> nieuwsbrief > 2008- 1

Inhoud

Mededelingen


Hernieuwen ledenbijdrage 2008

Eens te meer nadert de jaarwisseling met rassé schreden. Voor de penningmeester brengt dit mee om ervoor te zorgen dat de hernieuwing van de bijdragen andermaal vlot verloopt.
In ruil voor een ongewijzigde basisbijdrage van 25 € verzekert u zich ook in 2008 van een abonnement op onze Nieuwsbrief Joris van Severen en van het – reeds 12e – Jaarboek Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk. Als steeds hopen we er andermaal op dat eenzelfde aantal leden spontaan deze basisbijdrage afronden tot het ronde bedrag van 30 €. Zij immers maken het ons mogelijk om extra-initiatieven te ontwikkelen, als b.v. het voorbije colloquium en de publicatie van brochures naast de Nieuwsbrief en het Jaarboek. Uw betaling graag via rekening 000-1705814-69 (vanuit het buitenland: IBAN: BE71 0001 7058 1469. BIC: BPOTBEB1) t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen - vzw, B.8900 Ieper..

Aflevering 13: Het bloedbad van Abbeville, maandag 10 december 2007

Op Canvas bracht ‘Keerpunt’ het nooit eerder verfilmde oorlogsverhaal van het beruchte ‘Bloedbad van Abbeville’. Het docudrama reconstrueert op de originele locatie het lot van 78 politieke gevangenen uit België die in de Franse stad terechtkwamen op 20 mei 1940. Onder hen bevond zich Verdinasoleider Joris van Severen, die samen met 20 anderen zonder enige vorm van proces en op basis van een vaag en onterecht bevel werden vermoord door Franse militairen. De 78 mensen waren in de kelder van de muziekkiosk opgesloten en bewaakt door Franse militairen. Het waren gevangenen die in België werden gearresteerd en overgeleverd aan de Fransen vanwege de snelle Duitse opmars door België. Ze behoorden tot de duizenden verdachten die op 10 mei 1940 werden opgepakt omdat ze een gevaar voor de staatsveiligheid zouden vormen. De overgrote meerderheid van de 78 van Abbeville bleek later totaal onschuldig te zijn.

Terugblik op het 5e Colloquium Joris van Severen

In het vorige nummer van onze Nieuwsbrief brachten we de samenvattingen van de vier naar voor gebrachte referaten. Daaruit bleek het hoog gehalte van de wijze waarop de onderscheiden thema’s aan bod kwamen. Aan kwaliteit ontbrak het dus geenszins. Des te merkwaardiger dan ook de geringe publieke belangstelling waarop dit 5e colloquium kon rekenen – en nog merkwaardiger het uiteindelijk verstek geven van 1/3 van de ingeschreven deelnemers! Wie er wel was zal getuigen dat de afwezigen het spreekwoordelijke ongelijk aan hun zijde hadden.

De aanwezigen zal vooral het indringend referaat van Romain Vanlandschoot in herinnering blijven. Maar ook Ruud Bruijns en Pieter Jan Verstraete wisten totnogtoe onaangeboorde bronnen onder de aandacht van het publiek te brengen. Op menig terrein werd aldus onze kennis en ons inzicht in de persoon van Joris van Severen en zijn beweging in niet geringe mate verruimd.

Feit blijft niettemin dat we ons binnen het Studiecentrum Joris van Severen – en evenzeer binnen de Stichting Joris van Severen – ernstig zullen dienen te beraden over de vraag naar de zinvolheid van het verder zetten van ons colloquiuminitiatief.

Buitenkans – andermaal voorbehouden voor de leden

Andermaal kwamen we in het bezit van een reeks interessante tweedehandboeken, waarvan de verkoopopbrengst aan het Studiecentrum ten goede komt. We stellen deze resterende publicaties dan ook graag ter beschikking van onze leden tegen de vermelde prijs (te verhogen met de verzendkosten):

2.1. Hendrik Elias, 25 jaar Vlaamse Beweging – 1914-1939, Antwerpen 1969, 4 boekdelen, gen., samen 948 p.: 25 €

2.2. Luc Delafortrie, Joris van Severen en de Nederlanden, Zulte, 1963, gen., kaft licht geschonden, 5 €

2.5. Lodewijk Dosfel, Ter Waarheid, parelen uit zijn werken, Tielt, z.j., 167 p., 3 €

2.6. Willem Meyers e.a., Hoe België W.O.II overleefde, Brussel, 1975, geb., 350 p.: 3 €

Verzendkosten: 1 boek: 2,60 €: 2 boeken: 3,64 €; 3 boeken: 4,30 €; méér dan 3 boeken: 8,60 €. Bestellen met opgave van het gewenste boeknummer, via overboeking van het verschuldigd bedrag (inclusief verzendkosten) op rekening 000-1705814-69 t.n.v. Studiecentrum JvS, 8900 Ieper.

 
De adel van zijn geest


Erik Verstraete

    Tenzij de tijdsgeest, de adel is gebleven

in hart en ziel van wie zijn hoge wil

nog dragen, lang, de nadagen voorbij,

het broze lijf vermoord, de kameraden sneven..

 

Maar zijn gestalte staat en gaat ons voor

door ’t ontij van de schaamteloze onwetendheid

doorheen en boven menigten, verdwaald en goor

verloren en verdoofd, melaats van onverschilligheid.

 

Wij treden in zijn spoor van schoonheid en verweer

en zien hoe toch weer jeugd komt aangetreden

aan wie een trouwe kern de waarheid heeft beleden:

van ploeg en rad en zwaard een eindelijke wederkeer.

 

En samen staan wij rond het graf geschaard

aan Dietslands verste zoom, waar hij naar voren moest treden,

hier valt het ontij van ons af, de trouw beleden,

zijn geest herrijst, de wortel bleef bewaard.

 

Uit: Erik Verstraete, ‘Gebleven is de adel’, uitgave WKW, 2005. De houtsnede van Wim de Cock – die de kaft van onze Nieuwsbrief in 2008 siert – was oorspronkelijk bestemd ter illustratie van deze opmerkelijk esthetisch vormgegeven dichtbundel, maar werd door de uitgever afgewezen…

 

Mijmeringen van een Oud-Dinaso


G. Raymond Demeyere, Brugge

Het is opvallend,maar hoe ouder je wordt hoe meer neiging je vertoont om achterop te kijken. Dit komt wellicht omdat je beseft dat de toekomst je nog zo weinig te bieden heeft... Ik behoor nu eenmaal tot het uitstervende ras van de oud-Dinaso’s. Zo vraag ik me dan ook dikwijls af wat mij als jongeling zo in het Verdinaso heeft weten te boeien.

De interesse voor de Vlaamse beweging was hier uiteraard niet vreemd aan. Of gaf de keuze van een beweging die aan haar leden zoveel eisen stelde. hier de doorslag? Was het de zucht naar het elitaire of de sterke drang om je in dienst van uw volksgenoten te stellen? Bij de jeugd is er immers ruim plaats voor idealisme.

Het was beslist de opvoedende rol van die beweging die hier een doorslaggevende invloed had Wij wilden van het boertige gedoe af en snakten naar stijl. Het “Plus est en vous” was ons leitmotiv.

Joris van Severen bracht ons de hekel bij voor wat hij definieerde als “de devaluatie van de woorden” wat ook meestal uitmondt in een devaluatie van de waarden... Hij leerde ons positief te denken en afscheid te nemen van dat storend negativisme dat ons volk kenmerkte en vertrouwd te raken met het begrip “realpolitik” waarvan de nieuwe marsrichting een emanatie was.

De tien geboden opdreunen is een makkie maar doen wat je hoort te doen blijft een zware opgave. Is het niet ergens in de oude catechismus dat er sprake is van “een merkteken in de ziel”? En zo behoorden wij tot een soort getekenden al klinkt dit misschien wat pretentieus...

Wij werden hierin gesterkt door de demoliberale janboel die dertiger jaren ontsierde. Wij droomden van Dietse grootheid en een herwaardering van het Prinsenvolk en walgden gewoon van loze beloften en holle frasen en snakten naar een betere toekomst. Laat dit dan naïef klinken maar gun mij dan toch die droom... Heil Dinaso!

 

Louis Gueuning


Sur nos grandes activités annuelles au Château Coloma, à Leeuw-Saint-Pierre, plane encore la grande ombre de Louis Gueuning (1898-1971), qui y avait installé son Collège Albert et Isabelle. Il l’a dirigé durant près de vingt ans, avec l’assistance de son fils Pierre et de notre ami André Delay, tous deux philologues classiques comme lui-même. C’est à ce gardien de la pensée de Joris van Severen - il avait fondé un Ordre de Joris van Severen avec un mouvement de jeunesse - que l’association Oranjejeugd et la Fondation Louis Gueuning avaient consacré une plaquette sous le titre ‘Une vie dans la rectitude’, due à la plume de notre ami Maurits Cailliau, secrétaire-trésorier du centre d’études Joris van Severen.

Louis Gueuning, pentekening Jef Goethals Louis Gueuning, pentekening Jef Goethals

La dernière livraison de la belle lettre trimestrie1le de contact du centre d’études Joris van Severen (11e année, 1er trimestre 2007) reproduit un passage du livre de Cécile Vanderpelen-Diagre ‘Ecrire en Belgique sous le regard de Dieu. - La littérature catholique belge dans l’entre-deux-guerres’ (éditions Complexe, 2004 ISBN 2-8048-0025-3) qui contient nombre d’informations intéressantes sur les relations entre identitaires belges des deux communautés, dont un chapitre ‘Louis Gueuning et la Renaissance wallonne’:

“Cependant, à terme, Gueuning ne peut nouer des liens constructifs avec les régionalistes, son attachement à l’unité nationaie étant incompatible avec toute velléité séparatiste. Ainsi s’explique son adhésion, pour le moins singulière, en 1937, à la pensée de Joris van Severen, perçu comme garant de l’unité nationale. En dépit de son nationalisme flamingant originel1 , le leader de la patrie thioise a gardé de son enseignement au collège Sainte-Barbe à Gand (alors francophone) une profonde vénération pour la langue de ses deux maîtres: Charles Maurras et René de La Tour du Pin. En s’associant à Van Severen, Gueuning ne doit donc pas renier ses convictions. Notons en outre que son adhésion au Verdinaso correspond a sa prise de conscience que son mouvement de Renaissance wallonne tombe en quenouille.

Au-delà de toutes les raisons plus ou moins politiques ou pragmatiques qu’on peut alléguer pour comprendre cette alliance, il semble qu’elle s’explique essentiellement par une affinité intellectuelle. Les deux hommes partagent un goût pour les cultures helléniques et latines, la grandeur, l’autorité et l’ordre catholique, et ils ont une commune aversion pour le régime parlementaire. A l’instar de Louis de Lichtervelde, de Charles  d’Aspremont-Lynden et surtout de Pierre Nothomb, Gueuning est très sensible au projet de van Severen de mettre en place un état aristocratique dirigé par une élite, non plus de sang, mais de ‘qualité’ (sic) par l’esprit, le travail et l’héroisme.”

_____________________

1 En 1928, Joris van Severen alors député avait crié en pleine Chambre des Représentants: “La Belgique? Qu’elle crève!” Mais il avait effectué ensuite, en 1934, un virage complet de loyalisme royaliste dans la perspective bourguingnonne.

Bron: Renaissance Européenne. Kwartaalblad van ‘Les amis de la Renaissance Européenne’ en van ‘Terre et Peuple – bannière Wallonie’, nr. 72, 3e kwartaal 2007, p. 15.

Opmerking van de Nieuwsbrief-redactie: de in de voetnoot aangehaalde uitroep over La Belgique? Qu’elle crève!” blijft klaarblijkelijk hardnekkig verder leven. Zie hieromtrent de bijdrage van Jef Werkers, Over een taaie legende: “La Belgique? - Qu’elle crève!”, in: Jaarboek Joris van Severen 11, 2007, pp. 191-204.

 

Waarom ‘Nogmaals Joris van Severen’?


Rudy Pauwels

De tijd die wij beleven, is een tijd waarin wij meer en meer beseffen dat wij bestaan in een universum dat voortdurend in beweging is, maar klaarblijkelijk volgens een orde, een kracht die tot evenwichtigheid leidt tussen eensdeels aantrekking, anderdeels afstoting.

Wij zijn daarvan getuigen zoals de Grieken het reeds waren tijdens de 6e en vooral de 5e eeuw voor Christus. De ‘kosmos’ is inderdaad ‘eeuwig’.

Op deze vaststelling ontwikkelde zich eensdeels de platonische dialectiek van de ‘Ideeën’, van ‘het goede’ en ‘het schone’, anderdeels de fysica, de natuurkunde van Aristoteles, die op haar beurt, tot een metafysica leidde. Dit zou één van de pijlers worden van het besef van de bovennatuur in de Westerse denkwereld.

De tweede pijler zou degene worden waarrond het “Oude” en het “Nieuwe testament” tot stand kwam – “Het Woord was van God en het Woord werd God” - die tegenover de Griekse kosmische denkwijze uitging van het aardse, de tijd en de ruimte waarbinnen “mensen” leefden. Hoe waren die er gekomen? Waarom waren die er gekomen? Was het alleen om door hun dood in de biologische “vervanging” van steeds “betere” exemplaren te voorzien, in éénzelfde grote beweging van “progressie” en “eeuwige wederkeer”?

De mensen en hun geschiedenis vormden aldus het voorwerp van een denkwereld die de natuur en de bovennatuur in verband brachten met het “aardse” leven. In voortzetting van Plato zou Augustinus, en in voortzetting van Aristoteles zou Thomas van Aquino aldus een nieuwe inbreng betekenen op de denkbodem die de bodem van de Westerse beschaving zou worden, waarvan hetgene wat “overbleef” de Westerse cultuur zou vormen: de wereldse “Civitas” en de “Civitas Dei”.

Maar ook in de huidige tijd van het centrale bewustzijn van het “planethologische”, de niet te stuiten gedachte van het, na de nodige tijd, waar alles begonnen is en alles steeds herbegint: “Le Retour Eternel”!

Van het begin van de 5e eeuw, over de 13e eeuw tot de 19e eeuw ontwikkelde zich, midden deze beschavingen en culturen, een kerk. Een kerk die het midden moest houden tussen radicaal-conservatieve, revolutionair reformatorische en traditionalistisch-progressieve gelovigen; een kerk die, om te blijven bestaan, evolueerde met haar elitisme (monastiek, mystiek, reformatorisch) en haar eeuwenlang bewaard multitdualisme: het “Gods-volk”.

De kerk was aldus een universeel instituut, een instelling met haar dogmas, haar moraal en haar sacramenten; met haar waarheden die a-priori dienden aanvaard te worden, haar deugden die dienden beoefend te worden, haar geboden waaraan diende gehoorzaamd te worden. Kortom een programma dat, bepaald en gecodificeerd, langs een gehiëarchiseerd korps en vastliggende activiteiten (zondagsmis, enz.) diende te worden gerealiseerd. Het was die Kerk die zich diende uit te strekken over de gehele wereld en daartoe aansloot bij de “wereldse” machten, in de verwachting van het Hemelse Rijk.

Maar diezelfde kerk was aldus ook de “levende” kerk, de beleving van een geloof, een “credo” – symbool van een gemeenschappelijk beleefd geloof, gedragen niet enkel door de leden van een gespecialiseerde “corpus”, maar door het geheel van eenvoudig te beleren gelovigen: het type, het model van wat genoemd kan worden “een katholiek”.

De kerk was, ten derde, een eigen geestelijk en cultureel patrimonium, waar de fundamentele structuren van het leven op een hoger vlak gebracht werden in naam van God - de Ignatiaanse visie op de mens.

De spirituele hoogtepunten van de mens, maar ook de liturgie, de sacramenten, het gebed, de zegeningen, de leer van goed en kwaad, de solidariteit van de levende en de dode zielen in hun uiteindelijk, enig mogelijke gelijkheid afgewogen op de weegschaal van de opperste rechtvaardigheid en liefdevolle billijkheid. De kerk in haar verrukkelijke esthetiek van de Bergrede. De kerk van de Middeleeuwen – de Vlaamse Primitieven! De kerk van de Contrareformatie. De kerk van de zekerheden en van de veiligheid.

Die Westerse beschavingen en culturen, die universele kerk, zouden af te rekenen krijgen met een strijd “tegen God” (18e eeuw) en daarna met het “vergeten van God” (19e eeuw).

De 20e eeuw zou aantonen hoe, na het verdwijnen van God, ook de mens kan verdwijnen en iedere humane opvatting. Cf. Emile Poulet, Eglise contre Bourgeoisie, Berg International, 2006, p. 34 vgl.

Na het drama van de 20e eeuw zou de geschiedenis een “wereldgeschiedenis” worden, springplank naar een planetarische visie, die de “kosmos” reeds een materieel uitzicht gaf. Met een toenemende snelheid werd vastgesteld dat de structuren die niet aan de “nieuwe tijd” voldeden, eenvoudig voorbijgestreefd waren en dienden vervangen te worden door “totaal andere”, door voor het eerst volledig “nieuw”-uit-te-denken vormen van politiek, van sociale en economische productie, consumptie en distributie. Van welk nut zouden evenwel de sinds eeuwen gegroeide “waarden” hierbij nog zijn of nog kunnen zijn?

Het was de bezorgdheid voor het denken en de denkbodem van de menselijke waarden, geschoord op de genoemde pijlers van de Westerse cultuur, die me ertoe hebben aangezet vanaf het jaar 2000, een zestal korte essays te schrijven voor het Studiecentrum Joris van Severen en het Museum Verriest-Van Severen te Wakken, ter verklaring van de reden waarom het Archief Joris van Severen op zijn plaats is binnen het Universiteitsarchief van de KU te Leuven.

Ik meende aldus te voldoen aan de vraag naar wat de denk- en leefwereld van Joris van Severen voor (of nog voor) de generaties kan betekenen, voor wie hij anders wellicht in de vergetelheid zou geraakt zijn.

De omstandigheden waarin wij in dit land “samenleven”, bewijzen m.i. meer en meer welke nood we hebben aan vooruitziende staatslieden die zich willen inzetten voor de essentiële belangen van het geheel van de Lage Landen, nu het zonneklaar is geworden welke die essentiële belangen zijn: het levensbehoud zelf van de volkeren die ze bewonen, wat ook het gene zij dat hen van mekaar doet verschillen. Een chaos in België kan niet anders dan een chaos in de Beneluxlanden met zich brengen, en moet dienvolgens Europese reacties uitlokken.

Maar meer dan op dit gebied te verwijzen naar de klaarziendheid van Joris van Severen tijdens het interbellum, leek het me nodig terug te keren tot de redenen waarom hij getrouw bleef aan de Rooms-katholieke Kerk in haar christelijke universaliteit.

Hij behoorde tot de traditioneel-progressieve aanhangers van die Kerk en had, als bewonderaar van Ignatius van Loyola en diens visie, oog en oor voor de Contrareformatie, maar was vooral begeesterd door de mystieke en esthetische verrukking, die in die Kerk werden overgebracht naar de “ootmoedige, schoonheidzoekende mens”, “de mens geschapen om God, onze Heer, in alles te loven en te prijzen en daardoor het heil van zijn ziel te bewerken, en te verlangen en te kiezen wat ons dichter brengt bij het doel waarvoor hij geschapen is.” (Ignatius van Loyola, Geestelijke oefeningen, nr. 23).

Misschien is het zelf vooral in deze laatste zin, dat Joris van Severen, meer dan zestig jaar na zijn dood – “een moord door niemand bevolen, maar ook door niemand verhinderd”, dixit Wim Zaal – een kleine minderheid mensen blijft boeien; zij met name voor wie de voorrang van een “zinvol leven” tot iedere dag bewust-beleefd bestaan is uitgegroeid.


Over Joris van Severen in ‘Rommelpot’


Weldra zal het zes jaar geleden zijn dat Joris van Severen op tragische wijze aan zijn einde kwam. Tijdens de Duitse bezetting werden er over hem veel halve waarheden en hele leugens gezegd en geschreven. Sedert september 1944 is het stil geworden rond zijn naam. Als eenmaal zijn vroegere volgelingen – voor zover ze niet ten onder gegaan zijn in het avontuur van de collaboratie – terug aan het woord zullen komen, zal het weer niet aan tegenstrijdige beweringen ontbreken. Voorlopig zwijgen allen. Want al zou men Van Severen moeilijk een “verrader” kunnen noemen in de huidige betekenis van dat woord – “verraders” uit 1914-’18 blijken niet ongeschikt voor het ministerschap – toch schrikken de meesten er voor terug, er aan te herinneren dat zij eens “de allereerste fascist in Vlaanderen” gevolgd hebben.

Zeer “Vlaamsgezind” vanaf zijn jeugd, en dit ondanks ) of juist tengevolge van een verfranste huiskring en een verfransend college – heeft de latere Dietse extremist Van Severen steeds een in zeer eigenaardige verhouding gestaan tegenover de Vlaamse Beweging. In een bepaald stadium van zijn politieke ontwikkeling zou hij haar met de meest bijtende verachting bejegenen; doch bleef hij door heel zijn wezen en streven verbonden met die beweging in haar diepste zin. De notariszoon uit Wakken – die alleen reeds door zijn uiterlijke verschijning; zijn golvende lokken en zijn brede flambard in de tijd van  Ter Waarheid; de strakheid uit de Dinaso-tijd – zich van zijn nationalistische strijdmakkers onderscheidde, was steeds een voorloper. Werd dus ook beschouwd als een zonderling. Aan het IJzerfront had hij een groot aandeel in de werking van de “Studiekringen” welke – wat De nieuwe Standaard er ook over denke – door de legeroverheid gewantrouwd en verboden werden. Dàt, en zijn nog nauwkeurig te onderzoeken aandeel in de revolutionaire Frontbeweging, kostte hem zijn officierssterren, zodat hij slechts als adjudant de oorlog eindigde.

Ook in het Vlaamse Front en in de daaruit gegroeide nationalistische beweging was Van Severen een alleenloper. Iemand die zich niet beperkte tot politieke agitatie, maar die ook zijn reeds vroeg gewekte belangstelling behield voor het geestesleven buiten de Nederlanden. Dezelfde Van Severen, die in de dorpen en stadjes van West-Vlaanderen, voor een aanhankelijk publiek van boeren, kleine burgers en studenten, nuchtere betogen hield over de noodzakelijkheid van een krachtdadige, geordende Vlaamse en Groot-Nederlandse actie – kon ook uren lang, in de kring van enkele vertrouwde vrienden voorlezen uit Baudelaire en uit zijn geliefde Franse surrealistische dichters. Toch was deze politieke extremist, die voor de minimalisten van die tijd niets dan spot had, en wiens eigen nationalisme heel wat méér was dan een romantische liefde voor de misprezen moedertaal of een vaag verlangen naar een nooit nauwkeurig omschreven Vlaamse zelfstandigheid – geen snob, geen poseur. Ondanks zijn Franse geestesoriëntering – het overkwam hem eens, voor een vrijwel uitsluitend landelijk publiek, uitdagend te spreken over “Mijn meester: Maurras” – en ondanks het tikje verachting voor zijn volgelingen, was en bleef hij een wortelvaste West-Vlaming, die zelden behoefte gevoelde aan reizen, en die, waar hij aan zijn zwerftochten op het gebied van de geest genoeg had, zich nooit beter thuis gevoelde dan in het kleine land tussen de zee en Brussel. De wel zeer romantische strijdgenoot en mededinger die hem “een wispelturige jonker” noemde, liet geen recht wedervaren aan sommige onbetwistbare hoedanigheden van Joris van Severen.

Een tiental jaren zetelde Van Severen als Fronter in de Kamer. Een groot parlementair strateeg was hij zeker niet, maar het “Belgiek ontplof!, waarmee hij in 1929 zijn laatste parlementaire toespraak besloot, knalde door héél het land.

In 1931 stak het Verdinaso van wal als een revolutionaire anti-Belgische en Groot-Nederlandse beweging die – niet in het minst door haar nationaalsolidaristische leer en haar uiterlijke vormen, onmiddellijk een grote aantrekkingskracht uitoefende op de Vlaamse jeugd. Na enige jaren sloeg het Verdinaso plots een pro-Belgische richting in. Dezelfde Van Severen, die enige jaren vroeger, in het bijzijn van koning Albert uitdagend zijn hoed op het hoofd hield, en die met enige honderden volgelingen het kroonprinselijke paar had uitgejouwd – diezelfde Van Severen huldigde weldra op uitdrukkelijke wijze het Vorstenhuis en deed door zijn “militie” eer bewijzen aan de Belgische vlag. Had hij, in 1932 nog, de IJzerbedevaart bespot als een bloedloze betoging van tamme flaminganten en blatende pacifisten – tegenover de “klachten” der Vlaamse doden stelde hij het “Muiterslied” der frontsoldaten – na enige jaren bestreed hij diezelfde IJzerbedevaart omwille van haar on-Belgisch karakter, en voerde hij een heftige taal tegen de separatisten en zogenaamde Hitlerknechten van het VNV.

“Verraad!” schreeuwden die, nadat ze hem vroeger in zijn anti-Belgisch radicalisme niet gevolgd waren en hem om zijn “fascisme” bestreden hadden, thans zijn frontverandering niet begrepen. Van Severen intussen deed ook niets, om zijn “zwenking” te verklaren en aanvaardbaar te maken. Hij die zo graag sprak over “uiterste soepelheid” in de middelen, deed niets om de flaminganten met de nodige tact en het nodige geduld voor zijn nieuwe kijk op de binnenlands-Belgische mogelijkheden te winnen. Tegenover franskiljons en klein-Belgisch onbegrip en onwil legde hij veel goede wil aan de dag, maar voor de duizenden eerlijke flaminganten die nog vastzaten aan verouderde en ondeugdelijke opvattingen, had hij niets over dan tartend misprijzen.

Het scheldwoord “verrader”, van die kant, heeft hem nochtans wel gegriefd. En dat hij, door die verandering van tactiek, enkele oude vrienden verloor, griefde hem zeer. Want voor deze condottière, die bijvoorbeeld uiterst hartelijke brieven kon schrijven, was vriendschap meer dan een woord.

Onvermoeibaar heeft Van Severen  de laatste jaren vóór 1940 geijverd voor een zo nauw mogelijke samenwerking op elk gebied tussen België, Nederland en Luxemburg. Hij heeft de politieke eenheid van België verdedigd tegen elke vorm van separatisme en federalisme. Hen die een Groot-Nederland zonder de Walen voorstonden, schold hij onbarmhartig uit voor misdadige dwazen. Om een conflict te voorkomen met de Walen die zich door zin Bourgondische of Lotharingse machtdroom konden bedreigd menen, heeft hij in de vooroorlogse, bijwijlen Byzantijnse twisten rond het begrip “volk” een interpretatie voorgestaan, waardoor Luikenaars en Henegouwers, ten zelfde titel als Antwerpenaars en Amsterdammers tot Dietsers bevorderd werden. Een stelling, waarover hij zich binnenkamers meer dan eens vrolijk maakte trouwens.

In hoeverre Van Severen, wat België betreft, een gedeeltelijke verwezenlijking  van zijn plannen genaderd? Die vraag zal nog wel een tijd lang in de meest tegenstrijdige zin beantwoordt worden. De naam Abbeville is op zichzelf reeds een antwoord. Van Severen, die aan zoveel vroegere bestrijders van de Belgische eenheid, en van België kortweg, het besef bijgebracht had van een, ook van Diets standpunt uit, aanvaardbare Belgische werkelijkheid en van de Nederlandse mogelijkheden binnen het Belgische staatsverband – die Van Severen werd op 10 mei 1940 aangehouden en overgeleverd aan Franse “gardes mobiles”, met het bekende tragische einde. Terwijl daarentegen Staf de Clercq na tussenkomst van een paar parlementairen terug vrijgelaten werd.

Noodlottig misverstand? En hoeveel Vlamingen zouden er, gedeeltelijk door de verbittering om de gevolgen van dat misverstand, in de collaboratie zijn versukkeld?

Of ongeneselijke kortzichtigheid en kwade trouw van hen die ook thans nog dulden dat de meerderheid in dit land zou beschikken over àl de rechten welke – volgens hun luidkeels uitgeschreeuwde opvattingen – de meerderheid toekomen? Of de ziekelijke haat van enige onvolwaardigen die maar tevreden zijn wanneer zij steeds nieuwe “landverraders” ontdekken?

Het is niet nodig Van Severen tot een halve godheid te verheffen, of een mythe te scheppen rond zijn gedachtenis. De tijd heeft reeds gedeeltelijk recht gedaan aan zijn eigenaardige en veelomstreden persoonlijkheid. Mochten allen, die bekommerd zijn om het heil der Nederlanden, er op waken dat door begrijpelijke verbittering om tergend machtsmisbruik en grievend onrecht, verworven inzichten in de mogelijkheden van vandaag niet weer verloren gaan. Iets van het nuchtere werkelijkheidsbewustzijn en de hoge moed van Van Severen sterke àllen, die nog geloven in de levensmogelijkheden van ons volk.

_________________

Rommelpot, nr. 19, 5 mei 1946, pp. 2-3


SPROKKELS

 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

 

Oubli?

“On n’a pourtant pas évoqué ce qui s’est passé le 10 mai 1940, au moment de l’invasion allemande. Des listes d’individus suspects avaient été dressées au niveau des arrondissements judiciaires. On y trouvait des Rexistes [dont Léon Degrelle], des VNV, des Verdinasos, les chefs de la Ligue Antisémite d’Anvers, mais aussi de nombreux juifs, venus clandestinement du Reich sans papiers et considérés comme suspects d’espionnage.

Il ne sembla pas y avoir eu de directives précises: dans certains arrondissements wallons, les Rexistes étaient considérés comme des traîtres potentiels mais dans d’autres comme patriotes.

Le 10 mai 1940, la Belgique est envahie et tout tourne mal dès le début: le fort D’Eben Emael, clé de notre système de défense, tombe en quelques dizaines de minutes. La police procède alors à l’arrestation des gens placés sur la liste des suspects et tout ce petit monde sera évacué en train, au fur et à mesure de la progression allemande. Le bruit court que les chefs de la Ligue Antisémite se retrouvaient dans le même wagon que de nombreux juifs allemands ayant fui le nazisme.

Les choses vont mal avec les Français également, et certains d’entre eux sont à la recherche de boucs émissaires. Le "train des espions" est entre-temps arrivé à Abbeville dans le Nord, et une centaine de prisonniers placés sous le kiosque local. Des soldats français passent et se mettent à fusiller les détenus qualifiés d’espions. C’est ainsi que le chef du Verdinaso [Verbond der Dietsche Nationaal-solidaristen], Joris van Severen, est abattu. Léon Degrelle [chance Degrelle, chance éternelle, dira-t-il plus tard en Espagne] n’échappant que de justesse à la mort quand un major français ordonnera de cesser les fusillades. C’est donc à cette occasion que le gouvernement belge a commis son premier faux pas: de malheureux juifs allemands, placés sous son autorité, ont été fusillés par des soldats français excités et ivres, étant pris pour des espions nazis. Mais nos responsabilités dans ce drame ont toujours été escamotées…"

_____________________

Ondertekend Dan Ubu, in: Père Ubu, nr. 827, van 12.5.2007: familienamen van medewerkers worden niet vermeld.

Inspirerende ideeën – ook voor vandaag

“(…) De ideologische evolutie van Van Severen en tactische bekommernissen leidden tot een radicale ommezwaai in 1934. Van Severen zag duidelijk in dat de Belgische regering maatregelen tegen het Verdinaso zou nemen die de groei van zijn beweging fel zouden kunnen hinderen. Bovendien werd hij meer en meer gesterkt in zijn overtuiging dat de politieke machtsverwerving over een Belgische weg moest gaan. Deze inzichten leidden tot de zogenaamde 'nieuwe marsrichting' die Van Severen openlijk proclameerde in augustus 1934. Het ging daarbij om twee koerscorrecties. Ten eerste een tactische: Van Severen wilde de staat niet langer omverwerpen, maar veroveren met vreedzame middelen. De tweede correctie was een inhoudelijke: Dietsland moest niet samenvallen met het Nederlands taalgebied. De Walen mochten zich afscheiden als ze dat wilden of ze mochten binnen het Dietse rijk blijven met een autonoom statuut. Hetzelfde gold mutadis mutandis voor de Friezen en de Luxemburgers. Vanaf 1936 liet Van Severen ook de term Dietsland vallen, voortaan sprak hij achtereenvolgens meer en meer over ‘het Dietse Rijk’, ‘De Lage Landen’, ‘de Nederlanden’, ‘het Dietse Rijk der Nederlanden’ en ten slotte vanaf 1938 over ‘de Zeventien Provinciën’. Het taalcriterium werd nu geheel verlaten; naast geopolitieke argumenten kwam het gemeenschappelijk verleden van de Nederlanden in de plaats. De eeuwenoude lotsverbonden gemeenschap van Dietsers, Friezen, Walen en Luxemburgers moest worden hersteld door staatkundige eenmaking in een rijksgemeenschap onder Dietse hegemonie. Niet veel later verklaarde Van Severen de Walen op basis van afstamming en bloed tot geromaniseerde Dietsers. De historische gemeenschap der Nederlanden werd nu eveneens een volwaardige volksgemeenschap. De weg naar de Dietse natiestaat lag nu over de staatkundige hereniging van België, Nederland en Luxemburg. In dit feitelijk hersteld Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zou de verscheidenheid van de Dietsers worden beschermd via provinciaal federalisme, een restauratie van de zeventien provinciën. (…)

______________________

Sofie Delporte, in: Nieuw Rechts in Vlaanderen. Het gedachtegoed van het Nieuw Rechtse tijdschrift ‘Teksten, Kommentaren en Studies’, licentiaatsscriptie RUG, academiejaar 2001-2002 (op internet)

Moraal en misverstand

“(…) Tot welke misverstanden dat kan leiden blijkt bijvoorbeeld uit de typering die de schrijver Dimitri Verhulst recent gaf aan Joris van Severen, die de geschiedenis inging als leider van het corporatistische en zeer ‘rechtse’ Verdinaso. Verhulst noemt hem ‘die kleine magere man uit Wakken die vaker van politieke overtuiging dan van onderbroek veranderde, die een tijdschrift oprichtte waarin aanvankelijk nog socialisten publiceerden’. Vermoedelijk heeft Verhulst het over Van Severens blad Ter Waarheid (1921-1924) en met die socialisten bedoelde hij vast in de eerste plaats Van Severens co-redacteur Achilles Mussche (…). Verhulst lijkt te suggereren dat Van Severen een politieke windvaan was omdat hij zich aanvankelijk ophield in een links, progressief en modernistisch milieu om vervolgens een vaste stek in de geschiedenis te krijgen als extreemrechts ideoloog en politicus.

De suggestie is evenwel niet meer dan een noodgreep om die paradox op te lossen. Van Severens ideologische ontwikkeling hoeft niet als draaikonterij te worden afgedaan; ze laat zich veel beter verklaren vanuit de ambivalenties van de moderniteit. Het zijn net die ideologische ambivalenties die tekenend zijn voor dat heel specifieke milieu van vooral jonge, zowel politieke als artistieke avant-gardisten. Wat ze het duidelijkst wel gemeen hadden, is hun flamingantisme, waarbij ze de Vlaamse Beweging een erg brede betekenis gaven, alvast breed genoeg opdat het flamingantisme kon dienen als bindmiddel tussen en overkoepeling van een brede waaier aan politieke en maatschappelijke opvattingen. De basishypothese moet dan ook zijn dat het flamingantisme diende als spectrum van waaruit zij een plaats zochten in de sinds de eeuwwisseling snel veranderende wereld, met de Eerste Wereldoorlog als eerste orgelmunt. (…)”

_____________________

Marc Reynebeau, Het besef om de ijdelheid. Paul van Ostayen en de postactivistische subcultuur, in: Geert Buelens e.a., De trust der vaderlandsliefde. Over literatuur en Vlaamse Beweging 1890-1940, AMVC Letterenhuis, 2005, pp. 92-113.

Een andere Michel

“(…) Thierry Michel [de verdienstelijke Waalse filmregisseur – nvdr] is immers de zoon van wijlen André Michel, een zo mogelijk nog interessantere figuur. André Michel, die een paar jaar geleden op 92-jarige leeftijd overleed, was een exponent van de Waalse rechterzijde tijdens het interbellum. Aangetrokken tot de Nieuwe Orde kwam hij in de kringen van Léon Degrelle terecht. Hij werd zelfs lid van de ‘gardes rexistes’ in de streek van Charleroi. Maar al snel was het voor hem duidelijk dat Rex weinig toegevoegde waarde had. Toen bleek dat Rex geld uit Duitsland ontving, stond zijn besluit vast en verliet hij de beweging.

Michel kwam in de invloedssfeer van het Verdinaso terecht. In 1939 – het Verdinaso was toen al vijf jaar de Nieuwe Marsrichting ingestapt – werd hij onvoorwaardelijk lid van de beweging rond Joris van Severen. De moord op Van Severen op 20 mei 1940 komt hij pas laat te weten. De Dinaso André Belmans, vandaag nog altijd in leven, bracht hem ervan op de hoogte.

Tijdens de oorlog bewoog Michel zich in de kringen rond Louis Gueuning, de leider van het Verdinaso in de Romaanse gouwen. Hij bevond zich op de grenzen tussen attentisme en het verzet, een minderheidsbeweging binnen het Verdinaso. Daarmee werd na de oorlog echter geen rekening gehouden. Michel werd tijdens de repressie zowaar opgesloten en zwaar mishandeld. Net als Gueuning. Maar al snel werd hun dossier zonder gevolg geseponeerd. Michel bleef na de oorlog actief in de kringen van neo-Dinaso’s. Zo was hij vooral betrokken bij acties rond de koningskwestie en de dekolonisatie. Wat meteen een link naar zijn zoon verduidelijkt. Michel was ook actief in de neo-Belgische beweging die weinig heil zag in de federalisering. Hij was de drijvende kracht achter het blad Kenmerk-l’Accent. Hij deed dit samen met Roger Liefooghe, ook een figuur uit de brede Dinasobeweging. (…) Mensen als Michel worden de dag van vandaag genegeerd of in de geschiedenisboeken amper of niet vermeld, maar ze maken wel deel uit van de Waalse (na)-oorlogse geschiedenis.”

___________________

Picard, Een andere Michel, in ’t Pallieterke, 23 mei 2007, p. 7.

Een volk zonder bovenlaag

“Reeds Joris van Severen zag in zijn tijd in dat de Vlaamse Beweging vecht tegen de bierkaai en hij gooide resoluut het roer om en stelde voor heel België te accapareren. Het heeft hem zijn vel gekost. (…)”

_______________________

R. van der Haeghen, in de brievenrubriek van Kort Manifest, nr. 147, mei-juni 26.