> nieuwsbrief > 2008 - nr. 4

Inhoud

Mededelingen


Manifest voor de Lage Landen

affiche



Het Manifest voor de Lage Landen, een initiatief uitgaande van de voormalige Heel-Nederlandse jeugdbeweging. Aan de basis van dit initiatief ligt de bekommernis omtrent het tandend besef omtrent het “onontbeerlijk eenheidsbesef der Nederlanden" (Hendrik Fayat). Bedoeling is om in het najaar met dit manifest naar “de buitenwereld” te treden, met een zo groot mogelijk aantal ondertekenaars. Ook uw handtekening kan daartoe bijdragen. Dit initiatief wordt mede ondersteund door een affichecampagne, waarvan afbeelding hierbij. Deze affiche – uitgevoerd in de oranje-blanje-bleu-kleuren – op A3 formaat, wordt te koop aangeboden per 10 stuks, voor de prijs van 10 € . bestelling via overboeking op rekening 000-1586636-07 (IBAN BE74 0001 5866 3607 – BIC BPOTBEB1) t.n.v. Stuurgroep Oud-ADJV, 8900 B. Ieper.

U leest het Manifest onderaan deze Nieuwsbrief. Ondertekening ervan kan via adhesiebetuiging aan het opgegeven adres of via e-post aan: maurits.cailliau@skynet.be

Late wraak?

De zinloze afslachting van Abbeville van 20 mei 1940 op Joris van Severen en anderen wordt in Brugge jaarlijks herdacht in het Boergondisch Cruyce in de Wollestraat, waarbij het stadsbestuur een ruiker met stadslint schenkt. Liefhebbers van kleinoden hebben niet alleen dit lint gestolen maar ook de blijvende kunstbloemenruikers. ‘Verdraag’-zaamheid heten ze dat tegenwoordig. Uit: t Pallieterke, 20 augustus 2008.


à propos “Ter Waarheid”


Piet Tommissen, Ukkel

Men kan er zich enkel over verheugen dat Ter Waarheid sinds enige tijd bestudeerd wordt. De spits werd afgebeten door - in alfabetische volgorde - Vik Eggermont (°1929), Luc Pauwels (°1940), Kurt Ravyts (°1968) en Erik Spinoy (°1930). Onlangs publiceerde Romain Vanlandschoot (°1933) evenwel in Jaarboek 12 (2008) van het Studiecentrum Joris van Severen het eerste deel van een zeer uitvoerige studie, waarin ook gebruik wordt gemaakt van de nog niet uitgegeven dagboeken van Van Severen. Denkelijk is dit deel als aanloop bedoeld tot het tweede deel dat volgend jaar verschijnt en waarin Ter Waarheid centraal zal staan.

Op grond van de lectuur der mij ter beschikking staande nummers ben ik geneigd het tijdschrift te beschouwen als de, qua informatie, beste van de na W.O.I in Vlaanderen verschenen periodieken. Ofschoon ik me onbevoegd acht om er een eigen publicatie aan te wijden, zal wel niemand het me ten kwade duiden dat ik attendeer op twee recensies waar ik bij toeval op gestoten ben en die - dat hoop ik althans - aan het Argusoog van de voornoemde en eventueel andere vorsers kunnen ontsnapt zijn. Het betreft recensies geschreven vanuit de avant-gardistische nervorsiteit die na W.O.I ook een aantal Vlaamse jongeren te pakken had. Beide tijdschriften verschenen in Antwerpen, doch het ene in het Nederlands en het andere in het Frans. Er bestaan een reprint van1 , zodat het volstaat ze kort voor te stellen: Het Overzicht werd gesticht door Geert Pijnenburg (1896-1980) en Fernant Louis Berckelaers (1901-1999)2 en verscheen van 15 juni1921 tot en met januari 1924 (20 nummers plus een afzonderlijke bijlage bij het laatste nummer). ça ira werd boven de doopvont gehouden door Maurice van Essche (1890-1964) en Paul Neuhuys (1897-1984)3 en verscheen tussen april 1920 en januari 1923 (insgelijks 20 nummers).

ça Ira? Een Franstalig tijdschrift in Vlaanderen? Men bega a.u.b. niet de vergissing die de beroemde psycholoog Franz Müller-Lyer (1857-1916) nynoscopie gedoopt heeft, dit is het verleden en de toekomst door de bril van het heden te beoordelen resp. te voorspellen. Doet men het toch, dan trekt men fataal verkeerde conclusies. Men leze er slechts de in het eerste nummer van ça Ira verschenen “Chronique de Flandre” van de anonymus S op na. De hier bedoelde achtergrond na W.O.I werd door de Leuvense hoogleraar Marcel Janssens (°1932) gerelateerd aan de langdurige intellectuele onvolwassenheid in Vlaanderen in het algemeen, een situatie waarvoor hij zich aan een interessante verklaring waagde.4 Tijdens een colloquium dat op 11 juli 2003 te Antwerpen gehouden werd en dat het predicaat ‘anti-nynoscopisch’ verdient, ging men dieper op dat alles in en bleef men zelfs even stilstaan bij de hoger geviseerde analyse van Spinoy.5

Maar ik dwaal af en druk de twee recensies af:

Het Overzicht, nr. 7-8, okt. 1921, p. 68 (over de nummers 7-8-9 van Ter Waarheid)

Blijft z’n ethiese rol vervullen en stevig doorstappen op de doelbewuste baan der eerste nummers. Begint nochtans in laatste afleveringen al te overvloedig eclectism[e] en geknipsel te geven, hetgeen, al draagt het bij tot het overschouwend karakter dat me [moet zijn: we] van dergelijk Tijdschrift eisen, ’n zekere verzwakking daarstelt en overigens niet de bevrediging geeft van oorspronkelik nederlands kultuur-werk. Er is geen enkel mens die het aangenaam vindt identiek hetzelfde te vinden in twee verschillende periodieken, laat staan dan gehééle onvertaalde artikels, zelfs zonder enig kommentaar noch kanttekening. - Veel wordt er nochtans vergolden door het krities gedeelte, als b.v. de zeer belangrijke aantekeningen bij Paul Colin’s boek “La Belgique après la Guerre”. Wat het oorspronkelijk dichtwerk betreft, de 4 sonetten van Cayman leveren o.i. weer ‘n bewijs van de ontaarding en de afgeleefdheid der klassieke (naklank) dichtkunst: barstend van dissona[n]siën en valse rythmen. Geheel anders is dan ook het gedicht van Achilles Mussche “De Hongers van mijn Hart” te beoordelen. Hier vinden we in ‘n vorm die zuiver en onverkracht is de latente geestelike drift van het mystieke Noorden, die fluisterend opbarrelt [moet zijn: opborrelt], mat oplaait als de lage mist-zon die er zo wijdend kan zijn over de vlakke velden. Gevoel en harsttocht [moet zijn: hartstocht] zijn neergelegd in de helderheid van rythm, gedacht en rede zijn weergegeven met esthetiek van uitdrukking, in geestelike schoonheid. Meer evenwicht, meer volmaaktheid kan men van ’n gedicht niet vergen.

FB [= Fernand Berckelaers]

ça ira, nr. 18, mei 1922, p. 168

Zeer zeker het beste critisch tijdschrift dat in Vlaanderen verschijnt. Elk nummer is een vrij volledig overzicht van het intellectueel gebeuren zowel in binnen- als in buitenland. De internationale kronijken zijn opgesteld met grote kennis van zaken en met een scherpe zin van de moderne ideeën in de verschillende domeinen waarin ze zich manifesteren.

Hoogstens valt te betreuren dat “Ter Waarheid” t.o.v. de Franse letteren van een zeker exclusivisme blijk geeft. Door zich op hetzelfde standpunt als “L’Art libre” te plaatsen, schijnt ons het tijdschrift een té overdreven belang te hechten aan de dichters van de Abbaye. Dat is des te betreurenswaardiger omdat de jonge Vlaamse poëzie al te graag een ietwat verouderd humanisme cultiveert,waardoor ze aan de Duitse en de noord-europese literaturen schatplichtig is. Ofschoon het logisch en verantwoord is dat de Vlaamse literaturen deze laatste invloeden ondergaan, ware het nochtans wenselijk dat ze zich, wat de Franse dichters betreft, meer zouden interesseren voor hen die geheel en al van hun ras verschillen. De Vlaamse poëzie heeft onbetwijfelbaar meer te leren van Candrars en Cocteau dan van Duhamel of Vildrac.

*

Ik heb de bespreking van Berckelaers tel quel afgedrukt, evenwel tussen haakjes enkele evidente vergissingen rechtgezet. Het valt op dat Van Severens bemerkingen bij het boek van Paul Colin (1890-1943) duidelijk positief worden beoordeeld.5 Dat Ter Waarheid artikels onvertaald uit buitenlandse tijdschriften overnam, viel daarentegen niet in goede aarde, en mijns inziens terecht. Vermits we met een avant-gardistisch tijdschrift te maken hebben, is het logisch dat de recensent de poëzie van Hendrik Cayman (1894-1946) – later een Dinaso-lid pur sang en nog later ‘collabo’ – tot de ‘oude’ en een gedicht van Achiel Mussche (1896-1974) tot de ‘nieuwe gewaden’ rekende.

Ook in de door mij uit het Frans vertaalde recensie van ça Ira overheerst de lof over Ter Waarheid. Weerom wringt enkel het literair schoentje, zij het om een ietwat andere reden dan deze die in het geval van Het Overzicht speelde. Enerzijds wordt betreurd dat bij de preferenties van L’Art libre aangeknoopt wordt, het tijdschrift van Colin6, en ipso facto bij het literaire phalanstère die als de Abbaye de Créteil bekend staat en waartoe de dichter Charles Vildrac (1881-1971) en de romancier Georges Duhamel (1884-1966) behoord hebben, doch ook - en het is curieus dat die naam niet valt - Albert Gleizes (1881-1953).7 Anderzijds worden andere Franse dichters aanbevolen: Blaise Cendrars (ps. van Frédéric Louis Sauser (1887-1961) en de eeuwige pacifist Jean Cocteau (1889-1963). Cendrars ten onrechte, want primo was hij Zwitser en secundo werd in de eerste jaargang van Ter Waarheid een lange passus uit een in het tijdschrift Ecrits nouveaux (februari 1921) verschenen voorafdruk uit diens boek Moravagine (1926) overgenomen, gevolgd door deze veelzeggende appreciatie: “Blaise Cendrars is een der meest begaafde, en sterkste persoonlijkheden der uiterste letterkundige Avant-Garde in Frankrijk.”8

Wat te denken over het feit dat Ça Ira uitsluitend in het Frans geschreven teksten publiceerde? Ik waarschuw andermaal tegen de nynoscopische bekoring.9

**

Werd in Ter Waarheid aandacht besteed aan Het Overzicht en aan Ça Ira? Ten aanzien van Het Overzicht moet ik toegeven het niet te weten, want, zoals ik hoger zei, bezit ik niet de volledige collectie van Van Severens tijdschrift (de volledige tweede jaargang ontbreekt). Omgekeerd kan ik bevestigen dat de eerste jaargang van Ça ira vrij uitvoerig onder de loep werd genomen en wel - onder zijn initialen G.V.S. - door Van Severen himself. Ofschoon de heer Henri-Floris Jespers (°1944) die recensie bij gelegenheid al geresumeerd heeft10, lijkt het me verantwoord ze integraal mee te delen: zonder correcties noch voetnoten aan te brengen, doch met dien verstande dat ik het enige Franse citaat vrij vertaal:

Ter Waarheid (Gent), 1e jg. Nr. 4, april 1921, pp.23l-232

[231] Ça Ira. Revue mensuelle d’art et de critique. 61, Hofstraat, Eeckeren, nr. 1, April 1920, tot nr. 9, Dec. 1920. Het maandschrift van een groep jonge en moderne schrijvers en kunstenaars uit Antwerpen, o.a. Maurice Van Essche (strijdproza), Willy Koninckx (verzen met een breedmenschelijk gevoel van medelijden en liefde bezield, maar zonder diepte, noch innerlijkheid; dikwijls ijdele rhetoriek), George Marlier (kunstkritiek. Bepalingen van het expressionisme in de schilderkunst), Nico Buntt (revolutionnaire strijdartikelen), Paul Neuhuys (novellen, humoristische verzen), Clement Pansaers (onbegrijpelijke en niets beteekenende verzen, zich-zelf vernietigende originaliteit), Leon Chenoy (verzen), Charles Plisnier (verzen, een epigoon van Verhaeren), Jacques Lithaire (over: “Revolutionnaire Cultuur” van van den Bergh van Eysinga), Paul Manthy, enz. Teekeningen van Floris Jespers, Paul Joostens, Jos. Cantré, houtsnede van Fr. Masereel.

In den eersten jaargang komen ook bijdragen voor, van: Paul Colin, Han Rijner, P.J. Jouve, René Arcos, Henriette Roland Holst.

Het tijdschrift heeft geen gemeenzaam programma “les articles n’engagent que la responsabilité de leur auteur” lezen we [232] ieder maal op de eerste bladzijde, maar al de schrijvers verdedigen en huldigen dezelfde gedachte: het moderne in de plastische kunsten - Internationalisme - Absoluut antimilitarisme - De noodzakelijkheid der sociale revolutie - De autonomie voor Vlaanderen.

Hierover schrijft S. in nr. 1: “… eén enkele zaak interesseert ons, namelijk dat de Vlaamse kwestie een kwestie van gerechtelijkheid is. Om die reden zijn we flaminganten met al onze energie en allen die dat niet zijn, zijn tegen ons. Inderdaad is een geestesgesteldheid [= un esprit] die zou sympathiseren met de nieuwe ideeën en die zou doorgaan met zich te associëren met lieden die zich uit domheid, uit boosaardigheid of uit eigen belang tegen hen die strijden voor een rechtvaardige zaak, onaanvaardbaar. … Wij stellen voornamelijk in het licht dat allen die in ons land een nieuwe cultuur zoeken die beantwoordt aan hun moderne verwachtingen, zich thans tot de Vlaamse geestesgesteldheid moeten wenden. Het is in Vlaanderen dat onlangs poëtisch werk werd voortgebracht dat de Vlaamse literatuur plots op de hoogte van de nieuwste prestaties in Frankrijk en Duitsland tilt. Het is in Vlaanderen dat we de schilders en beeldhouwers een belangrijke plaats in de internationale beweging van het expressionisme zien innemen. Nooit was de Vlaamse cultuur ons zo duurbaar...”

ça Ira is een sympathiek tijdschrift. Zijn zeer jonge geweldige zelfzekerheid en twijfelloos idealisme, is een blijde verschijning. Er zit geloof in en liefde in overmoed ook … zeker … maar als een frissche wind is het.

Maar het is jammer dat de jonge Vlamingen en Flaminganten, een tijdschrift uitgeven, in [de] Fransche taal!

G.v.S. [Joris van Severen]

***

Ik zou kunnen besluiten met een bedenking over de kwaliteit van het Nederlands dat in het begin van de twintiger jaren der vorige eeuw gangbaar was. Op die manier zou ik er me evenwel te goedkoop van afmaken. Daarom geef ik de voorkeur aan een andere formule. Te dien einde richt ik even de kijker op de titel van Van Severens tijdschrift: Ter Waarheid met het Gedachteleven in Vlaanderen en in de Wereld (vanaf de 3e jaargang gewoon Ter Waarheid), gevolgd door de ondertitel: Maandschrift over godsdienstleven, kunst, staatkunde in Vlaanderen en in de wereld (vanaf de 3e jaargang): Maandschrift van kritiek en van initiatie in het geestesleven der menschen). ‘Staatkunde’ kwam bij de start op de derde plaats en viel later gewoon weg: vandaar mijn besluit dat het geestesleven steeds de voorrang heeft gehad en het in ieder geval jammer ware de politieke (al dan niet eigen) artikels los van het ‘spirituele’ luik te bestuderen.

Noten

1 Het Overzicht, [ingeleid door Seuphor], Parijs: Place en Antwerpen: Mercator-fonds, 1976. Cf. het artikel van H. Waterschoot, “Kunst en politiek te Antwerpen in de twintiger jaren”, in Kultuurleven (Leuven), 44ejg. nr. 5, juni 1977, pp. 444-449. - Ça Ira, Brussel: Eds Jacques Antoine, 1973. De literatuur over dit tijdschrift is vrij omvangrijk; cf. o.m. Henri Chopin (1922-1908), “Ça lra!”, in Collection OU (Ingatestone, Essex, Engeland), nr. 7, sept. 1977, pp. 29-45 (Engelse vertaling: pp. 66-78).

2 Berckelaers bleef de kunst zijn leven lang trouw en verwierf na W.O.II onder het pseudoniem Michel Seuphor internationale bekendheid met zijn standaardwerk over de abstracte kunst . - Pijnenburg is August Borms (1858-1946) nooit ontrouw geworden en heeft voorts onder de schuilnaam Geert Grub dichtbundels, romans en essays geschreven en een opus van Seuphor vertaald.

3 De uit Nederland afkomstige Neuhuys zette tot in 1946 in Antwerpen de door zijn vader opgerichte sigarenfabriek voort en was tevens literair bedrijvig, zonder evenwel door te breken. Cf. H.-Fl. Jespers, pp. 109-170 in P. Neuhuys, Dada! Dada!, Antwerpen: Uitg. Meert, 2000, 173 pp., alsook het bio-bibliografisch overzicht pp. 281-294 in P. Neuhuys, Mémoires à Dada, Brussel: Ed. Le Cri, 1996, 305 pp., in de reeks ‘Les Evadés de l’oubli’. - Van Essche baatte eerst een boekhandel uit, bekommerde zich daarna om de door het Willemsfonds in Mariaburg (Ekeren) opgerichte bibliotheek, vestigde zich in juni 1929 in Antwerpen. Vervol-gens was hij in Luxemburg werkzaam en trok zich tenslotte in het onooglijke Waalse dorp Bolez (thans: Chaumont-Gistoux) terug. Cf. H.-Fl. Jespers, “Maurice Van Es-sche (30 octobre 1890 - 9 septembre 1964). Dossier provisoire”, in Bulletin de la Fondation ça ira (Brussel), nr. 22 en nr. 24, juni resp. dec. 2005, pp. 9-42 resp. 2-37.

4 M. Janssens, “Vlaanderen en de avant-garde”, in Ons Erfdeel (Rekkem), 24e jg. nr. 1, jan.-febr. 1981, pp. 5-17.

5 Geert Buelens (°1971), Matthijs de Ridder (°1979) en Jan Stuyck (°1971) (eds.), De Trust der vaderlandsliefde. Over Literatuur en Vlaamse Beweging 1890-1940, Antwerpen: AMVC-Letterenhuis, 2003, 208 p.

6 P. Colin, La Belgique après la Guerre, Rome: Casa Rassegna internazionale, 1921, 143 pp. – Over Colin, cf. o.m. Paul Aron (°1956), La littérature prolétarienne en Belgique francophone depuis 1900, Brussel: Labor, 1995, 222 pp., in de reeks ‘Un livre. Une oeuvre’; cf. pp. 35-44: “Autour de Romain Rolland: L’Art libre et Paul Colin”. Het tijdschrift werd in 1919 opgericht er hield na 55 nummers op te bestaan.

7 Naar het einde van 1906 toe bracht Vildrac in Créteil een aantal gelijkgezinden samen die er een drukkerij uitbaatten. Deze phalanstère of coöperatief werd reeds in januari 1908 opgedoekt, na een vijftiental titels op de markt te hebben gebracht. Het initiatief dankt zijn reputatie aan de poging van de deelnemers om hun bedoeling een moderne kunst te scheppen, die in staat moest zijn een nieuwe beschaving en een nieuwe mens voort te brengen. Men bestreed het symbolisme en zwoer bij Emile Verhaeren (1855-1916) en Maurice Maeterlinck (1862-1949), Friedrich Nietzsche (1844-1900) en Richard Wagner (1813-1883). Terloops gezegd, sinds kort is men zich bewust geworden van de grote invloed van het duo Verhaeren-Maeterlinck op de genesis van 20e-eeuwse kunst-ismen. - Via hun boek Du ‘Cubisme’ (Paris: Figuière, 1912, 76 pp.) werden de schilders Gleizes en Jean Metzinger (1883-1956) de theoretici van het cubisme.

8 Bl. Cendrars, in Ter Waarheid (Gent), le jg. Nr. 3, maart 1921, p. 179.

9 Cf. Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, Antwerpen, 20e jg., nr. 75, zomer 2002, pp. 1-73 (themanummer: “Het verdronken land, Franstalige Vlaamse schrijvers”). Ook het essay van Marc Reynebeau (°1956), “De laatste Belgische litaratuur”, in De Standaard (der Letteren), Brussel, 6 april 2007, p. L.13.

10 H.-Fl. Jespers, “Paul Neuhuys of De glimlach van Dada”, pp. 3 1-50 in dezelfde, Genealogie van de herinnering, Antwerpen: The Private Press, 1993, 111 pp.: cf. p. 35.

 

Over Joris van Severen – een getuigenis


Luc Verbeke, Waregem

Ik heb me al meermaals afgevraagd: Wat zou mijn oud-dorpsgenoot Joris Van Severen (° Wakken 19 juli 1894 - Abbeville 20 mei 1940 ) hebben gedacht over het actuele debat over de politiek in België, hij die op 29 november 1928 in het Belgisch parlement zijn zogenaamde grote ‘brandrede’ hield en riep als slot van zijn betoog ‘La Belgique qu'elle crève!’1 maar die enkele jaren later tot andere gedachten kwam en België niet langer verwierp maar met zijn Verdinaso (Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen), opgericht op 6 oktober 1931 droomde van de vestiging van een corporatistisch Groot-Nederland, met België, Nederland en Luxemburg. (Dietsland). En wat zou hij nog niet hebben gedaan indien zijn leven niet op 46-jarige leeftijd werd afgebroken?

We willen eerst kort zijn leven schetsen om de groei van die gedachten te zien. Hij was de oudste zoon van Edmond van Severen en Irma van de Male, de Franssprekende dochter van Edmond en Marie Sophie Belpaire. Zijn vader Edmond, was notaris en burgemeester van Wakken (van 1908 tot 1911), waar hij de strijd voerde tegen de Franstalige kasteelheer Baron Kervyn de Lettenhove, daarin gesteund door Hugo Verriest die toen pastoor was in Wakken (van 1888 tot 1895) en die een huisvriend was van notaris Van Severen en die de jonge Van Severen inleidde in de Vlaamse Beweging o.m. met gesprekken over de gedichten van Rodenbach, die hij later als voorbeeld zou zien voor hem als jonge Vlaamse kunstenaar en strijder. Dat blijkt o.m. uit het gedicht ‘Ideaal’, dat hij schreef op zeventienjarige leeftijd.

De baron en zijn conservatieve aanhangers slaagden erin de pastoor naar Ingooigem te doen overplaatsen. Hij werd er ingehuldigd in het bijzijn van honderden Wakkenaars en met een huldetoespraak van notaris Edmond van Severen.

Joris werd, na enkele jaren Wakkense gemeenteschool, in 1903 intern in het Franstalige, verfransende St.-Barbaracollege van de Jezuïeten in Gent. In 1912 liet hij zich inschrijven als student in de Rechten aan de Gentse eveneens Franstalige Rijksuniversiteit. Daar is zijn flamingantisme ten volle ontwaakt als voorzitter van de ‘Rodenbachvrienden’ en als medestichter van het Groot-Nederlands Studentencongres in Gent in 1913. In 1914 wordt hij echter onder de wapens geroepen. In december 1914 wordt hij korporaal. In 1915 maakt hij aan het front kennis met Cyriel Verschaeve, kapelaan te Alveringem. Bij Maria-Elisabeth Belpaire (° 1853 - 1948, waarvan hij een achterneef was2 en die tijdens de oorlog in De Panne verbleef, maakt hij kennis met hoogstaande bezoekers o.m. met de Deense schrijver Johannes Jörgensen en Georges Lemaître, frontsoldaat en later Professor Weten-schappen in Leuven en bekend om zijn hypothese van de ‘Grote Bing Bang’ voor het ontstaan van het heelal. Schrijfster Maria Belpaire was bevriend met Koning Albert I en met velen uit de meestal Franstalige maar wel Vlaamsvoelende, belgicistische burgerij. Haar grote verdienste op letter-kundig gebied was de oprichting van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort in 1900 (Zie Hugo Verriest en Joris Van Severen, uitgave Komitee Wakken Herdenkt, 1984, artikel van Antoon van Severen, over ‘De Familie Belpaire’, blz. 104-110).

In 1916 wordt hij bevorderd tot adjudant en in 1917 tot onderluitenant maar hij ziet wat de Vlamingen aan het front wordt aangedaan en hij ondertekent en verspreidt een ‘Brief aan de Koning’, waarin het onrecht wordt aangeklaagd. Hij wordt gedegradeerd. Tenslotte wordt hij toch weer adjudant-pelotonoverste en maakt aldus de triomfantelijke intocht mee van het IJzerleger in Gent. Toch heeft zijn frontervaring hem gekwetst en hij zou zich levenslang voor zijn volk blijven inzetten. Inmiddels verslond hij boeken van Léon Bloy, Shaw, Chesterton e.a.

In 1921 richt hij het maandblad Ter Waarheid op, ‘een maandschrift over Godsdienstleven, Kunst, Staatkunde in Vlaanderen en de Wereld’. Hij schreef erin dat hij als eerste objectief zag: Vlaanderen zelfstandig in de Belgische Staat, als tweede objectief: de Staat Vlaanderen, los uit de Belgische Staat. En als logisch einddoel: een zelfstandig Vlaanderen in de Groot-Nederlandse Staat als federatie Noord- en Zuid-Nederland. Daarbij nog: instelling van orde gebaseerd op de corporatieve doctrine van ‘Quadragesimo Anno’. Nationalisme en solidarisme, uitgedrukt in de spreuk ‘Dietschland en Orde’. Op de eerste bladzijde van een mooi geïllustreerd nummer verscheen zijn ‘Manifest aan alle denkende mensen in Vlaanderen’ De slotwoorden ervan zijn: ‘Integrale Waarheid, Integrale Rechtvaardigheid, LIEFDE’. Het werd een tijdschrift van Europees niveau. Hij combineerde de uitgave ervan met zijn verdere studies in de Rechten.

Meer en meer treedt hij in de politiek en in november 1921 is hij kandidaat van de Frontpartij in het arrondissement Roeselare-Tielt. Hij wordt verkozen en staakt zijn Rechtsstudies. In 1925 wordt hij opnieuw verkozen voor het Parlement en sticht hij het KVNV (Katholiek Vlaams Nationaal Verbond), maar zijn ideeën over nationalisme, solidarisme en antiparlementarisme brengen hem vaak in botsing met vroegere strijdgenoten. In 1928 houdt hij in het parlement zijn ‘brandrede’ in een pleidooi voor Groot-Nederland. In 1929 wordt hij niet herkozen. Op 17 oktober van datzelfde jaar sterft zijn geliefde moeder.

Op 6 oktober 1931 kondigt hij op de gouwraad van het KVNV te Brugge de oprichting aan van het Verdinaso (zie boven) Met offervaardige mede-werkers richt hij afdelingen op in Vlaanderen en Nederland. Het Verdinaso beschikt over twee weekbladen De West-Vlaming onder zijn leiding en De Vlag o.l.v. Wies Moens. Op 10 juli 1932 belegt hij zijn eerste Landdag in Roeselare en brengt hij een nieuwe stijl in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. In 1934 verkondigt hij zijn 'nieuwe marsrichting' maar verliest daarbij Wies Moens als medewerker. Hij verkondigt nu dat hij de Belgische Staat niet wil omverwerpen maar dat hij met de Dinaso's de Staat in handen wil nemen, zoals die dat ook in Nederland zouden doen. Samen zouden zij aldus het Dietse Rijk vestigen. Maar zijn “Nieuwe Marschrichting” blijft zonder gevolgen. Daarna werd zijn methode meer die van de geleidelijkheid en in 1938 stelt hij een economische unie voor tussen België, Nederland en Luxemburg en een militair verbond met het oog op het dreigend oorlogsgevaar. Zijn droom: een economische unie van België, Nederland en Luxemburg, werd na de oorlog gerealiseerd in de Benelux.

In 1938 gaat hij in Brugge wonen. In 1939 wordt de mobilisatie in België afgekondigd. Van Severen is een groot voorstander van de neutraliteits-politiek van Koning Leopold III en herhaaldelijk bevestigt hij loyaal zijn gehechtheid aan Koning en Land. Op 10 mei 1940 verneemt hij met ontsteltenis de inval van de Duitse legers in België en Nederland maar onverwachts wordt hij aangehouden in zijn woning, het “Cruyce van Bourgonje”, te Brugge. Samen met zijn vriend Jan Ryckoort uit Sint-Andries wordt hij opgesloten. Op 15 mei worden zij samen met andere verdachten op transport naar Frankrijk gezet. In Bethune worden ze overgeleverd aan de Fransen. Ze verblijven er vier dagen in afschuwelijke omstandigheden in de gevangenis en worden op 19 mei overgebracht naar Abbeville waar zij in een kioskkelder worden opgesloten met 79 gevangenen van verschillende nationaliteiten. Op 20 mei wordt Abbeville gebombardeerd. Na de luchtaanval openen Franse militairen de kelderdeur en roepen telkens vier personen naar buiten, die ter plaatse worden neergekogeld. Joris van Severen zou proberen dit misdadig bloedvergieten te doen stoppen en treedt, om met de bevelhebber te onderhandelen, naar buiten, samen met Jan Ryckoort. Maar beiden worden al bij de eerste stappen neergeveld, Van Severen met geweerschoten en Jan Ryckoort, neergeslagen met geweerkolven.

Samen rusten zij nu in een grafkelder op het kerkhof van Abbeville, waarboven een comité van getrouwen een monument heeft opgetrokken, dat op 20 mei 1951 werd ingezegend. Telkenjare is er rond 20 mei een bedevaart naar het grafmonument waar beiden worden herdacht en de velen van het bloedbad van Abbeville. Bij de herdenking van 2006 sprak oud-voorzitter KFV, Cyriel Moeyaert, in de Abdij van Steenbrugge de homilie uit en hij getuigde van Joris dat hij een bezield en gedreven mens was, die zich metterdaad voor echte vrijheid, rechtvaardigheid en solidariteit in de wereld heeft ingezet en bepaald voor de echte Nederlanden van de Kwinte tot de Dollart. Hij was ook een gelovig mens met een intens inwendig leven. Niets menselijks was hem vreemd, niemand is volmaakt, maar groot was z'n hart. Hij heeft zeker sporen nagelaten in Vlaanderen en de Nederlanden. De oude Nederlanden, de Zeventien Provinciën, daar heeft hij altijd naartoe gestreefd. Aldus Cyriel Moeyaert.

Het is bijna symbolisch dat Joris van Severen in Abbeville aan de Somme, de uiterste grens van de Nederlanden zijn leven gaf. Die Franse Nederlanden had hij doorkruist als frontsoldaat en hij kende de toen nog sterk Vlaams-sprekende Westhoek. Maar de vraag is dan: Hoe stond hij tegenover die Nederlanden in Frankrijk in zijn werk en streven? Het prachtige Gedenkboek Joris van Severen 1894 – 1994' onder eindredactie van Maurits Cailliau en het artikel 'Joris Van Severen en de Franse Nederlanden' in Zannekin Jaarboek 17, eveneens van Maurits Cailliau geven ons daarop het antwoord. In het Gedenkboek lezen we een belangwekkend stuk van Pieter Jan Verstraete over 'Joris Van Severen en de Vlaamse Beweging’ (blz. 9 tot 22). Hij schrijft op blz. 16: “Joris van Severen deelt het Vlaamse volk in drie delen in: 1. Het Vlaams gebleven, Vlaamsgezinde deel, 2. Het Fransgezinde, of liever het ‘verbelgischte’ deel, 3. Het door Frankrijk in Frans-Vlaanderen reeds zeer sterk geassimileerde deel.” Hij citeert daarover JvS: “Het is een gemis aan psychologisch en politiek inzicht en aan staatkundige verreziendheid dàt gedeelte van het Vlaamsche volk dat in Fransch-Vlaanderen woont te veronachtzamen. Psychisch is het vast en zeker nauwer met ons verbonden dan het Hollandsche volk en de regionalistische beweging die er thans aan gang is, wordt door een echte en diepe Vlaamschheid gekenmerkt... Hoe Europa er binnen 50 of 100 jaren zal uitzien, weet niemand. En de integratie van Fransch-Vlaanderen is zeker geen onmogelijkheid.”

Verder lezen we dat voor JvS, na zijn nieuwe marsrichting, het Dietse Rijk het herstel inhoudt van de aloude Bourgondische Nederlanden maar dat van Frans-Vlaanderen daarbij voorlopig geen sprake is (blz.. 21).

In het artikel van Maurits Cailliau in Zannekin Jaarboek 17 lezen we wel een andere uitspraak van JvS dd. 1925, bij de begrafenis van de activist Lodewijk Dosfel: “Het doel, het natuurlijke logische doel van de Vlaamse Beweging is al de Nederlandse volkeren van Friesland tot Kales te herenigen in een sterke, organische, gezonde staat.” Voorts lezen we op blz. 101 dat JvS verklaarde aan een Franse journalist: “Ik wil alleen maar Dietsland, dat wil zeggen de vereniging van Frans en Belgisch Vlaanderen met Nederland.” En over Frankrijk zei hij: “Het is de meest gevaarlijke van de Europese naties. Vier miljoen Nederlanders heeft zij tot een vazalstaat herleid, waar zij al de voordelen van een kolonie uithaalt zonder er de ongemakken van te kennen. Het ligt trouwens in het belang van Frankrijk België te zien verdwijnen en als noorderbuur de grote natie der Nederlanden te hebben.” (dit was nog in de periode die aan het Verdinaso en de nieuwe marsrichting voorafgaat).

Hij zal wel niet vermoed hebben dat een bijna-dorpsgenoot van hem, André Demedts, en een dorpsgenoot, ikzelf, na de oorlog, met het Komitee voor Frans-Vlaanderen, in dat stuk Oud-Nederland geen politieke maar een Vlaamse en culturele actie zouden ontplooien, die tot een heropleving van een culturele Vlaamse Beweging aldaar en vooral tot het onderwijs van het Nederlands zouden leiden. Een late vrucht van zijn werk want André Demedts was ooit geabonneerd op zijn Ter Waarheid, dat hij bleef koesteren en dat hem bleef inspireren. Hij noemde Van Severen een groot man.

Zelf heb ik Joris van Severen niet gekend, mijn ouders kenden hem wel en zijn hele familie. Ik heb zelf ook nog zijn vader notaris Edmond gekend (° 1860 - 1947). Voorts kende ik als jongen de Dinaso Militanten Orde waarvan enkele Wakkenaren lid waren, die opstapten in de Markegemstraat en er het weekblad Hier Dinaso! colporteerden.

Maurits van Severen, de broer van Joris, die onze notaris was, heb ik heel goed gekend. (Hij bezorgde mij zelfs enkele schoolboeken van Joris). Hij was in Wakken voorzitter van het Davidsfonds, terwijl Gaston Haerynck, de vader van Gwij Mandelinck, er secretaris van was. Ook kende ik de zus van Joris, die gehuwd was met dichter Marnix van Gavere (Fernand Pauwels) en in Deinze woonde, waar ik aan huis ging om de dichter in te schrijven in het Waregemse Kunstverbond. Hun zoon Rudy is momenteel één van de vele publicisten die het werk van Joris van Severen in stand blijven houden.

Ik ken geen politici of voormannen van de Vlaamse Beweging van voor en tijdens de oorlog waarover zoveel boeken en artikelen werden en nog altijd worden gepubliceerd. We vermelden o.m. de boeken van F. van Berckel, Arthur de Bruyne, Luc Delafortrie, Rachelle Baes (ooit hartsvriendin van JvS, zij was een Waalse kunstenares (° Brussel 1912 - Brugge 25 mei 1983). Voorts de afleveringen Jaarboeken Joris van Severen en de Zannekin-Jaarboeken aan Van Severen gewijd (Maurits Cailliau, Padde-vijverstraat 2, 8900 Ieper), de uitgave van het tijdschrift Delta o.l.v. de Antwerpenaar Vik Eggermont, waarin de Groot-Nederlandse gedachten van Van Severen verder worden uitgedragen (Hoogpadlaan 72, 2180 Ekeren), het tijdschrift Zannekin, waarin Van Severen vaak aan bod komt en de uitgaven van het “Studiecentrum Joris van Severen”, met vooral bijdragen van Rudy Pauwels, zoon van de zus van Joris. We wijzen ook op het destijds in het leven geroepen Nationaal Studie en Documentatiecentrum Joris van Severen, in 1983 door Jef Werkers uit Aartselaar, en het Komitee Wakken herdenkt Hugo Verriest en Joris Van Severen (sedert 1984) onder de auspiciën van het gemeentebestuur, met als eerste voorzitter Dr. Roland Bekaert, die de vroegere woning van Van Severen in bezit heeft en bewoont. Tenslotte is daar de uitgave van het oorlogsdagboek van Joris van Severen, onder de titel Die vervloekte oorlog. Dagboek 1914-1918 (Pelckmans 2005) 536 blz., uitgegeven en ingeleid door Daniël Vanacker. En dan zijn er nog de ontelbare artikelen in tijdschriften (o.m. in Ons Erfdeel) en kranten (o.m. in De Standaard) over Van Severen. Ook op de VRT-TV kwam meer dan eens met een reportage over zijn leven en werk. We vermelden nog dat Joris van Severen ook voorkomt in de romans van schrijvers als Claus, Axel Bouts, Willy Spillebeen, Piet Van Aken e.a. en dat tal van dichters een gedicht voor of over JvS hebben geschreven. Allemaal bewijzen van de belangrijkheid en de blijvende actualiteit van Joris van Severen.

____________

Noten

1 Die uitspraak wordt vermeld in Joris van Severen Droom en Daad van Arthur De Bruyne, blz.101, maar zou weerlegd zijn. Wel zou hij de Vlaamse soldatenvloek 'Belgiek ontplof' het jaar voordien hebben uitgesproken maar die Vlaamse toespraak verkreeg geen aandacht in de media (Volgens Maurits Cailliau: zie de bijdrage van Jef Werkers: Over een taaie legende - “La Belgique? Qu’elle creve!”, in Jaarboek Joris van Severen 11 (2007, pp. 191-204).

2 Bij zijn artikel over ‘De Familie Belpaire’ in Hugo Verriest en Joris Van Severen (Uitgave ‘Wakken Herdenkt’, 1984) plaatst Antoon van Severen het gedicht dat JvS schreef naar  Maria Elisabeth Belpaire, ter gelegenheid van haar feestdag op 18 november 1911 (blz. 112). Joris schrijft onderaan “Aan onze lieve tante Elisa. Hare vier Wakkensche neven”. Maria Elisabeth was een nicht van Elisa, in feite was Joris dus geen neef maar een achterneef. Elisabeth zelf sprak ook altijd van haar ' kozijn '. In feite was hij ' een achterkozijn.

Bron: internet-blog van Luc Verbeke, Waregem, bijdrage dd. 06082008. Tik op Google “Luc Verbeke” in en selecteer vervolgens “poëzie”.

 

SPROKKELS

 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Over de tijdsgeest van het interbellum

“(…) Dat alles maakte mensen ook onzeker en pessimistisch. De Eerste Wereldoorlog versterkte dat gevoel dat de wereld bezig was, ten onder te gaan. ‘Vanuit de bezorgdheid over sociale ontwikkelingen ontstond bij sommigen een romantisch beeld van de Middeleeuwen. Dat zou een periode geweest zijn vol harmonie, waarin er duidelijke gezagsverhoudingen waren, zoals binnen het gildenstelsel. Men zag dat toen als een tijd waarin de katholieke kerk het voor het zeggen had.’ vertelt Paul Luykx. ‘Dat verlangen naar die harmonieuze, katholieke middeleeuwen werd bijna een obsessie.’

Vanuit dat verlangen, gevoed door de bezorgdheid over maatschappelijke ontwikkelingen, werd Jan Toorop katholiek, Frederik van Eeden en met hen vele anderen. Vreemd eigenlijk dat deze culturele elite zo weinig oog had voor de verworvenheden van de moderne tijd, zoals democratie en mogelijkheid tot persoonlijke ontwikkeling, vrouwenemancipatie. ‘Het was echt selectief verzet uit ongerustheid’, beaamt Luykx.

Dat verzet tegen moderne ontwikkelingen dreef katholieke bekeerlingen ook wel eens richting fascisme. Gezag zou de wereld voor de ondergang behoeden. Zo schreef de welgestelde actrice en romancière Lilian Vijgh, ook bekend onder haar schrijversnaam Ellen Russe, midden jaren dertig lovend over Mussolini. Zo richtte Ernst Voorhoeve in 1934 de Nederlandse tak van de katholiek-fascistische partij Verdinaso op, die in 1940 opging in de NSB. Edward Brongersma, het latere PvdA-lid van de Eerste Kamer, promoveerde in 1940 op een bewonderende dissertatie over de Portugese dictator Salazar.

De keuze voor het katholicisme kostte de bekeerlingen soms een baan, of het contact met hun familie. De politicus Marchant, vooraanstaand vertegenwoordiger van de Vrijzinnig Democratische Bond, moest de partij verlaten. Zelfs voor de vrijzinnig-democraten, de meest ruimdenkenden in hun tijd, was zijn overstap een stap te ver. (…)”

__________________

Uit de recensie van Monic Slingerland, in het Nederlandse dagblad Trouw, 10 november 2007, over: Paul Luykx: Daar is nog poëzie, nog kleur, nog warmte. Katholieke bekeerlingen en moderniteit in Nederland 1880- 1960. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 29 euro, 376p., ISBN 9789087040208.

Heulen met het Verdinaso?

De socioloog Mark Elchardus vergist zich en verraadt zich in zijn column Intellectuelen in het weekblad Knack van 27 juli [2007] en wel wanneer hij het werkwoord ‘heulen’ gebruikt en schrijft over: “Frans Mertens, die in de jaren dertig met het Verdinaso heulde en in 1993 overleed.” Iemand kan of kon met de vijand ‘heulen’, maar je kunt niet met het Verdinaso hebben geheuld, onder meer precies omdat deze politieke beweging de slogan ‘onverduitst en onverfranst’ hoog in het hoge vaandel had staan. Dat een aantal leden van het Verdinaso dat later, in de jaren veertig toen het Verdinaso al niet meer bestond, wel hebben gedaan (dat heulen) en anderen dan weer niet en actief waren in het verzet, laat niet toe om het vieze en pejoratieve ‘heulen’ te hanteren. En dit is geen semantiek en geen semantisch detail. Je kunt nu als moslim in Irak met de Amerikanen heulen, maar wie hier in de jaren dertig een adept van Joris van Severen was, kan bezwaarlijk als een ‘heulende’ worden aangeduid.

Ook en vooral een intellectueel als Elchardus zou dit moeten weten. Onze geleerde socioloog zou ook moeten weten dat voor de Tweede Wereldoorlog het fascisme ook op weldenkende intellectuelen een grote aantrekkingskracht uitoefende. Elchardus had zich ook even kunnen verdiepen of bladeren in het bijvoorbeeld recent verschenen dagboek Die vervloekte oorlog (Dagboek 1914-1918) van Joris van Severen (Kapellen, Pelckmans, 2005 [en Studiecentrum JvS, Ieper]) om tot de conclusie te komen dat de stichter van het Verdinaso op z’n minst een fascinerende en paradoxale figuur blijft. Een figuur bij wie het woord ‘heulen’ niet van toepassing was en is.

De lectuur van bepaalde relevante passages (over o.m. de Russische revolutie, August Vermeylen, Boekanin, Lenin en Trotski) in dit soms onthutsende dagboek had Elchardus dat niet doen heulen met de vele onwetenden die zich al te clichématig over Van Severen en zijn Verdinaso uitspreken.

En zo had Elchardus dan althans het vertekende, nee, het vervalste beeld van Van Severen als collaborateur en ordinaire fascist nu eindelijk voorgoed uit de wereld geholpen. Tegen de stroom en stroming van heel wat culuur-populistische kwijl in. Terwijl zelfs deze eminente Elchardus zich nu helaas niet aan de feiten houdt en door een slonzig taalgebruik zijn misvatting als een eerder klein, maar geniepig en almaar gevaarlijk verder woekerend virus, laat voortbestaan.

____________________

’t Pallieterke, 9 januari 2008, p. 4.

Berdjajew, Van Severen, Evola en anderen

“(…) In Rusland leefde de Russisch-Orthodoxe Maistre-adept Nikolaj Berdjajew. Ook hij was fel tegen het democratisme en het liberalisme (en dus het communisme) gekeerd, die hij als ziekten van het zieltogende Europa beschouwde. De Middeleeuwse mentaliteit van hiërarchie, kleinschaligheid en gezag zou volgens sommigen Europa nog kunnen redden. Inderdaad, tot ver in de twintigste eeuw kende Oud-Rechts na 600 jaar zijn oorspronkelijke doel nog.

In België en Nederland had je Joris van Severen met diens indrukwekkende, aristocratische en sterk culturele Verdinaso die net als Groen van Prinsterer van herenigde, traditionele Nederlanden droomden. Verdinaso-leider voor Nederland was Ernst Voorhoeve.

In Duitsland combineerden de denkers hun sterk aristocratische conservatisme met een nog niet geheel verteerd Romanticisme. Een en ander leidde tot een mystieke inslag (Jünger), restauratief-revolutionaire ideeën (Moeller van den Bruck), voorchristelijke fascinaties (Herman(n) Wirth), geopolitiek (Haushofer), ecologie (enkele decennia eerder Riehl), etnocentrische rassenkunde (de tot Duitser genaturaliseerde Wagner-zeloot Houston Chamberlain) en helaas vaak antisemitisme. Hoewel de exponenten in radicalisme wisselden en het christelijk aspect door toedoen van Nietzsches ideeën vaak ontbrak, en soms plaatsmaakte voor een biologisch-ethologische levensbeschouwing, was de aard van hun strijdpunten onmiskenbaar oud-conservatief; Oud-Rechts. Tegen de Verlichting, tegen het individualisme, voor de traditie en voor aristocratie in de breedste zin des woords.

Het nazisme vonden de meesten hunner een zoveelste plebejische uiting van ressentiment en slaafsheid. Ook de nazistische verheerlijking van de Führer en van technologie (vooruitgangsdenken) sprak hen niet aan. In Italië liep de traditionalist Julius Evola te hoop tegen het technocratisch vooruit-gangsdenken van de fascisten aldaar. Hij was erin teleurgesteld, want aanvankelijk had hij gehoopt dat het fascisme de waardering voor het transcendente en een geestelijke en krijgerselite zou kunnen herstellen. (…)”

____________________

Ontleend aan de webpagina: www.roepstem.net/sens.html, bijdrage A la recherche du sens perdu. Door Marcel Bas.

Voorloper van de Benelux

“(…) Romain Vanlandschoot zag het Groot-Nederlands ideaal het sterkst belichaamd in Joris van Severen, vanaf het Groot-Nederlands Congres in 1926, waar het niet meer alleen om taal en volk ging, maar om politieke staatsvorming. Hij vond het ‘Dietse’ (Bourgondische) ideaal bij Van Severen ‘aangetast’ door diens ‘antidemocratische opstelling’. Toch zag hij de Verdinasoleider als voorloper van de Beneluxgedachte, die volgens hem in het groeiende Europa een rol zal spelen (…)”

____________________

’t Pallieterke, 16 april 2008, p. 12, n.a.v. het door het ADVN, in het kader van de Erfgoeddag, ingerichte panelgesprek rond het thema ‘Groot-Nederland’.

Directoire royal

“(…) Quelques mois avant le début de la guerre, en janvier 1940, le bruit court que Léopold veut constituer, à côté du gouvernement, une sorte de directoire officieux qui ne répondrait que devant le roi. Les noms du président du POB Henri de Man, du ministre catholique des Affaires économiques Philip van Isacker, du général Van Overstraeten, du socialiste Paul-Henri Spaak, du catholique de droite Gustaaf Sap et de Joris van Severen, leider du Verdinaso, ont été cités parmi les membres du directoire royal. L’ensemble de ces personnes était favorable à l’instauration d’un régime nouveau ou d’Ordre nouveau. Déjà au printemps 1938, des projets similaires étaient évoqués dans la presse française où l’on parlait de l’instauration d’un régime autoritaire en Belgique. Le périodique Les Documents diplomatiques et financiers accuse l’entourage royal de manœuvrer pour arriver à ses fins. Il ajoute qu’ “il est de notoriété publique, en effet, dans les milieux politiques belges, que l’arrivée de M. Spaak à la tête du gouvernement est le premier acte d’une transformation fondamentale du régime politique belge, sur les bases d’une réduction des pouvoirs du Parlement”, et de conclure que “ces sympathies pour une politique à tendance ‘hitlérienne’ ou ‘mussolinienne’ en Belgique, ne sauraient étonner d’ailleurs aucun de ceux qui n’ignorent rien de la puissance sur le Roi Léopold de certaines influences familiales qui l’entourent.” Dans les carnets d’Emile Vandervelde, qui restait néanmoins très dubitatif, on trouve aussi la trace des mêmes échos dans les milieux diplomatiques. (…)”

____________

Sébastien Cokaiko, Les Fous du Roi – Léopold III 1934 – 1940, Edit. Luc Pire, Bruxelles, 2008, pp. 86-87.

Suspects de mai 1940

“(…). Ces convois déversent leur pitoyable contenu dans les camps de concentration français, ouvert peu d’années auparavant pour les républicains espagnols: Saint-Cyprien, Le Vernet, etc. A cette tragédie belge, les Français contribuent largement dès les premiers jours de la guerre: entrant en Belgique, leurs militaires opèrent des arrestation malgré les protestations belges. Le20 mai, en passe d’être rattrapée par les colonnes allemandes, une soldatesque paniquée et sans doute avinée abat quatre par quatre, 21 internés d’un convoi de 78 évacués de la prison de Bruges, enfermés pour la nuit sans le kiosque de parc d’Abbeville. Là encore, le décompte des victimes livre le tableau composite des arrestations : le leader du Verdinaso, Joris van Severen et son adjoint devenu pourtant des patriotes belges, le conseiller communiste de Saint-Gilles, Lucien Monami, quatre Italiens, des Juifs allemands, un jeune Juif hongrois ancien d’Espagne, un jeune Juif d’Autriche malade mental et d’authentiques espions nazis, allemands et belges. (…)”

____________

Paul Aron & José Gotovitch, Dictionnaire de la Seconde Guerre mondial en Belgique, Ed. A. Versaille, 2008, pp. 420-421.

Zo zie je maar…

"Ik was nauwelijks 21 toen ik zomaar, uit 273 sollicitanten, onderdirecteur werd van het persbureau van Philips. Toen is die periode gekomen met Arnold Meyer. Dat waren Italiaanse fascisten. Maar dat betekende niet dat wij ons land aan de Duitsers wilden overleveren. Wij hadden een zeer sterke verbintenis met het Verdinaso van jullie Joris van Severen."

________________

De Nederlandse schrijver Willem van den Hout (vooral bekend van de jongensboekenserie Bob Evers) in een interview in Humo 25 oktober 1979 (pp. 126 - 138)

Aanrader: Olivier Boehme, Greep naar de markt – de sociaal-economische agenda van de Vlaamse Beweging en haar ideologische versplintering tijdens het interbellum, Lannoo, Leuven, 2008. We komen later op deze belangwekkende en omvangrijke studie terug.
 

Manifest voor de Lage Landen


Indien het nog nodig was hebben de bij momenten surrealistische politieke perikelen van het voorbije jaar ten overvloede aangetoond dat België niet alleen een land van interim-regeringen, maar ook louter een interim land met een hoge verdampingsfactor geworden is.

Ondanks de tricolore achterhoedegevechten wint de confedera-listische visie die een zo groot mogelijke autonomie voor de deel-staten nastreeft, steeds meer veld.

In deze optiek is het daarbij levensnoodzakelijk dat de interne confederatie binnen het België van weleer, een opstap moet betekenen naar een bredere confederatie van de hele Lage Landen.

In Europees perspectief

Voor deze Heel-Nederlandse integratie pleiten, in het kader van het groeiend Europa, zowel sterke culturele als economische argumenten.

De Europese integratie op economisch, monetair en steeds meer ook op sociaal vlak, heeft een almaar grotere impact op het dagelijks bestaan van de mensen, zodat ze onvermijdelijk ook tot een grotere coördinatie en integratie op politiek vlak moet leiden. Het emancipatieproces van de taalgemeenschappen in de Belgische staat naar steeds grotere autonomie staat daar niet haaks op. Het getuigt precies van het artificiële karakter van de Belgische constructie die tot stand kwam onder druk van de belangen van enerzijds zeer kleine lokale elites en anderzijds de toenmalige grootmachten.

Ook de Europese Unie is natuurlijk geen liefdadigheidsproject. Ondanks het feit dat op veel terreinen natiestaten hun bevoegdheden aan het Europese niveau overgedragen hebben, blijven ze grote invloed uitoefenen omdat ze het finale beslissingsniveau blijven van de EU.

Wij stellen ook vast dat grotere natiestaten hun invloed laten gelden, vaak ten koste van de belangen van kleinere natiestaten. In die context is het duidelijk dat gemeenschappen die veel met elkaar delen (taal, economische structuur, politieke opvattingen) uit louter rationele overwegingen beter gezamenlijk hun belangen verdedigen dan afzonderlijk, laat staan dat ze elkaar zouden beconcurreren. Zoals Jean Jaurès stelde: “Un peu d’internationalisme éloigne de la nation, beaucoup d’internationalisme y ramène.”

Het is duidelijk dat een verregaand afstemmen van Noord en Zuid op elkaar ons stevige economische troeven in de hand moet spelen tegenover de wild om zich heen grijpende globalisering.

Jarenlang aanslepende problemen zoals de IJzeren Rijn, waarbij Nederland gaat aankloppen bij Duitsland en Frankrijk, maar een as met ons Zuiden maar niet tot stand komt, dienen in het kader van deze eenheidsvisie aangepakt.

Het enorme havenpotentieel van beide deelgebieden kan in positieve zin samengroeien tot een nieuwe Gouden Delta, een stromende levensader te midden van Europa.

Taal en identiteit

Tachtig procent van de menselijke communicatie gebeurt via de taal. De structuur van de taal bepaalt van jongs af aan ook de structuur van het denken. Bovendien geven de mogelijkheden aan concepten binnen zijn moedertaal ook de contouren van het wereldbeeld aan dat ieder mens zal ontwikkelen.

Later wordt de invloed van de taal weliswaar verminderd in de mate dat een kind verder gesocialiseerd wordt en andere elementen zoals leefomgeving, religie, ideologie, politiek, enz. aan belang winnen. Niettemin is het duidelijk dat de taal een fundamentele rol speelt in het ontwikkelen en het bepalen van de identiteit van ieder individu. Doordat de taal één van de belangrijkste dragers is van ons denken, en mensen sociale wezens zijn, hebben groepen die dezelfde taal spreken een speciale relatie met elkaar. De taal vormt aldus een krachtige band die bijzondere mogelijkheden biedt tot samen-werking, zeker als religieuze, politieke en andere scheidingslijnen zwakker worden. Om het met de woorden van de Franse filosoof Albert Camus te zeggen: “Ma patrie, c’est ma langue.”

Eenheid in verscheidenheid

Aansluitend hierbij zal een fundamentele basiswaarde van de Nederlanden die ons voor ogen staan, het respect voor hun interne diversiteit zijn.

Daarin zullen de Friezen en de Luxemburgers zich in eigen taal en cultuur thuis voelen, er zal aan de rechten van de Franstaligen uiteraard niet geraakt worden.

Wallonië kan volwaardig plaatsnemen in dit Lagelands verbond, waarbij – naast de erkenning van haar toebehoren tot de francofonie – tevens ruimte geschapen wordt voor een revitalisering van de thans in België nagenoeg volledig verdrongen en ondergesneeuwde Waalse en Picardische talen.

Aan de zorg voor het Nederlands zal een primordiale rol worden toebedeeld. Zo mag openheid voor het andere ons niet blind maken voor een nefaste verengelsing van ons onderwijs.

En intern moeten wij blijven ijveren voor een echte standaardtaal die Noord en Zuid verbindt, zodat wij als gemeenschap niet door  de  eigen taal dreigen verdeeld te worden. De ondertiteling van Nederlandse en Vlaamse tv-programma’s in een eigen idioom is daar slechts één beschamend voorbeeld van.

Een instituut als de Nederlandse Taalunie dient in dit verband tot meer slagvaardigheid geactiveerd te worden, opdat het uit zou groeien tot een krachtig instrument ten dienste van de 22 miljoen Nederlandstaligen.

Het eenheidsproces van de Lage Landen is niet gediend met loze kreten in het luchtledige. Wie nu bijvoorbeeld om referenda daaromtrent vraagt, spant de kar voor het paard.

Tegenstellingen vertrekken vanuit onzekerheid (het niet kennen van elkaar), maar in de  mentaliteitsverschillen tussen  Noord  en  Zuid ligt juist de kracht voor een succesvolle integratie.

Als we de wederzijdse hebbelijkheden wat beter kunnen relativeren en de positieve eigenschappen uitvergroten, kunnen we tot meerwaarden komen op velerlei gebied.

Wij pleiten voor een realistische en dus stapsgewijze integratie via toekomstgerichte projecten. Zo kan het belang van grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden zoals die met Zeeuws- en Frans-Vlaanderen en tussen beide Limburgen of Antwerpen en Noord-Brabant niet genoeg benadrukt worden.

Deze pragmatische opbouw moet kaderen in een totaalvisie op de uiteindelijke eenheid. Wij beseffen dat het een ambitieuze visie is. Maar onder andere de Europese eenwording zal ons – willens nillens – tot steeds intenser samengaan dwingen.

Dat we van elkaar weggroeien is dus niet wenselijk. Politiek is het noodzakelijk om met elkaar op te trekken.

Wij roepen dan ook op tot een samenwerking van allen die, in Noord en Zuid, over partijgrenzen en maatschappelijke positioneringen heen, de Nederlanden als bezielende uitdaging willen helpen realiseren.

Het idee voor dit manifest werd gelanceerd op een bijeenkomst van oud-leden van de Heel-Nederlandse jeugdbeweging, te Edegem op 15 maart 2008. Het manifest kreeg zijn definitieve verwoording binnen het redactiecomité bestaande uit Johan Bosman (Melle), Pol van Caeneghem (Gent), Maurits Cailliau (Ieper), Bob Hulstaert (Merksem), Rik Nauwelaerts (Mortsel) en Hendrik Starckx (Belsele).

Dit manifest werd ondertussen onderschreven door:

Wilfried Aers (De Pinte), Walter Bressinck (Deurle), Frie Buyck (Merksem), Leo Camerlynck (Ukkel), Hendrik Carette (Schaarbeek), Walter Cleppe (Heule), Paul Conruyt (Erembodegem), Renaat de Beule (Burcht), Johan Debrabander (Sijsele), Joris Declercq (St.-Kruis), Luk Dieudonné (Antwerpen), Vik Eggermont (Ekeren), Margaretha Foubert (Burcht), Willy Gevaert (Zwevezele), Marten Heida (Veenendaal NL), Renaat Ivens (Lier), Els Janssens (Brasschaat), Rudi Koot (Numansdorp NL), Walter Kunnen (Wilrijk), Pol Lemaire (Werchter), Jan Lenaerts (Tienen), Georges Lybaert (Lier), Hugo Morael (Kapellen), Wouter Moreau (Mortsel), Luc Pauwels (Zoersel), Rudy Pauwels (Deurle-Leie), Roger Pylyser (Merksem), Hans Peeters (Doornspijk NL), Roeland Raes (Lovendegem), Luc Rochtus (Antwerpen), Dolf Sedeyn (Aalst), Luc Seynaeve (Izegem), Pol Seynaeve (Izegem), Stan Sluydts (Brasschaat), Raf Sonck (Denderleeuw), Steven Utsi (Ekeren), Maurits Vancoppenolle (Gent), Erich van der Elst (Erem-bodegem), Mich van Opstel (De Haan), Peter van Windekens (Pellenberg), Arnold Vandelanotte (Destelbergen), Johan Vandendael (Gent), Maurits Vanderbruggen (Sinaai-Waas), Lode van Dessel (Nijlen), Dirk Vanger-meersch (Ronse), Herman van Hove (Hoboken), Johan Velghe (Kortrijk), Erik Verstraete (Berchem), Inge Verstuyft (Dentergem), Hugo Waterschoot (Sint-Niklaas), Herman Wauters (Mortsel).