> nieuwsbrief > 2008 - nr. 4
Inhoud
Het
Manifest
voor de Lage Landen, een initiatief uitgaande
van de
voormalige Heel-Nederlandse jeugdbeweging. Aan de basis van dit
initiatief ligt
de bekommernis omtrent het tandend besef omtrent het “onontbeerlijk
eenheidsbesef der Nederlanden" (Hendrik
Fayat).
Bedoeling is om in het najaar met dit manifest naar “de buitenwereld”
te
treden, met een zo groot mogelijk aantal ondertekenaars. Ook uw
handtekening
kan daartoe bijdragen. Dit initiatief wordt mede ondersteund
door een
affichecampagne, waarvan afbeelding hierbij. Deze affiche – uitgevoerd
in de
oranje-blanje-bleu-kleuren – op A3 formaat, wordt te koop aangeboden
per 10
stuks, voor de prijs van 10 € . bestelling via overboeking op rekening
000-1586636-07 (IBAN BE74 0001 5866 3607 – BIC BPOTBEB1) t.n.v.
Stuurgroep
Oud-ADJV, 8900 B. Ieper.
U leest het Manifest onderaan deze Nieuwsbrief. Ondertekening ervan kan via adhesiebetuiging aan het opgegeven adres of via e-post aan: maurits.cailliau@skynet.be
Late wraak?
De zinloze afslachting van Abbeville van 20 mei 1940 op Joris van Severen en anderen wordt in Brugge jaarlijks herdacht in het Boergondisch Cruyce in de Wollestraat, waarbij het stadsbestuur een ruiker met stadslint schenkt. Liefhebbers van kleinoden hebben niet alleen dit lint gestolen maar ook de blijvende kunstbloemenruikers. ‘Verdraag’-zaamheid heten ze dat tegenwoordig. Uit: ’t Pallieterke, 20 augustus 2008.
Piet Tommissen, Ukkel
Men kan er zich enkel
over
verheugen dat Ter Waarheid sinds enige tijd bestudeerd wordt.
De spits
werd afgebeten door - in alfabetische volgorde -
Op grond van de lectuur der mij ter beschikking staande nummers ben ik geneigd het tijdschrift te beschouwen als de, qua informatie, beste van de na W.O.I in Vlaanderen verschenen periodieken. Ofschoon ik me onbevoegd acht om er een eigen publicatie aan te wijden, zal wel niemand het me ten kwade duiden dat ik attendeer op twee recensies waar ik bij toeval op gestoten ben en die - dat hoop ik althans - aan het Argusoog van de voornoemde en eventueel andere vorsers kunnen ontsnapt zijn. Het betreft recensies geschreven vanuit de avant-gardistische nervorsiteit die na W.O.I ook een aantal Vlaamse jongeren te pakken had. Beide tijdschriften verschenen in Antwerpen, doch het ene in het Nederlands en het andere in het Frans. Er bestaan een reprint van1 , zodat het volstaat ze kort voor te stellen: Het Overzicht werd gesticht door Geert Pijnenburg (1896-1980) en Fernant Louis Berckelaers (1901-1999)2 en verscheen van 15 juni1921 tot en met januari 1924 (20 nummers plus een afzonderlijke bijlage bij het laatste nummer). ça ira werd boven de doopvont gehouden door Maurice van Essche (1890-1964) en Paul Neuhuys (1897-1984)3 en verscheen tussen april 1920 en januari 1923 (insgelijks 20 nummers).
ça Ira? Een
Franstalig
tijdschrift in Vlaanderen? Men
bega a.u.b. niet de vergissing die de beroemde psycholoog Franz
Müller-Lyer (1857-1916) nynoscopie gedoopt
heeft, dit is het verleden en de toekomst door de bril van het heden te
beoordelen resp. te voorspellen. Doet men het toch, dan trekt men
fataal
verkeerde conclusies. Men leze er slechts de in het eerste nummer van ça Ira verschenen “Chronique de
Flandre” van de anonymus S op na. De hier bedoelde achtergrond na W.O.I
werd
door de Leuvense hoogleraar Marcel Janssens (°1932) gerelateerd aan
de
langdurige intellectuele onvolwassenheid in Vlaanderen in het algemeen,
een
situatie waarvoor hij zich aan een interessante verklaring waagde.4
Tijdens een colloquium dat op 11 juli 2003 te Antwerpen gehouden werd
en dat
het predicaat ‘anti-nynoscopisch’ verdient, ging men dieper op dat
alles in en
bleef men zelfs even stilstaan bij de hoger geviseerde analyse van
Spinoy.5
Maar ik dwaal af en druk de twee recensies af:
Het
Overzicht, nr. 7-8, okt. 1921, p. 68 (over de
nummers 7-8-9 van Ter Waarheid)
Blijft z’n ethiese rol
vervullen en stevig doorstappen op de doelbewuste baan der eerste
nummers.
Begint nochtans in laatste afleveringen al te overvloedig eclectism[e]
en
geknipsel te geven, hetgeen, al draagt het bij tot het overschouwend
karakter
dat me [moet zijn: we] van dergelijk Tijdschrift eisen, ’n zekere
verzwakking
daarstelt en overigens niet de bevrediging geeft van oorspronkelik
nederlands
kultuur-werk. Er is geen enkel mens die het aangenaam vindt identiek
hetzelfde
te vinden in twee verschillende periodieken, laat staan dan
gehééle
onvertaalde
artikels, zelfs zonder enig kommentaar noch kanttekening. - Veel wordt
er
nochtans vergolden door het krities gedeelte, als b.v. de zeer
belangrijke
aantekeningen bij Paul Colin’s boek “
FB
[= Fernand Berckelaers]
ça ira, nr. 18,
mei 1922, p. 168
Zeer zeker het beste critisch tijdschrift dat in Vlaanderen verschijnt. Elk nummer is een vrij volledig overzicht van het intellectueel gebeuren zowel in binnen- als in buitenland. De internationale kronijken zijn opgesteld met grote kennis van zaken en met een scherpe zin van de moderne ideeën in de verschillende domeinen waarin ze zich manifesteren.
Hoogstens valt te betreuren dat “Ter Waarheid” t.o.v. de Franse letteren van een zeker exclusivisme blijk geeft. Door zich op hetzelfde standpunt als “L’Art libre” te plaatsen, schijnt ons het tijdschrift een té overdreven belang te hechten aan de dichters van de Abbaye. Dat is des te betreurenswaardiger omdat de jonge Vlaamse poëzie al te graag een ietwat verouderd humanisme cultiveert,waardoor ze aan de Duitse en de noord-europese literaturen schatplichtig is. Ofschoon het logisch en verantwoord is dat de Vlaamse literaturen deze laatste invloeden ondergaan, ware het nochtans wenselijk dat ze zich, wat de Franse dichters betreft, meer zouden interesseren voor hen die geheel en al van hun ras verschillen. De Vlaamse poëzie heeft onbetwijfelbaar meer te leren van Candrars en Cocteau dan van Duhamel of Vildrac.
*
Ik heb de bespreking van Berckelaers tel quel afgedrukt, evenwel tussen haakjes enkele evidente vergissingen rechtgezet. Het valt op dat Van Severens bemerkingen bij het boek van Paul Colin (1890-1943) duidelijk positief worden beoordeeld.5 Dat Ter Waarheid artikels onvertaald uit buitenlandse tijdschriften overnam, viel daarentegen niet in goede aarde, en mijns inziens terecht. Vermits we met een avant-gardistisch tijdschrift te maken hebben, is het logisch dat de recensent de poëzie van Hendrik Cayman (1894-1946) – later een Dinaso-lid pur sang en nog later ‘collabo’ – tot de ‘oude’ en een gedicht van Achiel Mussche (1896-1974) tot de ‘nieuwe gewaden’ rekende.
Ook in de door mij uit het Frans vertaalde recensie van ça Ira overheerst de lof over Ter Waarheid. Weerom wringt enkel het literair schoentje, zij het om een ietwat andere reden dan deze die in het geval van Het Overzicht speelde. Enerzijds wordt betreurd dat bij de preferenties van L’Art libre aangeknoopt wordt, het tijdschrift van Colin6, en ipso facto bij het literaire phalanstère die als de Abbaye de Créteil bekend staat en waartoe de dichter Charles Vildrac (1881-1971) en de romancier Georges Duhamel (1884-1966) behoord hebben, doch ook - en het is curieus dat die naam niet valt - Albert Gleizes (1881-1953).7 Anderzijds worden andere Franse dichters aanbevolen: Blaise Cendrars (ps. van Frédéric Louis Sauser (1887-1961) en de eeuwige pacifist Jean Cocteau (1889-1963). Cendrars ten onrechte, want primo was hij Zwitser en secundo werd in de eerste jaargang van Ter Waarheid een lange passus uit een in het tijdschrift Ecrits nouveaux (februari 1921) verschenen voorafdruk uit diens boek Moravagine (1926) overgenomen, gevolgd door deze veelzeggende appreciatie: “Blaise Cendrars is een der meest begaafde, en sterkste persoonlijkheden der uiterste letterkundige Avant-Garde in Frankrijk.”8
Wat te denken over het feit dat Ça Ira uitsluitend in het Frans geschreven teksten publiceerde? Ik waarschuw andermaal tegen de nynoscopische bekoring.9
**
Werd in Ter
Waarheid aandacht
besteed aan Het Overzicht en aan Ça Ira? Ten
aanzien
van Het
Overzicht moet ik toegeven het niet te weten, want, zoals ik hoger
zei,
bezit ik niet de volledige collectie van Van Severens tijdschrift (de
volledige
tweede jaargang ontbreekt). Omgekeerd kan ik bevestigen dat de eerste
jaargang
van Ça ira vrij uitvoerig onder de loep werd genomen en
wel -
onder zijn
initialen G.V.S. - door Van Severen himself. Ofschoon de heer
Henri-Floris Jespers (°1944) die recensie bij gelegenheid al
geresumeerd heeft10,
lijkt het me verantwoord ze integraal mee te delen: zonder correcties
noch
voetnoten aan te brengen, doch met dien verstande dat ik het enige
Franse
citaat vrij vertaal:
Ter
Waarheid (Gent), 1e
jg. Nr.
4, april 1921, pp.23l-232
[231] Ça Ira. Revue mensuelle d’art et de critique. 61, Hofstraat, Eeckeren, nr. 1, April 1920, tot nr. 9, Dec. 1920. Het maandschrift van een groep jonge en moderne schrijvers en kunstenaars uit Antwerpen, o.a. Maurice Van Essche (strijdproza), Willy Koninckx (verzen met een breedmenschelijk gevoel van medelijden en liefde bezield, maar zonder diepte, noch innerlijkheid; dikwijls ijdele rhetoriek), George Marlier (kunstkritiek. Bepalingen van het expressionisme in de schilderkunst), Nico Buntt (revolutionnaire strijdartikelen), Paul Neuhuys (novellen, humoristische verzen), Clement Pansaers (onbegrijpelijke en niets beteekenende verzen, zich-zelf vernietigende originaliteit), Leon Chenoy (verzen), Charles Plisnier (verzen, een epigoon van Verhaeren), Jacques Lithaire (over: “Revolutionnaire Cultuur” van van den Bergh van Eysinga), Paul Manthy, enz. Teekeningen van Floris Jespers, Paul Joostens, Jos. Cantré, houtsnede van Fr. Masereel.
In den eersten jaargang komen ook bijdragen voor, van: Paul Colin, Han Rijner, P.J. Jouve, René Arcos, Henriette Roland Holst.
Het tijdschrift heeft geen gemeenzaam programma “les articles n’engagent que la responsabilité de leur auteur” lezen we [232] ieder maal op de eerste bladzijde, maar al de schrijvers verdedigen en huldigen dezelfde gedachte: het moderne in de plastische kunsten - Internationalisme - Absoluut antimilitarisme - De noodzakelijkheid der sociale revolutie - De autonomie voor Vlaanderen.
Hierover schrijft S. in nr. 1: “… eén enkele zaak interesseert ons, namelijk dat de Vlaamse kwestie een kwestie van gerechtelijkheid is. Om die reden zijn we flaminganten met al onze energie en allen die dat niet zijn, zijn tegen ons. Inderdaad is een geestesgesteldheid [= un esprit] die zou sympathiseren met de nieuwe ideeën en die zou doorgaan met zich te associëren met lieden die zich uit domheid, uit boosaardigheid of uit eigen belang tegen hen die strijden voor een rechtvaardige zaak, onaanvaardbaar. … Wij stellen voornamelijk in het licht dat allen die in ons land een nieuwe cultuur zoeken die beantwoordt aan hun moderne verwachtingen, zich thans tot de Vlaamse geestesgesteldheid moeten wenden. Het is in Vlaanderen dat onlangs poëtisch werk werd voortgebracht dat de Vlaamse literatuur plots op de hoogte van de nieuwste prestaties in Frankrijk en Duitsland tilt. Het is in Vlaanderen dat we de schilders en beeldhouwers een belangrijke plaats in de internationale beweging van het expressionisme zien innemen. Nooit was de Vlaamse cultuur ons zo duurbaar...”
ça Ira is een sympathiek tijdschrift. Zijn zeer jonge geweldige zelfzekerheid en twijfelloos idealisme, is een blijde verschijning. Er zit geloof in en liefde in overmoed ook … zeker … maar als een frissche wind is het.
Maar het is jammer dat de jonge Vlamingen en Flaminganten, een tijdschrift uitgeven, in [de] Fransche taal!
G.v.S. [Joris van Severen]
***
Ik zou kunnen besluiten met een bedenking over de kwaliteit van het Nederlands dat in het begin van de twintiger jaren der vorige eeuw gangbaar was. Op die manier zou ik er me evenwel te goedkoop van afmaken. Daarom geef ik de voorkeur aan een andere formule. Te dien einde richt ik even de kijker op de titel van Van Severens tijdschrift: Ter Waarheid met het Gedachteleven in Vlaanderen en in de Wereld (vanaf de 3e jaargang gewoon Ter Waarheid), gevolgd door de ondertitel: Maandschrift over godsdienstleven, kunst, staatkunde in Vlaanderen en in de wereld (vanaf de 3e jaargang): Maandschrift van kritiek en van initiatie in het geestesleven der menschen). ‘Staatkunde’ kwam bij de start op de derde plaats en viel later gewoon weg: vandaar mijn besluit dat het geestesleven steeds de voorrang heeft gehad en het in ieder geval jammer ware de politieke (al dan niet eigen) artikels los van het ‘spirituele’ luik te bestuderen.
Noten
1 Het Overzicht, [ingeleid door Seuphor], Parijs: Place en Antwerpen: Mercator-fonds, 1976. Cf. het artikel van H. Waterschoot, “Kunst en politiek te Antwerpen in de twintiger jaren”, in Kultuurleven (Leuven), 44ejg. nr. 5, juni 1977, pp. 444-449. - Ça Ira, Brussel: Eds Jacques Antoine, 1973. De literatuur over dit tijdschrift is vrij omvangrijk; cf. o.m. Henri Chopin (1922-1908), “Ça lra!”, in Collection OU (Ingatestone, Essex, Engeland), nr. 7, sept. 1977, pp. 29-45 (Engelse vertaling: pp. 66-78).
2 Berckelaers bleef de kunst zijn leven lang trouw en verwierf na W.O.II onder het pseudoniem Michel Seuphor internationale bekendheid met zijn standaardwerk over de abstracte kunst . - Pijnenburg is August Borms (1858-1946) nooit ontrouw geworden en heeft voorts onder de schuilnaam Geert Grub dichtbundels, romans en essays geschreven en een opus van Seuphor vertaald.
3 De uit
Nederland
afkomstige Neuhuys zette tot in
5 Geert
Buelens
(°1971), Matthijs de Ridder (°1979) en Jan Stuyck (°1971)
(eds.), De
Trust
der vaderlandsliefde. Over
Literatuur en Vlaamse Beweging 1890-1940, Antwerpen: AMVC-Letterenhuis, 2003, 208 p.
6 P. Colin,
7 Naar het einde van 1906 toe bracht Vildrac in Créteil een aantal gelijkgezinden samen die er een drukkerij uitbaatten. Deze phalanstère of coöperatief werd reeds in januari 1908 opgedoekt, na een vijftiental titels op de markt te hebben gebracht. Het initiatief dankt zijn reputatie aan de poging van de deelnemers om hun bedoeling een moderne kunst te scheppen, die in staat moest zijn een nieuwe beschaving en een nieuwe mens voort te brengen. Men bestreed het symbolisme en zwoer bij Emile Verhaeren (1855-1916) en Maurice Maeterlinck (1862-1949), Friedrich Nietzsche (1844-1900) en Richard Wagner (1813-1883). Terloops gezegd, sinds kort is men zich bewust geworden van de grote invloed van het duo Verhaeren-Maeterlinck op de genesis van 20e-eeuwse kunst-ismen. - Via hun boek Du ‘Cubisme’ (Paris: Figuière, 1912, 76 pp.) werden de schilders Gleizes en Jean Metzinger (1883-1956) de theoretici van het cubisme.
8 Bl. Cendrars, in Ter Waarheid (Gent), le jg. Nr. 3, maart 1921, p. 179.
9 Cf. Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, Antwerpen, 20e jg., nr. 75, zomer 2002, pp. 1-73 (themanummer: “Het verdronken land, Franstalige Vlaamse schrijvers”). Ook het essay van Marc Reynebeau (°1956), “De laatste Belgische litaratuur”, in De Standaard (der Letteren), Brussel, 6 april 2007, p. L.13.
10 H.-Fl.
Jespers,
“Paul Neuhuys of De glimlach van Dada”, pp. 3 1-
Over Joris van Severen – een getuigenis
Ik heb me al meermaals
afgevraagd: Wat zou mijn oud-dorpsgenoot Joris Van Severen (°
Wakken 19
juli
1894 - † Abbeville 20 mei 1940 )
hebben gedacht over het
actuele debat over de politiek in België, hij die op 29 november
We willen eerst kort zijn
leven
schetsen om de groei van die gedachten te zien. Hij was de oudste zoon
van
Edmond van Severen en Irma van de Male, de Franssprekende dochter van
Edmond en
Marie Sophie Belpaire. Zijn vader Edmond, was notaris en burgemeester
van
Wakken (van 1908 tot 1911), waar hij de strijd voerde tegen de
Franstalige
kasteelheer Baron Kervyn de Lettenhove, daarin gesteund door Hugo
Verriest die
toen pastoor was in Wakken (van 1888 tot 1895) en die een huisvriend
was van
notaris Van Severen en die de jonge Van Severen inleidde in de Vlaamse
Beweging
o.m. met gesprekken over de gedichten van Rodenbach, die hij later als
voorbeeld zou zien voor hem als jonge Vlaamse kunstenaar en strijder.
Dat
blijkt o.m. uit het gedicht ‘Ideaal’, dat hij schreef op
zeventienjarige
leeftijd.
De baron en zijn
conservatieve
aanhangers slaagden erin de pastoor naar Ingooigem te doen
overplaatsen. Hij
werd er ingehuldigd in het bijzijn van honderden Wakkenaars en met een
huldetoespraak van notaris Edmond van Severen.
Joris werd, na enkele jaren
Wakkense gemeenteschool, in 1903 intern in het Franstalige,
verfransende
St.-Barbaracollege van de Jezuïeten in Gent. In 1912 liet hij zich
inschrijven
als student in de Rechten aan de Gentse eveneens Franstalige
Rijksuniversiteit.
Daar is zijn flamingantisme ten volle ontwaakt als voorzitter van de
‘Rodenbachvrienden’ en als medestichter van het Groot-Nederlands
Studentencongres in Gent in
In 1916 wordt hij bevorderd
tot
adjudant en in 1917 tot onderluitenant maar hij ziet wat de Vlamingen
aan het
front wordt aangedaan en hij ondertekent en verspreidt een ‘Brief aan
de
Koning’, waarin het onrecht wordt aangeklaagd. Hij wordt gedegradeerd.
Tenslotte wordt hij toch weer adjudant-pelotonoverste en maakt aldus de
triomfantelijke intocht mee van het IJzerleger in Gent. Toch heeft zijn
frontervaring hem gekwetst en hij zou zich levenslang voor zijn volk
blijven
inzetten. Inmiddels verslond hij boeken van Léon Bloy, Shaw,
Chesterton
e.a.
In 1921 richt hij het
maandblad Ter Waarheid op, ‘een maandschrift over
Godsdienstleven, Kunst, Staatkunde in Vlaanderen en de Wereld’. Hij
schreef
erin dat hij als eerste objectief zag: Vlaanderen zelfstandig in de
Belgische
Staat, als tweede objectief: de Staat Vlaanderen, los uit de Belgische
Staat.
En als logisch einddoel: een zelfstandig Vlaanderen in de
Groot-Nederlandse
Staat als federatie Noord- en Zuid-Nederland. Daarbij nog: instelling
van orde
gebaseerd op de corporatieve doctrine van ‘Quadragesimo Anno’.
Nationalisme en
solidarisme, uitgedrukt in de spreuk ‘Dietschland en Orde’. Op de
eerste
bladzijde van een mooi geïllustreerd nummer verscheen zijn ‘Manifest
aan alle denkende mensen in Vlaanderen’ De slotwoorden
ervan zijn: ‘Integrale Waarheid, Integrale Rechtvaardigheid, LIEFDE’.
Het werd
een tijdschrift van Europees niveau. Hij combineerde de uitgave ervan
met zijn
verdere studies in de Rechten.
Meer en meer treedt hij in
de
politiek en in november 1921 is hij kandidaat van de Frontpartij in het
arrondissement Roeselare-Tielt. Hij wordt verkozen en staakt zijn
Rechtsstudies. In 1925 wordt hij opnieuw verkozen voor het Parlement en
sticht
hij het KVNV (Katholiek Vlaams Nationaal Verbond), maar zijn
ideeën
over
nationalisme, solidarisme en antiparlementarisme brengen hem vaak in
botsing
met vroegere strijdgenoten. In 1928 houdt hij in het parlement zijn
‘brandrede’
in een pleidooi voor Groot-Nederland. In 1929 wordt hij niet herkozen.
Op 17
oktober van datzelfde jaar sterft zijn geliefde moeder.
Op 6 oktober 1931 kondigt
hij op
de gouwraad van het KVNV te Brugge de oprichting aan van het Verdinaso
(zie
boven) Met offervaardige mede-werkers richt hij afdelingen op in
Vlaanderen en
Nederland. Het Verdinaso beschikt over twee weekbladen De
West-Vlaming onder zijn leiding en De Vlag o.l.v.
Wies Moens. Op 10 juli 1932 belegt hij zijn eerste
Landdag in Roeselare en brengt hij een nieuwe stijl in de Vlaamse
ontvoogdingsstrijd. In 1934 verkondigt hij zijn 'nieuwe marsrichting'
maar
verliest daarbij Wies Moens als medewerker. Hij verkondigt nu dat hij
de
Belgische Staat niet wil omverwerpen maar dat hij met de Dinaso's de
Staat in
handen wil nemen, zoals die dat ook in Nederland zouden doen. Samen
zouden zij aldus
het Dietse Rijk vestigen. Maar zijn “Nieuwe Marschrichting” blijft
zonder
gevolgen. Daarna werd zijn methode meer die van de geleidelijkheid en
in 1938
stelt hij een economische unie voor tussen België, Nederland en
Luxemburg en
een militair verbond met het oog op het dreigend oorlogsgevaar. Zijn
droom: een
economische unie van België, Nederland en Luxemburg, werd na de
oorlog
gerealiseerd in de Benelux.
In 1938 gaat hij in Brugge
wonen.
In 1939 wordt de mobilisatie in België afgekondigd. Van Severen is
een
groot
voorstander van de neutraliteits-politiek van Koning Leopold III en
herhaaldelijk bevestigt hij loyaal zijn gehechtheid aan Koning en Land.
Op 10
mei 1940 verneemt hij met ontsteltenis de inval van de Duitse legers in
België
en Nederland maar onverwachts wordt hij aangehouden in zijn woning, het
“Cruyce
van Bourgonje”, te Brugge. Samen met zijn vriend Jan Ryckoort uit
Sint-Andries
wordt hij opgesloten. Op 15 mei worden zij samen met andere verdachten
op
transport naar Frankrijk gezet. In Bethune worden ze overgeleverd aan
de
Fransen. Ze verblijven er vier dagen in afschuwelijke omstandigheden in
de
gevangenis en worden op 19 mei overgebracht naar Abbeville waar zij in
een
kioskkelder worden opgesloten met 79 gevangenen van verschillende
nationaliteiten.
Op 20 mei wordt Abbeville gebombardeerd. Na de luchtaanval openen
Franse
militairen de kelderdeur en roepen telkens vier personen naar buiten,
die ter
plaatse worden neergekogeld. Joris van Severen zou proberen dit
misdadig
bloedvergieten te doen stoppen en treedt, om met de bevelhebber te
onderhandelen, naar buiten, samen met Jan Ryckoort. Maar beiden worden
al bij
de eerste stappen neergeveld, Van Severen met geweerschoten en Jan
Ryckoort,
neergeslagen met geweerkolven.
Samen rusten zij nu in een
grafkelder
op het kerkhof van Abbeville, waarboven een comité van getrouwen
een
monument
heeft opgetrokken, dat op 20 mei 1951 werd ingezegend. Telkenjare is er
rond 20
mei een bedevaart naar het grafmonument waar beiden worden herdacht en
de velen
van het bloedbad van Abbeville. Bij de herdenking van 2006 sprak
oud-voorzitter
KFV,
Het is bijna symbolisch dat
Joris
van Severen in Abbeville aan de Somme, de uiterste grens van de
Nederlanden
zijn leven gaf. Die Franse Nederlanden had hij doorkruist als
frontsoldaat en
hij kende de toen nog sterk Vlaams-sprekende Westhoek. Maar de vraag is
dan:
Hoe stond hij tegenover die Nederlanden in Frankrijk in zijn werk en
streven?
Het prachtige Gedenkboek Joris van
Severen 1894 – 1994' onder eindredactie van
Verder lezen we dat voor
JvS, na
zijn nieuwe marsrichting, het Dietse Rijk het herstel inhoudt van de
aloude
Bourgondische Nederlanden maar dat van Frans-Vlaanderen daarbij
voorlopig geen
sprake is (blz.. 21).
In het artikel van
Hij zal wel niet vermoed
hebben
dat een bijna-dorpsgenoot van hem, André Demedts, en een
dorpsgenoot,
ikzelf,
na de oorlog, met het Komitee voor Frans-Vlaanderen, in dat stuk
Oud-Nederland
geen politieke maar een Vlaamse en culturele actie zouden ontplooien,
die tot
een heropleving van een culturele Vlaamse Beweging aldaar en vooral tot
het
onderwijs van het Nederlands zouden leiden. Een late vrucht van zijn
werk want
André Demedts was ooit geabonneerd op zijn Ter
Waarheid, dat hij bleef koesteren en dat hem bleef inspireren. Hij
noemde
Van Severen een groot man.
Zelf heb ik Joris van
Severen
niet gekend, mijn ouders kenden hem wel en zijn hele familie. Ik heb
zelf ook
nog zijn vader notaris Edmond gekend (° 1860 - † 1947). Voorts
kende ik als jongen de Dinaso Militanten Orde waarvan enkele Wakkenaren
lid
waren, die opstapten in de Markegemstraat en er het weekblad Hier Dinaso! colporteerden.
Maurits van Severen, de
broer van
Joris, die onze notaris was, heb ik heel goed gekend. (Hij bezorgde mij
zelfs
enkele schoolboeken van Joris). Hij was in Wakken voorzitter van het
Davidsfonds, terwijl Gaston Haerynck, de vader van Gwij Mandelinck, er
secretaris van was. Ook kende ik de zus van Joris, die gehuwd was met
dichter
Marnix van Gavere (Fernand Pauwels) en in Deinze woonde, waar ik aan
huis ging
om de dichter in te schrijven in het Waregemse Kunstverbond. Hun zoon
Rudy is
momenteel één van de vele publicisten die het werk van
Joris van
Severen in
stand blijven houden.
Ik ken geen politici of
voormannen van de Vlaamse Beweging van voor en tijdens de oorlog
waarover
zoveel boeken en artikelen werden en nog altijd worden gepubliceerd. We
vermelden o.m. de boeken van F. van Berckel, Arthur de Bruyne, Luc
Delafortrie,
Rachelle Baes (ooit hartsvriendin van JvS, zij was een Waalse
kunstenares (°
Brussel 1912 - † Brugge 25 mei 1983).
Voorts de afleveringen Jaarboeken Joris van Severen en
de
Zannekin-Jaarboeken aan Van Severen gewijd (
____________
Noten
1 Die uitspraak
wordt vermeld in Joris van Severen Droom
en Daad van Arthur De Bruyne, blz.101, maar zou weerlegd zijn. Wel
zou hij
de Vlaamse soldatenvloek 'Belgiek ontplof' het jaar voordien hebben
uitgesproken maar die Vlaamse toespraak verkreeg geen aandacht in de
media
(Volgens
2 Bij zijn
artikel over ‘De Familie Belpaire’ in Hugo
Verriest en Joris Van Severen (Uitgave ‘Wakken Herdenkt’, 1984)
plaatst
Antoon van Severen het gedicht dat JvS schreef naar
Maria Elisabeth Belpaire, ter gelegenheid van
haar feestdag op 18 november 1911 (blz. 112). Joris schrijft onderaan
“Aan onze
lieve tante Elisa. Hare vier Wakkensche neven”. Maria Elisabeth was een
nicht
van Elisa, in feite was Joris dus geen neef maar een achterneef.
Elisabeth zelf
sprak ook altijd van haar ' kozijn '. In feite was hij ' een
achterkozijn.
Bron: internet-blog
van
In
deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente
publicaties
waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren
de
meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te
streven.
We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die
voor deze
rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages
toe te
sturen.
Over
de tijdsgeest van
het interbellum
“(…) Dat
alles maakte mensen ook onzeker en pessimistisch. De Eerste
Wereldoorlog
versterkte dat gevoel dat de wereld bezig was, ten onder te gaan.
‘Vanuit de
bezorgdheid over sociale ontwikkelingen ontstond bij sommigen een
romantisch
beeld van de Middeleeuwen. Dat zou een periode geweest zijn vol
harmonie,
waarin er duidelijke gezagsverhoudingen waren, zoals binnen het
gildenstelsel.
Men zag dat toen als een tijd waarin de katholieke kerk het voor het
zeggen
had.’ vertelt Paul Luykx. ‘Dat verlangen naar die harmonieuze,
katholieke
middeleeuwen werd bijna een obsessie.’
Vanuit
dat verlangen, gevoed door de bezorgdheid over maatschappelijke
ontwikkelingen,
werd Jan Toorop katholiek, Frederik van Eeden en met hen vele anderen.
Vreemd
eigenlijk dat deze culturele elite zo weinig oog had voor de
verworvenheden van
de moderne tijd, zoals democratie en mogelijkheid tot persoonlijke
ontwikkeling, vrouwenemancipatie. ‘Het was echt selectief verzet uit
ongerustheid’, beaamt Luykx.
Dat
verzet tegen moderne ontwikkelingen dreef katholieke bekeerlingen ook
wel eens
richting fascisme. Gezag zou de wereld voor de ondergang behoeden. Zo
schreef
de welgestelde actrice en romancière Lilian Vijgh, ook bekend
onder
haar
schrijversnaam Ellen Russe, midden jaren dertig lovend over Mussolini.
Zo
richtte Ernst Voorhoeve in 1934 de Nederlandse tak van de
katholiek-fascistische partij Verdinaso
op, die in 1940 opging in de NSB. Edward Brongersma, het latere
PvdA-lid van de
Eerste Kamer, promoveerde in 1940 op een bewonderende dissertatie over
de
Portugese dictator Salazar.
De keuze
voor het katholicisme kostte de bekeerlingen soms een baan, of het
contact met
hun familie. De politicus Marchant, vooraanstaand vertegenwoordiger van
de
Vrijzinnig Democratische Bond, moest de partij verlaten. Zelfs voor de
vrijzinnig-democraten, de meest ruimdenkenden in hun tijd, was zijn
overstap
een stap te ver. (…)”
__________________
Uit de recensie van Monic Slingerland, in het Nederlandse
dagblad Trouw,
10 november 2007, over: Paul
Luykx: Daar is
nog poëzie, nog kleur, nog warmte. Katholieke bekeerlingen en
moderniteit in
Nederland 1880- 1960. Uitgeverij Verloren,
Hilversum, 29 euro,
376p., ISBN
9789087040208.
Heulen met
het Verdinaso?
De socioloog Mark Elchardus vergist zich en verraadt zich in zijn column Intellectuelen in het weekblad Knack van 27 juli [2007] en wel wanneer hij het werkwoord ‘heulen’ gebruikt en schrijft over: “Frans Mertens, die in de jaren dertig met het Verdinaso heulde en in 1993 overleed.” Iemand kan of kon met de vijand ‘heulen’, maar je kunt niet met het Verdinaso hebben geheuld, onder meer precies omdat deze politieke beweging de slogan ‘onverduitst en onverfranst’ hoog in het hoge vaandel had staan. Dat een aantal leden van het Verdinaso dat later, in de jaren veertig toen het Verdinaso al niet meer bestond, wel hebben gedaan (dat heulen) en anderen dan weer niet en actief waren in het verzet, laat niet toe om het vieze en pejoratieve ‘heulen’ te hanteren. En dit is geen semantiek en geen semantisch detail. Je kunt nu als moslim in Irak met de Amerikanen heulen, maar wie hier in de jaren dertig een adept van Joris van Severen was, kan bezwaarlijk als een ‘heulende’ worden aangeduid.
Ook en vooral een intellectueel als Elchardus zou dit moeten weten. Onze geleerde socioloog zou ook moeten weten dat voor de Tweede Wereldoorlog het fascisme ook op weldenkende intellectuelen een grote aantrekkingskracht uitoefende. Elchardus had zich ook even kunnen verdiepen of bladeren in het bijvoorbeeld recent verschenen dagboek Die vervloekte oorlog (Dagboek 1914-1918) van Joris van Severen (Kapellen, Pelckmans, 2005 [en Studiecentrum JvS, Ieper]) om tot de conclusie te komen dat de stichter van het Verdinaso op z’n minst een fascinerende en paradoxale figuur blijft. Een figuur bij wie het woord ‘heulen’ niet van toepassing was en is.
De lectuur van bepaalde relevante passages (over o.m. de Russische revolutie, August Vermeylen, Boekanin, Lenin en Trotski) in dit soms onthutsende dagboek had Elchardus dat niet doen heulen met de vele onwetenden die zich al te clichématig over Van Severen en zijn Verdinaso uitspreken.
En zo had Elchardus dan althans het vertekende, nee, het vervalste beeld van Van Severen als collaborateur en ordinaire fascist nu eindelijk voorgoed uit de wereld geholpen. Tegen de stroom en stroming van heel wat culuur-populistische kwijl in. Terwijl zelfs deze eminente Elchardus zich nu helaas niet aan de feiten houdt en door een slonzig taalgebruik zijn misvatting als een eerder klein, maar geniepig en almaar gevaarlijk verder woekerend virus, laat voortbestaan.
____________________
’t Pallieterke, 9 januari 2008, p. 4.
“(…) In Rusland leefde de Russisch-Orthodoxe
Maistre-adept
Nikolaj Berdjajew. Ook hij was fel tegen het democratisme en het
liberalisme
(en dus het communisme) gekeerd, die hij als ziekten van het
zieltogende Europa
beschouwde. De Middeleeuwse mentaliteit van hiërarchie,
kleinschaligheid en
gezag zou volgens sommigen Europa nog kunnen redden. Inderdaad, tot ver
in de
twintigste eeuw kende Oud-Rechts na 600 jaar zijn oorspronkelijke doel
nog.
In België en Nederland had je Joris van
Severen
met diens
indrukwekkende, aristocratische en sterk culturele Verdinaso die net
als Groen
van Prinsterer van herenigde, traditionele Nederlanden droomden.
Verdinaso-leider voor Nederland was Ernst Voorhoeve.
In Duitsland combineerden de denkers hun sterk
aristocratische conservatisme met een nog niet geheel verteerd
Romanticisme.
Een en ander leidde tot een mystieke inslag (Jünger),
restauratief-revolutionaire ideeën (Moeller van den Bruck),
voorchristelijke
fascinaties (Herman(n) Wirth), geopolitiek (Haushofer), ecologie
(enkele
decennia eerder Riehl), etnocentrische rassenkunde (de tot Duitser
genaturaliseerde
Wagner-zeloot Houston Chamberlain) en helaas vaak antisemitisme. Hoewel
de
exponenten in radicalisme wisselden en het christelijk aspect door
toedoen van
Nietzsches ideeën vaak ontbrak, en soms plaatsmaakte voor een
biologisch-ethologische levensbeschouwing, was de aard van hun
strijdpunten
onmiskenbaar oud-conservatief; Oud-Rechts. Tegen de Verlichting, tegen
het
individualisme, voor de traditie en voor aristocratie in de breedste
zin des
woords.
Het nazisme vonden de meesten hunner een
zoveelste plebejische
uiting van ressentiment en slaafsheid. Ook de nazistische
verheerlijking van de
Führer en van technologie (vooruitgangsdenken) sprak hen niet aan.
In
Italië
liep de traditionalist Julius Evola te hoop tegen het technocratisch
vooruit-gangsdenken
van de fascisten aldaar. Hij was erin teleurgesteld, want aanvankelijk
had hij
gehoopt dat het fascisme de waardering voor het transcendente en een
geestelijke en krijgerselite zou kunnen herstellen. (…)”
____________________
Ontleend
aan de webpagina: www.roepstem.net/sens.html, bijdrage A la recherche
du sens
perdu. Door Marcel Bas.
Voorloper
van de Benelux
“(…) Romain Vanlandschoot zag het Groot-Nederlands ideaal het sterkst belichaamd in Joris van Severen, vanaf het Groot-Nederlands Congres in 1926, waar het niet meer alleen om taal en volk ging, maar om politieke staatsvorming. Hij vond het ‘Dietse’ (Bourgondische) ideaal bij Van Severen ‘aangetast’ door diens ‘antidemocratische opstelling’. Toch zag hij de Verdinasoleider als voorloper van de Beneluxgedachte, die volgens hem in het groeiende Europa een rol zal spelen (…)”
____________________
’t Pallieterke, 16 april 2008, p. 12, n.a.v. het door het ADVN, in het kader van de Erfgoeddag, ingerichte panelgesprek rond het thema ‘Groot-Nederland’.
“(…)
Quelques mois avant le début de la guerre, en janvier 1940, le
bruit
court que Léopold veut constituer, à côté du
gouvernement, une sorte de
directoire officieux qui ne répondrait que devant le roi. Les
noms du
président
du POB Henri de Man, du ministre catholique des Affaires
économiques
Philip van
Isacker, du général Van Overstraeten, du socialiste
Paul-Henri Spaak,
du
catholique de droite Gustaaf Sap et de Joris van Severen, leider
du Verdinaso,
ont été cités parmi les membres du directoire
royal. L’ensemble de ces
personnes était favorable à l’instauration d’un
régime nouveau ou
d’Ordre
nouveau. Déjà au printemps 1938, des projets similaires
étaient évoqués
dans la
presse française où l’on parlait de l’instauration d’un
régime
autoritaire en
Belgique. Le périodique Les Documents diplomatiques
et
financiers
accuse l’entourage royal de manœuvrer pour arriver à ses fins.
Il
ajoute qu’ “il
est de notoriété publique, en effet, dans les milieux
politiques
belges, que
l’arrivée de M. Spaak à la tête du gouvernement est
le premier acte
d’une
transformation fondamentale du régime politique belge, sur les
bases
d’une
réduction des pouvoirs du Parlement”, et de conclure que “ces
sympathies pour
une politique à tendance ‘hitlérienne’ ou ‘mussolinienne’
en Belgique,
ne
sauraient étonner d’ailleurs aucun de ceux qui n’ignorent rien
de la
puissance
sur le Roi Léopold de certaines influences familiales qui
l’entourent.”
Dans
les carnets d’Emile Vandervelde, qui restait néanmoins
très dubitatif,
on
trouve aussi la trace des mêmes échos dans les milieux
diplomatiques.
(…)”
____________
Sébastien
Cokaiko, Les Fous
du Roi –
Léopold
III 1934 – 1940, Edit.
Luc Pire, Bruxelles, 2008, pp. 86-87.
Suspects de
mai 1940
“(…).
Ces convois déversent leur pitoyable contenu dans les camps de
concentration français, ouvert peu d’années auparavant
pour les
républicains
espagnols: Saint-Cyprien, Le Vernet, etc. A cette tragédie
belge, les
Français
contribuent largement dès les premiers jours de la guerre:
entrant en
Belgique,
leurs militaires opèrent des arrestation malgré les
protestations
belges. Le20
mai, en passe d’être rattrapée par les colonnes
allemandes, une
soldatesque
paniquée et sans doute avinée abat quatre par quatre, 21
internés d’un
convoi
de 78 évacués de la prison de Bruges, enfermés
pour la nuit sans le
kiosque de
parc d’Abbeville. Là encore, le décompte des victimes
livre le tableau
composite des arrestations : le leader du Verdinaso, Joris
van Severen et son adjoint devenu pourtant des
patriotes belges, le conseiller communiste de Saint-Gilles, Lucien
Monami,
quatre Italiens, des Juifs allemands, un jeune Juif hongrois ancien
d’Espagne,
un jeune Juif d’Autriche malade mental et d’authentiques espions nazis,
allemands
et belges. (…)”
____________
Paul
Aron & José Gotovitch, Dictionnaire
de
Zo zie je
maar…
"Ik was nauwelijks 21 toen ik zomaar, uit 273 sollicitanten, onderdirecteur werd van het persbureau van Philips. Toen is die periode gekomen met Arnold Meyer. Dat waren Italiaanse fascisten. Maar dat betekende niet dat wij ons land aan de Duitsers wilden overleveren. Wij hadden een zeer sterke verbintenis met het Verdinaso van jullie Joris van Severen."
________________
De Nederlandse schrijver Willem van den Hout (vooral bekend van de jongensboekenserie Bob Evers) in een interview in Humo 25 oktober 1979 (pp. 126 - 138)
Aanrader: Olivier
Boehme, Greep
naar de markt – de sociaal-economische agenda van de Vlaamse Beweging
en haar
ideologische versplintering tijdens het interbellum, Lannoo,
Leuven, 2008.
We komen later op deze belangwekkende en omvangrijke studie terug.
Indien het nog nodig was hebben de bij momenten surrealistische politieke perikelen van het voorbije jaar ten overvloede aangetoond dat België niet alleen een land van interim-regeringen, maar ook louter een interim land met een hoge verdampingsfactor geworden is.
Ondanks de tricolore achterhoedegevechten wint de confedera-listische visie die een zo groot mogelijke autonomie voor de deel-staten nastreeft, steeds meer veld.
In deze optiek is het daarbij levensnoodzakelijk dat de interne confederatie binnen het België van weleer, een opstap moet betekenen naar een bredere confederatie van de hele Lage Landen.
In Europees
perspectief
Voor deze Heel-Nederlandse integratie pleiten, in het kader van het groeiend Europa, zowel sterke culturele als economische argumenten.
De Europese integratie op economisch, monetair en steeds meer ook op sociaal vlak, heeft een almaar grotere impact op het dagelijks bestaan van de mensen, zodat ze onvermijdelijk ook tot een grotere coördinatie en integratie op politiek vlak moet leiden. Het emancipatieproces van de taalgemeenschappen in de Belgische staat naar steeds grotere autonomie staat daar niet haaks op. Het getuigt precies van het artificiële karakter van de Belgische constructie die tot stand kwam onder druk van de belangen van enerzijds zeer kleine lokale elites en anderzijds de toenmalige grootmachten.
Ook de Europese Unie is natuurlijk geen liefdadigheidsproject. Ondanks het feit dat op veel terreinen natiestaten hun bevoegdheden aan het Europese niveau overgedragen hebben, blijven ze grote invloed uitoefenen omdat ze het finale beslissingsniveau blijven van de EU.
Wij
stellen ook
vast dat grotere natiestaten hun invloed laten gelden, vaak ten koste
van de
belangen van kleinere natiestaten. In die context is het duidelijk dat
gemeenschappen die veel met elkaar delen (taal, economische structuur,
politieke opvattingen) uit louter rationele overwegingen beter
gezamenlijk hun
belangen verdedigen dan afzonderlijk, laat staan dat ze elkaar zouden
beconcurreren. Zoals Jean Jaurès
stelde: “Un peu d’internationalisme éloigne de la nation,
beaucoup
d’internationalisme y ramène.”
Het is duidelijk dat een verregaand afstemmen van Noord en Zuid op elkaar ons stevige economische troeven in de hand moet spelen tegenover de wild om zich heen grijpende globalisering.
Jarenlang aanslepende problemen zoals de IJzeren Rijn, waarbij Nederland gaat aankloppen bij Duitsland en Frankrijk, maar een as met ons Zuiden maar niet tot stand komt, dienen in het kader van deze eenheidsvisie aangepakt.
Het enorme havenpotentieel van beide deelgebieden kan in positieve zin samengroeien tot een nieuwe Gouden Delta, een stromende levensader te midden van Europa.
Taal en identiteit
Tachtig procent van de menselijke communicatie gebeurt via de taal. De structuur van de taal bepaalt van jongs af aan ook de structuur van het denken. Bovendien geven de mogelijkheden aan concepten binnen zijn moedertaal ook de contouren van het wereldbeeld aan dat ieder mens zal ontwikkelen.
Later wordt de invloed van de taal weliswaar verminderd in de mate dat een kind verder gesocialiseerd wordt en andere elementen zoals leefomgeving, religie, ideologie, politiek, enz. aan belang winnen. Niettemin is het duidelijk dat de taal een fundamentele rol speelt in het ontwikkelen en het bepalen van de identiteit van ieder individu. Doordat de taal één van de belangrijkste dragers is van ons denken, en mensen sociale wezens zijn, hebben groepen die dezelfde taal spreken een speciale relatie met elkaar. De taal vormt aldus een krachtige band die bijzondere mogelijkheden biedt tot samen-werking, zeker als religieuze, politieke en andere scheidingslijnen zwakker worden. Om het met de woorden van de Franse filosoof Albert Camus te zeggen: “Ma patrie, c’est ma langue.”
Eenheid in
verscheidenheid
Aansluitend hierbij zal een fundamentele basiswaarde van de Nederlanden die ons voor ogen staan, het respect voor hun interne diversiteit zijn.
Daarin zullen de Friezen en de Luxemburgers zich in eigen taal en cultuur thuis voelen, er zal aan de rechten van de Franstaligen uiteraard niet geraakt worden.
Wallonië kan volwaardig plaatsnemen in dit Lagelands verbond, waarbij – naast de erkenning van haar toebehoren tot de francofonie – tevens ruimte geschapen wordt voor een revitalisering van de thans in België nagenoeg volledig verdrongen en ondergesneeuwde Waalse en Picardische talen.
Aan de zorg voor het Nederlands zal een primordiale rol worden toebedeeld. Zo mag openheid voor het andere ons niet blind maken voor een nefaste verengelsing van ons onderwijs.
En intern moeten wij blijven ijveren voor een echte standaardtaal die Noord en Zuid verbindt, zodat wij als gemeenschap niet door de eigen taal dreigen verdeeld te worden. De ondertiteling van Nederlandse en Vlaamse tv-programma’s in een eigen idioom is daar slechts één beschamend voorbeeld van.
Een instituut als de Nederlandse Taalunie dient in dit verband tot meer slagvaardigheid geactiveerd te worden, opdat het uit zou groeien tot een krachtig instrument ten dienste van de 22 miljoen Nederlandstaligen.
Het eenheidsproces van de Lage Landen is niet gediend met loze kreten in het luchtledige. Wie nu bijvoorbeeld om referenda daaromtrent vraagt, spant de kar voor het paard.
Tegenstellingen vertrekken vanuit onzekerheid (het niet kennen van elkaar), maar in de mentaliteitsverschillen tussen Noord en Zuid ligt juist de kracht voor een succesvolle integratie.
Als we de wederzijdse hebbelijkheden wat beter kunnen relativeren en de positieve eigenschappen uitvergroten, kunnen we tot meerwaarden komen op velerlei gebied.
Wij pleiten voor een realistische en dus stapsgewijze integratie via toekomstgerichte projecten. Zo kan het belang van grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden zoals die met Zeeuws- en Frans-Vlaanderen en tussen beide Limburgen of Antwerpen en Noord-Brabant niet genoeg benadrukt worden.
Deze pragmatische opbouw moet kaderen in een totaalvisie op de uiteindelijke eenheid. Wij beseffen dat het een ambitieuze visie is. Maar onder andere de Europese eenwording zal ons – willens nillens – tot steeds intenser samengaan dwingen.
Dat we van elkaar weggroeien is dus niet wenselijk. Politiek is het noodzakelijk om met elkaar op te trekken.
Wij roepen dan ook op tot een samenwerking van allen die, in Noord en Zuid, over partijgrenzen en maatschappelijke positioneringen heen, de Nederlanden als bezielende uitdaging willen helpen realiseren.
Het idee voor dit manifest werd gelanceerd
op een bijeenkomst van oud-leden van de Heel-Nederlandse jeugdbeweging,
te
Edegem op 15 maart 2008. Het manifest kreeg zijn definitieve
verwoording binnen
het redactiecomité bestaande uit
Dit manifest werd ondertussen onderschreven door: