’t Verleden Leert op, waaruit later het Vlaamsch Nationaal Vakverbond groeide. In 1930 telde het vakverbond in West-Vlaanderen 45 afdelingen en 3000 leden.

“Dat zijn inzet niet onbelangrijk was, blijkt uit diverse publicaties. Zo verscheen in 2000 over Jules Declercq een boek, geschreven door Jean-Marie Lermyte en Antoon van Severen. Ook de befaamde Encyclopedie van de Vlaamse Beweging besteedde, zowel in de eerste uitgave in 1973 als in de tweede uitgave in 1998, aandacht aan de Izegemnaar. Ook in verscheidene andere publicaties werd de rol die Jules Declercq op het sociale vlak speelde onder de loep genomen”, stelt raadslid Himpe

Jules Declercq woonde met zijn gezin een kwarteeuw in de Slabbaardstraat-Noord. Aan de gevel van het huisnummer 84 werd in 1992 een gedenksteen onthuld ter herinnering aan de Vlaamse voorman. “In de buurt van deze woning zijn er twee verkavelingen in volle ontwikkeling, namelijk de WVI-verkaveling tussen de Slabbaardstraat-Noord en de Meensestraat en de verkaveling op de site Callens. Ik vraag het stadsbestuur om bij de straatnaamgeving in deze verkavelingen één van de straten naar Jules Declercq te noemen”, aldus gemeenteraadslid Himpe.Het N-VA – raadslid vraagt het stadsbestuur tijdens de gemeenteraadszitting van 5 oktober om bij de straatnaamgeving rekening te houden met deze suggestie.


Archief André Belmans 

Een aanwinst voor de archieven rond het Verdinaso


Vik Eggermont

De lezers van onze Nieuwsbrief weten uiteraard al lang dat het Documentatie Centrum Joris van Severen dat destijds te Aartselaar gevestigd was, een grote “buit” had verzameld betreffende documenten met betrekking op Joris van Severen, het Verdinaso en tal van zaken die er direct of indirect mee verband hielden. En de getrouwsten onder hen weten ook dat inmiddels dit rijke archief ondergebracht werd in de Leuvense Universiteit, waar het zorgvuldig bewaard wordt ten behoeve van historische vorsers, studenten en (hopelijk ook) politici.

Het bestuur van ons Centrum is thans verheugd te kunnen bekend maken dat ook het uitgebreide archief van wijlen ere-notaris André Belmans door de familie afgestaan werd aan de Universiteit. Het zal er als een nevenarchief “André Belmans” ter inzage liggen. André Belmans was, zoals algemeen geweten, niet alleen een dinaso van het eerste uur, maar ook lange jaren, en dit sinds het begin van de bezetting, een der voornaamste medewerkers en steunpilaren van Louis Gueuning.

Zijn bijzonderste verdienste ligt echter in het feit dat hij zich daartoe niet beperkt heeft, maar dat hij vele jaren in talrijke brochures, nota’s en andere geschriften de theorie en de praxis van het federalisme (in zijn tegenstelling met het nationalisme) bestudeerd heeft. Ook voerde hij met de belangrijkste politici uit onze land daarover een diepgaande correspondentie. Het valt te vrezen dat in dit land weinig politici zich dergelijke moeite getroost hebben! Hoevelen onder hen weten bij het uitspreken van het woord ‘federalisme” eigenlijk waarover het gaat? Dat dit alles thans ook voor studie beschikbaar is en dat ons Centrum daartoe het zijne heeft bijgedragen, verheugt ons ten zeerste.


De Tilburgse Hogeschool, het Diets-nationalisme en het solidarisme


Ruud Bruijns, Lelystad

Inleiding

Toen ik bezig was met mijn onderzoek voor mijn jaarboekbijdrage over Dinaso-studenten in Nederland1 heb ik getracht zoveel mogelijk gedenkboeken te raadplegen. Daarbij had ik mij tot doel gesteld alle universiteiten en hogescholen met een noemenswaardige Dinaso-activiteit te onderzoeken. Tijdens mijn zoektocht stuitte ik in het gedenkboek van de Tilburgse Rooms-Katholieke studentenvereniging Sint-Olof echter niet op enige sporen van noemenswaardige Dinaso-activiteit. Destijds heb ik mij in het kader van het onderzoek daarbij neergelegd.

Later ben ik echter bij toeval gestoten op een zeer rijke bron, te weten het eerste deel van de geschiedenis van de Katholieke Hogeschool Tilburg van de hand van Hans Bornewasser.2 Deze bron had de volgende opmerking over de invloed van het Dinaso aan de Tilburgse hogeschool: “De beheerder van de hogeschool schreef het toen aan diens gezag toe dat ‘de meeningen en gedurfdheden der z.g. jongeren’ -men denke aan de binnenkerkelijke-antiklerikale invloed van Roeping (Gerard Knuvelder) en De Gemeenschap maar ook van nog meer rechtse stromingen als Heemvaart en het zelfs fascistische Verdinaso op vooral Nijmeegse, Amsterdamse en Delftse katholieke studenten- in Tilburg zo goed als geen weerklank vonden.”3

De hierboven aangehaalde passage duidt op de rol van father Padberg, de moderator van Sint-Olof, in het onderdrukken van het Diets nationaal-solidarisme dat onder grote scharen Katholieke studenten razend populair was. Hiermee is eens te meer bewezen dat het succes afhankelijk was van sterke persoonlijkheden onder de studenten en de zwakte van de moderators. Padberg was een man met veel autoriteit én charisma, wat blijkt uit deze zinsnede uit zijn afscheidsrede: “velen waren prachtkerels, over niemand heb ik me hoeven schamen. De volgzaamheid als ik iets afkeurde of als ik iets anders wenste was prompt, voor zover ik weet.”

Betekende dit dat er geen enkele politieke activiteit was aan de Tilburgse Hogeschool of anderszins een intellectuele voedingsbodem aanwezig was voor het Verdinaso? Deze vraag dient beslist ontkennend te worden beantwoord. Het hierboven vermelde gedenkboek geeft namelijk een mooie inkijk over hoe er destijds zoal werd gedacht en welke discussies een rol speelden onder de studenten. Aan de hand van de feiten die ik heb kunnen achterhalen uit het gedenkboek zal ik willen aantonen dat het Diets-nationalisme en het solidarisme zeker geen randverschijnselen waren, maar juist zeer aandachtig werden bestudeerd en besproken.

Brabant en Groot-Nederland

De Katholieke Hogeschool Tilburg werd in 1927 gesticht met een duidelijk Katholiek en Brabants stempel. De provincies Noord-Brabant en Limburg  hadden aan het begin van de 20e eeuw geen enkele instelling voor hoger onderwijs en het Katholieke volksdeel bleef verstoken van een eigen universiteit. Pas in 1923 kwam er in Nijmegen een uitgesproken Katholieke Universiteit, maar wederom lag deze universiteit boven de grote rivieren. Er kwam vanuit met name Brabant de roep om een eigen hogeschool die zou dienen bij te dragen aan de economische ontwikkeling van dit achtergebleven gebied. In dit klimaat van Brabantse en Katholieke emancipatie werd de Katholieke Hogeschool Tilburg gesticht.

Er leefde van meet af aan onder de Katholieke studenten in Tilburg een cultureel ‘Brabantisme’ dat zich ook vertaalde in het ruimer kader van het Groot-Neerlandisme dat in die dagen zeer courant was – het Dietsch Studenten Verbond (DSV) zat in de lift en beleefde omstreeks 1929/1930 zijn hoogtepunt. Ook in Tilburg was er dermate veel enthousiasme voor de Groot-Nederlandse gedachte en het DSV dat Sint-Olof in mei 1928 in zijn geheel lid werd van het DSV als afdeling Tilburg. Volgens de toenmalige praeses, Ruygvoorn, zou Brabant de sluitschakel vormen tussen de noordelijke en zuidelijke delen van de Nederlandse stam.4 Het feit dat dit collectief lidmaatschap het jaar daarop ongedaan werd gemaakt doet niets af aan de oprechte interesse van veel Tilburgse studenten in dit staatkundige streven dat bij uitstek perspectieven bood aan Brabant.

De Brabantse gezindheid van Sint-Olof leidde ook tot een confrontatie met andere Rooms-Katholieke studentenverenigingen. Zo stuurde het kersverse Sint-Olof in 1928 geen afvaardiging naar de twaalfde Roomsche Studentendag te Nijmegen aangezien het Brabantsch Studentengilde uit Wageningen een sectievergadering was geweigerd. Deze Brabantse solidariteit was kenmerkend voor de strijdlust onder de Brabantse studenten in Tilburg om zich niet in de hoek te laten zetten door de overwegend noordelijke Rooms-Katholieke studenten. Uiteraard werden de plooien spoedig gladgestreken, maar de Brabanders hadden hun tanden laten zien.

Quadragesimo Anno in Tilburg

De Tilburgse hogeschool was in haar opzet als handelshogeschool vooral een economisch ingestelde onderwijsinstelling. Dit betekende zeker niet dat sociale vraagstukken geen aandacht kregen, wel integendeel: in de sociale week op het seminarie te Rolduc (Limburg) traden maar liefst drie hoogleraren op als sprekers. De pas verschenen sociale encycliek Quadragesimo Anno vormde daarbij een dankbaar instrument om de vrije concurrentie als ordeningsmechanisme ter discussie te stellen, voor zover dat nog niet was gebeurd naar aanleiding van de beurskrach van 1929.

De hierboven genoemde pauselijke encycliek werd tijdens de crisistijd enthousiast onthaald en vormde in die dagen de ‘sociale bijbel’ van de Rooms-Katholieken in Nederland. De grondslagen voor deze encycliek waren al eerder gelegd door filosofen zoals Heinrich Pesch, die het begrip ‘solidarisme’ lanceerden. Tilburgse hoogleraren zoals professor Cobbenhagen waren reeds in deze geest gevormd en de pauselijke encycliek vormde voor dezen slechts een aansporing voor het promoten van de ‘corporatieve staatsmaatschappij’.

Toen de daadwerkelijke auteur van Quadragesimo Anno, de Oostenrijkse monnik Oswald von Nell-Breuning, in 1933 naar Tilburg kwam om de studenten tijdens de Sint-Olof-festiviteiten toe te spreken werd hij met een uitzinnig enthousiasme ontvangen. Uiteraard handelde zijn toespraak over het corporatisme, maar hij sprak tegenover een publiek dat dit evangelie reeds had vernomen in de collegebanken. Desalniettemin was hij zo populair in de Tilburgse hogeschool dat men hem tot doctor honoris causa had willen promoveren, als zijn geestelijke orde hem dat had toegestaan.5

Besluit

Ondanks het feit dat het Verdinaso in de jaren 30 geen vaste voet aan de grond kreeg aan de Tilburgse hogeschool waren de standpunten van de politieke beweging van Joris van Severen allerminst omstreden. De Tilburgse studentenvereniging bekende zich in 1928 en bloc tot de Groot-Nederlandse gedachte en in 1933 werd de solidaristische boodschap van Oswald von Nell-Breuning, de auteur van Quadragesimo Anno, enthousiast omarmd aan de hogeschool. De studenten waren dus wel degelijk bekend met de idealen die ook door het Verdinaso werden verkondigd. De voedingsbodem voor de politieke boodschap van het Verdinaso was aanwezig aan de Tilburgse hogeschool, maar het hing van andere – vaak lokale en persoonlijke - factoren af of het politieke zaad kon ontkiemen.

Noten

1 R. Bruijns, ‘Dinaso-studentenactie in Nederland’ in Jaarboek Joris van Severen 11,  Ieper, 2007.

2 H. Bornewasser, Katholieke Hogeschool Tilburg, deel: I, 1927-1954, Baarn, 1978.

3 H. Bornewasser, a.w., blz. 124.

4 Idem, blz. 129.

5 Idem, blz. 144.


In Memoriam


Marc de Schrijver (november 1921-september 2009) – Jong-dinaso. Hij heeft een voorname rol gespeeld in de welbekende ‘Aloude Schuttersgilde Den Crans’ te Antwerpen, waarvan hij Kanselier was. Ik dit kader heeft hij werk gemaakt van de Europese verbroedering en samenwerking van schuttersgilden. Hij heeft menig maal deelgenomen aan de bedevaart naar Abbeville, destijds ingericht door Jef Werkers.

In de Imeldakliniek van Bonheiden is Rik Wegge op 86-jarige leeftijd overleden. Rik (15 april 1924-28 november 2009) was Antwerpenaar van geboorte, maar woonde al 27 jaar in Heist. Rik hield heel wat tentoonstellingen overal ten lande. Vanaf 1967 werd hij lid van kunstkring Hnita. Zes jaar geleden kreeg hij een retrospectieve in cultuurcentrum Zwaneberg. Rik Wegge was reeds sinds jaar en dag lid van ons Studiecentrum.

Dries Dekeyser (Oostende °14 juni 1926 - †Oostende 4 december 2009), Jong-Dinaso, die tot op zijn laatste dag trouw gebleven is aan de idealen van zijn jeugd. Hij was ook een trouw Abbeville-bedevaarder en lid van ons Studiecentrum Joris van Severen. Zijn overlijdensbericht was getooid met het Dinaso-embleem.


Uit: “Geschiedschrijver van zijn tijd”
een vraaggesprek met Lieven Saerens


 
In het meinummer 2009 van Tijdingen uit Leuven lazen we een uitgebreid en boeiend vraaggesprek met de historicus Lieven Saerens, thans werkzaam op het SOMA te Brussel. Daarbij komen Joris van Severen en het Verdinaso ruim aan bod, zoals blijken mag uit de hieronder overgenomen pagina’s.

We brengen Saerens’ tekst zonder verdere commentaar. De aandachtige lezer(es) van respectievelijk onze ‘Jaarboeken’ en ‘Nieuwsbrieven Joris van Severen’, zullen vanzelf wel merken hoezeer ook Saerens veelal – zij het niet steeds - een aandachtige lezer daarvan blijkt te zijn (ook al komt wat hij daar uit put om onverklaarbare redenen niet in aanmerking voor een voetnoot-verwijzing).

De noten van de auteur werden door ons hernummerd in functie de geciteerde tekst. Met betrekking tot bepaalde aspecten kan een en ander met vrucht parallel gelezen worden aan onze brochure Het Verdinaso, Antisemitisme und kein Ende? die onze leden samen met het jaarboek 2009 toegestuurd kregen. (Maurits Cailliau)

“U ordende als wetenschappelijk medewerker van het KADOC de archieven van Ast Fonteyne (1906-1991), toneelacteur en -regisseur en voordrachtkunstenaar en -docent, en ook die van jurist en Congo-specialist Jozef van Bilsen (1913-1996). Zij waren beiden prominente leden van het ‘Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen’ of ’Verdinaso’, een politieke organisatie die bestond van 1931 tot 1941 en die in een aantal van uw historische studies aan bod komt. Vanwaar uw belangstelling voor het “Verdinaso”, en kunt u deze beweging nader situeren?

Mijn belangstelling voor het Verdinaso is er gekomen via mijn licentiaatsverhandeling over de houding van de katholieke krant De Gazet van Antwerpen ten opzichte van de Joden tussen de Machtübernahme van Adolf Hitler (1889-1945) in Duitsland in januari 1933 en het begin van de Tweede Wereldoorlog in België in mei 1940. In die studie maakte ik ook een gedetailleerde inventaris op van de anti-joodse organisaties die tijdens het interbellum in België actief waren. Vóór ik aan mijn licentiaatsverhandeling begon, dacht ik in mijn jeugdige naïviteit dat de meeste Belgen wel verontwaardigd zouden zijn geweest over de Jodenvervolging in nazi-Duitsland en de door dat land geannexeerde gebieden tijdens de jaren 1930. Tot mijn verbazing was dat echter eerder omgekeerd. De meeste mensen hadden destijds geen problemen met anti-Joodse maatregelen. Ook werden joodse vluchtelingen in België toen niet bepaald met open armen onthaald. Met fysiek geweld tegen Joden, zoals tijdens de Kristallnacht in Duitsland (9-10 november 1938), hadden nogal wat Belgen echter wel moeite.

Het Verdinaso was een van de eerste organisaties in België die een theoretisch concept formuleerde om zijn antisemitisme te motiveren.1 Niet toevallig handelde een van mijn eerste meer uitvoerige historisch-wetenschappelijke publicaties precies daarover, terwijl het thema antisemitisme en Vlaamse Beweging toen in brede kringen nog zo goed als taboe was.2 Bij mijn historisch onderzoek betreffende het Verdinaso stootte ik op een aantal bijzonder intelligente personen, die tegelijk regelrechte onzin uitkraamden over Joden. Zo bijvoorbeeld de rabiaat antisemitische West-Vlaamse mijningenieur Jef de Langhe (1907-1998), die tijdens de Tweede Wereldoorlog medestichter en een tijdlang leider was van de Algemeene SS-Vlaanderen.3 Ook kwamen nogal wat gewezen leden van het Verdinaso als gewelddadige Jodenjagers tijdens de Tweede Wereldoorlog terecht in de “zwartste collaboratie”. Daarnaast was er een eerder beperkte groep van voormalige dinaso’s die in het verzet belandden. Nog andere ex-dinaso’s namen tijdens de bezetting een attentistische houding aan of hielden zich volledig afzijdig. Men kan stellen dat - afgezien van lokale verschillen - het gros van de Vlaamse vroegere dinaso’s tijdens de Tweede Wereldoorlog lid werd van de Algemeene SS-Vlaanderen en/of de DeVlag.4 Daarnaast traden - behalve tot de Eenheidsbeweging van het V/aamsch Nationaal Verbond - nogal wat voormalige dinaso’s toe tot de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie en de Nationale Arbeidsdienst, de voorloper van de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen.

Het soldateske Verdinaso was onmiskenbaar een product van het streven naar een rechts-autoritaire Nieuwe Orde, dat zich in heel Europa manifesteerde tijdens het interbellum. De ietwat vergoelijkende term “conservatieve revolutie” vermijd ik liever.

De charismatische stichter en leider van het Verdinaso, de goeddeels in het Frans opgevoede West-Vlaamse notariszoon en dandy Joris van Severen (1894-1940), oefende een aantrekkingskracht uit op een amalgaam van personen met uiteenlopende achtergronden, gaande van intellectuelen en bourgeois tot lower middle class en van arbeiders tot toekomstige priesters.

De ideologie van het Verdinaso was een conglomeraat van ideeën uit diverse (rechtse) politiek-maatschappelijke en filosofische stromingen. De historicus Eric Defoort (°1943), die in zijn jonge jaren een kortstondige neo-dinaso-periode beleefde, gebruikte daarvoor de omschrijving “leerstellige bazaar”. Sommige dinaso’s - in het bijzonder Joris van Severen zelf - waren eerder Latijns georiënteerd en sterk beïnvloed door Charles Maurras (1868-1952) en diens Action Française. Anderen neigden meer naar het Italiaanse fascisme, met hier en daar een vage belangstelling voor het Oostenrijkse autoritaire corporatisme. Aanvankelijk was de “völkisch” en Germaans geïnspireerde vleugel, die onder nationaal-socialistische en racistische invloed stond, de dominante stroming binnen het Verdinaso. Een deel van de dinaso’s voelde zich vooral aangetrokken door de stijl, de orde en de cultuur die Van Severen uitstraalde en etaleerde, inclusief de aandacht voor een beschaafde en zuivere Nederlandse taal. Zij beschouwden zich als leden van een aristocratische beweging, die in hun ogen niets te maken had met wat zij omschreven als het “bierflamingantisme” van de andere Vlaams-nationalistische organisaties. De conservatief-katholieke journalist en publicist Charles d’Ydewalle (1901-1985) noemde Van Severen overigens ooit “le premier flamingant bien coiffé“. Ondertussen werd het Verdinaso via de opeenvolgende Nieuwe Marsrichting(en) van Joris van Severen, die onder meer de Walen een aparte plaats toebedeeld(en) in het op te richten Dietse of Bourgondische Rijk, vanaf het midden van de jaren 1930 geleidelijk meer en meer salonfähig in brede katholieke en Belgicistische kringen.

Het was - gezien mijn voorkennis - niet helemaal toevallig dat men mij in het KADOC de inventarisatie van de archieven van Ast Fonteyne en Jozef van Bilsen toevertrouwde en ik er meewerkte aan een boek over Fonteyne op vraag van de Stichting Ast Fonteyne.5 Een en ander had allicht ook te maken met mijn persoonlijke interesse voor cultuur, naast mijn belangstelling voor politiek. Ik ben daarna nog begonnen met de ordening van het archief van literator Bert Peleman (1915-1995), eveneens lid van het Verdinaso en die tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende manieren betrokken bij de collaboratie. Door mijn overgang naar het SOMA heb ik dat project echter niet kunnen afmaken.

Hoe verklaart u het feit dat nogal wat voormalige “dinaso’s” later carrière maakten in diverse domeinen van het maatschappelijk leven?

Het Verdinaso telde op het hoogtepunt van zijn bestaan maximaal 3500 tot 4000 leden. De historische betekenis van het Verdinaso is echter in belangrijke mate gelegen in het feit dat een aantal voormalige dinaso’s later een opmerkelijke beroepsloopbaan uitbouwde. Over het ledenbestand van het Verdinaso zou weliswaar nog een diepgaand prospografisch onderzoek dienen te worden verricht. Maar voor een aantal onder hen speelde alvast mee dat zij met een verzetsaureool uit de Tweede Wereldoorlog kwamen. Van de andere kant waren sommigen enkel geheim lid van het Verdinaso geweest. Bovendien oefende de beweging van Joris van Severen een bijzondere aantrekkingskracht uit op bepaald segment van de Vlaamse universitaire intelligentsia, misschien zelfs het meest van alle toenmalige Vlaams-nationalistische organisaties.

In het naoorlogse katholieke Vlaanderen vormde een Nieuwe Orde-gezind verleden overigens geen belemmering voor een succesvolle loopbaan. De herinnering aan de Tweede Wereldoorlog werd er na verloop van tijd vrijwel gereduceerd tot de zogeheten “mateloze repressie”. De herinnering aan het verzet en aan de door de Duitsers en de Belgische collaborateurs vervolgden kreeg minder aandacht. Er bestonden trouwens nogal wat katholieke en/of flamingantische netwerken. Zo doceerde de hiervoor al genoemde Jef de Langhe, nadat hij eerherstel had gevraagd en gekregen, van 1975 tot 1986 botanische systematiek aan de Universitaire Instelling Antwerpen. Zijn racistische wereldbeschouwing bleef De Langhe ondertussen zijn hele leven trouw.

Kan u deze historische analyse omtrent het ‘Verdinaso’ en zijn nawerking wat nader toelichten, eventueel met een aantal voorbeelden?

Het is uiteraard niet de bedoeling om een soort “zwartboek” op te maken. Maar het merkwaardige carrièreverloop van bepaalde oud-dinaso’s blijft mij - mede omdat het gaat om een relatief beperkte groep - intrigeren.

Zo was oud-dinaso Jozef van Bilsen na de Tweede Wereldoorlog meermaals kabinetschef van de christendemocratische minister Pierre Harmel (°1911), die van juli 1965 tot februari 1966 ook het ambt van premier bekleedde. In de jaren 1950 publiceerde Van Bilsen daarnaast een opmerkelijk 30 jarenplan voor de dekolonisatie van toenmalig Belgisch Congo en in 1959-1960 trad hij op als persoonlijk adviseur van de Congolese nationalist Joseph Kasa-Vubu (1913-1969), die na de onafhankelijkheid in 1960 de eerste president werd van de Republiek Congo. Van Bilsen, die nadien onder meer secretaris-generaal was van de Belgische Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking, sloot zijn beroepsloopbaan af als academisch specialist inzake de Derde Wereld aan de Gentse Universiteit.

Een relatief groot aantal voormalige dinaso’s trad na de Tweede Wereldoorlog toe tot de Christelijke Volkspartij (CVP). Zo waren de oud-dinaso’s Frantz van Dorpe (1906-1990), Willem Melis en Norbert de Witte (1911-1983) in Sint-Niklaas tijdens de jaren 1960 en 1970 respectievelijk burgemeester, schepen en arrondissementscommissaris namens deze partij. De gewezen Jongdinaso Johan Fleerackers (1931-1989) en de ex-dinaso Raf Renard (1911-2002) bekleedden beiden een tijdlang het voorzitterschap van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht namens de CVP. Verder was Jos van Orshoven (1917-1999), die onder de christendemocraat Gaston Eyskens (1905-1988) directeur-generaal was van de Diensten van de Eerste Minister, lid geweest van het Verdinaso. Ook de Vlaams-nationalistische parlementariërs Lode Claes (1913-1997) en Leo Vandeweghe (1906-1988) kwamen uit het Verdinaso. Dat was eveneens het geval voor de anti-Joods bevooroordeelde Alex (Fritz) Donckerwolcke (1912-1988), de voorzitter van de Vlaamse Concentratie (1949-1954), die na de Tweede Wereldoorlog als eerste Vlaams-nationalistische partijformatie deelnam aan de parlementsverkiezingen. Jezuïet Luc Versteylen (°1927), later mede-oprichter van AGALEV, was (geheim) lid van het Jongdinaso.

Ook mensen uit de artistieke en de culturele sfeer zoals beeldend kunstenaar en kunstcriticus Maurits Bilcke (1913-1993), uitgever Joris Lannoo (1891-1971), kunstfotograaf Willy Kessels (1898-1974), componist Jef Vermeiren (1904-1999) en dichter Karel Vertommen (1907-1991) waren lid van het Verdinaso. Net zoals kusthistoricus, etnograaf en heemkundige Jozef Weyns (1913-1974), die vooral bekendheid verwierf als conservator van het Openluchtmuseum Bokrijk in Genk en Edmond de Clopper (1922-1998), die vele jaren voorzitter was van de Vlaamse Volkskunstbeweging. Voor zijn werk binnen het Internationaal Europeade-Comité, waarvan hij ook een tijdlang voorzitter was, ontving De Clopper in 1994 van de Vlaamse regering de titel Cultureel Ambassadeur voor Vlaanderen.

Ook de al eerder genoemde ex-dinaso Bert Peleman, die tijdens de bezetting onder meer anti-Joodse poëzie publiceerde en die na de Tweede Wereldoorlog ter dood was veroordeeld, werd in 1986 voor zijn culturele bedrijvigheid gehuldigd door de Vlaamse regering (toen nog Vlaamse executieve). Het extreemrechtse Vlaams-nationalisme, dat op die manier eigenlijk een officieel eerbetoon ontving, reageerde - zoals steeds - verkrampt, rancuneus en verongelijkt. Toen ‘t Pallieterke vernam dat Peleman zijn benoeming tot ridder in de Orde van Leopold II had aanvaard, stelde het weekblad verontwaardigd dat een rechtgeaard Vlaams-nationalist geen “staatsmedailles” aanvaardt. Toen deze benoeming nadien - onder druk van oud-verzetsstrijders en bepaalde Waalse socialisten - ongedaan werd gemaakt, reageerde men al even verontwaardigd en luidde de conclusie dat de Belgische staat nooit te vertrouwen valt...

Een andere oud-dinaso die in dit verband vermelding verdient, is Leo Poppe (1911-1997), de gewezen jeugdleider van de beweging. In september 1942 bezocht hij als stafleider van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen het getto van de Poolse stad Lodz. Toen hij er werd geconfronteerd met de mensonwaardige leefomstandigheden van de Joodse bewoners, was er bij hem geen plaats voor medelijden, wel voor misprijzen en tevredenheid. In Argentinië, waar hij na de Tweede Wereldoorlog naartoe was gevlucht, stampte Poppe mee een culturele infrastructuur voor uitgeweken Vlaamse collaborateurs uit de grond, onder andere via het tijdschrift De Schakel-El Laza (1954-1995). In 1971 ontving hij van de Vlaamse Toeristenbond de prijs voor “de meest verdienstelijke Vlaming in het buitenland”.

Wat het academische milieu betreft dient - naast Jef de Langhe en Jozef van Bilsen - in de eerste plaats de hoogleraar geschiedenis Léon van der Essen (1883-1963) te worden genoemd, die ook lange tijd secretaris-generaal was van de Leuvense universiteit. Aan het eind van de jaren 1930 werd hij geheim lid van het Verdinaso. Na de Tweede Wereldoorlog zetelde Van der Essen in de door de Belgische regering opgerichte Commissie voor Oorlogsmisdaden (1944-1948) en schetste hij als expert op het Proces van Neurenberg (1945-1946) een beeld van het Duitse bezettingsregime in België tijdens de Tweede Wereldoorlog. Volgens de SOMA-studie Gewillig België uit 2007 was Van der Essens getuigenis tijdens het oorlogstribunaal in deze Zuid-Duitse stad beperkt en inhoudelijk zwak. Over de Jodenvervolging repte hij met geen woord. Vermeldenswaard is nog dat de latere Leuvense hoogleraar Oosterse filologie Albert-Joris van Windekens (1915-1989) tijdens zijn studententijd lid was van het Verdinaso.

Kan u iets meer zeggen over het belang en de betekenis van het ‘Verdinaso’ buiten Vlaanderen, met name in Franstalig België en in Nederland?

Een aantal figuren uit de meestal Franstalige Belgische adel voelden zich gecharmeerd door Joris van Severens persoon en zijn organisatie. Zo werd Van Severen eind 1936 uitgenodigd op een colloquium in de Sint-Andriesabdij bij Brugge naar aanleiding van de presentatie van de publicatie Aristocratie de Demain van baron Jean-Charles Snoy et d’Oppuers (1907-1991), die van 1968 tot 1971 parlementslid en minister van financiën was namens de christendemocraten. In 1938 werd de Verdinaso-leider door baron Snoy et d’Oppuers persoonlijk geïnviteerd voor een vergadering van de Association de la Noblesse du Royaume, die ijverde voor een maatschappelijke herwaardering van de adel. Tot de adellijke dinaso-leden behoorden ook de prinsessen Madeleine (1897-1957) en Marie-lmmaculée (1906-2007) de Croÿ en graaf Harold d’Aspremont-Lynden (1914-1967), die eind 1960-begin 1961 gedurende enkele maanden minister van Afrikaanse Zaken was namens de christendemocraten. Madeleine de Croÿ zou - zoals de eerder genoemde Jozef van Bilsen - tijdens de Tweede Wereldoorlog hulp bieden aan Joden. Een van de spilfiguren in de Waalse tak van het Verdinaso - de zogeheten Romaanse Gouwen - was de classicus Louis Gueuning (1898-1971).

Ook in Nederland verwierf Van Severen enige aanhang, vooral in katholieke middens. Onder anderen de dichter en essayist Henri Bruning (1900-1983), de later talloze malen gehuldigde prozaïst, dichter en criticus Pierre Henri Dubois (1917-1999) en de Norbertijn Werenfried van Straaten (1913-2003), die nadien bekendheid verwierf als de Spekpater van Oostpriesterhulp, behoorden tot de Nederlandse afdeling van het Verdinaso, evenals de historicus Henk van der Heijden (°1916), die in 1996 aan de Leuvense universiteit een doctoraat behaalde met een studie over De oude kaarten der Nederlanden, 1548-1794. Zelfs de van huis uit protestantse, socialistische eerste minister van Nederland Joop den Uyl (1919-1987) sympathiseerde in zijn jeugd kortstondig met de rechts-autoritaire beweging van Joris van Severen.

In diverse journalistieke en wetenschappelijke publicaties werd en wordt er nogal eens op gewezen dat het “Verdinaso” - nog afgezien van de maatschappelijke carrières van diverse ex-leden - een niet onbelangrijke (intellectuele) nawerking uitoefende nadat de organisatie in 1941 had opgehouden te bestaan. Kunt u daarover iets meer vertellen? 6

De (postume) maatschappelijke impact van het Verdinaso mag niet worden overschat of overdreven. Maar het is hoe dan ook zo dat Joris van Severen -  mede door zijn tragische dood in het Noord-Franse Abbeville op 20 mei 1940 - al snel een soort van cultstatus verwierf, Vrijwel onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werden verschillende neo-dinaso-organisaties opgericht, zowel in Nederlands- als in Franstalig België. In nogal wat naoorlogse Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen werd de herinnering aan Van Severen levendig gehouden. Dat gebeurde ook in het kortstondige, solidaristische tijdschrift Branding (1947), waaraan onder meer Herman Todts (1921-1993) Manu Ruys (°1924), Frans van Mechelen (1923-2000) en de al genoemde Edmond de Clopper meewerkten.

Vanaf de jaren 1960 bevonden de neo-dinaso’s zich in de politiek-maatschappelijke marginaliteit, Maar dat belette niet dat de Verdinaso-leider om redenen van uiteenlopende aard personen met diverse achtergronden bleef fascineren.7 In 1996 werd de overkoepelende vzw Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen opgericht, in opvolging van het omstreeks het midden van de jaren 1960 onder impuls van de al genoemde Louis Gueuning gestichte Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris van Severen. Mede daardoor verschijnen er nog altijd tal van studies over Van Severen en zijn beweging.8 Ook vinden de jaarlijkse bedevaarten naar de graven van Van Severen en zijn minnares Rachel Baes (1912-1983) in Abbeville tot op vandaag plaats.9 

Meer kritische aandacht kregen Joris van Severen en het Verdinaso onder andere in de romans De verwondering (1962) en Het verdriet van België (1983) van Hugo Claus (1929-2008), die tijdens de Tweede Wereldoorlog zelf een tijdlang lid was van een Vlaams-nationalistische jeugdbeweging, en De varkensput (1985) van Willy Spillebeen (°1932). Ik herinner mij eveneens een niet onopgemerkt gebleven tentoonstelling in de Centrale Bibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven in 1994, in het kader van de overdracht van het archief van Joris van Severen aan het Universiteitsarchief en de 100-ste verjaardag van zijn geboorte.10 Bij die gelegenheid publiceerde de Leuvense historicus Lode Wils (°1929) bovendien een biografische schets van de Verdinaso-leider onder de titel Joris van Severen. Een aristocraat verdwaald in de politiek. In 1996 werd in Brugge - in het portaal van het huis Bourgoensch Cruyce, waar Van Severen woonde tijdens zijn laatste levensjaren - een gedenkplaat onthuld voor hem en de drie andere inwoners van Brugge die in Abbeville werden vermoord. Naar aanleiding van de 60-ste verjaardag van zijn gewelddadige dood zond Canvas in 2000 een televisieportret over Van Severen uit.11 In 2002 prijkte Van Severen in een door de krant De Standaard georganiseerde enquête over de “100 geweldigste Vlamingen” op de 24-ste plaats.12 In het toneelstuk De nacht leek wel een verzinsel, dat het Antwerpse Raamtheater in 2005 creëerde, werd - tot ergernis van een aantal neo-dinaso’s - expliciet verwezen naar het antisemitisme van hun held en zijn beweging, een aspect dat bijvoorbeeld in de Leuvense tentoonstelling van een decennium eerder goeddeels ontbrak. In 2007 bracht Canvas nog de documentaire Bloedbad in de kiosk op het scherm, waarin de dood van Van Severen en 20 anderen in Abbeville werd gereconstrueerd.13  (…)”

Noten (oorspronkelijke nummering 9 tot 21)

1 Het Belgisch-nationalisme ging omstreeks de jaren 1920 de anti-Joodse toer op, zij het dat daarbij een onderscheid werd gemaakte tussen ‘goede” en ‘slechte” Joden: enerzijds joden van Belgische nationaliteit, in het bijzonder oud-strijders van de Eerste Wereldoorlog, en anderzijds Joden die hun “vaderlandse plichten” niet zouden zijn nagekomen. Het antisemitisme van de Belgisch-nationalisten was echter niet of nauwelijks theoretisch onderbouwd. Het Vlaams-nationalisme daarentegen betoonde zich geruime tijd tolerant tegenover joden, zeker in Antwerpen. De jaren 1930 brachten evenwel een totale ommekeer, waarbij de meeste Vlaams-nationalisten zich intolerant gingen opstellen ten opzichte van de joden op basis van “völkische” criteria. Binnen de Vlaamse beweging kan het Verdinaso worden beschouwd als de “heraut” van het antisemitisme.

2 Lieven SAERENS; Het Verdinaso en de Joden, in Wetenschappelijke tijdingen op het gebied van de geschiedenis van de Vlaamse beweging, 1987, nr. 3, blz. 155-130 en nr. 4, blz. 241-254.

3 Lieven SAERENS, Jef de Langhe, in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, dl. 2, blz. 1790-1791.

4 Zie bijvoorbeeld: Kurt RAVYTS, Het Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen) in Tielt, 1931-1941, in De Roede van Tielt. Driemaandelijks Heemkundig Tijdschrift, 1996, nr. 3, blz. 110-176 en de recensie daarvan: Lieven SAERENS, in Wetenschappelijke tijdingen op het gebied van de geschiedenis van de Vlaamse beweging, 1999, nr. 1, blz. 41-47. In de regio Turnhout, waar het Verdinaso begin 1941 ongeveer 300 leden telde, zou daarentegen minder den 5 % van hen hebben gecollaboreerd, vooral onder invloed van de lokale gewestleider, boekhouder er accountant René Dillen (1907-1988) (Frans WUYTS, In memoriam René Dillen, in Ter Waarheid over Joris van Severen, 1988, nr. 4, blz. 24-25).

5 Lieven SAERENS, Op zoek naar erkenning (ca. 1929-1933) en Het “Wendepunkt” (1933-1940), in A’,THONISSEN, Marnix BEYEN, Lucien DE COCK, Jan DE MAEYER, Godfried KWANTEN en Lieven SAERENS, Ast Fanteyne 1906-1991. Een kwestie van stijl, Leuven. 1999, blz. 497 en blz. 98-125.

6 Zie onder meer: Lut MOULAERT, Joris van Severen en het Verdinaso (oktober 1931-mei 1940). Analyse van een beeldvorming, Katholieke Universiteit Leuven/Departement Geschiedenis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1987 en Bart DE WEVER, De schaduw van de leider. Joris van Severen en het naoorlogs Vlaams-nationalismre (1945-1970), in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2001, nr. 1-2, blz. 177-252.

7 Zie bijvoorbeeld: Luc SCHEPENS, Joris van Severen: een raadsel, in Ons Erfdeel 1975, nr. 2, blz. 221-239.

8 Zo verscheen in 2005 in samenwerking met Uitgeverij Pelckmans Joris VAN SEVEREN, Die vervloekte oorlog. Dagboek 1914-1918, uitgegeven en ingeleid door Daniël Vanacker 1951)

9 Kunstschilderes Rachel Baes, de laatste minnares van Joris van Severen, stond er op om naast hem te worden begraven. Zie ook: Rachel BAES, Joris van Severen, une âme, Zulte, 1965 en Patrick SPRIET, Een tragische minnares Rachel Baes, Joris van Severen, Paul Léautaud en de surrealisten, Leuven, 2002. Op 3 april 2003 zond Canvas in de reeks Histories een televisiedocumentaire uit met als titel Rachel Baes, een tragische minnares.

10 Vermeldenswaard zijn onder meer twee reacties vanuit de Leuvense Universitaire wereld: A. KUHN en J. VANDEN HOUTJE Rektoraat beducht voor kontroverse KU Leuven stelt ekstreern-rechtse voorman ten toon, in Veto. Studentenblad van de Leuvense Overkoepelende Kringenorganisatie, jg. 21, 1994-1995, nr. 1, blz. 1 en 3 en Georgi VERBEECK, Zelfportret Joris van Severen, in Campuskrant Periodiek van de KU Leuven, 1994, nr. 17, blz. 3.

11 De uitzending was onderdeel van een drieluik met als titel Zwarte Vijvers uit de reeks Histories. De twee andere televisieportretten betroffen Léon Degrelle en Cyriel Verschaeve (1874-1949). Het drieluik werd bekroond met de Prijs voor TV-kritiek.

12 De enquête kaderde in de viering van de 700-ste verjaardag van de Guldensporenslag en werd geheel toepasselijk gepubliceerd op 11 juli. Peter Paul Rubens (1577-1640) bekleedde in deze poll met lengten voorsprong de 1-ste plaats.

13 Refererend naar deze niet aflatende stroom van (publicistische) belangstelling voor het fenomeen Joris van Severen gaf ondergetekende aan zijn recensie van het boek De ideologische evolutie van Joris van Severen (1894-1940). Een hermeneutische benadering, (Ieper, 1999) van Luc(ien) Pauwels (°1940) de titel Joris van Severen und kein ende Ende.., mee (Tijdingen uit Leuven, Tijdschrift van de Vereniging Historici Lovanienses nr. 119, november 1999, blz. 37-38).

________________

Bron: Tijdingen uit Leuven. Tijdschrift van de Vereniging Historici Lovanienses, nr. 147, mei 2009, pp. 9-29 (geciteerd m.b.t. het Verdinaso: pp. 12-20)