> nieuwsbrief > 2009 - nr 1

Inhoud


Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage 2009

Eens te meer nadert de jaarwisseling met rassé schreden. Voor de penningmeester brengt dit mee om ervoor te zorgen dat de hernieuwing van de bijdragen andermaal vlot verloopt.
In ruil voor een ongewijzigde basisbijdrage van 25 € verzekert u zich ook in 2009 van een abonnement op onze Nieuwsbrief Joris van Severen en van het – reeds 13e – Jaarboek Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk. Als steeds hopen we er andermaal op dat eenzelfde aantal leden spontaan deze basisbijdrage afronden tot het ronde bedrag van 30€. Zij immers maken het ons mogelijk om extra-initiatieven te ont-wikkelen, als b.v. de colloquia en de publicatie van brochures naast de Nieuwsbrief en het Jaarboek. Ons rekeningnummer: 000-1705814-69 of - vanuit het buitenland: IBAN BE71 0001 7058 1469 - BIC: BPOTBEB1. De penningmeester dankt bij voorbaat voor een vlotte afhandeling.

Nieuw publiek

Tal van lezers krijgen met dit nummer voor het eerst onze Nieuwsbrief Joris van Severen onder ogen. Daarbij ook onze kennismakingsfolder. Bedoeling is uiteraard hen voor ons initiatief te winnen middels lidmaatschap. Omdat ook voor ons “koken geld kost” moeten we hen helaas meedelen dat dit, zonder “respons” van hun kant, meteen ook het laatste nummer is dat we hen kunnen toesturen. Uiteraard valt de Nieuwsbrief ook te lezen op het internet – wat niet geldt voor het Jaarboek Joris van Severen.

Herdenkingen Male en Abbeville

De jaarmis voor Joris van Severen en zijn lotgenoten zal doorgaan te Male op zaterdag 9 mei 2009. Op zondag 10 mei wordt een gezamenlijk bezoek gebracht aan het dubbelgraf van Joris van Severen en Jan Rijckoort te Abbeville.

Lezersbrief

Waarde redactie. Als overtuigd bewonderaar van Russisch-joodse schrijvers als Isaak Babel en Osip Mandelstam en sedert twee decennia ook van de eminente essayist George Steiner, maar ook als bewonderaar van Joris (Georges) van Severen las ik op de opiniepagina van vandaag (De Standaard 2 sept.) in het opiniestuk ‘Kritiek is geen antisemitisme’ met een verbijsterende schrik dat de Verdinasoleider nu ook nog een antisemiet zou zijn geweest. De vele zeer geleerde professoren en andere beroeps-ondertekenaars van ronkende en veelal verwarrende manifesten en oproepen moeten mij toch eens duidelijk maken (met citaten als bewijzen) hoe de in de politiek verdwaalde dandy Van Severen nu postuum als antisemiet kan worden besmeurd. Dit blijkt noch uit de aandachtige en exhaustieve lectuur van zijn persoonlijk dagboek Die vervloekte oorlog (Kapellen, Pelckmans, 2005), noch uit de lectuur van zijn tijdschrift ‘Ter Waarheid’ (1921- 1924), noch uit de lectuur van de brochures van zijn beweging.

Wie de term ‘nationaal-solidarisme’ verwart met het nationaal-socialisme is ofwel een onwetende, ofwel iemand die moedwillig aan desinformatie doet. Van deze zeer eerbiedwaardige leden van het ‘Platform voor vrije meningsuiting’ had ik wat meer ernst en historische kennis verwacht. Mijn opmerking vormt maar een klein, maar niet onbelangrijk detail in dit hele debat waarin ik als filosemiet dus eerder zou kiezen voor het artikel met als titel ‘Eenzijdige ongenuanceerde kritiek leidt tot antisemitisme’  op dezelfde pagina en waarin duidelijk gepleit wordt om de beide opinies (pro en contra) te laten horen, of de stem en de tegenstem zoals in elk open debat. 

Hendrik Carette, letterkundige (Schaarbeek)

NB: het hoeft wel niet gezegd dat deze lezersbrief de lezers van De Standaard NIET onder ogen kwam!

Radio Rapaille

Op zondag 9 november jongstleden besteedde de Nederlandse vrije radiozender Rapaille uitge-breid aandacht aan ons Studiecentrum. Dit ge-beurde middels een uitgebreid vraaggesprek met de secretaris. Tussendoor weerklonken ook de plechtige tonen van het Vlaggelied van het Verdinaso. Het programma werd aangekondigd door middel van een zeer geslaagde affiche. Het Vlaggelied weerklonk in een instrumentale versie. Wie over een ingezongen versie zou beschikken zou ons een grote dienst bewijzen door ons deze voor kopiëring ter beschikking te stellen.


In Memoriam

Wij vernamen het overlijden van de heer Rudy Pauwels (Deinze 23 april 1932 - Gent 15 september 2008), erenotaris te Deurle aan de Leie. Velen onder ons hebben hem gekend. Hij mocht Joris van Severen zijn oom noemen. Met hem verdwijnt een markante persoonlijkheid. Zijn leven lang heeft hij besteed aan de verdediging van het gedachtegoed van zijn oom en aan het bewaren van diens levenswerk. In 2000 nam hij (samen met Jef Werkers voor wat het archief van diens Documentatiecentrum betreft) het initiatief om het familiaal archief van Joris van Severen over te dragen aan de Katholieke Universiteit te Leuven, waar beide deelarchieven sindsdien samen het ‘Archief Joris van Severen’ vormen. Hij was ook medestichter en vanaf de aanvang ononderbroken bestuurslid van ons Studiecentrum Joris van Severen.

Rudy Pauwels stelde vooral belang in het Europa van 1789, de Franse Revolutie, tot 1989, de val van de Berlijnse muur. Twee data die volgens hem kantelmomenten in de geschiedenis van ons continent waren. In een aantal essays – zijn bekende jaarlijkse “groene boekjes” – ging hij daar dieper op in. Tot zijn laatste publieke daden behoort ongetwijfeld zijn handtekening onder het Manifest voor de Lage Landen.

Hij behoorde ontegensprekelijk nog tot een ‘kaste’ (en ik gebruik met opzet dit gesmade woord) die stilaan aan het uitsterven is. Zéér belezen mensen die zich thuis voelen zowel op de Bayreuther Festspiele als in de Uffizi-galerij van Firenze. Mensen met een cultuur die veel méér betekent dan een oppervlakkig laagje vernis, in wie het beste van ons ‘ras’ (nog zo’n gesmaad woord, ik gebruik het in de zin die ook Emile Verhaeren er aan gaf), zowel het Latijnse als het Germaanse element, diepe sporen heeft getrokken.In dit nummer brengen we andermaal een korte tekst van zijn hand, waaruit eens te meer zijn grote eruditie blijkt. (VE & MC)

Recent overleed ook Pauwel Grote (Mortsel 18 december 1919 – Berchem 19 november 2008). Pauwel stamde uit  het Jong-Dinaso waarin hij een voorname rol speelde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vond hij onderdak bij de Dinaso-vluchtheuvel bij uitstek, de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen. In 1957 werd hij correspondent voor Belga en nadien medewerker bij het ‘Beknopt Verslag’ van de Kamer. Na zijn opruststelling in 1981 behoorde hij tot de kleine maar uitermate trouwe ploeg die week na week op post was in het Documentatiecentrum Joris van Severen van Jef Werkers te Aartselaar. (MC)


Ter overweging

Rudy Pauwels (†)

I. Ik heb de revolutie van 1830 steeds als een spijtige en noodlottige buiten-landse ingreep in ons nationale leven beschouwd. Ik heb het daardoor tot stand gekomen België op zijn centraliserende grondvesten van “la Belgique sera Latine ou ne sera pas” steeds als een onhoudbare reeds verouderde diplomatieke constructie beschouwd die diende vergeten en vergeven te worden, wanneer ze noodzakelijkerwijze in mekaar zou storten.

Dit België is sinds 1976 geïmplodeerd en met de ondemocratische tragische “oplossing” van de Koningskwestie en later met de typisch Belgisch-kapitalistische “oplossing” van de Kongolese kwestie geëxplodeerd op een beschamende en aldus lamentabele wijze.

De Belgische episode is een van de vele episodes die de Belgische geschiedenis uitmaakt tot 2000. Voor België ligt geen andere weg open dan de terugkeer naar de status quo ante van voor 1830, die over een bezielde Benelux de terugkeer van onze internationale geschiedenis binnen een Europese harmonisatie is, de “hoeksteen van Europa”..

Vlaanderen met inbegrip van Frans-Vlaanderen, Nederland met inbegrip van Friesland, komen dan voor als zoveel havensteden en, met hun noodzakelijke achtergebieden, Wallonië en Luxemburg, amper groot genoeg om één groot havengebied te vormen, toegangspoort tot Europa en de wereld.

Eeuwen hebben de wegen gebaand (in het bijzonder de verbindingen van de waterwegen) waarvan het Europese achterland van het Noorden naar het Zuiden, gebruik heeft gemaakt. Onze havensteden (doorgaans ook Hanzesteden) hebben het unieke concept ingeleid: Bourgondië.

De Europese geschiedenis is tot na de Eerste Wereldoorlog – en Versailles – het toneel geweest van de strijd tussen Frankrijk en de (later Spaanse) Habsburgers rond dit Bourgondisch erfgoed van de eerste Europeër Karel V.

In wezen ging deze strijd derhalve tussen twee katholieke kerkgetrouwe naties, waarvan de ene – Frankrijk – in feite het materialisme, en de andere – Oostenrijk – het personalisme in Europa wilden ofwel door- ofwel voortzetten.

Deze strijd wordt op dit ogenblik doorgezet in de Europese “Grondvesten”, waarbij de “laïciteit” nog steeds tegenover de beleving van een geloof opkomt.

Mijn parool hierbij is: sta erop dat gij een overtuiging bent toegedaan en sta ervoor om deze met die van de andere te vergelijken en zelfs te vervangen, maar blijf van iedere “geloofsovertuiging” af, respecteer dat beginsel, maar eis het ook voor uw geloofsovertuiging op en tracht tolerant en solidair, steeds het positieve boven het negatieve te stellen, het constructieve, hetgene “de moeite waard is” - JvS.

II. Zoals de Bourgondische lijn van sterke steden en stedelijke gewesten, autonoom doch solidair met elkaar, het Europa van toen doorkruiste, zo is dit de rol van de sociaaleconomische “pools”, die ongeacht de landsgrenzen van de vroegere “nationale” staten, de nieuwe contouren van Europa bepalen. We hebben dit hierboven uiteengezet.

Daarbij blijft de noodzakelijkheid van de economisch sociale “Polis” – “politique d’abord” – die gegrondvest moet zijn op de welbegrepen vrije medewerking, de solidariteit, van de burgers. Daartoe verwachten de burgers niet een voorbijgestreefde, blijkbaar onmachtig geworden (cf. de vlucht naar de Europese instellingen) partijpolitieke democratie, die enkel op kortlopende resultaten kan bogen, maar willen ze wel een werkelijke democratie van samenwerkende werkgevers en werknemers, in instellingen waar hun gezamenlijke beslissingen een publiek karakter, een publieke waarde, en door de wetten die deze instellingen maken en uitvaardigen, een waarachtige democratie opbouwen, die administratief en gerechtelijk moet beveiligd worden.

Joris van Severen vond deze democratie rond Maurras en De la Tour du Pin: “Geen loonslaven meer – Arbeiders weer!”

Sindsdien zagen rond de Pauselijke encyclieken talrijke vormen van christelijk-sociale actie het licht, die naar andere oplossingen zochten dan eensdeels de liberale uitersten van “winst om de winst” en anderdeels de socialistische materialismen van fascisme, nationaalsocialisme en het andere uiterste antwoord op Fordisme en Taylorisme: het sovjet-communisme.

Deze laatste vormen vormden het gespreksonderwerp van het 4e colloquium van het Studiecentrum Joris van Severen en kunnen aangevuld worden door studies van en rond wijlen André Gortz, uitgegeven bij de Editions Galilée en de Editions du Seuil: “Le travailleur est plus qu’un chomeur en puissance – Il doit avoir une valeur.”

Daarom kunnen we besluiten met wat de titel was van zijn in 1997 verschenen boek Misères du présent – Richesse du possible: “Il faut osez rompre avec cette société qui meurt et qui ne renaîtra plus: l’exploitation en contraignant tous à se battre contre tous pour obtenir ce ‘travail’ qu’il abolit.’.

Aldus dient alles gedaan te worden om te komen tot een “société de travailleurs” – “La formation d’individus sociaux” – ‘Le travail social’, non ‘le travail salarié, marchandise sur le marché du travail’, ‘au nom d’une éthique du souci de soi et aussi des autres, des autres êtres vivants, de tout ce qui demande à être protégé et soigné’ – ‘To care, carring’ implique de la responsabilité de soi, des autres, et la texture du monde matérièl.”

Kan men bij het overwegen daarvan anders dan terugdenken aan de nog geen zesenveertigjarige Joris van Severen, ’Novi Belgii conditor’, daarbij de laatste woorden aanhalend van Willem van Oranje: “Mon Dieu, ayez pitié de mon âme et de ce pauvre peuple” – God wees mijn ziel genadig, maar schenk vooral Uw genade aan de overlevingskansen van dit arme, diepgevallen volk dat het mijne is!”

Aanvulling

Onafhankelijk Vlaanderen        of         Bourgondië: ruggengraat van Europa:

(“je eigen ‘Vlaams’ paspoort”)  of        (Europees burger en wereldburger)

“Dire ce qu’on pense et devenu, périlleux. Même à titre farouchement privé. Tout ce qui ne peut pas être expose publiquement sur un plateau, devrait même, pas être pensé”, aldus Ph. Muray.

“Le début religieux n’est plus entre religions, mais entre ceux qui croient que croire a une valeur quelconque et les autres” - aldus Paul Valery.

De lessen van Joris van Severen…

Anderdeels is Europa het gebied geworden waar sociaaleconomische contouren – productie/consumptie/distributie – geen redenen of oorzaken meer zijn tot gruwelijke oorlogen, maar geroepen zijn met elkaar te concurreren en toch harmonisch samen te leven. Zij hebben de door broederoorlogen uitgeputte natiestaten vervangen, hoewel de eeuwenoude naties zijn gebleven, die onverminderd, open voor elkaar, samen dienen te leven en niet ieder op zichzelf teruggetrokken.

Eeuwenlang heeft zich aldus de Bourgondische realiteit doorgezet en blijft zij de Europese wervelzuil of ruggengraat die - van de Rijn-delta tot de Po-vlakte - of langs dewelke zich de Europese traditie, onder nieuwe vormen ontwikkelt: het “Belgium Universum” van de 21e eeuw.

 

De kijk van Hugo Claus in ‘Het verdriet van België’


Voor nogal wat lezers, onszelf inbegrepen, was de dood van Hugo Claus aanleiding tot het herlezen van diens ‘Het verdriet van België’. Reeds in zijn ‘De verwondering’ (1962) had hij Joris van Severen (zonder hem expliciet te noemen) ten tonele gevoerd. In zijn ‘Het verdriet…’ gebeurt dit echter met naam in diverse gesprekken. Dat Claus, als voormalig lid van de Dietse Blauwvoetvendels, de klok en de klepel wist te onderscheiden zal dus wel niemand verbazen. De enkele hieronder gebloemleesde fragmenten laten daarover niet de minste twijfel.

Over de wijze waarop Hugo Claus gemeend heeft afscheid te moeten nemen van het leven, wensen we ons niet uit te spreken. Dit is een kwestie tussen hem en zijn Schepper.

Maurits Cailliau

“Want de Belgische staat heeft zich niet gegeneerd. Samen met de Fransen. Niet de minste scrupules. Een nobele mens lijk Joris van Severen in ketens geslagen en overgeleverd aan het Franse crapuul. Ge ziet, Louis, dat als het erop aankomt ons ‘Belgikske Nikske’ zijn hand niet omdraait om ons, Vlamingen, uit te roeien” (p. 295)

“En er is ook sprake van een afzonderlijke Staat Vlaanderen. De VNV’ers zijn er tegen, die willen Groot-Nederland (alsof de Hol-landers daar zo zot zouden van zijn, in één keer al die katholieken in hun nest). De Dinaso’s zijn er tegen, die willen het Boergondisch Rijk. DeVlag is er tegen want die willen ons inlijven in het Groot-Duits Rijk, dat straks het Groot-Europees Rijk zal worden en nog strakser een Groot Duizendjarig Wereldrijk. Wie wil er dan die afzonderlijke Staat Vlaanderen?”(p. 330)

“’We gaan ons toch niet laten doen door de Fransen zeker?’, want de Fransen begonnen reeds te spreken van ons te laten kasseien kloppen en latrines graven. Ik zeg in mijn eigen: ‘Dat zal niet waar zijn, meneer de Procureur-generaal Ganshof van der Meersch  gaat mijn vel niet krijgen, lijk dat van Joris van Severen.’” (p. 351)

“Een lokale Witte Brigade-man die alle zwarten de griezeligste folteringen toewenste hief op een avond zijn glas op de executie van alle Dinaso’s. ‘Maar meneer’ zei Papa, ‘neem me niet kwalijk, maar Dinaso bestond niet meer tijdens de oorlog.’ – ‘Wat? Wat zegt ge daar?’ Papa legde uit dat de Dinaso’s die wilden meewerken aan de heropstanding van Vlaanderen overgegaan waren naar het VNV, maar dat er zich velen afzijdig hadden gehouden, verward en onthand door de dood van hun leider die zich, beste meneer, in Negentienveertig uitgesproken had vóór België en zijn koning.’” (p. 588).

 

Joop den Uyl als sympathisant van het Verdinaso en kind van zijn tijd


Ruud Bruijns, Lelystad

Inleiding

In 2008 verscheen de vuistdikke biografie van de Nederlandse voormalig premier Joop den Uyl van de hand van de publiciste Anet Bleich.1 Via een uitgebreide boekbespreking in het liberale dagblad NRC Handelsblad van 22 februari 2008 kwam ik er achter dat Joop den Uyl, die van 1973 tot en met 1977 aan het hoofd stond van een centrum-links kabinet, in zijn jonge jaren sympathie koesterde voor het Verdinaso. In deze nieuwsbriefbijdrage wil ik nader ingaan op dit opmerkelijke feit door te putten uit de bovengenoemde biografie en enkele andere bronnen.

Orthodox-protestantse interesse voor een Katholieke beweging

Het was voor mij niet alleen opmerkelijk dat een linkse politicus tijdens zijn middelbare schooltijd flirtte met een rechtse beweging, maar het baarde wellicht des te meer verbazing dat het een persoon uit een traditioneel protestants-christelijk nest uit het provincieplaatsje Hilversum betrof. In mijn twee jaarboekbijdragen over respectievelijk Dinaso-studenten in Nederland2 en Ernst Voorhoeve en het Verdinaso-Nederland3 heb ik de stelling verdedigd dat het Verdinaso sterk werd geïnspireerd door integralistische Katholieke ideeën, dat wil zeggen een strenge opvatting van het Katholicisme dat geen scheiding ziet tussen geloof, politiek en samenleving. In dat licht is de sympathie voor het Verdinaso van de orthodox-protestantse jongeling Joop den Uyl een interessante dissonant.

Dat ik niet geheel alleen sta in mijn verbazing blijkt uit een column in het NRC Handelsblad van 30 mei 2000 van Jérôme Heldring - de  éminence grise der Nederlandse commentatoren - inzake het vooroorlogse NSB-lidmaatschap van de Rooms-Katholieke politicus Joseph Luns: “Verwonderlijker is het dat iemand uit zo'n milieu zich bij de NSB aansloot. Rooms-katholieken met sympathieën voor 'herstelbewegingen' sloten zich eerder aan bij het in 1934 opgerichte Zwart (sinds 1939: Nationaal) Front van Arnold Meijer of het Verdinaso van de Vlaming Joris van Severen, dat in 1931 opgericht werd. De NSB was hun te protestants en ook te Duits.” Sympathie voor deze of  gene herstelbeweging liep dus niet geheel parallel met protestantisme of katholicisme.

Desalniettemin speelde het Christelijk geloof een grote rol in de ontluikende politieke interesse van de jonge Den Uyl. Hij maakte heel bewust een onderscheid tussen ‘Christelijk nationalisme’ en ‘humanistisch nationalisme’. In het humanistische nationalisme stond de mens, het eigen volk of ras centraal, terwijl bij het Christelijk nationalisme de Schepper en diens wetten centraal stond. Den Uyl pendelde tussen deze twee nationalismen, maar gaf de voorkeur aan het Christelijke boven het humanistische: “Laten wij dan zorgen, dat het Christelijk Nationalisme – als noodzakelijk voor een gezond volksleven – ingang vindt bij het Nederlandsche volk.”4 Hij schaarde het Verdinaso en andere herstelbewegingen overigens onder het humanistisch nationalisme.

Sympathie voor Groot-Nederland

Een ander - mijns inziens - onontbeerlijk element in de aantrekkingskracht tot het Verdinaso was het compromisloze streven naar een Groot-Nederland. Dit streven stond geenszins los van een breder gevoeld Nederlands nationalisme dat onder andere sympathie koesterde voor de ‘stamverwante’ Afrikaner ‘Boeren’ in Zuid-Afrika, met name in orthodox-protestants kringen.

Den Uyl was tijdens zijn jonge jaren reeds in aanraking gekomen met jeugdliteratuur over de Tweede Boerenoorlog (1899-1902), die tot zijn favoriete lectuur behoorden.5 Hierbij speelde niet alleen de religieuze verwantschap met de orthodox-protestantse Boeren een rol, maar eveneens de stam- en taalverwantschap met de afstammelingen van de Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika. Een goed voorbeeld van dergelijke literatuur was het in de biografie vermelde boek De Leeuw van Modderspruit dat in 1900 was geschreven door de orthodox-protestantse journalist Louwrens Pennings als het eerste deel van vijf boeken over de veldkornet Louis Wessels dat nadien vele herdrukken beleefde.6 Alhoewel Den Uyl pas in 1919 werd geboren - lang na de laatste Boerenoorlog - had dit thema blijkbaar geenszins aan aantrekkingskracht ingeboet tijdens de jaren 20 en 30.

Dat Den Uyl bevattelijk was voor de romantiek van het Dietse nationalisme in die dagen blijkt wel uit een enthousiast geschreven schoolopstel: “Het gaat erom: Dietsland – groot of – dood. En wij willen het groot, groot in alles waarin een klein volk groot kan zijn. Idealisten moeten we worden, mensen die (zonder loon!) goed en bloed voor hun volksgemeenschap, hun vaderland over hebben.”7 Dat betekende overigens niet dat Den Uyl geen enkele bedenking koesterde jegens het Dietse nationalisme, zoals blijkt uit zijn ongedateerde aantekeningen: “Waarom beslist Dietsland en vanwaar naam?” Toch bleef de Vlaamse strijd hem boeien wat blijkt uit het feit dat hij tijdens zijn  studententijd in Amsterdam in 1938 een bijeenkomst bijwoonde van de Vereniging Noord-Nederland-Vlaanderen met als thema ‘Vlaanderen aan de IJzer’.8

Het Verdinaso in Hilversum

Anet Bleich tast in het duister over hoe Joop den Uyl destijds in aanraking is gekomen met het Verdinaso, maar dat hij zich in het bijzonder heeft verdiept in het Verbond van Joris van Severen blijkt uit ongedateerde aantekeningen waarin hij het Verdinaso-programma volledig heeft overgeschreven. De biografe zegt hierover: “Vaststaat wel dat het hem wel een tijdlang heeft geboeid.”9 Of er meer sporen zijn in het persoonlijk archief van Den Uyl weten we niet aangezien het archief onder zeer streng regime van zijn dochter slechts beperkt openbaar is.

Opmerkelijk is dat er geen documenten zijn nagelaten die een soortgelijke interesse tonen voor andere politieke bewegingen. Het staat echter vrijwel zeker vast dat de jonge Den Uyl of familieleden van hem geen lid zijn geweest van het Verdinaso. Er zijn ook in het Nederlandse Verdinaso-archief in Amsterdam geen sporen gevonden die daarvan getuigen. Wel hebben we in dit archief documenten gevonden over de lokale werking van de kern Hilversum van het Verdinaso. Tijdens de jaren dertig was Hilversum een slaperig provinciestadje in de Gooistreek, een waterrijke regio in de provincie Noord-Holland. Desondanks was er een kleine maar actieve kern van ongeveer vijf Verdinaso-leden.

In oktober 1934 werd er in het maandverslag vermeld dat er maar liefst wekelijks vergaderd in een eigen secretariaat aan de Lindenheuvel 14-II. De maand daarop werd er vermeld dat de “geest zeer goed” was en dat er 46 exemplaren van het weekblad Hier Dinaso!, 10 exemplaren van Jong-Dinaso en drie Verdinaso-programma’s zijn verkocht. In het verslag van december 1934 werd vermeld dat ondanks een ledenwinst van twee nieuwe personen de kosten van het secretariaat zwaar wegen op de financiën.10 Tijdens de gouwvergadering Noord-Holland werd dan ook hetzelfde jaar nog besloten een werfvergadering te houden en de kern voorlopig te laten samenwerken met andere plaatsen: “Zal samenwerken met Utrecht in Amersfoort en Naarden.”11

Conclusie

Op het eerste ogenblik is het bevreemdend dat de jonge Joop den Uyl sympathiseerde met het Verdinaso, aangezien deze beweging onmiskenbaar werd geïnspireerd en gedomineerd door Rooms-Katholieken. Toch is er blijkbaar historisch gezien geen naadloze scheiding aan te brengen tussen geloof en politiek, wat al bleek uit de sympathie van de Katholieke Luns voor de ‘protestantse’ NSB.

Bovendien kunnen we vaststellen dat de kortstondige flirt van Den Uyl met het Verdinaso nauw was verbonden met zijn Groot-Nederlands sympathieën, waarbij naast de orthodox-protestantse Boeren ook de overwegend Katholieke Vlamingen tot ver in de jaren 30 op zijn belangstelling konden rekenen.

Het Verdinaso zelf was in het landelijke provinciestadje wel degelijk aanwezig maar leidde een kwijnend bestaan door het kleine ledenbestand. Desalniettemin waren zij actief en zichtbaar genoeg om opgemerkt te worden door de jonge Den Uyl.

De sporen in het archief van Den Uyl laten zien dat ondanks de beperkte omvang van het Verdinaso in Nederland de beweging kon rekenen op de sympathie en de serieuze belangstelling. Overigens is het ironisch dat de latere uitermate linkse premier er tijdens zijn jeugd dergelijke ‘rechtse’ ideeën op na hield, alhoewel we dit in Vlaanderen ook hebben mogen vaststellen bij pater Luc Versteylen, de grondlegger van de groene partij Agalev.12

Noten

1 Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer, doordouwer, dissertatie, Amsterdam 2008.

2 R. Bruijns, ‘Dinaso-studentenactie in Nederland’ in: Jaarboek Joris van Severen 11, Ieper 2007.

3 R. Bruijns, ‘Ernst Voorhoeve, Joris van Severen en het Verdinaso-Nederland’ in: Jaarboek Joris van Severen 12, Ieper 2008.

4 Anet Bleich, a.w., p. 30.

5 Idem, p. 19.

6 M. Bossenbroek, Holland op zijn breedst. Indië en Zuid-Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks 1900,(dissertatie, Amsterdam 1996, p. 279.

7 Anet Bleich, Joop den Uyl, Amsterdam 2008, p blz. 29.

8 Idem, p. 46.

9 Idem, p. 29.

10 Archief Verdinaso-Nederland 168a, inv. nr. 5f Maandverslagen Hilversum.

11 Archief Verdinaso-Nederland 168a, inv. nr. 5i correspondentie en verslagen van de gouw Noord-Holland.

12 http://www.politics.be/interviews/574/ In zijn jeugd was Luc Versteylen lid van het Verdinaso, iets wat hij onlangs bekende op het politieke forum Politics.be. In de Nieuwsbrief Joris van Severen, 11e jg., nr. 1/2007, pp. 9-10 hebben we dit vermeend Verdinaso-lidmaatschap nagetrokken, waarbij we tot de vaststelling kwamen dat het een zogenaamde Nachfolge-organisatie van het Verdinaso betrof.


Gedenkplaat voor Willem Melis


Op zondag 29 juni 2008 onthulde het Davidsfonds Sint-Niklaas i.s.m. de DF-afdelingen van Kemzeke en Stekene en met medewerking van het gemeentebestuur van Stekene en ‘Bibliotheca Wasiana’ een gedenkplaat van wijlen Willem Melis. Deze herdenking vond op voormelde datum plaats op het domein "De Voorhouthoeve", provinciale baan N 403 (Sint-Niklaas - Hulst) te Kemzeke. Melis verbleef in de Voorhouthoeve vanaf 1973 tot zijn dood in 1984. Eresenator Ferdinand de Bondt en historicus Jan Creve hielden er een korte toespraak. Stany de Rechter, burgemeester van Stekene, leidde in.

Het is stilaan een traditie geworden dat DF-Sint-Niklaas in juni of juli een gedenkplaat onthult van een belangrijke figuur uit het Sint-Niklase socio-culturele leven. Zo was er vorig jaar nog de herdenking én onthulling van een gedenkplaat van Pastoor De Meerleer en van priester Adolf Daens die een tijdje onderpastoor is geweest in Sint-Niklaas.

Willem L.M.J. Melis is geboren in Kemzeke op 31 juli 1907 en overleed te Sint-Niklaas op 9 maart 1984. Hij was een neef van de katholieke politicus Paul Orban. Melis volgde middelbaar onderwijs aan het Klein Seminarie van Sint-Niklaas, studeerde rechten te Leuven en te Nancy en promoveerde in 1931 tot doctor in de rechten aan de pas vernederlandste Rijksuniversiteit Gent. Melis was achtereenvolgens advocaat, ambtenaar, journalist en opnieuw advocaat te Sint-Niklaas, waar hij in de jaren 1970 een tijdlang schepen van financiën is geweest voor de Christelijke Volkspartij (CVP).

Melis was al actief in de Vlaams-nationale jeugd- en studentenorganisaties (Waassche Studentengilde, AKVS, hoofdredacteur van het KVHV-verbondsblad Ons Leven). Nadat hij zich had laten inschrijven in de orde van advocaten bij de rechtbank te Dendermonde was hij actief in het Algemeen Vlaamsch Nationaal Verbond (AVNV) in het Waasland en tevens in de pogingen om een Vlaams-nationale eenheidsorganisatie tot stand te brengen. Toen dit uiteindelijk het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) werd, koos Melis voor het Verdinaso van Joris van Severen (1934). Hij werd gewestleider voor het Land van Waas en werkte geregeld mee aan het weekblad Hier Dinaso! Spoedig behoorde hij tot de belangrijkste medewerkers van Joris van Severen. In de winter 1937-1938 organiseerde hij te Sint-Niklaas met een Comité voor Politieke en Sociaal-Economische Voorlichting een reeks voordrachten waar graaf Louis de Lichtervelde, Leo van der Essen, Tony Herbert, Frans van Cauwelaert en Joris van Severen het woord voerden en waarop de Beneluxgedachte avant la lettre naar voren kwam. Melis gaf in 1938 de tekst van de voordrachten uit in boekvorm, onder de titel De Vlaamsche Beweging, België en de gebondenheid der Nederlanden - Nieuwe richtlijnen.

Hij maakte met Frantz van Dorpe, de latere burgemeester van Sint-Niklaas, en Jef van Bilsen deel uit van de richting die een collaboratiepolitiek van de organisatie niet gunstig gezind was. Met deze groep verdween Melis begin 1941 uit het Verdinaso, toen de collaboratiegezinde richting onder leiding van Jef François en Pol le Roy het haalde. Het ideeëngoed van Van Severen bleef Melis evenwel met hart en ziel verdedigen. In 1938 al had hij, samen met Van Dorpe de Vereniging België-Nederland-Luxemburg gesticht, waarin prominenten uit de drie landen zitting hadden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Melis directeur van de Dienst pers en propaganda van de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie, waarvoor hij een groot aantal voorlichtingsorganen uitgaf, en voorzitter van Boerenhulp aan stadskinderen.

Hoewel nooit veroordeeld kreeg Melis toch korte tijd met de repressie te maken; daarna werd hij weer actief in de journalistiek. Hij was in 1947 de eerste hoofdredacteur van de heruitgegeven De Standaard en werkte ook mee aan De Vlaamse Linie, waarin hij spoedig de noodzaak bepleitte van algemene en eenvoudige amnestie. In 1951 was hij betrokken bij de oprichting van het pluralistisch vormingsinstituut Stichting Lodewijk de Raet. In 1957 was hij een van de stichters van het Genootschap De Nederlanden in Europa, waarvan hij voorzitter voor Vlaanderen geweest is.

Van de jaren 1950 af is hij vooral actief geweest op het terrein van de streekontwikkeling, in het bijzonder in het Land van Waas, onder meer als voorzitter van het Economisch Comité Waasland. Van 1966 tot 1968 was hij stafhouder van de Orde van Advocaten te Dendermonde. Melis had een advocatenkantoor in de Prins Albertstraat te Sint-Niklaas. Vanuit zijn journalistieke en geschiedkundige interesse was hij ook voorzitter van de 'Bibliotheca Wasiana' te Sint-Niklaas.

______________

Bron: ontleend aan: http://dfsintniklaas.blogspot.com/2008/06/gedenkplaat-willem-melis.html

 

La Flandre, Qu'elle Crève!


Een vermeende parallel tussen Charles Rogier en Joris van Severen

 

“Hadden de liberalen van vroeger zich wat meer met de Vlaamse bevolking opgehouden, haar niet toegeroepen wanneer hongersnood in Vlaanderen heerste: Qu'elle crève! zoals Rogier deed, wij zouden niet zuchten onder de papenregering.”

 

Dat schreef Het Laatste Nieuws op zaterdag 12 december 1896. het Brusselse blad van Julius Hoste voerde toen een stevige polemiek over de Vlaamse kwestie met l’Opinion. Die Antwerpse krant sprak onmiddellijk tegen dat Rogier zoiets ooit gezegd zou hebben. Maar Het Laatste Nieuws bleef erbij dat de Vlaamsvijandigheid van de liberalen voor Vlaanderen nefast geweest was. “Dit zal l’Opinion niet loochenen, alhoewel zij Karel Rogier, op wiens standbeeldvoet men – in ’t Vlaams nogal – gaat beitelen: ‘Redder van Vlaanderen’, tracht wit te wassen van de historische beschuldiging die op hem weegt, die hij heeft getracht uit te wissen later, en 't ongelukkig woord dat hem jegens Vlaanderen ontsnapte, poogde te doen vergeten", luidde de reactie op 16 december.

Maar of het citaat authentiek is, blijft onzeker. Een precieze bron is niet bekend. Tegenover de economische crisis in Vlaanderen stond Rogier in elk geval niet onverschillig. In augustus 1846 maakte hij als volksvertegenwoordiger zelfs een rondreis door de Vlaamse provincies om beter ingelicht te zijn over de situatie in de industriecentra en op het platteland. Het vermeende citaat leefde wel decennialang voort in Vlaamsgezinde kringen. Het is zelfs verleidelijk te denken dat de Vlaams-nationale volksvertegenwoordiger Joris van Severen het parafraseerde toen hij op 29 november 1928 in de Kamer uitriep: "La Belgique, qu'elle crève!" Maar ook hier rijst de vraag of deze uitroep authentiek is. Hoewel men die woorden blijft citeren, zijn ze niet te vinden in de Kamerverslag of de krantenverslagen van eind 1928, zodat het weinig waarschijnlijk is dat Van Severen ze uitgesproken heeft.

"Qu'elle crève" was misschien een simplistische samenvatting van wat Rogier eind 1847 in een rede gezegd had: "De Vlamingen moeten naar de Waalse contreien gaan waar ze beterschap kunnen vinden. Als de Vlaamse vrouwen en meisjes de taal kennen die in de andere delen van het land gesproken wordt [Frans dus], zullen ze gemakkelijker werk vinden als huishoudster, want ze staan bekend voor hun orde en netheid." Maar hij had eraan toegevoegd dat de Walen daardoor Vlaams konden leren en dat het niet zijn bedoeling was Vlaanderen te verwaalsen.

Flaminganten citeerden ook altijd graag een brief die Rogier in 1834 aan minister Jean-Joseph Raikem geschreven zou hebben. Daarin zou staan dat de eenheid van taal essentieel was voor een goed staatsbestuur en dat die taal in België uiteraard het Frans moest zijn. De Gentse advocaat-historicus Leonard Willems ging ooit op zoek naar die brief en vond de eerste vermelding ervan pas in 1866. Hij stelde ook vast dat dit schrijven, als het ooit geschreven was, zeker niet van 1834 kon dateren.

Aan lord Palmerston, de Engelse staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, zou Rogier kort na 1830 gemeld hebben dat de Belgische regering streefde naar de vernietiging van de Vlaamse taal om de fusie met "notre grande patrie" Frankrijk voor te bereiden. Deze brief vond Willems voor het eerst vermeld in 1888. Dit schrijven was zogezegd ontleend aan een Engels boek over Palmerston, maar Willems slaagde er niet in het terug te vinden.
Het ziet er dan ook naar uit dat Rogier de zondebok werd voor de Fransgezindheid van alle Belgische politici van 1830. Zijn verklaring uit 1859 dat de Vlaamse kwestie opgelost was en dat hij niet meer van de Vlaamse Beweging wilde horen spreken - en die tekst is wel authentiek - kwam zijn reputatie uiteraard niet ten goede.

____________

Lectuur: Ernest Discailles, Charles Rogier, 1893-1895; Leonard Willems, Over twee antivlaamse brieven toegeschreven aan minister Rogier, in: Verslagen en Mededeelingen der KVATL 1902; Jef Welkers, “La Belgique? – Qu’elle crève!”, in Ter Waarheid, 1985 en 1986.

Bron: tekst ontleend aan: www.liberaalarchief.be/nieuws_klnieuws1106.html


SPROKKELS

 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Belangstelling

De bijdrage à propos ‘Ter Waarheid’ van de hand van Piet Tommissen in onze vorige Nieuwsbrief heeft kenners weten te boeien. Er werd o.a. aandacht aan besteed en er uit geciteerd in de Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie (jg. 6, nr. 125, pp. 15-16) en in het Bulletin ça Ira (nr. 35, novembre 2008, pp. 24-25).

‘de verraders’

“(…) Een heldenfiguur, bestemd om eens als het ware legendarisch te worden, de dag dat onder een ander politiek gesternte de tegenstellingen van nu hun zin zullen verloren hebben. Wij hebben die man met zijn ranke aristocratische gestalte, zijn fijn besneden gelaat en zijn intelligente blik persoonlijk gekend. Wij deelden zijn, naar ons wilde voorkomen, nogal utopische gedachte niet, maar wisten goed genoeg dat hij met zijn levendige geest, zijn brede ontwikkeling, zijn stoutmoedige opvattingen, hoog uitstak boven verreweg de meeste politici van die tijd in ons land. Hij was een persoonlijkheid, wat van weinigen kon gezegd worden. Reden te meer natuurlijk om hem onschadelijk te maken, de dag dat de poppen aan het dansen gingen en dat hij, krachtens zijn energieke aanleg, op dit kritisch moment de nulliteiten die het toen voor het zeggen hadden, zou hebben kunnen verdringen. Zijn ommekeer in nationaal-Belgische richting (die velen heeft verbaasd) maakte hem bij uitstek geschikt om, in de troebele tijden die op de meidagen (van 1940) gevolgd zijn, een belangrijke rol te spelen. De geweerschoten van Abbeville hebben die mogelijkheden verijdeld. (…)”

_________________

Urbain van de Voorde, in De Standaard der Letteren, 19 januari 1963, in zijn recensie van De verraders van Piet van Aken.

“De Trust der Vaderlandsliefde.Over literatuur en Vlaamse Beweging 1890-1940”

Ideologisch gesproken waren er extreem linkse groeperingen aan het werk, rondom bladen als Staatsgevaarlijk en Opstanding waarin flamingantisme, communisme en pacifisme een opmerkelijke alliantie aangingen. Dat activistisch aspect zou ook nog een rol spelen in de eerste incarnatie van het uitgesproken avant-garde blad Het Overzicht van Michel Seuphor (Fernand Berckelaers) en Geert Pijnenburg. Vanuit onze kennis van de geschiedenis beschouwd, zijn wij geneigd een blad als Ter Waarheid als de ideologische tegenpool van deze linkse tijdschriften te zien. Alleen al de naam van de stichter en de drijvende kracht, Joris van Severen, plaatst het in het rechtse kamp. Die indruk wordt nog versterkt als je in de kolommen van dit tijdschrift ook usual suspects als Wies Moens en Cyriel Verschaeve aantreft. Maar zo eenduidig is het niet, noch wat het netwerk, noch wat de ideologische positionering van Ter Waarheid betreft. Niet alleen was de activistische socialist Achilles Mussche medestichter van het blad, uit de discoursanalyse die Erik Spinoy toepaste op het eerste nummer van het tijdschrift blijkt dat ook hier “het overwegend progressieve discours dat bij de meeste van zijn radicale Vlaamsgezinde generatiegenoten kan worden aangetroffen. Net als zij verdedigt Van Severen een boodschap van pacifisme en universele broederschap en formuleert hij, logisch daaruit voortvloeiend, een onverzoenlijke afwijzing van het burgerlijk kapitalistische establishment. Spinoy vindt echter ook sporen van een uitgesproken reactionaire agenda terug. Die dubbelzinnigheid typeert het interbellum. Meer nog dan door een coherente ideologie, leken deze bladen en groeperingen gedreven door een hang naar het extreme, het idealistische, het antiburgerlijke, het compromisloze, het (nog altijd) activistische. De pacifisten, daarentegen, bleven geassocieerd worden met het arrivistische bourgeoisdom. Zij trachtten goede Vlamingen én goede vaderlanders te zijn en accepteerden of ambieerden ‘postjes’ in de na 1918 opnieuw verfranste Gentse universiteit…

________________

Uit: Red. Geert Buelens, Kris Huymbeeck, Harold Polis, Matthijs De Ridder & Jan Stuyck, De Trust der Vaderlandsliefde. Over literatuur en Vlaamse Beweging 1890-1940. AMVC Publicaties 7, Antwerpen, 2005. Deel 3, inleiding.