> nieuwsbrief > 2008 - nr 2
Inhoud
Joris van Severen-herdenking 17 & 18
mei 2008
Zondag 18 mei -Groet aan het graf te Abbeville
ProgrammaZaterdag: 16.00 uur: Plechtige Gregoriaans gezongen H. Mis, met homilie, in de Abdijkapel van het Grafelijk Slot van Male, Pelderijnstraat 14, 8310 Sint-Kruis Brugge, ter nagedachtenis van Joris van Severen, zijn lotgenoten en al onze overledenen.
17.30 uur: Receptie, aangeboden door de Stichting Joris van Severen vzw.
Zondag: afspraak om 11.30 uur aan de toegang tot het kerkhof te Abbeville; aansluitend gezamenlijk bezoek aan het graf van Joris van Severen en Jan Rijckoort.
Wegwijzer naar het Slot van Male
Vanaf E 40: afrit Aalter, richting Knokke-Heist tot kruispunt Maldegem (rond punt), van daar richting Brugge via Sijsele. Male ligt aan de N 9 +- 2,5 km voorbij Sijsele.
Vanaf Antwerpen via Zelzate: afrit Brugge via Sijsele, verder zoals boven.
Vanaf station Brugge: Lijnbus Brugge-Eeklo-Gent nr. 58 (stopdienst).
Met de wagen vanuit Brugge: aan de Kruispoort N 9 richting Maldegem-Eeklo-Gent. Male ligt +/- 6 km voorbij Brugge; aanduiding langs de weg op de linkerkant.
We hopen dat deze initiatieven van de Stichting Joris van Severen op uw belangstelling kunnen rekenen, des temeer nu de Stichting de taken van de voormalige vzw Abbeville heeft overgenomen, zoals blijkt uit onderstaande taakomschrijving:.
De Stichting Joris
van Severen is de initiatiefneemster van deze herdenkingsplechtigheden
De Stichting Joris van Severen vzw wil de persoon en het werk van Joris van Severen in ere houden en ze aan anderen leren kennen en waarderen. Daartoe zal ze bijdragen door het inrichten van herdenkingen, het houden van voordrachten, het aanmoedigen van studies en publicaties en andere initiatieven. De Stichting stelt iedereen in de gelegenheid daadwerkelijk aan de verwezenlijking van haar initiatieven mee te werken.
De Stichting Joris van Severen nam recent in onderlinge verstandhouding de taken over van de vzw Abbeville, waarvan de actieve leden toetraden tot de Stichting Joris van Severen vzw.. Op die wijze werden de krachten gebundeld en blijvend tot synthese gebracht.
De doelstellingen van de voormalige vzw Abbeville, namelijk: Het monument te Abbeville blijvend vrijwaren en in stand houden, en jaarlijks een bezoek aan het graf organiseren, zo dicht mogelijk bij 20 mei behoren voortaan tot het takenpakket van de Stichting Joris van Severen.
Als voorheen blijft de Stichting Joris van Severen vzw. zich uitdrukkelijk onafhankelijk van alle partijpolitiek opstellen.
Herdenking aan het ‘Bourgoense Cruyse’, Wollestraat te Brugge
Aan de toegangspoort tot het voormalige woonhuis van Joris van Severen memoreert een gedenkplaat de namen van de vier Brugse slachtoffer van het Bloedbad van Abbeville. Sinds enkele jaren wordt aldaar – door het Abbeville Comité - jaarlijks een korte herdenkingsplechtigheid gehouden rond de datum van 20 mei. Dit jaar zal die plechtigheid doorgaan op dezelfde datum als deze van het herdenkingsmis te Male, dit is op zaterdag 17 mei om 11.00 uur. Na enkele korte toespraken – o.m. door Mevr. Gaby Warris – in 1940 als 18-jarige in de kiosk te Abbeville - wordt de plechtigheid besloten met een bloemenhulde aan de gedenkplaat.
Hernieuwen ledenbijdrage 2008
Het hernieuwen van de lidmaatschapsbijdragen voor 2008 verliep andermaal vlot. De resterende “achterblijvers” verwijzen we andermaal naar onze rekening 000-1705814-69 t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, 8900 Ieper. In ruil voor een ongewijzigde basisbijdrage van 25 € verzekert u zich ook in 2008 van een abonnement op onze Nieuwsbrief Joris van Severen en van het – reeds 12e – Jaarboek Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk. Als steeds hopen we er andermaal op dat eenzelfde aantal leden spontaan deze basisbijdrage afronden tot het ronde bedrag van 30 €. Zij immers maken het ons mogelijk om extra-initiatieven te ontwikkelen, als b.v. het voorbije colloquium en de publicatie van bro-chures naast de Nieuwsbrief en het Jaarboek. Bijliggend betaalformulier heeft slechts de bedoeling het u makkelijk te maken. De penningmeester dankt bij voorbaat voor een vlotte afhandeling.
Het bloedbad van Abbeville
Allicht weinigen van onze lezers zullen de Canvas-uitzending in de reeks Keerpunt op 10 december jl. gemist hebben. De reconstructie van het drama, waarbij Joris van Severen en twintig van zijn lotgenoten het leven lieten zal ongetwijfeld nog lang in het geheugen nazinderen.
We onderschrijven graag de commentaar bij dit programma, zoals we het konden lezen in het nummer van 19 december van ‘t Pallieterke:
“(…) Het dient gezegd dat de kijker eindelijk eens een vrij objectief en sereen beeld kreeg van de gebeurtenissen aldaar en ook van de politiek van het België van die dagen. Zo werd er onbevangen gesproken over willekeurige aanhoudingen (…) en de historische schuld van de Franse onderofficieren en officieren die de moorden aan de kiosk leidden. Ook de historicus Etienne Verhoeyen was sterk in zijn analyses. Zo werd bijvoorbeeld het antisemitisme dat in kringen van de Belgische staatsveiligheid leefde, zonder verpinken benadrukt. (…) Toch werd het geen revanchistische documentaire, geen opgeklopt sentiment, maar een nuchtere en zakelijke benadering van een van de donkere bladzijden uit de Belgische geschiedenis. Het persoonlijke getuigenis van de thans 85-jarige Gaby Warris en vandaag nog enige overlevende, was voldoende om de kijker stil te laten worden bij zoveel onbegrijpelijk onrecht dat het gevolg was van een kapitale vergissing van de Belgische overheden.”
Georges Lemaître en Joris van Severen
De
Naamse hoogleraar Dominique Lambert publiceerde een nieuwe studie
over Georges Lemaître. Het eerste vierde van zijn boek is
gebaseerd op Lemaîtres correspondentie en gesprekken met JVS.
Informatie
over het boek: Dominique Lambert, Un atome d’Univers. La
vie et l’œuvre de Georges Lemaître,
376 p., 15 x 23 cm -- 29,75 € – ISBN 2-87299-088-7 - SODIS
8556228
Dit jaarboek – dat medio mei verschijnt - opent met het referaat van Romain Vanlandschoot over De unieke betekenis van ‘Ter Waarheid’ 1921-1922 en het cultuurpolitieke klimaat in Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog. De auteur neemt in dit eerste deel een ruime aanloop tot zijn onderwerp. Aansluitend op het oorlogsdagboek van Joris van Severen schetst hij als het ware de ‘Genesis’ van diens verdere evolutie die tot het tijdschrift leiden zou. Daartoe grijpt hij ook terug naar de tot op heden niet openbaar gemaakte dagboekbladzijden van na 11 november 1918. We nemen ons voor om in de volgende delen van onze jaarboekreeks telkens een integraal gedeelte van deze dagboeken op te nemen. Dit mede om het tweede deel van het referaat – dat in het jaarboek 13 aan bod zal komen – als het ware met de brongegevens te documenteren.
Pieter Jan Verstraete behandelde op het colloquium het quasi onuitputtelijke thema Joris van Severen en enkele andere protagonisten van het Vlaams nationalisme. Het “enkele” in zijn titel duidt op de beperkingen die hij zich diende op te leggen. De wel belangrijkste figuren als Odiel Spruytte, Jeroom Leuridan, Reimond Tollenaere, Hendrik Elias, Ward Hermans en Wies Moens passeren de revue.
Over Joris van Severen en Duitsland had Luc Pauwels het al op een eerder colloquium. Ditmaal komt Joris van Severen en Frankrijk aan bod. Op het vlak van Van Severens literaire voorkeuren werd dit thema al uitvoerig behandeld door Kurt Ravyts in het 11e jaarboek. Ook Antoon van Severen sneed dit onderwerp al vrij uitvoerig aan in zijn biografie Joris van Severen. Het verhaal van een leven. Redenen genoeg dus voor Pauwels om zich in zijn referaat te beperken tot slechts een tweetal deelaspecten, enerzijds Van Severens verhouding tot de Franse taal, en anderzijds zijn kijk op de Franse staat en de Franse politiek.
Met iemand als Ruud Bruijns binnen onze kring die thuis is in de Nederlandse archieven, kan meer dan voorheen werk gemaakt worden van een historisch-wetenschappelijke benadering van de Noord-Nederlandse vleugel van het Verdinaso. Dat bleek onder meer uit diens colloquiumreferaat over Ernst Voorhoeve, Joris van Severen en het Verdinaso-Nederland. Met Henri Bruning, Ernest Michel en anderen vormde Voorhoeve de intellectuele falanx die het Verdinaso in Nederland vorm en aanzien zou geven.
Alain Mouton, destijds geboeid door wat wijlen Jef Werkers over Joris van Severen en de “hogere kringen” publiceerde, wist sindsdien nog heel wat rond dit thema bij elkaar te sprokkelen. Teneinde het globale beeld niet uit het oog te verliezen ligt het voor de hand om “oud” en “nieuw” hieromtrent in elkaar te verweven tot een nieuw geheel.
Maurits Cailliau bracht in het gedenkboek Joris van Severen leeft (1994) een bijdrage over Joris van Severen en de Katholieke Leer. Bedoeld was uiteraard de maatschappijleer van het Verdinaso te confronteren met wat in deze binnen het katholicisme vooropgesteld werd. De dit jaarboek afsluitende bijdrage Het Verdinaso versus de Katholieke Actie herneemt dit thema in zekere zin, maar dan vanuit het perspectief van een concrete casus, namelijk een belangrijke redevoering tegen het Verdinaso van kanunnik Karel Dubois uit 1935. Vanzelfsprekend kon men binnen het Verdinaso hieraan niet voorbijgaan; in woord en wederwoord komen beide “partijen” aan hun trekken.
Een (utopisch?) vaderland om te beminnen
“Waarlijk er was geen grens tussen de Eems en de Somme.”
H. van Byleveld in “Nederland in Frankrijk”
Gewoon de historisch verbonden zeventien provinciën samengehouden
als welpen onder de vacht van de Leeuw. (*) Gewoon een drassig moederland
zonder vervelende en vermaledijde vaderen. Een zompige moerasdelta
met aan de golven ontwoekerde landouwen van het Blootland tot het Vriesland.
Van de grijze Moordzee tot aan de zo groene wijngaarden aan de oever van de Moezel.
Van het noordelijk gedeelte der Grietenij tot voorbij ’t mystieke Kolenwoud.
Van het Waddenland en het land van Kleef tot aan de alsemkleurige mondingen
van de Kwinte en de Somme, au nom de Dieu et les anges dans les cieux.
____________
(*) Leo Belgicus; Nederlandse Leeuw
Uit de eerstdaags te verschijnen bundel ‘Een beeldenstorm’.
“Pour traduire le silence, il fait vivre au delà de son propre silence.”
(José Bousquet, Traduit du Silence, Gallimard, 1995.)
Uit de TV-documentaire over Het bloedbad van Abbeville vernemen we dat Joris van Severen zijn leven beëindigde in het bezit van een boek van Honoré de Balzac, die behoorde tot “les esprits fraternels qu’il avait élus comme compagnons” zou Alain gezegd hebben.
Het heeft me diep gelukkig gemaakt. Joris van Severen is niet als een eenzame, verlaten ziel tot zijn Schepper teruggekeerd. “Balzac est unique et incomparable en ce qu’il fait paraître… comment le pouvoir expire devant les intérêts, les parentés et les alliances. Lisez la politique réelle dans Les Paysans.” (Alain).1 De lamentabele, panische, chaotische vlucht van de machthebbers in 1940 om hun verantwoordelijkheid te ontlopen.
Voor het overige laat de keuze van de datum van 20 mei 1940 wellicht verwachten dat wij met de uitbeelding van wat toen in Abbeville gebeurd is – een tragische oorlogsmisdaad – alles wat daartoe aanleiding gegeven heeft, maar moeten vergeven en vergeten? Zand erover?
Wat er gebeurde in de Brusselse Wetstraat, de vroege morgen van 10 mei 1940 is bekend: bevel tot aanhouding van Joris van Severen. Zand erover?
De “lettres de cachet” in de gevangenis te Brugge en anderzijds, de pogingen ondernomen om Van Severen vrij te krijgen. Het is bekend. Zand erover?
Het bevel uitgaande van Walter Ganshof van der Meersch om de op 10 mei aangehouden personen te “evacueren” (waar elders dan naar Frankrijk?). Het is bekend. Maar zand erover?
De mensonwaardige tocht uit Brugge naar Frankrijk en de gebeurtenissen aldaar. De klacht van vader Edmond van Severen tegen de Belgische verantwoordelijke instanties en de druk van hoger hand op hem uitgeoefend om deze weer in te trekken. Het is bekend. Zand erover?
Het in plan laten van Belgische staatsburgers door Delierneux (relatie van Kamiel Huysmans) en diens vlucht met het vermogen van Lloyds Scheepvaart Verzekeringen over de Somme. Het is bekend. Zand erover?
Het “Dossier des belges”, waarvan alleen de verzendnota zou bewaard gebleven zijn, waarop een historicus evenwel alle nuttige Belgische verwijzingen kan raadplegen. Dat alles is bekend. Maar zand erover?
Het verdwijnen van het inmiddels aangevulde archief van Carlos Vlaemynck, auteur van Dossier Abbeville. Zand erover?
Dat alles konden De Bruyne, Etienne Verhoeyen en Anne Morelli vanzelfsprekend niet ophelderen of toelichten in het korte bestek van hun Canvas-programma, waarvoor het televisiemedium zich trouwens niet leent.
Dit laatste zou eerder een taak zijn voor het SOMA, dat over de nodige medewerkers en experiëntie beschikt om het antwoord op al deze vragen objectief en sereen te boek te stellen. Waarom gebeurde dit totnogtoe niet, waar het wel kon voor andere dan eigen burgers en landgenoten?
Zal ook hier het laatste woord dat van Rachel Baes zijn; voorlopig en nog voor lang onder embargo in het AMVC?
“Nood breekt wet”? Een rechtsstaat mag zich in oorlogstijd ook beveiligen door onderdanen van hun vrijheid te beroven. Maar die rechtstaat mag ze niet rechtloos en “vogelvrij” aan het buitenland uitleveren, zonder de minste “bewaking” door eigen veiligheidsorganen. Die grens werd overschreden tussen 10 en 12 mei 1940.
________________
1 Alain, Balzac, Ed. Gallimard, 1999.
Zie ook: Jacques de Launay, Polices secrètes, Brussel, 1976.
Op 23 januari 2008 overleed te Vorst André Delay, geboren te Etterbeek op 29 oktober 1936. Weliswaar was hij nooit Dinaso, als we dit woord tenminste opvatten in zijn organisatorische betekenis als “lid van het Verdinaso”. Maar er is ook een “geestelijk” Verdinaso! Midden de jaren ’50 werd hij medewerker van Louis Gueuning, lesgever in diens College Albrecht en Isabella te Sint-Pieters-Leeuw en actief in de vele acties die Gueuning op het getouw zette. Hij was een zeer erudiete en belezen persoonlijkheid en sinds jaar en dag lid van ons Studiecentrum.
Erik Verstraete
(…) Om alles duidelijker te maken leg ik eerst het verschil uit tussen "Groot-Nederlands" en "Heel-Nederlands". "Heel-Nederlands" is het streven naar hereniging van alle, eerst sedert 1585 (Val van Antwerpen) door een militaire demarcatielijn uiteengevallen zeven Noordelijke (calvinistische, "ketterse") Provinciën, die zich de "Republiek der Verenigde Provinciën" noemden en de tien zuidelijke, die in Spaanse handen bleven. Historische "lotsverbondenheid" wekte in de 20e eeuw een streven op dat al die gewesten, Nederlandstalige én Franstalige - in België, Frankrijk (Fr.-Vlaanderen, Artesië, Pontenland, Vermandland, Picardië) en het Groot-Hertogdom Luxemburg wilde herenigen in een Nederlands (Diets) rijk in staatkundige zin, naar het voorbeeld van het Bourgondische rijk van Filips de Goede en Karel de Stoute. Met name Joris van Severen verkondigde, vanaf 1934, de Heel-Nederlandse Gedachte, in feite een grondslag voor de latere BeNeLux-idee. Hij droeg dat uit in zijn beweging, het Verdinaso (Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen).
Medestichter van het Verdinaso, in 1931, was Wies Moens, die theoreticus en propagandaleider werd van die beweging. Hij hield, als uitmuntend redenaar, zijn toehoorders en met name ook de studenten van AKVS en KVHV, het Groot-Nederlandse ideaal voor, dat hij bij voorkeur "Volks-Diets" noemde. Dat betekende hereniging van de gescheiden delen van het Nederlandse volk, verspreid over België, Nederland en Frankrijk, maar etnisch en taalkundig Nederlandse mensen, gegroeid uit het samenleven van drie Germaanse stammen: Franken, Saksen en Friezen. Het werd voor Moens een bittere ontgoocheling, toen de leider, Joris van Severen, in 1934 de "nieuwe marsrichting" beval, die afweek van het Dietse volks-nationalisme, gebaseerd op de natuurlijke, Germaanse oorsprong van de Nederlandse volksgemeenschap en een Bourgondische Rijksidee voorstond, die de kortstondige historische realiteit van het Bourgondisch rijk (15e-16e eeuw) wilde herstellen: Walen en Luxemburgers moesten tot het Dietse rijk behoren: BeNeLux avant la lettre, waarin plots de Belgische staat werd herkend. Het was in feite, zoals hij zei, een tactiek van Van Severen. Wies Moens verliet in 1934 het Verdinaso en ging zijn eigen weg met een kern van getrouwen rond de volks-Dietse gedachte, die hij verkondigde in zijn tijdschrift Dietbrand, dat in Vlaanderen én Noord-Nederland een sterke invloed verwierf. (…)
Tot in de jaren 1970 leefde die Groot-Nederlandse geest bij een kern van nationalisten. Nadien werd hij steeds meer als "ouderwets" en "romantisch" bestempeld door "pragmatici" in de Vlaamse Beweging en, sedert een vijftiental jaren, door een groeiend neo-belgicisme.
Het huidige Vlaanderen, waarvan een groeiende groep Vlaamsgezinden - academici en bedrijfsleiders voorop - een onafhankelijke staat willen maken, is echter bijna even tegennatuurlijk en kunstmatig als België. Het oor-spronkelijke, historische Vlaanderen - het oude graafschap! - is nu uiteengescheurd en versnipperd in drie staten: België (Oost- en West-Vlaanderen), Nederland (Zeeuws-Vlaanderen) en Frankrijk (Frans-Vlaanderen). Brabant, ooit een sterk hertogdom is ook weer verdeeld over Nederland en België, evenals Limburg. De grote meerderheid van Vlamingen, vele flaminganten én nationalisten inbegrepen, heeft een klein-Vlaamse, door België beïnvloede, mentaliteit. In onze tijd is al lang het besef van oorsprong, van wortels en geschiedenis, verwaterd en bij velen verdwenen. Daarom moeten intellectuelen - dichters, schrijvers, studenten, historici - die historische werkelijkheid, die in de volksziel, het gemeenschappelijk onderbewustzijn, verankerd zit, weer aan de oppervlakte brengen. Met het neo-belgicistisch geknoei van de voorbije maanden valt niets meer aan te vangen. Er moet weerwerk komen uit de Vlaamse Beweging, mét de steun van Noord-Nederland. (…)
________________________
Uit een lezing van Erik Verstraete voor Oranjekring KVHV-Gent, op 10 december 2007
Joris van Severen, inventeur du Dinaso, mourut à temps pour ne point participer à la Trahison. Je l’ai beaucoup connu, et quelquefois aimé, parce qu’il aimait le bon français et le bon latin. Comme beaucoup parmi nous, il était un péché du bon collège Sainte-Barbe, à Gand, chère et grande maison de Jésuites, où Maeterlinck Verhaeren, Rodenbach et, plus près de nous, De Schryver et Paul Struye déclinèrent Rosa..., la Rose. Joris van Severen était le contraire du petit bourgeois vaniteux, le contraire de [Hendrik] de Man: Au lieu du complexe d’infériorité, ii eut l’inverse, le complexe avoué de supériorité, Ie Führerprinzip, celui du Führer Van Severen. Je l’ai connu député frontiste, solitaire, habillé curieusement, avec recherche, gants blancs, cigarettes anglaises, cravate impeccable, lisant 1’Action Française, très barrésien, parmi les paysans du Danube de son groupe. Lui du moins avait cette qualité rare de supporter la solitude. Déjâ, au collège Sainte-Barbe, il affirmait son snobisme, ii se faisait remarquer, affectant un ton et des manières que d’autres imitaient. On copiait son accent. II s’imposait. A l’âge où le révolté refuse d’obéir, lui, il prétendait commander. Aussi fut-il le premier flamingant bien coiffé. Aussi... il quitta le flamingantisme.
“Vous comprenez pourquoi je suis antiflamingant?” m’expliquait-il devant un whisky John Haig, appuyé une rangée de volumes d’André Gide, chez lui, dans son studio. “C’est que j’en ai assez, de ce débraillé démocratique... Voyez ce portrait de Staf de Clercq... ces cravates... ces crinières, ces croque-notes. . .C’était ça, le décor flamingant...”
Comme Spaak, mais moins utilement, ii avait brisé quelques carreaux, â ses débuts, comme il convient. Chez lui, aux dernières années, le fondateur du Dinaso montrait, sur sa table, une médaille de la reine Astrid et, avec mélancolie, ajoutait:
“Vous vous rappelez, en 1925, pour sa Joyeuse Entrée de duchesse de Brabant à Bruges? Elle a été sifflée, rue des Pierres. C’est moi qui ai fait cela. J’ai commis cette horreur...”
Je pense qu’il était sincère, dans son royalisme, ne fùt-ce que par élégance, parce que les républicains, ce ne sont pas des gens du monde et que, lui, Van Severen, tenait à passer pour homme du monde. Lancé en si beau chemin, il avait créé un programme, une Charte du Dinaso, nationaliste, thiois, corporatiste, extraordinaire fricassée de Maurras, de Dollfuss, de Salazar, de Marie de Bourgogne et de Guido Gezelle, totalement dépourvue d’originalité, pastiche assez facile du fascisme à chemises noires et des marionnettes du colonel de la Roque. Car Joris van Severen était militariste, ami des galons, de la Coloniale, de 1’Aviation, de la vie au grand air. Il avait des dettes, comme un fils de famille, et aimait les demoiselles faciles, comme Philippe le Bon. Lui qui présidait des congrès et parlait aux foules, il ne connaissait personne, se complaisait en ~pronostics divertissants, touchants d’ignorance, mêlant et confondant les hommes et les choses, témoignant en somme d’une méconnaissance sympathique du boulevard et de ses gens.
De ses rancunes passées, il avait retenu deux idées fausses, deux préjugés obstinés qu’i1 remâchait sans cesse. Il tenait le Flamand pour sceptique en religion, et le clergé pour paillard. Pour lui, les curés polissons étaient chose courante, et il citait des noms. Pour lui aussi, le séminaire était un asile de vocations forcées, rnalheureuses, de refoulés, de prêtres malgré eux et pour qui la religion, depuis longtemps n’était plus qu’une façade. Il y revenait sans cesse, avec une âpreté qui n’était pas fourberie, mais qui certainement n’était pas sincérité. En Flandre, comme en Bretagne, qui n’est pas avec l’Evêché est vite contre lui. Joris van Severen avait dû subir, tant chez Mgr. Gustave-Joseph Waffelaert que chez son successeur Mgr. Henri Lamiroy, quelques rebuffades. Là au moins, il devenait sectaire, malveillant et injuste, ce pourquoi il n’eut jamais été heureux en Flandre. Le succès ne va qu’aux réalistes et, pour réussir au pays de Bruges, il faut être chaste et dévot. Il n’était ni l’un ni l’autre et, remplaçant la puérile trivialité des flamingants par un libertinage de vilain aloi, choquait les âmes pures. Si le coup de revolver d’Abbeville, assez provoqué, paraît-il, ne l’avait expédié dans l’autre monde, il aurait scandalisé le nôtre ! Et puis il était mal documenté, si tant est qu’il fût sincère. Les curés flamands sont irréprochables et simplement admirables.
Il me plaît de retourner vers lui, en pensée, souvent, car il avait des lettres, du courage, du chic. En France, il eût fait un bon officier. Il méprisait la canaille et haïssait le débraillé Narcisse et Alcibiade, il sortait, le tenant par une laisse, son roquet Louis Beyaert, éditeur et marchand de confessionnaux, fabricant de vers de mirlitons, imprimeur de l’évêché (Nihil obstat), barbu de noir, bavard salivaire et excellent garçon. J‘ai bu avec eux de nombreux pots en débitant des vers. C’était vraiment le couple classique du Quichotte et de Pança. Beyaert, pour son malheur, s’inscrivit, dès 1940, au DeVlag, dont le libraire Kayeman, directeur de la maison Kultura, était directeur à Bruges. Kayeman est condamné à mort, à l’heure où j’écris. Du Palais de Justice à la Prison, par la rue de l’Ane Aveugle (Est-ce un symbole?) et le pont Saint-Jean-Népomucène, la petite voiture cellulaire, peinte en rose, avec un petit cheval poussif, l’a ramené au petit trot. A l’instant actuel, Beyaert attend son verdict.
Il avait de l’esprit, l’homme au revolver d’Abbeville! Le pauvre Beyaert fut traîné sur la claie, le lendemain même du départ des Allemands. Alors les Brugeois, qui sont tous d’affreux farceurs, le contraignirent, sous les coups de sifflets, à faire le tour de la Grand-Place dans un sac, en sautant, comme dans un gymkhana de village, autour de la statue de Breydel et de Coninck. Est-ce que ce n’est pas navrant? C’était le seul Brugeois qui fût en relations suivies avec du grand monde européen, avec Cécile Sorel et le cardinal Verdier. (Du moins, il le disait.) Pendant les dernières semaines de 1’occupation, il venait encore au Beffroi, déguster un verre de bière et un sachet de frites. Le dernier jour, il alluma une cigarette, qu’il appelait la dernière cigarette du condamné. Et maintenant, sur la paille humide, il médite. S’il avait pu, lui aussi, se faire assassiner à Abbeville, lui, imprimeur de l’Evêché! (Nihil obstat.) Et son histoire, comme celle de Van Severen, est plus tragique, à l’imprimeur Beyaert, parce que ni lui ni son compère Van Severen n’en avaient besoin. Ce n’étaient pas des déclassés, des Jean Valjean, des malades. les psychologues expliquent volontiers que tout révolutionnaire est tenu par quelque grande injustice, ou par le souvenir d’une blessure d’amour-propre. Un grand psychiatre, le Dr. Artus, demandait un jouir devant moi à Paul-Henri Spaak, en 1939:
“Cherchez bien dans vos souvenirs, Monsieur le Ministre, vous y trouverez bien une révolte, un jour où vos parents vous ont froissé, où votre milieu vous a indigné...”
“Moi,... sursauta, tout étonné, M. Spaak, mais pas du tout..., je ne me souviens pas.”
Il était parfaitement sincère et, pétillant d’esprit, devant un salmis de perdreau. ‘Tout le monde ne peut pas être orphelin, disait, découragé, Poil de Carotte. Les Janson sont très gentils pour leurs enfants, qui le leur rendent. Ce n’est pas dans ce milieu-là qu’on recrute les révolutionnaires, les faux passeports, les damnés de la terre. Henri de Man lui-même n’était pas un révolutionnaire. C’était un parvenu.
_____________________________________
Uit: Charles d’Ydewalle, La Cour et la Ville 1934-1940, Les éditions libres, Brussel, 1945, pp. 51-55.
Via het wereldwijde web vindt men niet alleen vlot onze eigen pagina's [http://www.jorisvanseveren.org] (met o.m. de elektronische versie van deze Nieuwsbrief) maar ook tal van andere teksten over Joris van Severen en zijn beweging. Onder de recente oogst o.m. de volgende tekst(en). De betitelingen zijn deze van de betreffende internetpagina’s.
We brengen ze meestal zonder commentaar.
Georges van Severen werd in 1894 geboren in het West-Vlaamse dorpje Wakken, alwaar zijn vader notaris was. Van Severen groeide op in een welgesteld Katholiek gezin, waar volgens de toenmalige mores Frans werd gesproken. Om hem voor te bereiden op de universiteit stuurde zijn vader zijn oudste zoon naar de prestigieuze Franstalige middelbare school Sainte Barbe in Gent. Voorbestemd om zijn vader op te volgen in het notariaat begon Georges van Severen in 1912 met zijn studie rechten aan de Franstalige Universiteit Gent.
Tijdens zijn verblijf op het internaat van Sainte Barbe maakte Van Severen kennis met Vlaamsgezinde schrijvers en werd hij lid van het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond. Aan de universiteit werd hij lid van de Vlaamsgezinde en Katholieke studentenclub ‘Rodenbach’s vrienden’ en hielp hij mee met het inrichten van het 5de Groot-Nederlandse studentencongres in 1914, waar Nederlandse en Vlaamse studenten elkaar ontmoetten om te streven naar de vernederlandsing van de Gentse Universiteit.
In 1914 werd de studie en het leven van de 18-jarige Van Severen grondig verstoord door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Hij werd onder de wapenen geroepen en in 1915 belandde hij aan de front langs een stroom genaamd de IJzer, van waarachter het Belgische leger standhield op het laatste stukje grondgebied van België. Als student van burgerlijke komaf stak hij met kop en schouders uit boven de veelal ongeletterde boerensoldaten en hij steeg snel in rang en schopte het tot luitenant.
De loopgravenoorlog stabiliseerde het front, waardoor er een zekere rust was aan het front. Zodoende vond Van Severen veel tijd om te lezen en hij verdiepte zich in de literatuur en met name de religieuze literatuur. Hij werd zoals veel Katholieke jongeren destijds gegrepen door het werk van Léon Bloy en Ernest Hello, maar ook Russische schrijvers zoals Dostojevski en Tolstoi konden hem bekoren. De onmiddellijke nabijheid van de dood en zijn rusteloze literaire zoektocht verdiepten zijn Christelijk geloof.
De oorlog liet diepe sporen na in de ziel van de jonge soldaat Van Severen. Hij kreeg een hartsgrondige afkeer van oorlog en hij trok zich het lot aan van zijn veelal ongeletterde Vlaamse wapenbroeders, die zich de hoon moesten welgevallen van het grotendeels Franstalige officierscorps. Van Severen raakte door zijn sociaal rechtvaardigheidsgevoel spoedig betrokken bij de Frontbeweging, een groep van Vlaamse oud-studenten die opkwamen voor de Vlaamse soldaten en trachtten hen cultuur bij te brengen.
Zijn betrokkenheid bij de Frontbeweging bracht hem in moeilijkheden met de overheid, die hem straften door degradatie en tewerkstelling in een strafkamp. In 1918 stond hij weer aan het front en na de Geallieerde overwinning werd hij in 1919 gedemobiliseerd. Hij probeerde zijn studie rechten weer op te pakken, maar hij werd steeds meer opgeslokt door de politieke strijd van de Vlaamse oud-strijders, die streefden naar erkenning van het Nederlands in België. Hij veranderde onder invloed hiervan zijn naam in het Nederlandse Joris.
In 1921 werd Van Severen verkozen tot volksvertegenwoordiger in het Belgische parlement, waar hij tot 1929 namens de ‘Frontpartij’ van Vlaamse oud-strijders zou zitten. In het parlement was hij slechts sporadisch aanwezig, maar daarbuiten des te meer. Hij sprak tijdens de jaren 20 op bijna elke Vlaams-nationale bijeenkomst van betekenis en luisterde vaak de Groot-Nederlandse congressen op die destijds door honderden studenten uit Nederland en Vlaanderen werden bezocht. Hij was vooral populair onder de jongeren.
Joris van Severen keerde zich tijdens de jaren 20 steeds meer af van de parlementaire democratie en het Vlaams-nationalisme. De democratie bracht geen oplossing voor de Nederlandse taalstrijd in België en het Vlaams-nationalisme was te provinciaal. Van Severen onderscheidde zich van zijn Vlaamse bebaarde en verfomfaaide medestrijders door gladgeschoren en in driedelig pak ten tonele te verschijnen. Bovendien streefde hij niet naar een regionale Vlaamse autonomie, maar naar het samengaan van Nederland en Vlaanderen.
De opvattingen van Van Severen werden sterk bepaald door zijn geloof. Hij ontleende zijn sociale opvattingen, het solidarisme, aan de pauselijke encyclieken Rerum Novarum (1891) en Quadragesimo Anno (1931) en hij was ervan overtuigd dat een politieke beweging evenals de kerk strak hiërarchisch moest worden geleid. Zijn autoritaire koers en compromisloze streven naar een Groot-Nederland leidde tot een breuk met de Vlaams-nationalisten en de stichting van het Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen, kortweg: Verdinaso.
De naam Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen roept veel vragen op. Ten eerste is er bewust gekozen voor de organisatie tot een ‘Verbond’, aangezien dat de nadruk legt op het idee en de inzet daarvoor, in plaats van een (politieke) partij, dat parlementaire deelname verondersteld. Het Verdinaso deed als antiparlementaire groepering principieel niet mee aan verkiezingen. Ten tweede staat het woord ‘Diets’ voor het streven naar de eenheid van alle Nederlandstaligen in één staat, een ideaal dat destijds breed werd gedragen in met name academische kringen in Nederland en Vlaanderen. Het ‘Nationaalsolidarisme’ had niets te maken met het ‘nationaal-socialisme’, aangezien laatstgenoemde een rassenleer (was) is dat uitgaat van een vermeende Duitse superioriteit, terwijl eerstgenoemde een nieuwe nationale maatschappelijke ordening voorstond op grond van het solidarisme als sociale leer.
De slogan van het Verdinaso was: Dietsland en Orde. ‘Dietsland’ stond voor het samengaan van Nederland en Vlaanderen om alle Nederlandstaligen te omvatten en een sterk blok te vormen in plaats van twee zwakke staten. Onder ‘Orde’ werd verstaan dat de samenleving diende te worden ingericht naar ordenende principes in plaats van aan zijn lot te worden overgelaten zoals het liberalisme voorstaat. Deze ordenende principes dienden de primaire samenlevingsverbanden, zoals het gezin en de beroepsgroep te versterken: een sterke staat steunt immers op een sterke basis. Bovendien mocht de staat geen almachtig monster zijn, maar diende de staat de maatschappelijke verbanden te respecteren. Ideeën die de maatschappelijke verbanden trachten te verbreken, zoals het liberalisme (individualisme) en socialisme (klassenstrijd), werden verworpen.
Wat betreft de staatkundige ordening stond het Verdinaso het corporatisme - ook wel solidarisme genoemd - voor, een idee dat ervan uit gaat dat de samenleving een lichaam is waarin alle groepen hun eigen functie hebben. De staatkundige ordening moest een afspiegeling zijn van de samenleving en derhalve dienden de organen van de staat te worden bestuurd door vertegenwoordigers uit de werk- en leefgemeenschappen, namelijk de beroepsgroepen en de buurtschappen. De werkgemeenschappen zouden een soort gilden zijn, waarin werknemers en werkgevers gezamenlijk zouden zijn verenigd.
Het Verdinaso onderscheidde zich zichtbaar van de rest van de Vlaamse beweging, zowel in stijl als in streven. Het moest een voorname beweging zijn, die de toekomstige elite van het gebeurlijke Groot-Nederland moest leveren. De beweging sloeg dan ook aan onder studenten zowel in Nederland als in Vlaanderen. Het Verdinaso was niet alleen elitair, maar ook militant. De macht lag volgens Van Severen niet in het parlement, waar alleen wordt gepraat maar weinig wordt gedaan, maar de macht moest worden veroverd door middel van een staatsgreep. Het Verdinaso mag gerust een conservatief-revolutionaire beweging worden genoemd, een beweging die de afbraak van de maatschappij door het liberalisme en socialisme wilde tegengaan en een nieuwe orde voorstond die was gebaseerd op oude waarden.
In 1934 kende het Verdinaso een voorlopig hoogtepunt, toen de beweging een stormachtige groei doormaakte in Vlaanderen en ook in Nederland voet aan de grond kreeg door een succesvolle tournee van Van Severen, waarbij hij in contact kwam met de vooraanstaande Katholieke publicist Henri Bruning en de eminente professor Pompe. In datzelfde jaar begon de Belgische overheid zich zorgen te maken om het Verdinaso en kreeg Van Severen steeds meer moeilijkheden met de overheid en politieke vijanden, met name de socialisten.
Ontleend aan: Nederlandse webpagina’s: http://bitterlemon.eu/
[deel 2 van deze internettekst leest u in de volgende Nieuwsbrief ]