> nieuwsbrief > 2009 - nr 2

Inhoud


Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage 2009

In ruil voor een ongewijzigde basisbijdrage van 25 € verzekert u zich ook in 2009 van een abonnement op onze Nieuwsbrief Joris van Severen  en van het – reeds 13e – Jaarboek Joris van Severen – waarvan u verder in dit nummer de inhoudsopgave vindt. Postrekening 000-1705814-69, (voor betalingen vanuit het buitenland: IBAN BE71 0001 7058 1469 / BIC BPOTBEB1) t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, 8900 Ieper.

Davidsfonds en Abbeville

Het Davidsfonds is niet slechts een “boekenclub”, maar ook een “reisagentschap”. Uit de jongste folder (Cultuurreizen 2009) lazen we het programma van een 4-daagse reis naar Normandië. Op dag 4 wordt de terugreis aangevat: “… terug naar België via Arras en Doornik. Stop te Abbeville. Bezoek aan de begraafplaats van Joris van Severen, Jan Ryckoort en Rachel Baes.” De reisbegeleiding is in handen van prof. Dr. Luc de Vos, hoogleraar aan de Koninklijke Militaire School en aan de KULeuven.

Renaissance Européenne

Het eerste nummer van de jaargang 2009 van Renaissance Européenne opent met de houtsnede die Ivo de Cock van Joris van Severen maakte (en die vorig jaar de kaft van onze Nieuwsbrief sierde) en met een lang citaat van Van Severen over het kapitalisme. Verderop in het blad wordt ook uitgebreid geciteerd uit de Franstalige versie van het Manifest voor de Lage Landen.

 

Herdenkingsplechtigheden


Op de volgende pagina’s vindt u alle info met betrekking tot de voor het jaar 2009 aangekondigde herdenkingsplechtigheden. Wij hopen er tal van onze lezers te zullen mogen begroeten.

ZONDAG 9 MEI JAARMIS TE MALE (BRUGGE)  &

ZONDAG 10 MEI 2009 GROET AAN HET GRAF TE ABBEVILLE


     
    

Een initiatief van de Stichting Joris van Severen

 

PROGRAMMA HERDENKINGEN

Zaterdag 9 mei: 16.00 uur: Plechtige Gregoriaans gezongen H. Mis, met homilie opgedragen door de E.H. Gijs van Ryckeghem, in de Abdijkapel van het Grafelijk Slot van Male, Pelderijnstraat 14, 8310 Sint-Kruis Brugge, ter nagedachtenis van Joris van Severen, zijn lotgenoten en al onze overledenen.17.30 uur: Receptie, aangeboden door de Stichting Joris van Severen, gevolgd door de voorstelling van de publicatie Naar een nieuwe politieke Staat van de hand van Olaf van Boetzelaer en de overhandiging van het 13e Jaarboek Joris van Severen aan de aanwezige leden van het Studiecentrum Joris van Severen.

Zondag 10 mei: afspraak om 11.30 uur aan de toegang tot het kerkhof te Abbeville; aansluitend gezamenlijk bezoek aan het graf van Joris van Severen en Jan Rijckoort. Voor het bezoek aan het graf van Joris van Severen en Jan Rijckoort te Abbeville op zondag 10 mei maken we gebruik van de ‘carpooling’-formule op kostendelende basis. Dit initiatief wordt gecoördineerd door Paul Seynaeve tot uiterlijk 2 mei. Na deze datum kunnen ter zake geen bindende afspraken meer gemaakt worden.

Info H. Mis en programma te Brugge op zaterdag en coördinatie ‘carpooling’ op zondag: Paul Seynaeve - Stichting Joris van Severen, 051/31.18.49 - E-post: paul.seynaeve@arbo-moeskroen.be

Wegwijzer naar het Slot van Male

Vanaf E 40: afrit Aalter, richting Knokke-Heist tot kruispunt Maldegem (rond punt), van daar richting Brugge via Sijsele. Male ligt aan de N 9 +/- 2,5 km voorbij Sijsele.Vanaf Antwerpen via Zelzate: afrit Brugge via Sijsele, verder zoals boven.Met de wagen vanuit Brugge: aan de Kruispoort N 9 richting Maldegem-Eeklo-Gent. Male ligt +/- 6 km voorbij Brugge; aanduiding langs de weg op de linkerkant.

Herdenking aan het Bourgoensche Cruyce

Aan de toegangspoort tot het voormalige woonhuis van Joris van Severen in de Wollestraat te Brugge memoreert een gedenkplaat de namen van de vier Brugse slachtoffers van het Bloedbad van Abbeville. Sinds enkele jaren wordt aldaar - door het Abbeville Comité - jaarlijks een korte herdenkingsplechtigheid gehouden rond de datum van 20 mei. Dit jaar zal die plechtigheid niet doorgaan op dezelfde datum als deze van het herdenkingsmis te Male, maar wel op zaterdag 16 mei om 11.00 uur. Na enkele korte toespraken – o.m. door Mevr. Gaby Warris – in 1940 als 18-jarige in de kiosk te Abbeville - wordt de plechtigheid besloten met een bloemenhulde aan de gedenkplaat.


Jaarboek Joris van Severen – 13 (2009)


jaarboek 13 In deze jaarboekaflevering komt vooreerst Joris van Severen zelf aan het woord. Zijn oorlogsdagboek Die vervloekte oorlog1 eindigde op 11 november 1918, de dag van de Wapenstilstand. We brengen hierop het integrale vervolg voor wat het jaar 1918 betreft. Uit die resterende dagboekbladzijden van 1918 blijkt hoezeer Joris van Severen op de hoogte was van de toenmalige actualiteit. Hij staat stil bij gebeurtenissen waarover nu niemand nog spreekt – als de Jodenvervolging binnen het toen pas opnieuw ontstane Polen of de marxistische revolutie in Duitsland – en bij toestanden die na een decennialang stilzwijgen weer in de media komen – zoals de Armeense genocide door de Turken. Een en ander illustreert voortreffelijk de selectiviteit van het collectieve geheugen! In eigen land raakt hij, alhoewel nog onder de wapens, betrokken bij de oprichting van de Frontpartij, neemt hij het voor de activisten op en is hij te Verviers getuige van de terugtrekking van de Duitse legers.

Daniël Vanacker brengt een tweede bijdrage gewijd aan Karel de Schaepdrijver.2 Joris van Severen heeft de “sublieme deserteurs” – waaronder Karel – nooit verloochend. Zijn eerste contacten met Nederland na de wereldoorlog, betroffen immers bezoeken aan de aldaar verblijvende bannelingen uit het activisme en de “overlopers” in dienst van de Frontbeweging. Met Karel werd de frontkameraadschap bekrachtigd en verder uitgebouwd. Dit verhaal brengt ons zijdelings toch weer bij Joris’ tijdschriftproject rond Ter Waarheid terecht, waaraan Karel aanvankelijk enthousiast meewerkte. Later zou dat enthousiasme bekoelen omdat hun respectievelijke concepten rond het tijdschrift op termijn niet blijvend bleken te kunnen convergeren.

In 1933 vond te Delft een grootse Oranjehuldiging plaats waarvoor Cyriel Verschaeve de plechtige eedformule “Wij heffen hart en handen voor ’t heil der Nederlanden…” dichtte, die sindsdien op de gevel van de kerk te Delft gebeiteld staat. Ruud Bruijns trok na hoe het kwam dat het Verdinaso als organisatie uiteindelijk geen deel uitmaakte van dit initiatief, alhoewel Dinaso’s op velerlei wijze bijdroegen tot het succes ervan.

Maurits Cailliau poogde te reconstrueren hoe de ideeën van Joris van Severen omtrent de Nederlanden “extra muros” evolueerden en welke neerslag ze vonden in de programmatische geschriften van het Verdinaso. Frans-Vlaanderen stond daarbij van meet af aan prominent op het voorplan. Voor wat de andere irredenta betreft evolueerde Van Severens houding in deze parallel aan zijn geopolitieke inzichten en zijn verdiept historisch besef.

De naam van Willem Pompe is een naam met klank in intellectueel Nederland. Dat deze geleerde Groot-Nederlands dacht èn niet bepaald afkerig stond van de toenmalige “nieuwe orde”-bestrevingen – en vanuit deze beide belangstellingssferen contact zocht met Joris van Severen – is geen geheim, alhoewel het natrekken zeker waard, toont Ruud Bruijns met deze korte bijdrage zonder meer op overtuigende wijze aan.

Hoe kwam Louis Gueuning, als fervent “Wallingant” tot het Verdinaso? Jef Werkers trok het na door Gueunings parcours nauwgezet na te gaan. Hij verklaart meteen waarom Gueuning naderhand tot de getrouwsten onder de getrouwen kan gerekend worden.

Minder bekend is het parcours dat kunstschilder Albert Servaes aflegde na mei 1940. Kurt Ravyts trok het na op basis van het strafdossier. Daaruit blijkt dat de gerenommeerde kunstschilder aanvankelijk de lijn van Emiel Thiers trok, maar naderhand – mede onder invloed van de cultuurpolitiek van de bezetter – in minder doorzichtig vaarwater terechtkwam. Filip de Pillecijn, die we reeds tegenkwamen in het verhaal van Daniël Vanacker, lopen we hier weer tegen het lijf.

Eind vorig jaar overleed vrij onverwacht Rudy Pauwels, medestichter van ons Studiecentrum. Van zijn hand hadden we nog een kortere tekst in portefeuille. Als geen ander zag hij het als zijn taak om waar nodig de nagedachtenis van zijn oom Joris van Severen te verdedigen.3 Ook deze tekst kadert in dit opzet. We brengen hem als eresaluut ter zijner nagedachtenis.

____________

1 Die vervloekte oorlog, uitgegeven door ons Studiecentrum in samenwerking met Uitgeverij Pelckmans te Kapellen en ingeleid door Daniël Vanacker, verscheen als jaarboek 9 in 2005. Door de afwijkende vormgeving van dit 9e jaarboek ontstaat wel eens verwarring.

2 Een eerste bijdrage van zijn hand over Karel de Schaepdrijver verscheen in Jaarboek 8, onder de titel Karel de Schaepdrijver, de “sublieme desserteur”.

3 Zie onder meer zijn essaybundel Joris van Severen – een apologie en de jaarlijkse “groene brochures” van zijn hand.

______________________

N.a.v. Joris van Severen zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk – Jaarboek 13 (2009), 208 pp., ill., Ledenprijs: 25 €. Boekhandelprijs 30 €.

 

Joris van Severen en Charles Baudelaire


Joris de Deurwaerder (Brugge), vestigde terecht onze aandacht op de studie ‘Baudelaire, het Baudelairisme – hun nawerking in de Nederlandse Letterkunde’ door dr. Paul de Smaele (1906-1965) (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr. 54, XII-199 p., Brussel, 1934). De auteur zou vanaf 1937 docent neerlandistiek worden aan de Université Libre de Bruxelles. In zijn Gentse dissertatie uit 1930 (promotor prof. Frank Bauer (1887-1969) wordt (pp. 151-153) aandacht besteedt aan de wijze waarop Joris van Severen de Franse schrijver benaderde in zijn tijdschrift ‘Ter Waarheid’.

Charles Baudelaire (1821-1867) was het Dandyisme toegedaan en huldigde “de godsdienst van de heldhaftige elegantie” en het beginsel van “l’art pour l’art” (Lectuurrepertorium).

Merkwaardig is de lijn die De Smaele trekt van Joris van Severen naar Gerard Bruning (1898-1926), de jong gestorven oudere broer van Henri Bruning (1900-1983), die later één van de intellectuele krachten van het Verdinaso in Nederland zou worden.

Reden waarom we in onderstaand excerpt (vertaald in de hedendaagse spelling) ook de alinea’s overnemen over de Brunnings. Ter oriëntatie in de tijd, hebben we er de levensdata van de vernoemde auteurs tussen [-] aan toegevoegd. In de zinsneden tussen aanhalingstekens is Joris van Severen aan het woord.

Maurits Cailliau

In 1921 werd door bewuste jonge katholieke Vlamingen een eerste poging gedaan om Baudelaire voor zich op te eisen.1 Deze gebeurtenis is op zich zelf merkwaardig genoeg om er een ogenblik bij stil te staan. Bedoelde sympathieën voor de figuur Baudelaire kwamen het klaarst tot uiting in een programmatisch artikel Charles Baudelaire door Georges van Severen, verschenen in het tijdschrift Ter Waarheid. 2 Daaruit neem ik een paar van de meest typische zinsneden over. (Het schijnt me toe dat we hier voor een sprekend voorbeeld staan van hetgeen Gossaert [1884-1958] bezielde retoriek noemt.)

“Voor zeer velen, voor de meesten helaas, die ‘t geluk hebben deze naam te kennen, roept hij geen andere gedachten op dan van ziekelijke zedeloosheid, perversiteit, cynisme, duivelachtigheid, enz. Voor ons een der allergrootste, allerechtste, allerdiepste, allermenselijkste dichters van alle tijden. Een katho1iek dichter, essentieel. Inderdaad. In deze ziel klaagt en vloekt het ‘Irrequietum’ met een zo wrange hevige smart, dat het leven van deze rampzalige mens er door gebroken werd en vernield.”

Wat volgens Van Severen Baudelaire tot een specifiek katholiek dichter stempelt, is de heftigheid en de bestendigheid, met dewelke in hem de strijd tussen Goed en Kwaad gewoed heeft.

“Zo geweldig, zo machtig, met de macht van zo’n triomfantelijke christene menselijkheid, roept en hunkert deze ziel naar almachtige schoonheid, dat dit hunkeren haar potentieel bevrijdt van al het demonische van het lichaam en haar zuiver weet te behouden midden de meest schrijnende geestelijke nederlagen, in den strijd tegen de subtiele magie van het vlees. Baudelaire, een der smartelijkste bewusten van het aardse ballingschap, een der hartstochtlelijkste, diepgefolterde zoekers naar het verloren Paradijs, een waarlijk Koninklijke ziel. Geen macht, maar hoogste adel...”

Men ziet het, uit deze bladzijde klinkt hartstocht genoeg; deze jonge 20e-eeuwer voelt zich met Baudelaire geestelijk verwant, en hij is de woordvoerder van een goed deel der katholieke “avant-garde” in Vlaanderen. Zoals in soortgelijke gevallen meer gebeurt, wil Van Severen zijn bewondering ook op theoretische basis grondvesten En de waarde van Baudelaire’s verzen aan de esthetische beschouwingen van zijn geloofsgenoot de thomist Jacques Maritain [1882-1973]. En triomfantelijk wordt medegedeeld dat, krachtens de bepaling, gegeven door de schrijver van Art et Scolastique de gedichten van Baudelaire echte, hoge kunst mogen heten. Des te beter. Het artikel wil bovendien zijn een “inleiding tot Baudelaire”, een aansporing tot kennismaking voor die lezers, welke met Baudelaire niet of onvoldoende zouden vertrouwd zijn.

Immers, men vindt er achtereenvolgens:

1. brokstukken uit Gautier over Baudelaire;

2. een korte levenskarakteristiek van Baudelaire;

3. marginalia uit zijn werk;

4. L’Esthetique de Baudelaire, een onvertaald stuk van G. de Reynold [1880-1970] - (deze keuze spreekt boekdelen) - overgenomen uit l’Esprit Nouveau (1920; nr. 15).

Dat Baudelaire - en als lyrisch dichter en als estheticus - een rol speelt in het geestelijk leven van de jongeren van Ter Waarheid, het kan, na dit stuk, niet meer betwijfeld worden. Deze overtuiging wordt versterkt door de herhaalde aanhalingen uit zijn werk, welke in de twee jaargangen van het tijdschrift te vinden zijn.3

Een zelfde belangstelling voor Baudelaire kan men tijdens de jongste jaren waarnemen in vooruitstrevende middens van jonge Hollandse katholieken. Hun organen waren - en zijn nog steeds - de tijdschriften Roeping (1922; de Nijmegse groep) en De Gemeenschap (1925).

En hier beschikken we over een merkwaardig document. Het is een onvoltooid gebleven studie over Baudelaire, van de hand van de jonggestorven essayist (er bestaat van hem ook scheppend proza) Gerard Bruning.4

Dat in zijn kritisch werk niet de minste aanspraak gemaakt wordt op objectiviteit, Bruning heeft het zelf getuigd (zijn strijdleuze luidde “catholique avant tout”, ook in de kunst), en dit is niet de enige reden waarom men hem het best met Karel van den Oever [1879-1926] (in zijn tweede stadium) vergelijken kan; hij rekent zich zijn fanatiek subjectivisme tot deugd en tot plicht. Ziehier trouwens hoe zijn vriend Marsman [1899-1940] de inleiding tot het Nagelaten Werk besluit: “Gij kunt dit werk, deze beginselen en deze mens natuurlijk verwerpen, of aannemen, gij kunt hem zelfs, als gij hem eren wilt, alleen maar óf verwerpen óf aanvaarden…” - Wanneer nu een jong criticus als deze, fanatiek als E. Hello [1828-1885], star dogmatisch als H. Massis [1886-1970], heftig pamflettisch als L. Bloy [1846-1917] (van deze is hij, in Holland. de volgeling), woorden van bewondering voor de kunstenaar, maar vooral woorden van devotie en medelijden voor de mens Baudelaire spreekt – bij wie hem, aan de oppervlakte verwijlend, zoveel moest afstoten – dan moet men aannemen dat deze bewondering en deze devotie zeer oprecht en diep zijn.

Ik aarzel bovendien niet te zeggen dat G. Bruning in de jongste Nederlandse letterkunde een bij uitstek Baudelairiaanse verschijning geweest is, De antinomie tussen Goed en Kwaad is hem tot een geestesfolterende dwangvoorstelling geworden.

Men doorbladere zijn werk: aanhoudend wordt. in de meeste opstellen, Baudelaire aangehaald of komt hij althans ter sprake, bijna uitsluitend in hetzelfde verband.

Noten

1 In die richting was Frankrijk Vlaanderen reeds voorgegaan. Daarvan biedt een typisch voorbeeld de uitvoerige en ernstige studie van G. de Reynold, Parijs, Crès, 1920). De schrijver heeft al zijn eruditie en niet minder zijn spitsvondigheid in het werk gesteld om van Les F1eurs du Mal een zuiver katholieke interpretatie te geven. Zeer belangwekkend, oorspronkelijk vooral is dit werk, - ofschoon naar mijn bescheiden mening, niet vrij - welke Baudelaire-kenner zal er zich over verbazen? - van een aantal gevallen van “Hineininterpretierung”. Op hetzelfde gebied is me nog bekend het boek van St. Fumet (1896-1983) -  met de welsprekende titel. Notre Baudelaire (Parijs, Le Roseau d’Or, 1926). Op talrijke plaatsen kan ik zijn betoog niet anders dan zeer “spécieux” [= schijnbaar correct] noemen.

2 Ter Waarheid, jg. II, p. 53 vlg.

3 Men zie vooral Ter Waarheid, 1921, p. 487,

4 De Prijs der Schoonheid, fragment uit de inleiding op een studie over Baudelaire - in Nagelaten Werk van G. Bruning; samengesteld en ingeleid door H. Bruning en H. Marsman, Nijmegen, 1927, Men kan de studie insgelijks vinden in de letterkundige almanak Erts voor het jaar 1927, p. 4 vlg.

 

Van Actualisme tot Nationaal-Solidarisme - 

Nicolaas Willem Cornelis Brouwer


Op 11 februari 1933 werd in Hier Dinaso! enthousiast de oprichting van een Nederlandse afdeling van het Verdinaso aangekondigd. De eerste contacten met Nederland dateerden echter van 1931. Kort na de oprichting van het Verdinaso correspondeerden Joris van Severen en vooral Wies Moens met Hugo Sinclair de Rochemont. Op zijn initiatief was er in januari 1932 een bijeenkomst in Bergen op Zoom om een samenwerking op te zetten tussen het Verdinaso en het quasi gelijktijdig opgerichte Verbond van Nationaal-Solidaristen in Rijks-Nederland (VNS). Hoewel het zover niet kwam, bleef het VNS actief tot 1934.

Naast Sinclair de Rochemont was Nicolaas Willem Cornelis Brouwer een drijvende kracht binnen de partij. Brouwer, bedrijfsleider van een aardewerkbedrijf in Leidschendam, en Sinclair de Rochemont waren al compagnons de route sinds de oprichting in 1924 van het Verbond van Actualisten (VvA), de eerste fascistische partij in Nederland. Brouwer stond bekend als een van de ideologen van het VvA en was tussen 1926 en 1928 hoofdredacteur van het partijtijdschrift De Vaderlander. Samen met Sinclair stond hij in voor de liquidatie van het VvA en de overgang naar de Vereniging De Bezem in 1928. in het zog van Sinclair de Rochemont maakte Brouwer de overstap naar De (Nood-)Bezem en vervolgens het eerdergenoemde VNS, Zwart Front - later Nationaal Front - en de Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij (NSNAP-Van Rappard).

Ondanks de vrij beperkte omvang illustreert het archief Brouwer (BB ADVN AC779) de hierboven beschreven politieke loopbaan van de vormer, met onder meer stukken over de organisatie, de ideologische standpunten en het tijdschrift van het VvA. In mindere mate komen de Vereniging De Bezem en het VNS aan bod. Interessant is ook een documentatiecollectie over Nederlandse politieke thema’s uit de eerste helft van de jaren 1930.

_________________

Bron: ADVN-Mededelingen, nr. 20, 2e trimester 2008, p. 11.

 

Joris van Severen


Hektor de Bruyne

 Teneinde elk misverstand te voorkomen, weze er aan herinnerd dat sedert de marsrichting van 1934 de door Joris van Severen voorgestane politiek in dit tijdschrift steeds op principiële gronden ten scherpste bestreden werd.

De Blauwvoet

Op een pleintje te Abbeville werd hij neergeschoten. Een “Vlaams” politieker sterft een natuurlijken dood, thuis, op zijn bed. Renaat de Rudder, de gebroeders Van Raemdonck, Herman van den Reeck, Fermont, waren noch parlementslid, noch partijleider.

Joris van Severen is voor velen een vreemde eend in de bijt geweest. In ”Vlaanderen”, - een land van deugdzame, breedsprakerige, onpraktische en goedmoedige luitjes met eindeloze persoonlijke ruzietjes en kleine intriges - verscheen hij met de schaamteloosheid en de heerszucht van een condottière. Voor wijkmeester van een H. Hartbond was hij wellicht ongeschikt. Maar hij was tenminste geen huichelaar, geen politiek sjacheraar in Gods Huis.

Enkele jaren zetelde hij, oud-officier van ‘14-18, op de banken van ’t Belgisch Parlement bij de rumoerige, uitbundige Fronters, Wanneer zijn vrienden bulderden en schuimbekten, las de aristocraat Van Severen onverschillig de Mercure de France of L’Action Française. Slechts zelden nam hij het woord: een ijskoud, cerebraal redenaar slingerde dan zijn koele haat in het gezicht der tegenstrevers minachtend en superieur besloot hij: La Belgique, qu’elle crève. Belgiek. ontplof!” Die mondaine dandy is in het Belgisch Parlement. dat “dodenhuis van Vlaanderen”, waar zo menig fiere Vlaamse boerennatuur het kruipen en manoeuvreren geleerd heeft, extremist gebleven.

Hij stichtte en leidde het Verdinaso (1931).

Er waren er die het nationaai-socia1isme, het fascisme. de volkse gedachte béter verstonden dan hij. Van Severen was noch geleerde, noch meeslepend redenaar, noch talentvol schrijver. Hij had een vlug, scherp verstand, en bezat - daar kon alleen hij aanspraak op maken - de gave van het commando. Hij verstond het, op een beweging den stempel van macht. tucht en orde te drukken. De nationaal-solidaristische begrippen, de Heel-Nederlandse gedachte als politieke programmapunten heeft hij voor het eerst op ruime schaal verspreid. Hij rekende af met de democratie in de breedste zin, met haar tuchteloosheid en vaagheid. Dát is zijn betekenis in de Vlaamse Beweging; als dusdanig ging zijn invloed tot ver buiten het kader van het Verdinaso: een ganse generatie is hem schatplichtig.

“Wat denkt ge over het Verdinaso?” vroeg in die jaren mijn leraar, arglistig en begrijpend tevens; hij kende het antwoord.

Na “de ondergang van de eerste nationalistische wereld”, de taaie doodstrijd van het AKVS, joeg de zinderende taal van Wies Moens, het zelfzekere, soldateske - dit adjectief was toen nog nieuw - optreden van Joris van Severen een vloed van romantische begeestering, van duistere dadendrang over Zuid-Nederlands onderwijsgestichten. In de stilte van ons Waaslands college werd er samengezworen, Dinaso-brochuren en bladen heimelijk rondgegeven; bij de fameuze financiële mobilisaties gelden ingezameld. We bestudeerden toen Sallustius; zelden werd de stoutmoedige Romeinse samenzweerder Cattilina - het morbide en decadente in deze woeste volksmenner ontging ons nog – “qui semper nimis alta cupiebat”, die altijd het buitenmatige wilde - door een klas ijveriger bestudeerd en subjectiever aangevoeld. Met het Verdinaso kwam plots een ander klimaat in Zuid-Nederland: Joris van Severen had voor de nationaal voelende, strijdende jeugd een nieuwe wereld opgeroepen, en men wachtte ongeduldig tot hij het oude wormstekig bestel ging omversmijten.

Het verliep heel anders: de beslissende teerlingworp deed Van Severen niet. Was de man te grillig, of zijn omgeving te klein, of zijn volk te oud? Hij evolueerde, verzoende zich ten laatste met België en de dynastie. Bij een koninklijk bezoek te Brugge nochtans, had hij eens, opzichtig op zijn voorbehouden plaats, zonder zijn hoed ten groet af te nemen, op een Belgisch regeerder neergezien: een hele wereld van oud-strijderswrok stond daar; een lammenadig volk hervond een moment zijn frankheid in Van Severens onheilspellend, uitdagend, ijzig cynisme.

Joris van Severen wendde de boeg, maar hij laveerde niet. We wisten wat we aan hem hadden; aan duidelijkheid liet zijn hard woord niets te wensen over. De weg die anderen bedektelijk al sluipend en verontschuldigingen stamelend opkropen, die ging hij tartend, ons allen aan zijn zolen lappend. Goedkope populariteit heeft hij nooit nagejaagd; zijn sterke persoonlijkheid hield de niet zeer talrijke getrouwen samen. Steeds kouder werden zijn toespraken het was alsof deze volgeling van Maurras en Tardieu in een louter verstandelijk etatisme verstarde.

Zijn aanvallen op de andere nationalisten waren zonder genade; wij hebben hem evenmin gespaard.

De ironie van het lot wilde dat België, waartoe Joris van Severen teruggekeerd was, deze merkwaardige man uitstootte en liet neerschieten. Dat was het einde van hem, die zich niemand als een ziekelijk, strompelend grijsaard zou kunnen voorstellen hebben, Uit het verhaal van die met hem waren, blijkt dat hij tot het laatste ogenblik zijn tegenwoordigheid van geest, zijn zelfzekerheid en natuurlijke autoriteit behield; zo hadden we het verwacht Joris van Severen was geen lafaard.

Zijn definitieve plaats te bepalen in de rij der historische figuren uit de Vlaamse Beweging, is de taak der geschiedschrijving. Voor ons was hij een meteoor die onze jeugd een ogenblik deed schitteren.

Juli 1940.

__________________________

Bron: De Blauwvoet, maandblad van het Dietsch Jeugdverbond, jg. 20, nr. 6-7, sept.-oct. 1940, pp. 111-113 (inclusief foto).

 

Een frontgenoot van Joris van Severen aan de IJzer,

officier aan het Oostfront?


Maurits Cailliau

In Die vervloekte oorlog – zijn oorlogsdagboek - duiken met de regelmaat van een klok namen op van medeofficieren van Joris van Severen aan het IJzerfront. Meestal krijgen ze van hem geen al te gunstige beoordeling, al zijn er uitzonderingen. Eén van hen is ene Frankignoul, over wiens identiteit we niets meer vernemen dan dat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog de graad van kapitein droeg. Zijn naam komt een viertal keer in Van Severens oorlogsdagboek voor en wel op de hieronder geciteerde data:

Zaterdag 21 oktober 1916

Schrijf een hevig Bloyische brief aan Mariette Parent en lees hem aan kapitein Frankignoul, die een verstandige en gecultiveerde jongen is en alleszins maar heel weinig meer van de filister heeft. Zijn verering voor de Vigny doet me hem rustiger beminnen. Ik wens hem helemaal te kennen. Zijn jong, aristocratisch geprofileerd wezen interesseert me en zijn vurigheid, zijn losbrandende vurigheid doet me deugd.

V.D. daarnevens, die zich gisteren binst de hele avond gans voor mij deboutonneerde, is een afgezaagde, platbroekige kerel, door en door wijsneuzige filister, iemand die in “un être supérieur” gelooft, maar niet verder zoekt, want dat is te moeilijk en alle preuven zijn overigens “subterfuges”, zoals in de geometrie (!!) “en indien iemand hem ooit zou kunnen overreden, zal het toch nooit gij niet zijn”, beweert hij me engelachtig, “omdat ge te jong zijt”. Kalvers!

Donderdag 16 november 1916

Lullificatie over Vlaamse Beweging in ‘Nieuwe Herberg’. Onnozele discussies. Ik zal er mij uit trekken en stand nemen gelijk Verschaeve. Poëzie, Baudelaire, filosofie. Dat zegt me oneindig meer.

Historie à la Villiers de l’Isle of Maeterlinck: van een 17-jarig meisje, verkracht of niet, die moeder wordend, het feit voor iedereen verduikt, zelfs voor haar moeder, tot het sterft in de winternacht te midden ’t veld, terwijl haar kindje in ’t leven komt. Tragisch. Hierover een vertelling.

Na hevige discussie met kapitein Frankignoul over godsdienst trek ik ellendig in mijn innerlijke ziel terug, jammerlijk van mijn grote onwetendheid bewust en beslissend van godsdienst mijn essentiële studie te maken. Godsdienst en kunst. Anders bestaat de wereld voor mij niet.

Maandag 18 december 1916

Werk. Verontwaardiging van kapitein Frankignoul omdat de officieren geen suiker hebben en de soldaten er hebben. “Mais c’est scandaleux ça!” En ze hadden er, zij, wanneer de soldaten er geen hadden. Officieren-mentaliteit. Ik zeg niets meer.

Dinsdag 13 februari 1917

Weer verhuizen. Naar een hofstee te Vinkem, waar ik een mooie kamer heb en zal kunnen werken.

Wallyn, die me een trouwe vriend geworden is, zegt me verheugd te zijn me eens te mogen zien omdat “si vous saviez ce qu’on a déjà tapé sur toi ici depuis qui tu es parti!... mon vieux... d’ailleurs, pas difficile de deviner: en tête Labio, oui, oui, tous ceux qui faisaient patte de velours avec toi...”

Jammer dat kapitein Frankignoul juist aankomt en hij, Wallyn, morgen met verlof gaat. Nu, binnen acht dagen zal ik veel belangrijks vernemen. Dat te weten verheugt me en verheft me in mijn eigen trotsheid die hemelhoog die lamme vodzakken, schimpend en honend, ironisch misprijzend aanblikt. Van wat tel zijn die? Ik heb een vriend gewonnen. Dat is me vreugde genoeg. Alleen kapitein Frankignoul, geloof ik, is een ernstig, verstandig, rechtzinnig mens. Al de anderen: foei.

Joris van Severen kon kapitein Frankignoul dus doorgaans wel appreciëren en vond ik hem meestal een gesprekspartner met niveau en een hem verwante ziel.

Toen we destijds, mede ter voorbereiding van de uitgave van Van Severens oorlogsdagboek, naar de Historische Dienst van Het Leger te Evere en het Archief van het Legermuseum binnen de Halfeeuwfeestpaleizen te Brussel trokken, noteerden we ook wat daar over Frankignoul te rapen viel. We achterhaalden dat hij geboren werd op 1 augustus 1888, dat zijn voorletters J.J. waren en… dat hij later, als kolonel, gedegradeerd werd. Waaraan die degradatie te wijten was kwamen we daar niet te weten.

Enige opheldering bracht ons allicht – al blijft het vooralsnog een hypothese – de recente lectuur van Léon Degrelle’s Persiste et Signe – interviews recueillies pour la télévision française par Jean-Michel Charlier, p. 421-422, Editions Jean Picollec, Paris, 1985. Daaruit noteerden we volgende vraag en antwoord:

Vraag: Y a-t-il eu des officiers belges prisonniers qui ont rejoint la Légion Wallonie?

Antwoord: Certains nous rejoignirent, tel le major Hellebaut, chef d’Etat major de corps d’armée, brave entre tous, qui deviendrait le chef d’Etat-major très admiré de notre division, tel le colonel Franquignoul, tel le général Chardonne, le chef si populaire des ‘Chausseurs ardennais’ et d’autres encore, de grade moins élevé, dévorés tous par le désir de servir à nouveau, dans nos rangs, les intérêts de leur pays. Plus de cent se proposèrent.

Een afwijkende schrijfwijze van de familienaam weliswaar, maar wel een bevestiging van de legergraad die Frankignoul in 1940 bekleedde. Met zo’n moeilijke naam, dan nog opgetekend door de Franse interviewer, kan een dergelijke verschrijving wel niet verbazen. In de zomer van 1940 was hij dus 52 jaar oud geworden.

Ook in Jan Vincx, Vlaanderen in uniform 1940-1945, deel 4, p. 387: hoofdstuk ‘De Windekring’, troffen we in alweer een afwijkende schrijfwijze; Frankignouls naam aan. Het bijvoegsel waarover in volgend citaat sprake is, betreft de standregelen of statuten van de Luitenant De Winde-kring, zijnde de vereniging van Nederlandstalige Belgische officieren in Duitse krijgsgevangenschap, na de capitulatie van het Belgische leger einde mei 1940. We citeren:

De geest van het bijvoegsel was ook deze in meerdere kampen. Ook bij de Walen, zie Rey, Chardonne, Hellebaut, Poullet, Frankignoulle, De Croy e.a.

Indien onze hypothese hout snijdt, dan hebben we meteen de reden achterhaald waarom op kolonel Frankignouls dienststaat de vermelding “gedegradeerd” voorkomt, namelijk zijn vermoedelijke dienstneming in het Légion Wallonie, dat onder Degrelle’s leiding, onder de Boergondische vlag, vocht aan het Oostfront. In de lectuur die we rond de mythe van het Waals Legioen konden raadplegen, vinden we Frankignouls naam overigens verder niet meer terug. Welke rol hij daar eventueel gespeeld heeft konden we dan ook niet achterhalen.

Er zijn nogal wat “mannen van Joris van Severen”, vooral uit de Dietse Militantenorde, naar het Oostfront getrokken, waarbij vooral de strijd tegen het “goddeloze bolsjewisme” een grote rol speelde bij hun motivatie. Dat ze in de Russische steppen misschien een oud-bekende – en door hem gewaardeerde - frontgenoot van Joris van Severen aan de IJzer tegen het lijf gelopen zijn, is niet onmogelijk – maar was totnogtoe wel ongeweten.


SPROKKELS


 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Van kwade wil gesproken

"Depuis 1919, le combat flamand est essentiellement porté par le Front-partij. Mais cet agrégat de sensibilités (de la gauche à la droite radicale) s’effondre au scrutin de 1932 et n’en survit pas. Qui récupère les cendres? Une parti file au Verdinaso, mouvement fasciste créé en 1931 et dirigé par Joris van Severen1." (pag. 32)

"(1) Créé par l’ex-activiste Wies Moens, le Verbond der dietse nationaal-solidaristen (Ligue flamande national-socialiste) sera dirigé par Joris van Severen. En mai 40 il est évacué en France comme tous ceux suspectés de présenter une menace pour la sécurité nationale. Il sera fusillé par des soldats français le 20 mai. Le Verdinaso (un millier de membres) n’y survit pas. Beaucoup de ses membres rallieront le VNV." (noot op pag. 34)

__________________

Het dagblad Le Soir heeft in augustus jongstleden onder de titel Saga Belgica - 178 ans de conflit communautaire een verzameling teksten uitgegeven van journalisten, die werden begeleid door Vincent Dujardin, historicus bij de Université Catholique de Louvain. We citeren uit de bijdrage van Pierre Bouillon wat gezegd wordt over het Verdinaso.