> nieuwsbrief > 2007 - nr 4

Inhoud

Mededelingen



5e Colloquium Joris van Severen

programma:

Wanneer de lezer deze Nieuwsbrief  onder ogen krijgt is ons 5e colloquium – waarvan hoger sprake – reeds voorbij. Verderop in dit nummer vindt u de syntheses van de colloquiumreferaten en daarnaast nog enkele bijdragen die aansluiten op de thema’s die daarbij aan bod kwamen. Voor de volledige referaatteksten is het uiteraard wachten op ons volgende Jaarboek Joris van Severen – reeds het 12e in de stilaan statige rij - dat medio mei 2008 zal verschijnen.

Nederlandse letterkunde in volkse zin

Zo luidt de titel van het zeer lezenswaardige essay van de hand van Erik Verstraete. Het is voor de luttele prijs van 3 € (verzending inbegrepen) te verkrijgen op het adres van de auteur: J. Ratinckstraat 17, B.2600 Berchem (bankrekening 035-1910089-06).

Bourgondische Cruyce

Op 19 mei j.l. werden te Brugge, aan het voormalige woonhuis van Joris van Severen, andermaal de vier Brugse slachtoffers van het ‘bloedbad van Abbeville’ herdacht. De gedenksteen die herinnert aan het drama  werd met bloemen getooid, waaronder een krans van de Stichting Joris van Severen. Schepen Jean-Marie Bogaert bood verontschuldigingen aan vanwege het stadsbestuur. “Het blijft wachten op de excuses van het provinciebestuur, dat ook dit jaar zijn kat stuurde”, aldus het Brugs Handelsblad van 25 mei. Ook de enige nog overlevende van het bloedbad, Mevr. Gaby Lynkamp Warris (destijds 18 jaar) kwam aan het woord. Deze jaarlijkse plechtigheid is een initiatief van het Brugse Abbeville Comité.

Ruilbeurs Nijlen zondag 21 oktober – zaal Nilania

Als steeds houden wij er aan deze unieke ruil- en boekenbeurs rond alles wat de maken heeft met de Vlaamse en Heel-Nederlandse beweging van harte aan te bevelen.

Tentoonstelling Voor volk en taal: de taalstrijd vroeger en nu

Met affiches, foto’s, knipsels en documentatie wordt een beeld geschetst van dit belangrijk aspect van de Vlaamse Beweging. Zowel interessante gebeurtenissen van vroeger, zoals de taalgrensacties (o.m. van Flor Grammens), de acties tegen de Franse preken (o.m. te Antwerpen), als van heden, zoals de acties van de studenten- en actiegroepen in de Vlaamse Rand en de activiteiten van de verschillende taalwerkgroepen in meerdere Vlaamse steden, komen aan bod.

De tentoonstelling wordt geopend op zaterdag 29 september 2007 om 14 uur door Herman Suykerbuyk, lid van het politiek bureau van de Vlaamse Volksbeweging. Ze loopt tot en met zondag 13 april 2008 tijdens de openingsuren van het Bormshuis, Volkstraat 30, 2000 Antwerpen, op dinsdag, woensdag en vrijdag van 14 tot 17 uur en op zaterdag van 10 tot 16 uur.

Aanbevolen in de pers

In ’t Pallieterke van 3 oktober j.l. wordt een ganse pagina gewijd aan het bestaan en de werking van het Studiecentrum Joris van Severen. Er wordt teruggeblikt op het ontstaan van ons centrum en ruim aandacht besteed aan onze jaarboekenreeks en onze colloquia.

Enkele weken daarvoor – in het ’t Pallieterke-nummer van 5 september – was het in ons perspectief ook reeds raak. Toen werd een ganse pagina gewijd aan de uitgave van het gedenkboek Een Prinsenvolk waardig…, waarin teruggeblikt wordt op de werking van het Algemeen Diets Jongerenverbond, dat in de jaren zestig zijn inspiratie zocht en vond bij o.m. Joris van Severen.

Ook over Bormshuis-Broederband kunnen we best tevreden zijn. In het jongste nummer lazen we een uitgebreide recensie van ons voorlaatste jaarboek


Huiszoeking bij Joris van Severen op 10 mei 1940


In zijn boek De tragische dood van Joris van Severen en Jan Rijckoort, Oranje Uitgaven, Zulte, 1960, verhaalt de auteur F. van Berckel – pseudoniem van Theo Hosten – op pagina 66 - o.m. over de aanhouding van Joris van Severen. Hij beschrijft de gang van zaken aldus:

“Zonder Pol Leroy naar zijn identiteit gevraagd te hebben, niet eens nieuwsgierig naar wat hij daar [ten huize van Van Severen] verrichtte, zonder huiszoeking, zonder zelfs maar één enkel stuk aangeraakt te hebben, gaven de agenten het teken tot vertrekken.”

Enkele maanden na het verschijnen van zijn boek, ontving de auteur een brief van één van de bij de aanhouding betrokken agenten, waaruit blijkt dat Hostens versie van de feiten dient gecorrigeerd te worden. We geven die Franstalige brief in extenso weer:

Dilbeek le 12 sept. 1960

Monsieur,

J’ai lu votre livre sur Joris van Severen qui est très bien.

Pourtant vous vous trompez quand vous écrivez qu’il a été arrêté  le 10 mai 1940 sans perquisition. Il y a eu une perquisition qui a duré presqu’une heure, je le sais parce que j’y ai assisté comme agent de la P[olice] J[udicaire] de Bruges.

Il y avait en effet un collaborateur - [Pol Leroy – nvdr]-  dans son bureau.

Agréez, Monsieur, mes salutations très distinguées,

Josse V…[onleesbaar]

Tot zover dit getuigenis

In zijn omvangrijke studie Dossier Abbeville, Davidsfonds, 1977, p. 39-40, ging C.H. Vlaemynck dieper in op de omstandigheden van Van Severens aanhouding. Volgens diens versie werd op initiatief van Van Lerberghe, het hoofd van de gerechtelijke politie te Brugge, overgegaan tot de aanhouding van de Bruggelingen en werd commissaris De Bergh, samen met vier collega’s belast met de aanhouding van Van Severen. Met z’n vijven trokken ze naar de Wollestraat. Merkwaardig is wel dat Vlaemyncks relaas dan, zij het iets meer uitgebreid, naadloos aansluit met Hostens versie. De Bergh voorkwam dat Van Severen de handboeien om kreeg: een inspecteur diende bij het verlaten van de woning voorop te gaan. “Daarna volgde Van Severen geflankeerd door De Bergh links en ikzelf – aldus Vlaemyncks woordvoerder – rechts. De twee overige inspecteurs sloten de rij.” Ook hier is er aldus geen sprake van een huiszoeking!

Nochtans is er het bevestigend getuigenis van één van de betrokken inspecteurs, zoals wij het hierboven weergaven. Een raadsel temeer dus rond de aanzet van de tragische gebeurtenissen die zouden volgen te Abbeville.

Maurits Cailliau

In memoiram

We vernamen overlijden van Frans van Bouwel (3.12.1913-19.9.2007), oud-Dinaso en vanaf de aanvang lid van ons Studiecentrum. Frans van Bouwel was hoofdingenieur en directielid van de autobusbouwers Van Hool in Koningshooikt. Hij is één van die mensen die er na de Tweede Wereldoorlog voor gezorgd hebben dat wij vandaag in het “rijke Vlaanderen” leven, een man ook met een zeer groot sociaal gevoel. Wat de buitenwereld waarschijnlijk minder weet dat hij, samen met andere Dinaso’s, een van de grondleggers is geweest van de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen tijdens de bezettingsjaren en dat hij niet weinig heeft bijgedragen om deze dienst een ideologische grondslag te geven, vertrekkende vanuit een solidaristische levensbeschouwing. Hij was ook lid van de Orde van den Prince.
 

De achtergronden van ‘Ter Waarheid’

Rudy Pauwels, Deurle

I

De 19e en 20e eeuw waren in Europa gekenmerkt door de gisting, de opkomst, de bloei en het einde van socialismen die met nationalismen samengingen, van industrialisering die in autarkie van oorlogseconomie overging en van antiklerikalisme dat het einde van kerkelijke religiën beoogde in de scheiding van Kerk en Staat (1899-1904).

Joris van Severen beleefde in de periode van Ter Waarheid rond het in vraag stellen van het positivisme, de strijd van het liberalisme tegen de niet meer te stuiten kracht van het socialisme. Dit leidde tot de stabilisatie van de traditionele maatschappijen.

Te midden daarvan voerden twee pausen – Leo XIII en Pius X – tussen 1878 en 1914 een beleid van integraal katholicisme dat aansloot bij een eeuwenlange religieuze traditie, niet zonder een uitdaging te zijn voor het toenmalige maatschappijbeeld van het modernisme.

Boven een dialoog met de moderniteit, gaf de Kerk de voorkeur aan een nieuwe hervorming van zichzelf in het kader van een centralisatie rondom Rome. Daarbij primeerde voor de gelovige de opvatting van de klassieke “bovennatuurlijke orde” op de wetenschap. De religieuze sfeer van het geloof diende bij de katholieken de voorrang te hebben op de wetenschap, waar deze daarmee niet kon samengaan!

Daarom en daarbij diende de Kerk als hoge, zoniet hoogste spirituele kracht, vrij en ongehinderd door het burgerlijke gezag, maar in een geest van loyale samenwerking, het recht te hebben of te behouden haar zending te vervullen: haar leden van het Rijk Gods te onderwijzen, hen te heiligen en hen aldus te regeren bij het uitbouwen van een maatschappij die zou getuigen van de christelijke geest.

Een kader van sociale actie zou, op basis van de thomistische wijsbegeerte, een economische ethiek van meer rechtvaardige verplichtingen opleggen: het geweten afgewogen tegen de evangelische, christologische “hogere” waarden.

Deze ethiek diende samen te gaan met vormen van een sociaal organicisme op corporatieve basis, dat uiteindelijk zou leiden tot een recht van collectieve eigendom, basis van een meer rechtvaardige terbeschik-kingstelling van de productiemiddelen en de distributiebehoeften, in verhouding tot de werkelijke consumptienoden en dit naast het recht op individuele eigendom.

Dit zou een institutioneel meer rechtvaardige samenwerking van kapitaal en arbeid door organen van werknemers en werkgevers betekenen, die publiekrechterlijke erkenning en eerbiediging zou genieten. De Staat zou alleen tussenkomen als “laatste verzoener” tussen hen, maar zou afgezien daarvan geen enkele macht uitoefenen op het gebied van loonverdeling, arbeidsvoorwaarden, beroepsorganisatie en dergelijke, die het uitsluitende terrein van de corporaties zou blijven.

Grote namen kwamen daarbij op het voorplan:

Het corporatieve regime kreeg meer en meer de vorm van een waarachtig representatiesysteem van “christelijke sociale orde”; dat de tegenstelling zou worden van al datgene wat inherent was aan de klassenstrijd.

In voortzetting van de encyclieken Quanta Cura en Syllabus van 1864, kwam Rerum novarum op 15 mei 1891. Geen catechismus opgelegd als dogma, geen vector van precieze ideologische expressie, maar een nieuwe toon: een oproep tot positieve actie en katholiek sociaal leven.

Veertig jaar later zou paus Pius XI met Quadragesimo Anno volgen op 15 mei 1931, het stichtingsjaar van het Verdinaso.

Daniël Rops zou het als volgt samenvatten: “Aujourd’hui et toujours l’Eglise a la mission d’annoncer au monde désireux d’atteindre à des formes meilleures, le message le plus élevé et le plus néccessaire qui puisse exister: la dignité de l’homme, la vocation à la qualité de fils de Dieu.”

Joris van Severen kwam aldus tot het inzicht dat Gelijkheid een religieus begrip was dat betekende dat met het oog op het oordeel van zijn geweten, de gelovige zijn levensopdracht diende te vervullen volgens zijn eigen (kleiner of groter) talent, wat in de aardse wereld alleen door rechtvaar-digheid kan benaderd worden en in liefde voor al het door God geschapene, en in naastenliefde dit is tenminste in solidariteit met de medemens in het bijzonder kon beleefd worden. Daartussen resteerde wat de grandioze naam Vrijheid droeg: de hoogste graad van Leven, waardoor de mens zijn wil en energie kon laten samengaan met wat God met hem voorhad en de Goddelijke energie, in een samenwerking met het oog op de voortzetting en de verdere instandhouding van de Schepping in elke nieuw geboren mens en in ieder nieuw stadium van ruimte en tijd, ingaande op de door God gewilde orde, waaraan de wereldlijke samenlevingsverbanden ondergeschikt waren.

II

Daarnaast leefde Ter Waarheid nog volop in de atmosfeer van de nadagen van de“vervloekte oorlog” en de Verdragen van Versailles, waarvan Joris van Severen zoveel had verwacht, maar waarover hij zoveel temeer ontgoocheld en verbitterd was.

Het bewijs was daar geleverd dat, indien de mogelijkheid niet bestond een halt toe te roepen en een werkelijk einde te stellen aan de machtswellust van de publieke overheden, de wereld meegezogen werd in de steeds meer nefaste draaikolken van mechanisch geweld en uiteindelijke vernietiging.

Aldus zag Van Severen in de lijn van het Thomisme, in het democratische beginsel nog de mogelijkheid om de mens niet te zien als een tot in de oorlogsdood toe passief, geduldig en gehoorzamend element, in een misleidend staatsapparaat. Maar wel integendeel als het begin en het einde waarvoor dit apparaat in het leven was geroepen; namelijk teneinde zijn burgers in staat te stellen hun levensmogelijkheden en hun bestaans-voorwaarden optimaal te bereiken, zowel materieel als geestelijk.

Van Severen aanvankelijk verbitterd, later gelouterd teruggekeerd uit de Eerste Wereldoorlog, was tot het inzicht gerijpt dat de ware democratie bestond of moest bestaan in een samengaan van rechten en plichten. Eensdeels en fundamenteel rechten en plichten van wie in de democratie de macht uitoefende en dat dan nog wel in naam en als gekozenen van “het volk”; anderdeels in de rechten en plichten van wie in een dergelijke democratie leefde en er – zoals duizenden - in de “gruwelijke oorlog” er zelfs hun leven voor geofferd hadden!

Niet zonder wrok terugdenkend aan de toestanden en gebeurtenissen die hij aan de IJzer had meegemaakt, en met de hoop dat dit alles niet “voor niets” zou worden aangerekend ten bate van hen die het overleefd hadden, begreep hij dat “Loppem” het enige was dat “als antwoord voor de nieuwe tijd” in België gegeven werd, gelegen was in de mogelijkheid van een nieuw parlementair Belgisch socialisme; de enige wijziging die ook voor de Vlamingen in het naoorlogse België openstond.

Hij leerde hieruit dat zolang de Vlaamse meerderheid in België geen daadwerkelijke “macht” – en her- en erkenning ervan - zou krijgen, zij niet zou meetellen. Ergo: in de mate dat zij verder onmondig werd bejegend, kon die meerderheid ook haar verplichtingen best aanpassen in verhouding tot haar erkenning!

Daartoe werd zij vooral verplicht het centrum van haar aandacht en mogelijkheden te verschuiven naar Europa en naar de wereld, waar andere naties hun bestaan hadden afgedwongen, of de strijd daartoe voerden. Dit moest echter kunnen gebeuren in Vrede en buiten om het even welke nieuwe oorlog.

Het democratische begrip werd aldus voor Van Severen de enige mogelijkheid voor het “nooit meer oorlog”, waardoor de kleine staten hun identiteit zouden gewaarborgd zien door de grote mogendheden. De verdere geschiedenis zou uitwijzen dat de kleine staten zich daartoe ten overstaan van de grote een strikte neutraliteit dienden op te leggen, op basis van de hen door hun garanten verstrekte wederdienst.

Joris van Severen had inderdaad ingezien dat het waardeoordeel, uitgesproken door de Franse maarschalk Foch over het Verdrag van Versailles, juist was, en de gebeurtenissen in de lijn van diens voorspelling zouden ontwikkelen: “Ce n’est pas une paix, mais un armistice de vingt ans.”

De democratieën – tot partijdemocratieën verworden – verwachtten dat de totalitarismen, die als excessen uit de Eerste Wereldoorlog en de Vrede waarmee deze besloten werd de kop opstaken, elkaar zouden  bestrijden en elimineren. Dit gebeurde inderdaad (Yalta, Potsdam) doch ten koste van de levenskracht van Europa en de Europese geest. Een totaal andere planetarische wereld zou ontstaan met een eigen Gods- beter: afgodsbeeld. De generatie die van deze ommekeer getuige was, kan in de geschiedenis van Joris van Severen – hoewel hij tot een vorige generatie behoorde – waarschuwingsborden vinden voor wat verkomen moet worden wil het einde van Europa als autonome beslissingsmacht en voorbeeld van harmonie tussen de beschavingen vermeden worden.


Ten geleide bij het 5e Colloquium Joris van Severen


Vik Eggermont, voorzitter

Ik weet natuurlijk ook niet of u in de ‘Voorzienigheid’ gelooft, dan wel of u zich maar beperkt tot het nederige ‘toeval’, maar alleszins is het dan toch een merkwaardig toeval dat ons 5e Colloquium plaats vindt in hetzelfde jaar als datgene waarin wij de 50e verjaardag herdenken – om van “vieren” te spreken is jammer genoeg geen reden, er is nog té veel werk te doen – van de ondertekening van de Verdragen van Rome in 1957. Verdragen die op lange termijn aanleiding hebben gegeven tot wat uiteindelijk vandaag de dag zou leiden tot een Europese Unie. Op zijn beurt ook weer een onvoltooid werk, ik weet het wel, vol gebreken, vol onvolmaaktheden, vol tekortkomingen, maar hopelijk dan toch het embryo van een hervonden eenheid van ons oude continent.

Verdragen waarbij twee markante opmerkingen zijn te maken.

De eerste is dat, toen al, door de ondertekenaars uitdrukkelijk de pioniersrol van onze Lage Landen werd erkend, te weten dat deze Verdragen geenszins in de weg mochten staan van een verdere uitgroei van de Benelux. Dit werd klaar en duidelijk zwart-op-wit vastgelegd.

En het tweede markante feit, dat die Verdragen voor een groot stuk het werk zijn geweest van staatslieden die herkomstig waren uit het oude Middenrijk, ons Lotharingen: de Rijnlander Konrad Adenauer, de Elzasser Robert Schuman en de Franssprekende Zuid-Nederlander Paul-Henri Spaak, binnenlands ongetwijfeld een politieke belhamel van jewelste, maar Europees dan toch iemand met een ongewoon profetische blik. Met moet er zijn ‘Mémoires’ maar eens op nalezen. Zijn geval bewijst overigens, zo dit nog moet geleverd worden, dat partijpolitiek de blikken van de mens vertroebelt en verwart.

Wat dit alles met Joris van Severen te maken heeft? Ik zou zeggen: héél veel. Alles.

Genoemde Verdragen die uiteindelijk tot doel hebben de verbroken eenheid van Europa in de mate van het mogelijke te herstellen – en ik herhaal: de Unie is onvolmaakt, vol gebreken en vooral staat bloot aan allerhande verleidingen, men hermaakt geen 1200 jaar Europese geschiedenis in een handomdraai, zeker niet in het huidige decadente en individualistische klimaat – deze Verdragen passen perfect in wat ook Van Severen voor ogen stond: te weten het herstel van Europa en de rol die in dit historisch proces was en is weggelegd voor zijn Nederlanden. Vergeten wij overigens niet dat niet eens 70 jaar geleden de Europese volkeren bereid waren elkaar naar het leven te staan. Ik heb het als kind nog beleefd.

Want ook voor Van Severen was de eenheid van Europa primordiaal en had de eenheid van de Nederlanden slechts in dit perspectief zin. Gans zijn politieke actie had tot doel te beletten dat er na de tragische breuk van de 17e eeuw en na de misdaad van 1830 nog een derde en ditmaal wellicht dodelijke breuk zou komen. Een breuk die ons definitief zou beletten te worden wat hij noemde “een stuk klassiek Europa”. Mag ik toch even hieraan herinneren, nu op dit moment derderangspolitici aan beide zijden van de taalgrens bezig zijn de Zuidelijke Nederlanden andermaal pogen te verdelen?

Zou dan Van Severens werk tevergeefs zijn geweest? Zou er van de opdracht die hij ons gegeven heeft niets meer verder leven? Zouden de generaties die na ons komen echt niets meer bij Van Severen te zoeken hebben? Ik weiger dit te geloven. De rol van de Lage Landen in Europa staat zò overduidelijk in de natuur van ons continent gebeiteld, dat van Severen niet kàn verdwijnen. Op één voorwaarde evenwel, dat wij elke dag doen wat moet gedaan worden.

En zie, er is nog een tweede toeval. Dit jaar 2007, het jaar van ons 5e colloquium, het jaar van de 50e verjaardag van de Verdragen van Rome, is ook het jaar dat een Manifest “Voor een politieke Benelux”, weliswaar niet het licht zag (dat was al in 2005), maar dan toch zijn doorbraak beleefde. Dit Manifest, waarvan ik hier de tekst bij mij heb, pleit er onomwonden voor dat de Benelux in het Europees wordingsproces een uitgesproken politieke pioniersrol zou spelen. Het werd op dit ogenblik door bijna 400 personen ondertekend, personen herkomstig uit academische, sociale, economische en zelfs diverse politieke kringen. Ik beweer niet dat al die personen bij leven volgelingen van Joris van Severen zouden zijn geworden, maar wel dat er bij de ondertekenaars ongetwijfeld sprake is van een latent, een onbewust Heel-Nederlands gevoel.

Is het mogelijk dat dit alles zo maar aan het ‘toeval’ zou toe te schrijven zijn?

Neen. Moge dan ook dit Colloquium, dat ik hiermede voor geopend verklaar, bijdragen tot een beter begrip van Joris van Severen. Dat hij ons verder bezielen mag.

Zo helpe ons God.
 

De unieke betekenis van ‘Ter Waarheid’ 1921-1922 

in het cultuurpolitieke klimaat in Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog


Romain Vanlandschoot, Tielt

Synthese van het referaat

Paradoxale uitgangssituatie: niets lijkt zo intensief bestudeerd te zijn als de zogenaamde avant-gardistische ouverture van het tijdschrift (1921-1922) evenals de opzienbarende katholiciteitsverklaring van januari 1923. Valt er, na de conclusies van Arthur de Bruyne (1961), Luc Delafortrie (1963), Rachel Baes (1965), Arie Willemsen (1969), Luc Schepens (1975), Peter Renard (1983), Vic Eggermont (1994), Eric Spinoy (1995), Luc Pauwels (1999), Kurt Ravyts (2000, 2004), nog iets zinnigs te zeggen? Houden de krachtdadige stellingen van Delafortrie (‘Joris van Severen en een ploeg van sterk Vlaamsvoelende, links georiënteerde jonge mannen’) en van Arie Willemsen (‘een der meest linkse elementen in de Frontpartij’) bij het hedendaagse onderzoek nog stand? Van Severen is geen ‘rechtse’ wolf in ‘linkse’ schapenvacht, maar wat is hij dan wel?

Bepalend voor het nieuw onderzoek is de tekstkritische uitgave van het Dagboek 1914-1918 (D. Vanacker, 2005). De bijzonderste fragmenten uit 1917-1918 werden getoetst aan een honderdtal dagboekcitaten en een vijftigtal brieven uit de periode 11 november 1918-30 juni 1923. Daarnaast werden ongeveer alle belangrijke tijdschriften uit diezelfde periode vergeleken met de door Van Severen gehanteerde tijdschriftenrecensie.

Een eerste vaststelling betreft het persoonlijke aandeel van Van Severen in het redactionele werk en publicatie van teksten. Dat dubbele aandeel is groter dan algemeen gedacht. Ook de vijf krachtlijnen van het ‘Manifest’ (bij eerste lezing een chaotische tekst) krijgen een logischer uittekening. Tot slot wordt iets gezegd over de specifieke ‘sociaal-pedagogische’ aanpak van het tijdschrift. 

Een tweede vaststelling betreft de breedte van het tijdschrift. Het gaat hier niet alleen om literaire avant-garde of literatuurhistorische visie op avant-garde, of op de expressionistische uitingen. Explicieter en grondiger dan anderen in Vlaanderen zit in Ter Waarheid een verankering van een linksgeoriënteerde maatschappij- en cultuurpolitieke visie. Hoe moet in deze context het politieke engagement van Van Severen in het Vlaamsche Front (1919, 1921) ingekleurd worden?

Er waren meerdere dragende figuren: Jef van Extergem, Herman van den Reeck, Paul van Ostaijen, Herman Vos, Hendrik Tanrez, e.a. Hoe verhoudt Van Severen zich tot hen? en wat betekent de reële inbreng van Achilles Mussche, Huib Hoste, Oscar Dambre, Frans D’Haese? en hoe moet de rol van Wies Moens ingevuld worden?

Een van de kernproblemen werd gevormd in de volgens velen onoverbrugbare antithese tussen (Vlaams) nationalisme en (Europees) internationalisme. De stapstenen voor Van Severen zijn, in streng chronologische orde: Henri Barbusse (Clarté), Rabindranath Tagore (Nationalism), Paul Colin (La Belgique après la guerre), Jacques Maritain (Art et Scola stique). Aan het einde van deze rit blijft de vraag niet langer meer versluierd of het traditionalistische ideeëngoed van Maritain voor Van Severen niet de ouverture heeft geleverd naar maurrassiaanse standpunten.

Parallel met deze lectuur van Barbusse tot Maritain, gaande van uitgesproken links internationalisme, tot rechts traditionalisme, hebben zich drie externe tegenkantingen voorgedaan, met de definitieve kanteling van het tijdschrift in de tweede helft van 1922. Vooreerst de conservarief-katholieke angst gesymboliseerd in de autoritaire beslissing van bisschop Waffelaert. Vervolgens, de nooit aflatende kruistocht van het exclusieve Vlaams-nationalisme vanaf Pro Flandria tot Vlaanderen. Tenslotte, het literaire gevecht, waarin Moens als schietschijf fungeerde. Deze ontwikkelingen worden van nabij bekeken in de dagboekfragmenten en brieven tussen 6 februari 1921 en 19 oktober 1922.

Het is duidelijk dat reeds tijdens het tweede jaar van Ter Waarheid zowel het tijdschrift als de diepere overtuiging van zijn hoofdredacteur een serieuze bocht gemaakt hebben. Er wordt gespeurd naar die vindplaatsen die kunnen doorgaan als herkenbare merktekens. Aan het slot wordt een dubbele poging gedaan: enerzijds een verklaring te formuleren voor deze uitzonderlijke geestelijke zoektocht, anderzijds de intrinsieke eenheid aan te tonen, tussen literatuur en esthetiek, politiek en visie op de internationale ontwikkelingen (met inbegrip van een andere en betere plaatsing van de Vlaamse beweging), en bovenal de innerlijke cohesie tussen het tijdschrift en de biografie. De tweede helft van 1922 behoort tot een van de moeilijkste perioden uit het leven van Joris van Severen, en geen biograaf zal ontsnappen aan de opdracht voor een redelijke en afdoende verklaring. Als insteek bij een poging tot betere verklaring kan gezegd worden dat vanuit het oorlogsdagboek vele, verschillende en tegengestelde lijnen in Ter Waarheid samenkomen én uit elkaar gaan.

Joris van Severen en Frankrijk

Luc Pauwels, Zoersel

SYNTHESE VAN HET REFERAAT

In 2000 heb ik op dit colloquium een uiteenzetting gehouden over Joris van Severen en Duitsland. Mijn beschouwing van vandaag is geenszins een pendant, geen symmetrische tegenhanger van dat referaat en wel om twee redenen:

1. over de relatie van Van Severen met Frankrijk valt er veel minder nieuws te vertellen dan over de verhouding van Joris van Severen tot Duitsland; de bronnen zijn veel beter gekend, zij zijn ook talrijker;

2. zijn relatie met Frankrijk was veel intenser, meerledig en zeker niet vrij van contradicties – maar daarom niet minder interessant.

Joris van Severen “en Frankrijk” valt onmiddellijk uiteen in enerzijds:

Dit onderscheid wordt bovendien bemoeilijkt door het nauw samengaan in Frankrijk van literatuur en politiek.

Ons onderwerp van vandaag vraagt dat wij eerst en vooral een correcte voorstelling krijgen van de rol van de Franse taal in de negentiende eeuw, waarin Joris van Severen werd geboren. Het Frans was niet zomaar de taal van Frankrijk en de gebruiker van die taal een “franskiljon”. Wie wilde meetellen in het intellectuele verkeer vanaf grofweg 1650 moest Frans kunnen lezen, schrijven en spreken. Het was letterlijk de lingua franca van wat later de “république des lettres” zal worden genoemd, het gemenebest van de Europese intellectuelen.

Hier kunnen we opnieuw aanpikken bij het huiselijke milieu van Joris van Severen. Het is volstrekt onjuist hem in een "franskiljons" gezin te situeren. Als men, zoals Astrid von Busekist, Joris van Severen "fondamentalement fransquillon" noemt of met Luc Schepens stelt dat Joris van Severen werd "opgevoed in een Franstalig aristocratisch milieu" dan situeert men de persoon vanaf het begin volkomen fout en wordt Van Severen inderdaad "een raadsel".

Wat sprak men dan in zo'n gezin? De twee talen, naast en door elkaar, het Nederlands of althans de Vlaamse variant daarvan als de intieme taal van gezin en dorp en het Frans als de taal van het intellectuele leven.

De oorlogsbriefwisseling tussen Joris en zijn ouders is voor wat we zagen volledig in het Frans. Zijn oorlogsdagboeken zijn dan weer helemaal in het Nederlands, bovendien in sierlijke en beeldrijke taal, alhoewel hij af en toe iets noteert hij in het Frans of twee talen wel eens door elkaar klutst.

Hoe Joris van Severen later zelf tegenover tweetalige respectievelijk Franssprekende Vlamingen stond, wordt duidelijk uit zijn briefwisseling met de Leuvense hoofdman van de Dinaso-studenten, Jef van Bilsen. Van Severen wijst niet alleen de tweetaligheid af, toch in die jaren een wijd verspreid paradigma, maar ook de Franse revolutionaire erfenis en hij steunt zich daarbij in de eerste plaats op Franse auteurs.

Iedere verwijzing naar de Franse Revolutie is bij Joris van Severen steeds negatief geladen. De eerste uiting die we van hem over dit onderwerp vinden, is geheel in de lijn van zijn leermeesters: "Het was op het einde der 18e eeuw, in Frankrijk. En het nieuwe evangelie werd samengevat in de volgende woest-verdoovende leuze: 'Liberté, Egalité, Fraternité!’”

De afkeer die Joris van Severen koesterde voor het Frankrijk van de revolutie, heeft het vermoeden gevoed dat hij “zijn mosterd” bij Charles Maurras (1868-1952) haalde, de ideoloog van de Action Française. In werkelijkheid was zijn voornaamste inspiratiebron om de Franse Revolutie van a tot z te verwerpen de Schotse auteur Thomas Carlyle (1795-1881).

In een brief aan Gouzée (31 januari 1925) citeert hij onder zijn lievelingsauteurs Maritain, Massis, Bainville en Valois. De verschillen tussen Maurras en Van Severen zijn aanzienlijk. Tegenover de "politique d'abord" van de Action Française-ideoloog staat Van Severens noodzakelijkheid van de leer, tegenover de overvloed aan ideeënvuurwerk bij Maurras, wil Van Severen een "gesloten geheel van enkele uiterst eenvoudige waarheden" die de gehele actie moeten leiden.


De rol van Ernst Voorhoeve binnen het Verdinaso-Nederland

Ruud Bruijns, Rotterdam

SYNTHESE VAN HET REFERAAT

In 1900 kwam Ernst Voorhoeve in Rotterdam ter wereld in een welgestelde orthodox-protestantse familie. Door een aantal onverwachte wendingen in zijn leven raakte Ernst Voorhoeve los van zijn familie en zijn levensdoel. In 1902 overleed zijn vader onverwachts en de fragiele gezondheid van de jonge Ernst trok een streep door zijn middelbare schoolopleiding, waardoor hij zijn plan om medicijnen te studeren moest opgeven. Om te herstellen van een hardnekkige longtuberculose moest hij worden opgenomen in een Zwitsers sanatorium, alwaar hij in contact kwam met de Katholicisme en de kunst. In 1919 liet hij zich dopen in het Zwitserse klooster van Saint Maurice, wat een breuk betekende met zijn familie. Eenmaal terug in Nederland vestigde hij zich in Nijmegen.

In Nijmegen trouwde hij in 1924 met Marietje Weve, waarna hij zich als kunstenaar in het naburige Groesbeek vestigde. Hij legde zich daar toe op de religieuze kunst en sloot zich aan bij de ‘Nijmeegse’ kring van Katholieke intellectuelen en kunstenaars, die een integraal Katholicisme voorstonden. Hier in het hart van de Katholieke gemeenschap in Nederland kruiste hij het pad met de Vlaamse priester Raymund van Sante, die hem het weekblad ‘Vlaanderen’ liet lezen en daarmee bekend maakte met de Groot-Nederlandse gedachte. De invloed van Van Sante liet zich ook gelden in zijn besluit om in 1933 voorlopig lid te worden van het Verdinaso.

Ernst Voorhoeve ontmoette Joris van Severen in januari 1934 persoonlijk en het klikte meteen tussen de twee uitgesproken artistiek aangelegde persoonlijkheden; dit betekende het begin van een lange persoonlijke vriendschap. In zijn dorp Groesbeek moest Voorhoeve zijn functie als sociaal werker bij de Don Bosco Stichting opgeven als gevolg van zijn activiteiten bij het Verdinaso. Hij slaagde er echter in om een aanzienlijke schare volgelingen te verzamelen binnen het dorp. De afdeling Groesbeek groeide in de loop van 1934 uit tot een modelafdeling voor het Verdinaso in Nederland met een eigen lokaal, een militie en een jeugdafdeling. Er werden bijna wekelijks vergaderingen gehouden en met grote regelmaat hield men propagandatochten in de omgeving.

In november 1934 bezocht Joris van Severen clandestien een bijeenkomst van de afdeling Groesbeek en hij was onder de indruk van het resultaat van Ernst Voorhoeve. Voorhoeve kreeg zodoende de functie van Rijksorganisator van de Nederlandse tak van het Verdinaso. In die hoedanigheid sprak hij ook op de diverse landdagen van het Verdinaso in Vlaanderen. Hij was organiseerde in 1934 in de regio Nijmegen de eerste groepsreis van Nederlanders naar de landdag van het Verdinaso in Tielt.

Vanaf zijn aantreden als Rijksorganisatieleider kreeg Voorhoeve te maken met een aantal problemen binnen het Verdinaso Nederland. Ten eerste waren er problemen rond de persoon van Ernest Michel, die op een botte manier leiding gaf en zodoende in de clinch lag met de afdeling Amsterdam. Ten tweede kreeg Voorhoeve te maken met de concurrentie van andere Nieuwe Orde-bewegingen, met name de NSB. Ten derde werd de leider van het Verdinaso, Joris van Severen, Nederland uitgezet als ongewenst vreemdeling, waardoor het Verdinaso Nederland het zonder hem moest stellen. Ernst Voorhoeve deed zijn best om de afdelingshoofden aan te sporen tot ledenwerving, maar de groei ging erg langzaam en het Verdinaso in Nederland zou nooit meer dan enkele honderden leden tellen.

In 1935 werd Ernest Michel, in overleg met Joris van Severen uitgesloten, waardoor Voorhoeve feitelijk de gehele leiding over het Verdinaso Nederland in handen kreeg. Hij hield intussen nauw contact met Joris van Severen. Naast de treffens op de landdagen van het Verdinaso in Vlaanderen kwam hij regelmatig naar Brugge om overleg te plegen met Van Severen. Hij was volledig in de ban van Joris van Severen en volgde hem onvoorwaardelijk, ook na de Nieuwe Marsrichting die veel beroering teweegbracht in de rangen van het Verdinaso in Nederland en België.

Wat betreft de leiding van het Verdinaso Nederland trad Voorhoeve steeds meer zelfstandig op en legde met wisselend succes contacten met gelijkgezinden in de politiek en de wetenschap. Voorhoeve slaagde door zijn voorname voorkomen en eerbiedwaardige afkomst erin om netwerk van contacten uit te bouwen, waarmee hij trachtte om het gedachtegoed van het Verdinaso te verspreiden. Eigenlijk zien we na 1937 een ontwikkeling waarbij de organisatie van het Verdinaso in Nederland langzaam in de versukkeling raakte maar de persoonlijke invloed van Voorhoeve steeds meer toenam. Het Nederlandse verbod van organisaties die vanuit het buitenland werden geleid zorgde in 1938 voor de onafhankelijke organisatie van het Verdinaso in Nederland, los van België, en versterkte de positie van Voorhoeve als het kopstuk van het Verdinaso-Nederland. Desalniettemin bleef hij trouw aan Van Severen en zocht hij hem nadien meerdere malen op.

In de jaren 1938 en 1939 slaagde Voorhoeve door middel van sympathisanten en mantelorganisaties van het Verdinaso-Nederland zich een zeker aanzien te verwerven in regeringskringen. Zo kreeg hij het in 1939 voor elkaar een onderhoud te hebben met de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken J.A.N. Patijn inzake de noodzakelijke toenadering tussen Nederland en België. In datzelfde jaar viel echter het kabinet en viel het zorgvuldig opgebouwde contact weg.

Het Verdinaso-Nederland leidde in 1939 een zieltogend bestaan als gevolg van het uitblijven van ledengroei en er werd naarstig gezocht naar toenadering met gelijkgestemde bewegingen, waaronder het ‘Zwart Front’ van Arnold Meijer dat ook Katholiek was geïnspireerd en vooral actief was in Noord-Brabant en Limburg. Uiteindelijk kwam het door bemiddeling van Voorhoeve tot een fusie met een splinterpartijtje, waarbij de naam werd veranderd tot het ‘Verbond der Nederlanders’. Dit was voor veel Verdinaso-leden, met name in Amsterdam, een stap te ver en zij eisten van Voorhoeve de wederoprichting van het Verdinaso-Nederland. De ruzie in de Verdinaso-gelederen deed de fusie mislukken en daarmee verloor Voorhoeve definitief de greep op de Nederlandse Dinaso’s, ondanks de steun die hij van Van Severen vanuit Brugge kreeg. Hiermee zakte de werking van het Verdinaso-Nederland ineen, waardoor er bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog niet veel meer over was en Voorhoeve feitelijk leider was van een organisatie die nog slechts op papier bestond.

Samenvattend kan worden gesteld dat Ernst Voorhoeve, onder zeer ongunstige omstandigheden, waaronder zware concurrentie en gebrek aan hulp uit Vlaanderen, het Verdinaso-Nederland naar vermogen heeft proberen uit te bouwen, maar daar niet in is geslaagd. Door zijn profilering en organisatietalent werd hij het gezicht van het Verdinaso in Nederland. Hij heeft persoonlijk op den duur wel enige contacten binnen gezaghebbende kringen kunnen opbouwen, maar die werden door de voortijdige val van het kabinet teniet gedaan. Uiteindelijk viel hij bij veel Nederlandse Dinaso’s uit de gratie door zijn pogingen om het Verdinaso-Nederland te laten fuseren met andere bewegingen en daarmee het Verdinaso eigenlijk op te heffen. Ondanks zijn persoonlijk leiderschap en zijn profileringdrang is Ernst Voorhoeve trouw gebleven aan Joris van Severen en onderhield hij een persoonlijke vriendschap met hem, die hij zijn hele leven zou blijven koesteren.


Joris van Severen en enkele andere protagonisten van het Vlaams nationalisme

Pieter Jan Verstraete, Kortrijk

SYNTHESE VAN HET REFERAAT

Een uiteenzetting houden over de verhouding tussen Joris van Severen en een aantal van de toenmalige eveneens Vlaams-nationale tenoren, ligt niet zo voor de hand. Immers waar begint het verhaal en waar eindigt het?

Voor mijn referaat beperkte ik me tot Odiel Spruytte, Jeroom Leuridan, Reimond Tollenaere, Hendrik Jozef Elias, Ward Hermans en Wies Moens. In mijn uiteenzetting leg ik vooral de nadruk op de persoonlijke, zuiver menselijke verhoudingen.

Om wat hier volgt enigszins overzichtelijk te houden behandel ik iedere protagonist in zijn verhouding met Van Severen afzonderlijk.

Een persoonlijkheid als die van Joris van Severen trok tegelijkertijd mensen aan of stootte ze af. Je was ofwel voor ofwel tegen hem. Een intellectueel als priester Spruytte was het grotendeels eens met hem en koesterde sympathie voor diens Verdinaso maar koos toch, begin 1934, voor het VNV. Na de nieuwe marsrichting werd hij evenwel een overtuigd tegenstander van Joris van Severen.

Hetzelfde kan gezegd worden van Wies Moens en Ward Hermans. Deze laatste in feite meer een rechtse anarchist hoorde helemaal niet thuis in een strikt geleide en autoritaire beweging als het Verdinaso.

Rik Elias stond al van in het begin argwanend tegenover de ideeën van Van Severen maar gunde hem een kans om het Vlaams eenheidsfront te bewaren. Na de mislukking ervan ontpopte de Gentse volksvertegenwoordiger zich tot een hartstochtelijke bestrijder van de Diets-Bourgondishe ‘Pruis’.

De gevoelsmens Jeroom Leuridan evolueerde van een haast goddelijke aanbidder tot een persoonlijke vijand van Joris van Severen met wie hij een ‘vendetta’ uitvocht.

Omstreeks 1933/1934 was de breuk tussen de traditionele Vlaams-nationalisten en Groot-Nederlanders en de Verdinaso-leider compleet. Van Severen werd op het einde van de dertiger jaren van de vorige eeuw door een groot deel van het Belgische establishment (nog) niet aanvaard. Van daaruit naar het drama van mei 1940 was slechts een stap.


Een getuige van zijn tijd en maatschappij

Rudy Pauweks, Deurle

In zijn boek Un voyageur dans le siècle – 1903-1945,* komt Bertrand de Jouvenel, in het hoofdstuk “interviews” terug op zijn ‘Notes datant problablement de 1935’.

Hierin haalt hij Joris van Severen aan, waarvan hij elders zegt dat “la plus curieuse de mes visites” hem betrof, van wie hij zich de woorden herinnerde “Je déteste les hitlériens” en van wie hij in 1979 – datum van de publicatie van hoger vermeld boek – terugdacht met de woorden: “Je ne sais pas ce qu’il a fait durant la guerre, et ce qu’il est devenu.”

Op zijn vraag: “Vous ne pouvez point payer vos miliciens et vous voulez d’eux une obéissance absolue. Comment les attirez-vous donc?” zou Van Severen geantwood hebben: “Ils viennent parce qu’ils savent qu’avec moi, il n’y a rien à gagner.”

Jouvenel ziet hierin het bewustzijn van de militant, voordat de beweging waarin hij gelooft slaagkansen biedt, van “l’homme qui veut pouvoir se respecter lui-même. Par son enrôlement il se soustrait à une ambiance de tolérance et de facilité. Il entre en religion pour ainsi dire. Et rien ne le décevra plus amérement qu’une indulgence du chef. C’est par son âpreté qui celui-ci établit le plus souvent san caractère providentiel. Il n’aurait pas de si grandes sévérités, pense le militant, s’il n’agissait pour une cause.”

En hiermee, besluit de Jouvenel, verschijnt op de politieke scène (van 1935) een nieuw type, nog onvolmaakt uitgetekend weliswaar en waarvan het eerste exemplaar nog zeer onvolledig is, van: l’humaniste mystique.

En dan volgt een toekomstbeeld dat helemaal aansluit bij de gebeurtenissen rondom de scheiding van Kerk en Staat in Frankrijk, de twistpunten rondom het neo-thomisme, tussen de katholieken en de Action Française – en de veroordeling van Charles Maurras door de kerk – die hiermee samenliepen:

“S’il arrivait que certains jeunes catholiques de ma connaissance parvinssent à maturité en aquérant chaque jour une science plus exacte de l’homme et en gardant le respect des diversités individuelles et le sens d’une discipline collective qu’ils réunissent déjà, ils pourraient composer avec les planistes une association assez complète et capable de donner à l’administration de la chose publique un tour bien différent.”

Ik geef deze verwijzingen naar Un voyageur dans le siècle, (trefwoord Joris van Severen, pp. 197 en 223) ter verduidelijking en aanvulling van mijn opstel van 2007, in de brochurereeks van het Studiecentrum, meer bepaald hoofdstuk II, opdat het duidelijk verschil zou blijken tussen het concept van “hoe het leven van de mens moet zijn” volgens Joris van Severen, en hoe het concept van de “polis” waarin hij volgens Maurras geplaatst is, volgens de gekende formule van het “Politique d’abord”.

Joris van Severen gaat hierbij uit van Vogelsang met betrekking tot de dechristianisatie en de secularisatie van het sociale leven, zoals beschreven door Jean-Marie Mayeur in La séparation des Eglises et de l’Etat (Ed.. Ouvrières, Parijs, 2005).

In de grond gaat het eenvoudig om een laatste Europese strijd tussen christendom en materialisme.

Vandaar de mededeling in jaargang III (januari 193) van Ter Waarheid:

“’Ter Waarheid’ wordt van nu af aan, klaar en definitief een katholiek tijdschrift. Dit wil zeggen dat voor ‘Ter Waarheid’ de Rooms-katholieke levensleer de unieke zijn. Dat wil zeggen dat in al zijn activiteiten, dit tijdschrift de Rooms-katholieke leer zal affirmeren en verdedigen.”

De kerk was een universele kerk en kende als de door Christus ingestelde voortzetting voor het heil der zielen geen limiet noch in de tijd, noch in de ruimte. De door haar verkondigde leer van gerechtigheid, genade en vooral liefde en schoonheid, zou het werk van de in ootmoed menselijke zelfbevrijding voltooien en de sociale, dit is de solidaristische ordening en de uiteindelijke, hiërachische vrede op aarde mogelijk maken.

________________

* Bertrand de Jouvenel, Un voyageur dans le siècle 1903-1945, Ed. Robert Laffont, Parijs, 1979, ISBN 2-221-00394-2.

SPROKKELS

 

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

 

Chesterton en Joris van Severen

“(…) 'In het decennium na de Eerste Wereldoorlog genoot Chesterton inder-daad groot aanzien bij de katholieke intellectuelen uit de Lage Landen. Net als de Lierse kunstschilder Isidoor Opsomer hadden velen als oorlogs-vluchtelingen of als soldaten-met-verlof in Groot-Brittannië kennisgemaakt met de sfeer en de grote actuele namen uit de Engelse artistieke wereld en in de journalistiek. Adjudant Joris van Severen, bijvoorbeeld, de Vlaamse rebel die zo Frans georiënteerd was, bracht Chesterton mee uit Londen en las hem aan het front bij Diksmuide. hij was zelf op dat ogenblik gelovig noch on-gelovig, maar hij vond 'ongelooflijk meer gedachte in een halve bladzijde' van de Engelsman dan in de hele Immoraliste van André Gide, zo noteerde hij in zijn dagboek. (…)”

_______________________

Gaston Durnez, De lach van Chesterton. Portret van een geestige pennenridder in gevecht met moderne draken, Lannoo, 2006, 260 blz., 90 209 6777 0 (met in voetnoot 87 verwijzing naar het Oorlogsdagboek van Joris van Severen.

Socialisten of Solidaristen: één pot nat?  Daar zijn ze weer!

[1931]: Joris van Severen richt Verdinaso op: het Verbond van Dietse Nationaal-Socialisten. Het verbond heeft uitgesproken nationaal-socialistische en fascistische sympathieën. Joris van Severen spiegelt zich aan zijn voorbeeld Mussolini. (…)

Mei [1940]: Joris van Severen, leider van Verdinaso, wordt in Abbeville door Franse soldaten vermoord. Als gevolg wordt [het] Verdinaso ont-bonden.

_______________________

Geplukt van: http://www.willebroek.info/HISTORY/HIST_nC/Hp1931.htm