> nieuwsbrief > 2007 - nr 4
Inhoud
programma:
Nederlandse
letterkunde in volkse zin
Zo luidt de titel van het
zeer lezenswaardige essay van de hand van Erik
Verstraete. Het is voor de luttele prijs van 3 € (verzending
inbegrepen) te
verkrijgen op het adres van de auteur: J. Ratinckstraat 17, B.2600
Berchem
(bankrekening 035-1910089-06).
Bourgondische Cruyce
Op 19 mei j.l.
werden te Brugge, aan het voormalige woonhuis van Joris van Severen,
andermaal
de vier Brugse slachtoffers van het ‘bloedbad van Abbeville’ herdacht.
De
gedenksteen die herinnert aan het drama
werd met bloemen getooid, waaronder een krans van de Stichting
Joris van
Severen. Schepen Jean-Marie Bogaert bood verontschuldigingen aan
vanwege het
stadsbestuur. “Het blijft wachten op de excuses van het
provinciebestuur, dat
ook dit jaar zijn kat stuurde”, aldus het Brugs
Handelsblad van 25 mei. Ook de enige nog overlevende van het
bloedbad,
Mevr. Gaby Lynkamp Warris (destijds 18 jaar) kwam aan het woord. Deze
jaarlijkse plechtigheid is een initiatief van het Brugse Abbeville
Comité.
Ruilbeurs
Nijlen zondag 21 oktober – zaal Nilania
Als steeds houden wij er aan deze unieke
ruil- en boekenbeurs rond alles wat de maken heeft met de Vlaamse en
Heel-Nederlandse
beweging van harte aan te bevelen.
Tentoonstelling Voor volk en taal: de taalstrijd
vroeger en nu
Met affiches, foto’s,
knipsels en documentatie wordt een beeld
geschetst van dit belangrijk aspect van de Vlaamse Beweging. Zowel
interessante
gebeurtenissen van vroeger, zoals de taalgrensacties (o.m. van Flor
Grammens),
de acties tegen de Franse preken (o.m. te Antwerpen), als van heden,
zoals de
acties van de studenten- en actiegroepen in de Vlaamse Rand en de
activiteiten
van de verschillende taalwerkgroepen in meerdere Vlaamse steden, komen
aan bod.
De tentoonstelling wordt
geopend op zaterdag 29 september 2007 om 14 uur door
Herman Suykerbuyk, lid
van het politiek bureau van de Vlaamse Volksbeweging. Ze
loopt tot en met zondag 13 april 2008 tijdens
de openingsuren van het Bormshuis, Volkstraat 30, 2000 Antwerpen, op
dinsdag,
woensdag en vrijdag van 14 tot 17 uur en op zaterdag van 10 tot 16 uur.
Aanbevolen in de pers
In ’t Pallieterke van
3 oktober j.l. wordt
een ganse pagina gewijd aan het bestaan en de werking van het
Studiecentrum
Joris van Severen. Er wordt teruggeblikt op het ontstaan van ons
centrum en
ruim aandacht besteed aan onze jaarboekenreeks en onze colloquia.
Enkele weken
daarvoor – in het ’t Pallieterke-nummer
van 5 september – was het in ons perspectief ook reeds raak. Toen werd
een
ganse pagina gewijd aan de uitgave van het gedenkboek Een
Prinsenvolk waardig…, waarin teruggeblikt wordt op de werking
van het Algemeen Diets Jongerenverbond, dat in de jaren zestig zijn
inspiratie
zocht en vond bij o.m. Joris van Severen.
Ook over Bormshuis-Broederband kunnen we best tevreden zijn. In het jongste nummer lazen we een uitgebreide recensie van ons voorlaatste jaarboek
Huiszoeking
bij Joris van
Severen op 10 mei 1940
In zijn boek De
tragische dood van Joris van Severen en
Jan Rijckoort, Oranje Uitgaven, Zulte, 1960, verhaalt de auteur F.
van
Berckel – pseudoniem van Theo Hosten – op pagina 66 - o.m. over de
aanhouding
van Joris van Severen. Hij beschrijft de gang van zaken aldus:
“Zonder Pol Leroy naar
zijn identiteit
gevraagd te hebben, niet eens nieuwsgierig naar wat hij daar [ten huize
van Van
Severen] verrichtte, zonder huiszoeking,
zonder zelfs maar één enkel stuk aangeraakt te hebben, gaven de agenten
het
teken tot vertrekken.”
Enkele maanden na
het verschijnen van zijn boek, ontving de auteur een brief van één van
de bij
de aanhouding betrokken agenten, waaruit blijkt dat Hostens versie van
de
feiten dient gecorrigeerd te worden. We geven die Franstalige brief in
extenso
weer:
Dilbeek le 12
sept. 1960
Monsieur,
J’ai lu votre
livre sur
Joris van Severen qui est très bien.
Pourtant vous
vous
trompez quand vous écrivez qu’il a été arrêté
le 10 mai 1940 sans perquisition. Il
y a eu une perquisition qui a duré presqu’une heure, je le sais
parce que
j’y ai assisté comme agent de
Il y avait en
effet un
collaborateur - [Pol Leroy – nvdr]- dans son bureau.
Agréez,
Monsieur, mes
salutations très distinguées,
Josse
V…[onleesbaar]
Tot zover dit getuigenis
In zijn omvangrijke
studie Dossier Abbeville,
Davidsfonds,
1977, p. 39-40, ging C.H. Vlaemynck dieper in op de omstandigheden van
Van
Severens aanhouding. Volgens diens versie werd op initiatief van Van
Lerberghe,
het hoofd van de gerechtelijke politie te Brugge, overgegaan tot de
aanhouding
van de Bruggelingen en werd commissaris De Bergh, samen met vier
collega’s
belast met de aanhouding van Van Severen. Met z’n vijven trokken ze
naar de
Wollestraat. Merkwaardig is wel dat Vlaemyncks relaas dan, zij het iets
meer
uitgebreid, naadloos aansluit met Hostens versie. De Bergh voorkwam dat
Van
Severen de handboeien om kreeg: een inspecteur diende bij het verlaten
van de
woning voorop te gaan. “Daarna volgde Van Severen geflankeerd door De
Bergh
links en ikzelf – aldus Vlaemyncks woordvoerder – rechts. De twee
overige
inspecteurs sloten de rij.” Ook hier is er aldus geen sprake van een
huiszoeking!
We vernamen overlijden
van Frans van Bouwel
(3.12.1913-19.9.2007),
oud-Dinaso en vanaf de
aanvang lid van ons Studiecentrum. Frans van Bouwel was hoofdingenieur
en
directielid van de autobusbouwers Van Hool in Koningshooikt. Hij is één
van die
mensen die er na de Tweede Wereldoorlog voor gezorgd hebben dat wij
vandaag in
het “rijke Vlaanderen” leven, een man ook met een zeer groot sociaal
gevoel.
Wat de buitenwereld waarschijnlijk minder weet dat hij, samen met
andere
Dinaso’s, een van de grondleggers is geweest van de Vrijwillige
Arbeidsdienst
voor Vlaanderen tijdens de bezettingsjaren en dat hij niet weinig heeft
bijgedragen om deze dienst een ideologische grondslag te geven,
vertrekkende
vanuit een solidaristische levensbeschouwing. Hij was ook lid van de
Orde van
den Prince.
I
De 19e en 20e eeuw
waren in Europa gekenmerkt door de gisting, de opkomst, de bloei en het
einde
van socialismen die met nationalismen samengingen, van
industrialisering die in
autarkie van oorlogseconomie overging en van antiklerikalisme dat het
einde van
kerkelijke religiën beoogde in de scheiding van Kerk en Staat
(1899-1904).
Joris van Severen
beleefde in de periode van Ter Waarheid rond
het in vraag stellen van het positivisme, de strijd van het liberalisme
tegen
de niet meer te stuiten kracht van het socialisme. Dit leidde tot de
stabilisatie
van de traditionele maatschappijen.
Te midden daarvan
voerden twee pausen – Leo XIII en Pius X – tussen 1878 en 1914 een
beleid van integraal katholicisme dat aansloot bij
een eeuwenlange religieuze traditie, niet zonder een uitdaging te zijn
voor het
toenmalige maatschappijbeeld van het modernisme.
Boven een dialoog
met de moderniteit, gaf de Kerk de voorkeur aan een nieuwe hervorming
van
zichzelf in het kader van een centralisatie rondom Rome. Daarbij
primeerde voor
de gelovige de opvatting van de klassieke “bovennatuurlijke orde” op de
wetenschap. De religieuze sfeer van het geloof diende bij de
katholieken de
voorrang te hebben op de wetenschap, waar deze daarmee niet kon
samengaan!
Daarom en daarbij
diende de Kerk als hoge, zoniet hoogste spirituele kracht, vrij en
ongehinderd
door het burgerlijke gezag, maar in een geest van loyale samenwerking,
het
recht te hebben of te behouden haar zending te vervullen: haar leden
van het
Rijk Gods te onderwijzen, hen te heiligen en hen aldus te regeren bij
het uitbouwen
van een maatschappij die zou getuigen van de christelijke geest.
Een kader van
sociale actie zou, op basis van de thomistische wijsbegeerte, een
economische
ethiek van meer rechtvaardige verplichtingen opleggen: het geweten
afgewogen
tegen de evangelische, christologische “hogere” waarden.
Deze ethiek diende
samen te gaan met vormen van een sociaal organicisme op corporatieve
basis, dat
uiteindelijk zou leiden tot een recht van collectieve
eigendom, basis van een meer rechtvaardige terbeschik-kingstelling van
de
productiemiddelen en de distributiebehoeften, in verhouding tot de
werkelijke
consumptienoden en dit naast het
recht op individuele eigendom.
Dit zou een institutioneel
meer rechtvaardige
samenwerking van kapitaal en arbeid door organen van werknemers en
werkgevers
betekenen, die publiekrechterlijke
erkenning en eerbiediging zou genieten. De Staat zou alleen tussenkomen
als
“laatste verzoener” tussen hen, maar zou afgezien daarvan geen enkele
macht
uitoefenen op het gebied van loonverdeling, arbeidsvoorwaarden,
beroepsorganisatie en dergelijke, die het uitsluitende terrein van de
corporaties zou blijven.
Grote namen kwamen
daarbij op het voorplan:
Het corporatieve
regime kreeg meer en meer de vorm van een waarachtig
representatiesysteem van “christelijke sociale orde”;
dat de
tegenstelling zou worden van al datgene wat inherent was aan de
klassenstrijd.
In voortzetting van
de encyclieken Quanta Cura en Syllabus van
1864, kwam Rerum novarum op 15 mei 1891. Geen
catechismus opgelegd als dogma, geen vector van precieze ideologische
expressie, maar een nieuwe toon: een oproep tot positieve actie en
katholiek
sociaal leven.
Veertig jaar later
zou paus Pius XI met Quadragesimo Anno volgen
op 15 mei 1931, het stichtingsjaar van het Verdinaso.
Daniël Rops zou het
als volgt samenvatten: “Aujourd’hui et
toujours l’Eglise a la mission d’annoncer au monde désireux d’atteindre
à des
formes meilleures, le message le plus élevé et le plus néccessaire
qui puisse exister: la dignité de l’homme, la vocation
à la qualité de fils de Dieu.”
Joris van Severen
kwam aldus tot het inzicht dat Gelijkheid
een religieus begrip was dat betekende dat met het oog op het oordeel
van zijn
geweten, de gelovige zijn
levensopdracht diende te vervullen volgens zijn eigen (kleiner of
groter)
talent, wat in de aardse wereld
alleen door rechtvaar-digheid kan
benaderd worden en in liefde voor al
het door God geschapene, en in naastenliefde
dit is tenminste in solidariteit met
de medemens in het bijzonder kon beleefd worden. Daartussen resteerde
wat de
grandioze naam Vrijheid droeg: de
hoogste graad van Leven, waardoor de mens zijn wil en energie kon laten
samengaan met wat God met hem voorhad en de Goddelijke energie, in een
samenwerking met het oog op de voortzetting en de verdere
instandhouding van de
Schepping in elke nieuw geboren mens en in ieder nieuw stadium van
ruimte en
tijd, ingaande op de door God gewilde orde, waaraan de wereldlijke
samenlevingsverbanden ondergeschikt waren.
II
Daarnaast leefde Ter
Waarheid nog volop in de atmosfeer
van de nadagen van de“vervloekte oorlog” en de Verdragen van
Versailles, waarvan
Joris van Severen zoveel had verwacht, maar waarover hij zoveel temeer
ontgoocheld en verbitterd was.
Het bewijs was daar
geleverd dat, indien de mogelijkheid niet bestond een halt toe te
roepen en een
werkelijk einde te stellen aan de machtswellust van de publieke
overheden, de
wereld meegezogen werd in de steeds meer nefaste draaikolken van
mechanisch
geweld en uiteindelijke vernietiging.
Aldus zag Van
Severen in de lijn van het Thomisme, in het democratische beginsel nog
de
mogelijkheid om de mens niet te zien als een tot in de oorlogsdood toe
passief,
geduldig en gehoorzamend element, in een misleidend staatsapparaat.
Maar wel
integendeel als het begin en het einde waarvoor dit apparaat in het
leven was
geroepen; namelijk teneinde zijn burgers in staat te stellen hun
levensmogelijkheden en hun bestaans-voorwaarden optimaal te bereiken,
zowel
materieel als geestelijk.
Van Severen
aanvankelijk verbitterd, later gelouterd teruggekeerd uit de Eerste
Wereldoorlog, was tot het inzicht gerijpt dat de ware
democratie bestond of moest bestaan in een samengaan van
rechten en plichten. Eensdeels en fundamenteel rechten en plichten van
wie in
de democratie de macht uitoefende en dat dan nog wel in naam en als
gekozenen
van “het volk”; anderdeels in de rechten en plichten van wie in een
dergelijke
democratie leefde en er – zoals duizenden - in de “gruwelijke oorlog”
er zelfs
hun leven voor geofferd hadden!
Niet zonder wrok
terugdenkend aan de toestanden en gebeurtenissen die hij aan de IJzer
had
meegemaakt, en met de hoop dat dit alles niet “voor niets” zou worden
aangerekend ten bate van hen die het overleefd hadden, begreep hij dat
“Loppem”
het enige was dat “als antwoord voor de nieuwe tijd” in België gegeven
werd,
gelegen was in de mogelijkheid van een nieuw parlementair Belgisch
socialisme;
de enige wijziging die ook voor de Vlamingen in het naoorlogse België
openstond.
Hij leerde hieruit
dat zolang de Vlaamse meerderheid in België geen daadwerkelijke “macht”
– en
her- en erkenning ervan - zou krijgen, zij niet zou meetellen. Ergo: in
de mate
dat zij verder onmondig werd bejegend, kon die meerderheid ook haar
verplichtingen best aanpassen in verhouding tot haar erkenning!
Daartoe werd zij
vooral verplicht het centrum van haar aandacht en mogelijkheden te
verschuiven
naar Europa en naar de wereld, waar andere naties hun bestaan hadden
afgedwongen, of de strijd daartoe voerden. Dit moest echter kunnen
gebeuren in
Vrede en buiten om het even welke nieuwe oorlog.
Het democratische
begrip werd aldus voor Van Severen de enige
mogelijkheid voor het “nooit meer oorlog”, waardoor de kleine
staten hun
identiteit zouden gewaarborgd zien door de grote mogendheden. De
verdere
geschiedenis zou uitwijzen dat de kleine staten zich daartoe ten
overstaan van
de grote een strikte neutraliteit dienden op te leggen, op basis van de
hen
door hun garanten verstrekte wederdienst.
Joris van Severen
had inderdaad ingezien dat het waardeoordeel, uitgesproken door de
Franse
maarschalk Foch over het Verdrag van Versailles, juist was, en de
gebeurtenissen
in de lijn van diens voorspelling zouden ontwikkelen: “Ce
n’est pas une paix, mais un armistice de vingt ans.”
De democratieën –
tot partijdemocratieën verworden – verwachtten dat de totalitarismen,
die als
excessen uit de Eerste Wereldoorlog en de Vrede waarmee deze besloten
werd de
kop opstaken, elkaar zouden bestrijden
en elimineren. Dit gebeurde inderdaad (Yalta, Potsdam) doch ten koste
van de
levenskracht van Europa en de Europese geest. Een totaal andere
planetarische
wereld zou ontstaan met een eigen Gods- beter: afgodsbeeld. De
generatie die
van deze ommekeer getuige was, kan in de geschiedenis van Joris van
Severen –
hoewel hij tot een vorige generatie behoorde – waarschuwingsborden
vinden voor
wat verkomen moet worden wil het einde van Europa als autonome
beslissingsmacht
en voorbeeld van harmonie tussen de beschavingen vermeden worden.
Ten geleide bij het 5e Colloquium Joris van Severen
Ik weet natuurlijk ook
niet of u in de
‘Voorzienigheid’ gelooft, dan wel of u zich maar beperkt tot het
nederige
‘toeval’, maar alleszins is het dan toch een merkwaardig toeval dat ons
5e
Colloquium plaats vindt in hetzelfde jaar als datgene waarin wij de 50e
verjaardag herdenken – om van “vieren” te spreken is jammer genoeg geen
reden,
er is nog té veel werk te doen – van de ondertekening van de Verdragen
van Rome
in 1957. Verdragen die op lange termijn aanleiding hebben gegeven tot
wat
uiteindelijk vandaag de dag zou leiden tot een Europese Unie. Op zijn
beurt ook
weer een onvoltooid werk, ik weet het wel, vol gebreken, vol
onvolmaaktheden,
vol tekortkomingen, maar hopelijk dan toch het embryo van een hervonden
eenheid
van ons oude continent.
Verdragen waarbij twee
markante opmerkingen zijn te
maken.
En het tweede markante
feit, dat die Verdragen voor
een groot stuk het werk zijn geweest van staatslieden die herkomstig
waren uit
het oude Middenrijk, ons Lotharingen: de Rijnlander Konrad Adenauer, de
Elzasser Robert Schuman en de Franssprekende Zuid-Nederlander
Paul-Henri Spaak,
binnenlands ongetwijfeld een politieke belhamel van jewelste, maar
Europees dan
toch iemand met een ongewoon profetische blik. Met moet er zijn ‘Mémoires’ maar eens op nalezen. Zijn
geval bewijst overigens, zo dit nog moet geleverd worden, dat
partijpolitiek de
blikken van de mens vertroebelt en verwart.
Wat dit alles met
Joris van Severen te maken heeft? Ik
zou zeggen: héél veel. Alles.
Genoemde Verdragen die
uiteindelijk tot doel hebben de
verbroken eenheid van Europa in de mate van het mogelijke te herstellen
– en ik
herhaal: de Unie is onvolmaakt, vol gebreken en vooral staat bloot aan
allerhande verleidingen, men hermaakt geen 1200 jaar Europese
geschiedenis in
een handomdraai, zeker niet in het huidige decadente en
individualistische
klimaat – deze Verdragen passen perfect in wat ook Van Severen voor
ogen stond:
te weten het herstel van Europa en de rol die in dit historisch proces
was en
is weggelegd voor zijn Nederlanden. Vergeten wij overigens niet dat
niet eens
70 jaar geleden de Europese volkeren bereid waren elkaar naar het leven
te
staan. Ik heb het als kind nog beleefd.
Want ook voor Van
Severen was de eenheid van Europa
primordiaal en had de eenheid van de Nederlanden slechts in dit
perspectief
zin. Gans zijn politieke actie had tot doel te beletten dat er na de
tragische
breuk van de 17e eeuw en na de misdaad van 1830 nog een derde en
ditmaal
wellicht dodelijke breuk zou komen. Een breuk die ons definitief zou
beletten
te worden wat hij noemde “een stuk klassiek Europa”. Mag ik toch even
hieraan
herinneren, nu op dit moment derderangspolitici aan beide zijden van de
taalgrens bezig zijn de Zuidelijke Nederlanden andermaal pogen te
verdelen?
Zou dan Van Severens
werk tevergeefs zijn geweest? Zou
er van de opdracht die hij ons gegeven heeft niets meer verder leven?
Zouden de
generaties die na ons komen echt niets meer bij Van Severen te zoeken
hebben?
Ik weiger dit te geloven. De rol van de Lage Landen in Europa staat zò
overduidelijk in de natuur van ons continent gebeiteld, dat van Severen
niet
kàn verdwijnen. Op één voorwaarde evenwel, dat wij elke dag doen wat
moet
gedaan worden.
En zie, er is nog een
tweede toeval. Dit jaar 2007,
het jaar van ons 5e colloquium, het jaar van de 50e verjaardag van de
Verdragen
van Rome, is ook het jaar dat een Manifest “Voor een politieke
Benelux”,
weliswaar niet het licht zag (dat was al in 2005), maar dan toch zijn
doorbraak
beleefde. Dit Manifest, waarvan ik hier de tekst bij mij heb, pleit er
onomwonden voor dat de Benelux in het Europees wordingsproces een
uitgesproken
politieke pioniersrol zou spelen. Het werd op dit ogenblik door bijna
400
personen ondertekend, personen herkomstig uit academische, sociale,
economische
en zelfs diverse politieke kringen. Ik beweer niet dat al die personen
bij
leven volgelingen van Joris van Severen zouden zijn geworden, maar wel
dat er
bij de ondertekenaars ongetwijfeld sprake is van een latent, een
onbewust
Heel-Nederlands gevoel.
Is het mogelijk dat
dit alles zo maar aan het ‘toeval’
zou toe te schrijven zijn?
Neen. Moge dan ook dit
Colloquium, dat ik hiermede
voor geopend verklaar, bijdragen tot een beter begrip van Joris van
Severen.
Dat hij ons verder bezielen mag.
Zo helpe ons God.
in het cultuurpolitieke klimaat in Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog
Romain
Vanlandschoot, Tielt
Synthese
van het referaat
Paradoxale
uitgangssituatie: niets lijkt zo intensief bestudeerd te zijn als de
zogenaamde
avant-gardistische ouverture van het tijdschrift (1921-1922) evenals de
opzienbarende katholiciteitsverklaring van januari 1923. Valt er, na de
conclusies van Arthur de Bruyne (1961), Luc Delafortrie (1963), Rachel
Baes
(1965), Arie Willemsen (1969), Luc Schepens (1975), Peter Renard
(1983), Vic
Eggermont (1994), Eric Spinoy (1995),
Bepalend voor het
nieuw onderzoek is de tekstkritische uitgave van het Dagboek
1914-1918 (D. Vanacker, 2005). De bijzonderste fragmenten
uit 1917-1918 werden getoetst aan een honderdtal dagboekcitaten en een
vijftigtal brieven uit de periode 11 november 1918-30 juni 1923.
Daarnaast
werden ongeveer alle belangrijke tijdschriften uit diezelfde periode
vergeleken
met de door Van Severen gehanteerde tijdschriftenrecensie.
Een eerste
vaststelling betreft het persoonlijke aandeel van Van Severen in het
redactionele werk en publicatie van teksten. Dat dubbele aandeel is
groter dan
algemeen gedacht. Ook de vijf krachtlijnen van het ‘Manifest’ (bij
eerste
lezing een chaotische tekst) krijgen een logischer uittekening. Tot
slot wordt
iets gezegd over de specifieke ‘sociaal-pedagogische’ aanpak van het
tijdschrift.
Een tweede
vaststelling betreft de breedte van het tijdschrift. Het gaat hier niet
alleen
om literaire avant-garde of literatuurhistorische visie op avant-garde,
of op
de expressionistische uitingen. Explicieter en grondiger dan anderen in
Vlaanderen zit in Ter Waarheid een
verankering van een linksgeoriënteerde maatschappij- en
cultuurpolitieke visie.
Hoe moet in deze context het politieke engagement van Van Severen in
het
Vlaamsche Front (1919, 1921) ingekleurd worden?
Er waren meerdere
dragende figuren: Jef van Extergem, Herman van den Reeck, Paul van
Ostaijen,
Herman Vos, Hendrik Tanrez, e.a. Hoe verhoudt Van Severen zich tot hen?
en wat
betekent de reële inbreng van Achilles Mussche, Huib Hoste, Oscar
Dambre, Frans
D’Haese? en hoe moet de rol van Wies Moens ingevuld worden?
Een van de
kernproblemen werd gevormd in de volgens velen onoverbrugbare antithese
tussen
(Vlaams) nationalisme en (Europees) internationalisme. De stapstenen
voor Van
Severen zijn, in streng chronologische orde: Henri Barbusse (Clarté),
Rabindranath Tagore (Nationalism), Paul Colin (
Parallel met deze
lectuur van Barbusse tot Maritain, gaande van uitgesproken links
internationalisme, tot rechts traditionalisme, hebben zich drie externe
tegenkantingen voorgedaan, met de definitieve kanteling van het
tijdschrift in
de tweede helft van 1922. Vooreerst de conservarief-katholieke angst
gesymboliseerd in de autoritaire beslissing van bisschop Waffelaert.
Vervolgens, de nooit aflatende kruistocht van het exclusieve
Vlaams-nationalisme vanaf Pro Flandria tot
Vlaanderen. Tenslotte, het literaire
gevecht, waarin Moens als schietschijf fungeerde. Deze ontwikkelingen
worden
van nabij bekeken in de dagboekfragmenten en brieven tussen 6 februari
1921 en
19 oktober 1922.
Het is duidelijk dat
reeds tijdens het tweede jaar van Ter
Waarheid zowel het tijdschrift als de diepere overtuiging van zijn
hoofdredacteur een serieuze bocht gemaakt hebben. Er wordt gespeurd
naar die
vindplaatsen die kunnen doorgaan als herkenbare merktekens. Aan het
slot wordt
een dubbele poging gedaan: enerzijds een verklaring te formuleren voor
deze
uitzonderlijke geestelijke zoektocht, anderzijds de intrinsieke eenheid
aan te
tonen, tussen literatuur en esthetiek, politiek en visie op de
internationale
ontwikkelingen (met inbegrip van een andere en betere plaatsing van de
Vlaamse
beweging), en bovenal de innerlijke cohesie tussen het tijdschrift en
de
biografie. De tweede helft van 1922 behoort tot een van de moeilijkste
perioden
uit het leven van Joris van Severen, en geen biograaf zal ontsnappen
aan de
opdracht voor een redelijke en afdoende verklaring. Als insteek bij een
poging
tot betere verklaring kan gezegd worden dat vanuit het oorlogsdagboek
vele,
verschillende en tegengestelde lijnen in Ter
Waarheid samenkomen én uit elkaar gaan.
SYNTHESE VAN HET
REFERAAT
In 2000
heb ik op dit colloquium een
uiteenzetting gehouden over Joris van
Severen en Duitsland. Mijn beschouwing van vandaag is geenszins een
pendant, geen symmetrische tegenhanger van dat referaat en wel om twee
redenen:
1. over
de relatie van Van Severen met
Frankrijk valt er veel minder nieuws te vertellen dan over de
verhouding van
Joris van Severen tot Duitsland; de bronnen zijn veel beter gekend, zij
zijn
ook talrijker;
2. zijn
relatie met Frankrijk was veel
intenser, meerledig en zeker niet vrij van contradicties – maar daarom
niet
minder interessant.
Joris
van Severen “en Frankrijk” valt
onmiddellijk uiteen in enerzijds:
Dit
onderscheid wordt bovendien bemoeilijkt
door het nauw samengaan in Frankrijk van literatuur en politiek.
Ons
onderwerp van vandaag vraagt dat wij
eerst en vooral een correcte voorstelling krijgen van de rol van de
Franse taal
in de negentiende eeuw, waarin Joris van Severen werd geboren. Het
Frans was
niet zomaar de taal van Frankrijk en de gebruiker van die taal een
“franskiljon”. Wie wilde meetellen in het intellectuele verkeer vanaf
grofweg
1650 moest Frans kunnen lezen, schrijven en spreken. Het was letterlijk
de lingua franca van wat later de
“république des lettres” zal worden genoemd, het
gemenebest van de Europese intellectuelen.
Hier
kunnen we opnieuw aanpikken bij het
huiselijke milieu van Joris van Severen. Het
is volstrekt onjuist hem in een "franskiljons" gezin te situeren. Als
men, zoals Astrid von Busekist, Joris van Severen "fondamentalement
fransquillon" noemt of met Luc Schepens stelt dat Joris van Severen
werd
"opgevoed in een Franstalig aristocratisch milieu" dan situeert men
de persoon vanaf het begin volkomen fout en wordt Van Severen inderdaad
"een raadsel".
Wat
sprak men dan in zo'n gezin? De twee
talen, naast en door elkaar, het Nederlands of althans de Vlaamse
variant
daarvan als de intieme taal van gezin en dorp en het Frans als de taal
van het
intellectuele leven.
De
oorlogsbriefwisseling tussen Joris en zijn
ouders is voor wat we zagen volledig in het Frans. Zijn
oorlogsdagboeken zijn
dan weer helemaal in het Nederlands, bovendien in sierlijke en
beeldrijke taal,
alhoewel hij af en toe iets noteert hij in het Frans of twee talen wel
eens
door elkaar klutst.
Hoe
Joris van Severen later zelf tegenover
tweetalige respectievelijk Franssprekende Vlamingen stond, wordt
duidelijk uit
zijn briefwisseling met de Leuvense hoofdman van de Dinaso-studenten,
Jef van
Bilsen. Van Severen wijst niet alleen de tweetaligheid af, toch in die
jaren
een wijd verspreid paradigma, maar ook de Franse revolutionaire erfenis
en hij
steunt zich daarbij in de eerste plaats op Franse auteurs.
Iedere
verwijzing naar de Franse Revolutie is
bij Joris van Severen steeds negatief geladen. De eerste uiting die we
van hem
over dit onderwerp vinden, is geheel in de lijn van zijn leermeesters:
"Het
was op het einde der 18e eeuw, in Frankrijk. En het nieuwe evangelie
werd
samengevat in de volgende woest-verdoovende leuze: 'Liberté, Egalité,
Fraternité!’”
De
afkeer die Joris van Severen koesterde
voor het Frankrijk van de revolutie, heeft het vermoeden gevoed dat hij
“zijn
mosterd” bij Charles Maurras (1868-1952) haalde, de ideoloog van de Action Française. In werkelijkheid was
zijn voornaamste inspiratiebron om de Franse Revolutie van a tot z te
verwerpen
de Schotse auteur Thomas Carlyle (1795-1881).
In een
brief aan Gouzée (31 januari 1925)
citeert hij onder zijn lievelingsauteurs Maritain, Massis, Bainville en
Valois.
De verschillen tussen Maurras en Van Severen zijn aanzienlijk.
Tegenover de "politique d'abord" van de Action
Française-ideoloog staat Van
Severens noodzakelijkheid van de leer, tegenover de overvloed aan
ideeënvuurwerk bij Maurras, wil Van Severen een "gesloten geheel van
enkele uiterst eenvoudige waarheden" die de gehele actie moeten leiden.
SYNTHESE VAN HET
REFERAAT
In 1900 kwam Ernst
Voorhoeve in Rotterdam ter wereld in een welgestelde
orthodox-protestantse
familie. Door een aantal onverwachte wendingen in zijn leven raakte
Ernst
Voorhoeve los van zijn familie en zijn levensdoel. In 1902 overleed
zijn vader
onverwachts en de fragiele gezondheid van de jonge Ernst trok een
streep door
zijn middelbare schoolopleiding, waardoor hij zijn plan om medicijnen
te
studeren moest opgeven. Om te herstellen van een hardnekkige
longtuberculose
moest hij worden opgenomen in een Zwitsers sanatorium, alwaar hij in
contact
kwam met de Katholicisme en de kunst. In 1919 liet hij zich dopen in
het
Zwitserse klooster van Saint Maurice, wat een breuk betekende met zijn
familie.
Eenmaal terug in Nederland vestigde hij zich in Nijmegen.
In Nijmegen trouwde hij in 1924 met Marietje
Weve, waarna hij zich als kunstenaar in het naburige Groesbeek
vestigde. Hij
legde zich daar toe op de religieuze kunst en sloot zich aan bij de
‘Nijmeegse’
kring van Katholieke intellectuelen en kunstenaars, die een integraal
Katholicisme voorstonden. Hier in het hart van de Katholieke
gemeenschap in
Nederland kruiste hij het pad met de Vlaamse priester Raymund van
Sante, die
hem het weekblad ‘Vlaanderen’ liet
lezen en daarmee bekend maakte met de Groot-Nederlandse gedachte. De
invloed
van Van Sante liet zich ook gelden in zijn besluit om in 1933 voorlopig
lid te
worden van het Verdinaso.
Ernst Voorhoeve ontmoette Joris van Severen
in januari 1934 persoonlijk en het klikte meteen tussen de twee
uitgesproken
artistiek aangelegde persoonlijkheden; dit betekende het begin van een
lange
persoonlijke vriendschap. In zijn dorp Groesbeek moest Voorhoeve zijn
functie
als sociaal werker bij de Don Bosco Stichting opgeven als gevolg van
zijn
activiteiten bij het Verdinaso. Hij slaagde er echter in om een
aanzienlijke
schare volgelingen te verzamelen binnen het dorp. De afdeling Groesbeek
groeide
in de loop van 1934 uit tot een modelafdeling voor het Verdinaso in
Nederland
met een eigen lokaal, een militie en een jeugdafdeling. Er werden bijna
wekelijks vergaderingen gehouden en met grote regelmaat hield men
propagandatochten in de omgeving.
In november 1934 bezocht Joris van Severen
clandestien een bijeenkomst van de afdeling Groesbeek en hij was onder
de
indruk van het resultaat van Ernst Voorhoeve. Voorhoeve kreeg zodoende
de
functie van Rijksorganisator van de Nederlandse tak van het Verdinaso.
In die
hoedanigheid sprak hij ook op de diverse landdagen van het Verdinaso in
Vlaanderen. Hij was organiseerde in
Vanaf zijn aantreden als
Rijksorganisatieleider kreeg Voorhoeve te maken met een aantal
problemen binnen
het Verdinaso Nederland. Ten eerste waren er problemen rond de persoon
van
Ernest Michel, die op een botte manier leiding gaf en zodoende in de
clinch lag
met de afdeling Amsterdam. Ten tweede kreeg Voorhoeve te maken met de
concurrentie van andere Nieuwe Orde-bewegingen, met name de NSB. Ten
derde werd
de leider van het Verdinaso, Joris van Severen, Nederland uitgezet als
ongewenst vreemdeling, waardoor het Verdinaso Nederland het zonder hem
moest
stellen. Ernst Voorhoeve deed zijn best om de afdelingshoofden aan te
sporen
tot ledenwerving, maar de groei ging erg langzaam en het Verdinaso in
Nederland
zou nooit meer dan enkele honderden leden tellen.
In 1935 werd Ernest Michel, in overleg met
Joris van Severen uitgesloten, waardoor Voorhoeve feitelijk de gehele
leiding
over het Verdinaso Nederland in handen kreeg. Hij hield intussen nauw
contact
met Joris van Severen. Naast de treffens op de landdagen van het
Verdinaso in
Vlaanderen kwam hij regelmatig naar Brugge om overleg te plegen met Van
Severen. Hij was volledig in de ban van Joris van Severen en volgde hem
onvoorwaardelijk, ook na de Nieuwe Marsrichting die veel beroering
teweegbracht
in de rangen van het Verdinaso in Nederland en België.
Wat betreft de leiding van het Verdinaso
Nederland trad Voorhoeve steeds meer zelfstandig op en legde met
wisselend
succes contacten met gelijkgezinden in de politiek en de wetenschap.
Voorhoeve
slaagde door zijn voorname voorkomen en eerbiedwaardige afkomst erin om
netwerk
van contacten uit te bouwen, waarmee hij trachtte om het gedachtegoed
van het
Verdinaso te verspreiden. Eigenlijk zien we na 1937 een ontwikkeling
waarbij de
organisatie van het Verdinaso in Nederland langzaam in de versukkeling
raakte
maar de persoonlijke invloed van Voorhoeve steeds meer toenam. Het
Nederlandse
verbod van organisaties die vanuit het buitenland werden geleid zorgde
in 1938
voor de onafhankelijke organisatie van het Verdinaso in Nederland, los
van
België, en versterkte de positie van Voorhoeve als het kopstuk van het
Verdinaso-Nederland. Desalniettemin bleef hij trouw aan Van Severen en
zocht
hij hem nadien meerdere malen op.
In de jaren 1938 en 1939 slaagde Voorhoeve
door middel van sympathisanten en mantelorganisaties van het
Verdinaso-Nederland zich een zeker aanzien te verwerven in
regeringskringen. Zo
kreeg hij het in 1939 voor elkaar een onderhoud te hebben met de
Nederlandse
Minister van Buitenlandse Zaken J.A.N. Patijn inzake de noodzakelijke
toenadering tussen Nederland en België. In datzelfde jaar viel echter
het
kabinet en viel het zorgvuldig opgebouwde contact weg.
Het Verdinaso-Nederland leidde in 1939 een
zieltogend bestaan als gevolg van het uitblijven van ledengroei en er
werd
naarstig gezocht naar toenadering met gelijkgestemde bewegingen,
waaronder het
‘Zwart Front’ van Arnold Meijer dat ook Katholiek was geïnspireerd en
vooral
actief was in Noord-Brabant en Limburg. Uiteindelijk kwam het door
bemiddeling
van Voorhoeve tot een fusie met een splinterpartijtje, waarbij de naam
werd
veranderd tot het ‘Verbond der Nederlanders’. Dit was voor veel
Verdinaso-leden, met name in Amsterdam, een stap te ver en zij eisten
van
Voorhoeve de wederoprichting van het Verdinaso-Nederland. De ruzie in
de
Verdinaso-gelederen deed de fusie mislukken en daarmee verloor
Voorhoeve
definitief de greep op de Nederlandse Dinaso’s, ondanks de steun die
hij van
Van Severen vanuit Brugge kreeg. Hiermee zakte de werking van het
Verdinaso-Nederland ineen, waardoor er bij het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog niet veel meer over was en Voorhoeve feitelijk leider was
van een
organisatie die nog slechts op papier bestond.
Samenvattend kan worden gesteld dat Ernst
Voorhoeve, onder zeer ongunstige omstandigheden, waaronder zware
concurrentie
en gebrek aan hulp uit Vlaanderen, het Verdinaso-Nederland naar
vermogen heeft
proberen uit te bouwen, maar daar niet in is geslaagd. Door zijn
profilering en
organisatietalent werd hij het gezicht van het Verdinaso in Nederland.
Hij
heeft persoonlijk op den duur wel enige contacten binnen gezaghebbende
kringen
kunnen opbouwen, maar die werden door de voortijdige val van het
kabinet teniet
gedaan. Uiteindelijk viel hij bij veel Nederlandse Dinaso’s uit de
gratie door
zijn pogingen om het Verdinaso-Nederland te laten fuseren met andere
bewegingen
en daarmee het Verdinaso eigenlijk op te heffen. Ondanks zijn
persoonlijk
leiderschap en zijn profileringdrang is Ernst Voorhoeve trouw gebleven
aan
Joris van Severen en onderhield hij een persoonlijke vriendschap met
hem, die
hij zijn hele leven zou blijven koesteren.
Pieter
SYNTHESE VAN HET
REFERAAT
Een uiteenzetting
houden over de verhouding tussen Joris van Severen en een aantal van de
toenmalige eveneens Vlaams-nationale tenoren, ligt niet zo voor de
hand. Immers
waar begint het verhaal en waar eindigt het?
Voor mijn referaat
beperkte ik me tot Odiel Spruytte, Jeroom Leuridan, Reimond Tollenaere,
Hendrik
Jozef Elias, Ward Hermans en Wies Moens. In mijn uiteenzetting leg ik
vooral de
nadruk op de persoonlijke, zuiver menselijke verhoudingen.
Om wat hier volgt
enigszins overzichtelijk te houden behandel ik iedere protagonist in
zijn
verhouding met Van Severen afzonderlijk.
Een persoonlijkheid
als die van Joris van Severen trok tegelijkertijd mensen aan of stootte
ze af.
Je was ofwel voor ofwel tegen hem. Een intellectueel als priester
Spruytte was
het grotendeels eens met hem en koesterde sympathie voor diens
Verdinaso maar
koos toch, begin 1934, voor het VNV. Na de nieuwe marsrichting werd hij
evenwel
een overtuigd tegenstander van Joris van Severen.
Hetzelfde kan gezegd
worden van Wies Moens en Ward Hermans. Deze laatste in feite meer een
rechtse
anarchist hoorde helemaal niet thuis in een strikt geleide en
autoritaire
beweging als het Verdinaso.
Rik Elias stond al
van in het begin argwanend tegenover de ideeën van Van Severen maar
gunde hem
een kans om het Vlaams eenheidsfront te bewaren. Na de mislukking ervan
ontpopte de Gentse volksvertegenwoordiger zich tot een hartstochtelijke
bestrijder van de Diets-Bourgondishe ‘Pruis’.
De gevoelsmens
Jeroom Leuridan evolueerde van een haast goddelijke aanbidder tot een
persoonlijke vijand van Joris van Severen met wie hij een ‘vendetta’
uitvocht.
Omstreeks 1933/1934
was de breuk tussen de traditionele Vlaams-nationalisten en
Groot-Nederlanders
en de Verdinaso-leider compleet. Van Severen werd op het einde van de
dertiger
jaren van de vorige eeuw door een groot deel van het Belgische
establishment
(nog) niet aanvaard. Van daaruit naar het drama van mei 1940 was
slechts een
stap.
Rudy
Pauweks,
Deurle
In zijn boek Un
voyageur dans le siècle – 1903-1945,*
komt Bertrand de Jouvenel, in het hoofdstuk “interviews” terug op
zijn ‘Notes datant problablement de
Hierin haalt hij
Joris van Severen aan, waarvan hij
elders zegt dat “la plus curieuse de mes
visites” hem betrof, van wie hij zich de woorden herinnerde “Je déteste les hitlériens” en van wie
hij in 1979 – datum van de publicatie van hoger vermeld boek –
terugdacht met
de woorden: “Je ne sais pas ce qu’il a
fait durant la guerre, et ce qu’il est devenu.”
Op zijn vraag: “Vous
ne pouvez point payer vos miliciens et vous voulez d’eux une obéissance
absolue. Comment les attirez-vous donc?” zou Van Severen geantwood
hebben: “Ils viennent parce qu’ils savent qu’avec
moi, il n’y a rien à gagner.”
Jouvenel ziet hierin
het bewustzijn van de militant,
voordat de beweging waarin hij gelooft slaagkansen biedt, van “l’homme qui veut pouvoir se respecter
lui-même. Par son enrôlement il se soustrait à une ambiance de
tolérance
et de facilité. Il entre en religion pour ainsi dire. Et rien ne le
décevra
plus amérement qu’une indulgence du chef. C’est par son âpreté qui
celui-ci
établit le plus souvent san caractère providentiel. Il n’aurait pas de
si
grandes sévérités, pense le militant, s’il n’agissait pour une cause.”
En hiermee, besluit
de Jouvenel, verschijnt op de
politieke scène (van 1935) een nieuw type, nog onvolmaakt uitgetekend
weliswaar
en waarvan het eerste exemplaar nog zeer onvolledig is, van: l’humaniste mystique.
En dan volgt een
toekomstbeeld dat helemaal aansluit
bij de gebeurtenissen rondom de scheiding van Kerk en Staat in
Frankrijk, de
twistpunten rondom het neo-thomisme, tussen de katholieken en de Action
Française – en de veroordeling van Charles Maurras door de kerk – die
hiermee
samenliepen:
“S’il
arrivait que
certains jeunes catholiques de ma connaissance parvinssent à maturité
en aquérant
chaque jour une science plus exacte de l’homme et en gardant le respect des diversités individuelles et
le sens d’une discipline collective qu’ils réunissent déjà, ils
pourraient
composer avec les planistes une association assez complète et capable
de donner
à l’administration de la chose publique un tour bien différent.”
Ik geef deze
verwijzingen naar Un voyageur dans le
siècle, (trefwoord
Joris van Severen, pp. 197
en 223) ter verduidelijking en aanvulling van mijn opstel van
Joris van Severen
gaat hierbij uit van Vogelsang met
betrekking tot de dechristianisatie en de secularisatie van het sociale
leven,
zoals beschreven door Jean-Marie Mayeur in La
séparation des Eglises et de l’Etat (Ed.. Ouvrières, Parijs,
2005).
In de
grond gaat
het eenvoudig om een laatste Europese strijd tussen christendom en
materialisme.
Vandaar de
mededeling in jaargang III (januari 193)
van Ter Waarheid:
“’Ter
Waarheid’
wordt van nu af aan, klaar en definitief een katholiek tijdschrift. Dit
wil zeggen
dat voor ‘Ter Waarheid’ de Rooms-katholieke levensleer de unieke zijn.
Dat wil
zeggen dat in al zijn activiteiten, dit tijdschrift de Rooms-katholieke
leer
zal affirmeren en verdedigen.”
De kerk was een
universele kerk en kende als de door
Christus ingestelde voortzetting voor het heil der zielen geen limiet
noch in
de tijd, noch in de ruimte. De door haar verkondigde leer van
gerechtigheid,
genade en vooral liefde en schoonheid, zou het werk van de in ootmoed
menselijke zelfbevrijding voltooien en de sociale, dit is de
solidaristische
ordening en de uiteindelijke, hiërachische vrede op aarde mogelijk
maken.
________________
* Bertrand de
Jouvenel, Un voyageur dans le
siècle 1903-1945, Ed.
Robert Laffont, Parijs,
1979, ISBN 2-221-00394-2.
In deze
rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente
publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld
worden. We
citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin
volledigheid na
te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar
publicaties die
voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende
passages toe te sturen.
Chesterton en Joris van
Severen
“(…) 'In
het decennium na de Eerste
Wereldoorlog genoot Chesterton inder-daad groot aanzien bij de
katholieke
intellectuelen uit de Lage Landen. Net als de Lierse kunstschilder
Isidoor
Opsomer hadden velen als oorlogs-vluchtelingen of als
soldaten-met-verlof in
Groot-Brittannië kennisgemaakt met de sfeer en de grote actuele namen
uit de Engelse
artistieke wereld en in de journalistiek. Adjudant Joris van Severen,
bijvoorbeeld, de Vlaamse rebel die zo Frans georiënteerd was, bracht
Chesterton
mee uit Londen en las hem aan het front bij Diksmuide. hij was zelf op
dat
ogenblik gelovig noch on-gelovig, maar hij vond 'ongelooflijk meer
gedachte in
een halve bladzijde' van de Engelsman dan in de hele Immoraliste
van
André Gide, zo noteerde hij in zijn dagboek. (…)”
_______________________
Gaston Durnez, De lach
van Chesterton. Portret van een geestige
pennenridder in gevecht met moderne draken, Lannoo, 2006, 260 blz.,
90 209
6777 0 (met in voetnoot 87 verwijzing naar het Oorlogsdagboek van Joris
van
Severen.
Socialisten of
Solidaristen: één pot
nat? Daar zijn ze weer!
[1931]: Joris van
Severen richt Verdinaso op: het Verbond van Dietse Nationaal-Socialisten.
Het verbond heeft
uitgesproken nationaal-socialistische en fascistische sympathieën.
Joris van
Severen spiegelt zich aan zijn voorbeeld Mussolini. (…)
Mei
[1940]: Joris van Severen, leider van Verdinaso, wordt in Abbeville
door Franse
soldaten vermoord. Als gevolg wordt [het] Verdinaso ont-bonden.
_______________________
Geplukt van: http://www.willebroek.info/HISTORY/HIST_nC/Hp1931.htm