> nieuwsbrief > - nr 1/2006
Inhoud
Hernieuwen ledenbijdrage 2006
De jaarwisseling nadert met rasse schreden; stilaan tijd dus om elkaar alle goeds toe te wensen voor het nieuwe jaar. Voor de penningmeester komt daarbij de opdracht om ervoor te zorgen dat de hernieuwing van de bijdragen een vlot verloop kent. Een en ander gebeurt dan bij deze!
In ruil voor een basisbijdrage van 25 € verzekert u zich in 2006 van een abonnement op onze Nieuwsbrief Joris van Severen en van het jaarboek (reeds het 10e in de rij!) Joris van Severen – zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk.
Postrekening 000-1705814-69, (voor betalingen vanuit het buitenland: IBAN BE71 0001 7058 1469 / BIC BPOTBEB1) t.n.v. Studiecentrum Joris van Severen, 8900 Ieper; telkens met vermelding “bijdrage 2006".
Als steeds hopen we uiteraard dat andermaal eenzelfde ruim aantal leden spontaan deze basisbijdrage naar boven afronden tot het ronde bedrag van 30 €. Zij zijn het immers die het ons mogelijk maken extra-initiatieven te ontplooien als de uitgave (in 2005) van Die vervloekte oorlog, het integrale oorlogsdagboek van Joris van Severen. Geven wij nu reeds mee dat ons 5e Colloquium Joris van Severen zal doorgaan in het najaar van 2007. We slaan in deze een jaartje over, teneinde alle colloquiumreferaten tijdig gepubliceerd te krijgen.
Jaarboek Joris van Severen – deel 10
Eerstdaags maakt onze jaarboekredactie werk van het selecteren van de bijdragen voor het nieuwe jaarboek dat medio mei 2006 zal verschijnen. Naast het afsluitende 2e deel van de studie van Romain Vanlandschoot over Juul Declercq, zullen bij voorkeur de integrale colloquiumreferaten aan bod komen over respectievelijk de rol van Joris van Severen in de Frontbeweging (Daniël Vanacker), zijn literaire voorkeuren tijdens WO.I (Kurt Ravyts), zijn rol in het parlement (Paul Meeus) en de stand van zaken van het Archief Joris van Severen aan de KULeuven (Bart Coppein).
Die vervloekte oorlog
Verderop in deze Nieuwsbrief leest u nog een aantal beschouwingen naar aanleiding van onze publicatie van de integrale versie van de oorlogsdagboeken van Joris van Severen. Ons secretariaat beschikt nog slechts over een handvol exemplaren van Die vervloekte oorlog. Wie deze uitgave – tevens ons 9e jaarboek - om een of andere redenen gemist heeft kan dus nog maar heel even bij ons terecht. Het volstaat 42,50 Eur over te boeken op onze postrekening met de vermelding “DVO”. Deze omvangrijke uitgave, die we konden realiseren dank zij onze samenwerking met de Uitgeverij Pelckmans, blijft uiteraard vooralsnog ook in de meeste boekhandels te koop. Het ISBN luidt 90-289-3586-.
Recensies 'Die vervloekte oorlog’
De recensies over ons 9e jaarboek – ‘Die vervloekte oorlog’ – kwamen eerder traag op gang. De oogst, voor zover we deze onder ogen kregen, is vooralsnog beperkt. ’t Pallieterke (Maekeblyde), Bormshuis-Broederband (Luk Dieudonne), KFV-Mededelingen (Luc Verbeke), Het Nieuwsblad (Matthias Danneels), Delta (Bruno Daems), Streven. Cultureel Maatschappelijk Maandblad (Stijn Geudens), Ons Erfdeel (Bruno de Wever). De laatst vermelde zijn de meest uitgebreide en meteen ook de meest degelijke. We houden u op de hoogte.
Toneelstuk door het Raamtheater Antwerpen
“De nacht leek wel een verzinsel” van Bruno de Vuyst. Een gedramatiseerde reconstructie van de relatie tussen Rachel Baes, Robert Leurquin en Joris van Severen
Joris van Severen werd brutaal, zelfs domweg, in de verwarring en de ontreddering na de Duitse inval van mei 1940, neergeschoten te Abbeville; hij was toen Leopoldist geworden. Robert Leurquin, sterreporter van het invloedrijke katholieke dagblad Le XXe siècle, zwendelaar en dubbelagent, werd in 1954 dood aangetroffen in het openbaar zwembad van St.-Gillis; hij stond misschien wel model voor Tintin, maar was zeker geen model van integriteit. Rachel Baes werd in 1983, drie weken na haar dood, in haar huis te Brugge ontdekt door een arbeider van de telefoonmaatschappij. Niemand anders had haar gemist. Het is een hoogst bevreemdende driehoek. Rachel Baes, een Nederlandsonkundige surrealistische schilderes, uitgehuwelijkt aan Robert Leurquin, was de 'hartsgeliefde' in het drukke liefdesleven van de radicale Vlaamse leider en 'edelfascist', Joris van Severen (…). In drie levens weerspiegelt zich, als in een gebroken spiegel, een stuk Vlaamse, Belgische, zelfs Europese geschiedenis. In ieder geval: een stuk haast vergeten geschiedenis dat een verrassende en soms surrealistische kijk geeft op een constante in ons politiek leven: de hardnekkige nostalgie naar een denkbeeldige orde uit een al even denkbeeldig verleden.
Regie: Walter Tillemans. Met: Erik Burke, Mark Lauwrys en Nora Tilley. Speelperiode: van 11 november tot 17 december 2005, wo-do-vr-za 20.00 uur; op donderdag 15 december ook om 13.30 uur en op zondag 4 december om 15.00 uur. [Ontleend aan de webpagina’s van het Raamtheater.]
Et vous conquistadors navigateurs anciens
Hollandais téméraires et corsaires malouins
Cherchant des Amériques vous ne cherchâtes rien
Que l’aventure de la Toison d’Or
Et vous les philosophes vous sages d’Orient
Alchimistes pointus et sorciers d’à présent
En cherchant la sagesse vous n’avez rien cherché
Que les secrets de la Toison d’Or
Et vous les empereurs roitelets ou serins
Vous les vrais Charlemagne vous les faux Charles Quint
En cherchant la puissance vous ne cherchâtes rien
Que les reflets de la Toison d’Or
Et vous preux chevaliers assoiffés de grandeur
Vous chasseurs de Saint Graal d’oriflammes d’honneurs
Cherchant la victoire vous ne cherchâtes rien
Que le panache de la Toison d’Or
Et vous tous les poètes les rêveurs mal debout
Discoureurs de l’amour pour des cieux andalous
En écoutant vos muses n’avez rien chanté d’autre
Que le vieux rêve de la Toison d’Or
Et vous gens d’aujourd’hui d’aujourd’hui de demain
Vous balayeurs d’idoles de dieux de malins
Cherchant la vérité vous ne recherchez rien
Que la clarté de la Toison d’Or.
© Inédit. Privé. Paris. 1963.
‘Die vervloekte oorlog’ van Joris van Severen
Rudy Pauwels, Deurle
De jonge, nog zo romantische Joris van Severen droomde ervan, in de lijn van de auteurs die toentertijd zijn “dagelijks brood” uitmaakten, ooit nog eens op zijn beurt een literair kunstwerk te scheppen, bij voorkeur een groot theaterstuk
Die betrachting is nooit uitgekomen. De overgevoelige kunstenaarsnatuur van Joris is overwoekerd geweest door zijn sensueel dandyisme en het, als het ware dramatisch, fatalisme dat hem steeds opnieuw naar excentrieke avonturen zonder uitzicht dreef.
Nochtans mag men zich afvragen of met de publicatie van zijn oorlogsdagboek 1914-1918, Van Severen – de Van Severen van “die tijd” - niet onbewust een uiteraard – het zei herhaald – tijdsgebonden werkstuk heeft gerealiseerd waartoe hij hopeloos en machteloos, wilde komen.
Als “roman” of als “drama” zou dat nooit tot stand gekomen werkstuk ongetwijfeld reeds tot het voorbije verleden behoren en in het beste geval misschien nog als een curiosum in een of ander bibliotheekkast vergelen.
Die vervloekte oorlog was echter geen zoveelste boek of toneelstuk over de - hoezeer ook nooit ten volle vergeten - “Grote Oorlog”. Het was het dagboek van het zielsleven van een amper 20 jaar jonge, nog zo onervaren jonge man, die totaal onvoorbereid geconfronteerd werd met het gruwelijke van het wereldgebeuren. Een van degenen waarvan Tournoux schreef: “ces jeu-nes garçons qui, à vingt ans furent arrachés à la douce et tranquille ten-dresse autour de leur vie, pour aller s’improviser chefs d’hommes dans le feu et la boue.”
De generatie waarvan Ernst von Salomon getuigde: “Rien de ce qui est prévu m’arrive. Je fus dressé dans le respect d’un ordre immuable. Il s’est ef-fondré avant que je ne sois un homme.”
Meer dan dat was het echter het verslag over de zielsstrijd midden de verbeesting, van een ontluikende persoonlijkheid die erin zou slagen zijn kort bestaan (1894-1940) tot een levenswijze uit- en op te bouwen, die voor de volgende geslachten van schoon- en waarheidszoekende individualisten meer dan een “model”, een “legende” zou worden. Terecht wordt het woord van Ernst Jünger hier aangehaald: Jedes Tagebuch hat die Aussicht gedruckt zu werden, wenn es das nötige Alter erreicht.”
Wie dit verslag nu leest, zal dit dagboek beluisteren als een symfonie waarin altijd dezelfde Leitmotive terugkeren, maar waaraan telkens iets toegevoegd wordt tot de louterende finale toe: de zoektocht naar het “mysterie” (toen nog compleet van “de vrouw”, door de als het ware pas uit het college ontwaakte jongeling, die de wellust die hij zocht maar niet bekomt bij een (oudere) vrouw, en vervolgens een kans aangeboden krijgt bij een ander (teleurgestelde) vrouw, die hem in haar netten vangt en misbruik maakt van zijn diepste wrok en vertwijfeling. Ibsen achterna…, Dostojewski achterna…
Maar bovendien is dit het dagboek van de Joris van Severen die “de leider” zal worden van een niet zogemakkelijk te klasseren, eigen-aardige soort geestelijke “orde”, een niet-partijpolitiek “Verbond” van in de Benelux-landen ingeburgerde christelijke solidaristen; op zoek naar een “derde weg” tussen het grootkapitalisme en het verweer daartegen van een klassenstrijd waarin de menselijke waardigheid, zo natuurlijk als geestelijk, blijft verloren te gaan.
En inderdaad vindt men in dit dagboek reeds de eerste denksporen van het Verdinaso en de evolutie die er het kenmerk van is geweest. Van de verwachting ook van wat in het nieuwe (Wilson)-Europa, “Vlaanderen” en de nieuwe “kleine” mogendheden zouden worden, naar het toekomstbeeld van het “haven-land”, waar de bestemming van het Avondland de lotsverbondenheid van zijn burgers natuurlijkerwijze blijvend bepaalt.
Ik wil daarom speciaal verwijzen naar de”katharsis”op het einde van het dagboek. Nadat Joris van Severen op 22 oktober 1918 zijn familie en het vaderhuis te Wakken ongedeerd terugvindt: “Wij leven, wij leven, wij zijn bij malkaar na eeuwen vol dood!” En nochtans: “Zij hebben hun oude gedachten niet veranderd en ik zie hoever we van malkaar verwijderd zijn.” En op 27 oktober 1918: “En nu, hoe eindeloos rijker en dieper is mijn gemoed geworden! Hoe harmonisch kan mijn ziel leven met alle leven! Hoe rustig voel ik mij (over) ’t leven meester en hoe grondeloos hoog is mijn bewustzijn geworden!”
Hoezeer heeft hij het immers niet aangevoeld: “Wij zijn aan het rollen door de oneindigheden, wij miljoenen met miljoenen in doodstrijd, een haast onzichtbaar korreltje zand, door de chaos der sluimerende en diep dromende werelden” (14 februari 1918). En op 4 november 1918: “… en ik ben absoluut besloten onwrikbaar met mijn integraal ik naar mijn droom op te stappen tegen wie of wat ook in.”
En tenslotte op 10 november 1918: “’t Leven is herboren, oppermachtig schoon, ontzeggelijk heerlijk. Ik kniel en bid de hymne ‘De drie kinderen in ’t fornuis’. Alle eer en glorie en dank aan God, de Heer de Heren.” Een finale waarin Joris van Severen Pascal terugvindt, rond een hymne aan de grootheid en de liefde van God die zich zozeer voor de mensheid verborgen houdt.
Maurits Cailliau
Wat vermeld staat in de lijst van ‘gevleugelde woorden, titels en citaten’ van mijn ‘Dikke Vandale’ – waar te lezen staat dat: le ridicule tue – is gelukkig niet waar. Gelukkig, inderdaad, want anders zat de redactie van Het Nieuwsblad in zak en as wegens het schielijk afsterven van één van haar sterreporters. Ene Mathias Danneels met name, beviel in deze krant1 onlangs - op de cultuurpagina’s dan nog wel! - van wat een recensie moet heten van het oorlogsdagboek 1914-1918 – Die vervloekte oorlog – van Joris van Severen.
Onder de vette ‘kop’: Voor volk, Heer en vrouwen heeft “de berg een muis gebaard” om “duimen en vingers bij af te likken” – althans voor wie van sensatie houdt! Geniet met ons van enkele fragmenten van dit onderhoudend proza, dat reeds in de inleiding trefzeker de juiste paparazzitoon weet te vinden:“In de tijdens de Eerste Wereldoorlog volgekriebelde dagboekbladen van Joris van Severen maken we kennis met de gekwelde ziel van dit Vlaamse icoon van de collaboratie - Maar wie hoopt in ‘Die vervloekte oorlog’ zicht te krijgen op de wortels van de politieke carrière van deze latere Verdinaso-leider blijft op zijn honger zitten.”
Indien de auteur had voortgeborduurd op zijn ondertitel – hier evenwel ‘boventitel’ in kleinere corpus – dan was wellicht een meer degelijke bespreking uit zijn pen gevloeid. “Oorlogsdagboeken tonen Joris van Severen als gekwelde romanticus”, luidt het daar terecht. En dan had hij wellicht, ook zonder tussen de regels te moeten lezen, toch reeds heel veel van de Van Severen ontdekt zoals die later, ook als politicus, geworden is. Heel even maar evenwel houdt de auteur dit elan ook vol, wanneer hij vaststelt dat uit deze dagboekbladen “een beeld opstijgt van een onzekere en gekwelde aristocraat die medelijdend boven het volk en de frontsoldaat staat”. Maar dan mag dat “medelijdend” beslist niet als “neerkijkend op” geïnterpreteerd worden. Daarvoor bevat Die vervloekte oorlog al te veel passages waaruit blijkt dat Joris van Severen naast zijn manschappen stond, voor hen waar nodig in de bres sprong en door hen als officier geliefd werd. Vroeger – heel vroeger – heette men dit soort idealistische ingesteldheid waarvan Van Severen als frontofficier blijk gaf “volksverheffend”, maar dit soort begrippen ging bij de progressieve Umwertung aller Werte voor goed de dieperik in.
Verder weven op een dergelijk stramien levert uiteraard niet het voer dat paparazzi lusten en hen onderscheidt van niet direct op sensatie beluste maar op hun integriteit gestelde pennenridders. (De adel die in woorden als deze schuilt is ook al niet meer van deze tijd.) Dus zoekt de auteur dan maar zowat de helft van zijn inspiratie (en van zijn kopij) in de liefdesperikelen waarover Joris van Severen in zijn dagboeken onbevangen verslag uitbrengt.
We geven de auteur graag een hint, want op dit vlak ligt er nog oneindig veel terrein braak voor het schrijven van “smeuïge” recensies, waarbij het wezenlijke onder de mat geveegd wordt teneinde het bijkomstige des te meer uit te vergroten. Een kolfje naar zijn hand kan bijvoorbeeld zijn de vrij recente magistrale biografie over de Prins van de Nederlandse Letteren, Adriaan Roland Holst, door Jan van der Vegt.2 Deze biograaf besteedt daarin op een volwassen en serene wijze – waarvan ene Mathias Danneels nog heel veel kan leren – uitgebreid aandacht aan het oeverloze liefdesleven van de dichter. Maar men moet wel zeer onvolwassen zijn teneinde op basis van deze kennis Adriaan Roland Holst te verguizen en/of als dichter af te schrijven! De blijvende betekenis van een politieke figuur als Joris van Severen – en van om het even wie overigens - dient evenmin op het terrein van zijn liefdesleven gezocht te worden.
De Nieuwsblad-auteur slaagt er bovendien in daar ook nog Rachel Baes – waarmee Van Severen eerst aanvang 1937 kennis maakte – bij te betrekken. Ze wordt hier omschreven als “de vergeten surrealistische schilderes”. Dat aan haar werk in 2002 in het Antwerpse Paleis voor Schone Kunsten een maandenlange retrospectieve tentoonstelling gewijd werd, is de auteur klaarblijkelijk niet bekend.
Er blijkt overigens wel meer te zijn dat hem onbekend is. Want wat anders kan men concluderen uit een zin als: De Verdinaso-leider werd op 10 mei 1940 op weg naar een Frans concentratiekamp opgepakt en in Abbeville door een officier in de nek neergeschoten”?! Is dàt een staaltje van het peil waarop vandaag de dag geschiedenisonderricht gegeven wordt? Of is hier eerder het “hij heeft de klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt” van toepassing?
Een van onze leden met veel zin voor humor suggereerde de redactie om deze Nieuwsblad-recensie in haar geheel in de rubriek Sprokkels op te nemen. Wat in die rubriek aan de orde komt bereikt inderdaad weliswaar niet steeds het niveau waaraan we gewend zijn. Geheel zonder niveau zijn die citaten evenwel ook weer niet. Vandaar… Liever verwijzen we naar de bijdrage ‘Die vervloekte oorlog’ van Joris van Severen van Rudy Pauwels en naar de recensie van Bruno Daems in deze Nieuwsbrief. Ze vormen een nuttige aanvulling op de (ondertussen uitgeputte) brochure van R. Pauwels Een twintigjarige in de Grote Oorlog, die onze leden samen met Die vervloekte oorlog ontvingen.
__________________
1 Het Nieuwsblad, 30 augustus 2005, p. 31.
2 Jan van der Vegt, A. Roland Holst. Biografie, Uitgeverij de Prom, Baarn, 2000. 735 pp, ISBN 90-6801-762-4.
Bruno Daems, Brugge
Met het verschijnen van het Oorlogsdagboek van Joris van Severen krijgt het publiek eindelijk een belangrijke bron over de “vroege” Van Severen onder ogen. Daniël Vanacker – vooral bekend om zijn werk omtrent het activisme en de frontbeweging – is jaren bezig geweest met het ontcijferen en overtypen van de schriftjes en verzorgde ook de inleiding en het notenapparaat.
Aangezien het manuscript al jarenlang door verschillende historici benut wordt, moet de lezer echter niet op onverwachte nieuwe informatie hopen. Bovendien lijkt mij de kans groot, gezien de politieke contacten en activiteiten van Joris van Severen, dat het dagboek ooit in de handen van de Staatsveiligheid zou belanden. Dit verklaart voor een stuk waarom we er al bij al maar weinig informatie in terugvinden over de Frontbeweging. Ook het oorlogsgebeuren op zich komt maar weinig aan bod. Geen relaas van de militaire gebeurtenissen, geen sublimering van het geweld (Ernst Jünger), geen van-zich-af-schrijven van de gruwel (Erich Maria Remarque). Het dagboek is daarentegen een heel persoonlijk relaas van het zielenleven van de jonge Van Severen (hij is 20 bij het uitbreken van de oorlog). Een escapisme in de literatuur, de gevoelswereld, de kunst en het geloof, het optekenen van zijn wispelturige gevoelens en indrukken. Een latere redigering door Van Severen zou wellicht heel wat hebben kunnen aanvullen (of verdoezelen). Dit is tegelijk de kracht en het zwakke punt van deze uitgave.
Psychologen zullen aan dit dagboek een dikke kluif hebben. Van Severens futloosheid, lusteloosheid, rusteloosheid en spleen omschrijft men vandaag als een Quarterlife crisis. De jonge Van Severen ziet zoveel mogelijkheden en weet geen keuzes te maken. Hij wil kunst scheppen en het dagboek staat ook vol met ideeën voor romans. Hij schrijft enkele gedichten, maar verder realiseert hij al bij al hij niet veel ‘scheppend werk’. Hij is wanhopig op zoek naar liefde en tegelijk verlangt hij naar de dood. Hij lijkt soms wel het personage uit het werk van Goncharev, Oblomov, op wie het bestaan zo zwaar drukt, dat niets hem nog kan motiveren tot echt handelen. Van Severen maakt veel goede voornemens voor de toekomst, maar ziet zijn taak in het hier-en-nu niet, hoe vaak Mamieke Belpaire er hem ook op wijst. (“Kunst is mijn enigste levensreden en toch doe ik er niets aan en werk niet. O die luiheid en dat geknakt zijn door het domme leger.” 29.04.1916).
Wanneer we alles op een hoger niveau bekijken, zien we vooral een botsing van ideeën, waarmee de jonge Van Severen geconfronteerd wordt en die hem vormt. Hij laat zich ook sterk beïnvloeden door gelezen boeken. Zijn geliefde auteurs zijn in die jaren Léon Bloy, d’Annunzio, Vermeylen, Hello, Dostojevski, Tagore. In zijn dagboeken probeert hij ook merkbaar op zijn stijl te letten. Stilistisch doet het dagboek dan ook sterk denken aan Vermeylen en de Van Nu & Straksers.
Liefde
Op 25 augustus 1914 schrijft Van Severen: “De maatschappij die moet gebouwd zijn op liefde, zal noodzakelijk uiteenbrokkelen wanneer de grondstof waar het fundament uit bestaat, verpulvert in de wettige prostitutie. En iets anders is het gewone huwelijk niet meer.” Deze hooggestemde opvattingen beletten hem echter niet relaties aan te gaan met gehuwde vrouwen of regelmatig ‘de meisjes van plezier’ op te zoeken. De relatie met de Engelse Katia Innes-Taylor wordt uitvoerig uit de doeken gedaan, met de weergave van ellenlange dialogen. Als een echte dandy besproeit hij zich ’s avonds met het parfum van zijn geliefde (14.01.1917) en elk vrij moment benut hij om bij haar op bezoek te gaan. Deze relatie bekoelt halfweg het jaar 1917, om definitief af te springen in het voorjaar van 1918. Ondertussen leert Van Severen Marcel en Germaine Ducobu kennen. Hij wordt de peter van hun kindje en geraakt tijdens de pogingen om het koppel tot het katholicisme te bekeren hevig verliefd op Germaine.
Deze escapades worden afgewisseld (of gaan soms samen) met periodes van hevige religiositeit. Hij woont zeer regelmatig de H. Mis bij en gaat vaak te biechten. De mogelijkheid van een religieuze roeping sluit hij niet uit, ware het niet dat hij zo gehecht is aan vrouwenliefde: “Eén ding nog weerhoudt me monnik te worden: vrouwenliefde, vrouwennood. Lust trekt me hevig aan. Ik voel het kwaad der zonde niet” (29.11.1917). En: “Een biechtvader zegt me dat ik waarschijnlijk voor meer spiritueel leven bestemd ben, omdat ik hem zeg dat mijn godsdienstig leven heel wispelturig is, nu eens hevig, dan weer dood binst dagen en dagen” (16.02.1917).
Van Severen lijdt aan een innerlijk conflict: ofwel een zuivere, gehoorzamende katholiek worden ofwel een vrije kunstenaar met een eigen zielenwet (7-8.08.1916). De ketenen van het leger drukken op hem en maken hem hevig revolutionair. Op 2 oktober 1917 noteert hij: “We moeten alle legers tenietdoen in hun wezen en organisatie.” Zo kan hij niet geloven dat het de wil van God is dat hij zijn officieren moet gehoorzamen bij het doden van de vijand. Hij moet zogenaamd voor de vrijheid vechten, maar tegelijk worden hem belachelijke militaire reglementen opgelegd... Hij uit hevig kritiek aan het adres van zijn officieren… tot hij op 18 september 1916 zelf adjudant wordt benoemd. Vanaf die dag mag hij ’s avonds de vlaszolder inruilen voor een goed bed. Twee dagen ervoor verwenste hij nog zijn officieren om die reden.
Via de Russische schrijvers krijgt Van Severen een grote bewondering voor het Russische volk; hij beschouwt de Russen als heiligen (10.06.1916). Wanneer dan in 1917 de Russische Revolutie uitbreekt, noemt hij die “de grootste zegepraal van de oorlog. Hoera. ik ben zat van geluk” (17.03.1917). Toch slaagt Van Severen erin zijn anarchisme met zijn katholiek geloof te combineren. Zijn opvatting is dat we de staat moeten gehoorzamen, behalve wanneer die de ziel bedreigt. Hij noemt zichzelf democratisch, en zoals Luc Pauwels aantoonde, moeten we dit opvatten als een linkse invulling van de term democratie: “Ik houd ondanks alles aan een sterke middeleeuwse gemeentedemocratie” (10.10.1917). Zijn anarchisme heeft ook tot doel een ‘nieuwe katholieke orde’ te bewerkstelligen (05.07.1918). Tegenover Katia en Mamieke moet hij voortdurend zijn anti-belgicisme en anarchisme verdedigen. Ontluisterend, gezien zijn latere politieke evolutie.
Zoals gezegd komen we niet zoveel te weten over de activiteiten van Van Severen in de Frontbeweging. Hij wil wel alles offeren voor zijn Vlaamse ideaal, ook als het hem enkele dagen arrest, het wegzenden naar het strafkamp Auvours of een degradatie kost. Cyriel Verschaeve komt in het dagboek naar voor als dé spilfiguur – meer nog dan Marie-Elisabeth Belpaire. Van Severen is blij dat zowel de Vlamingen aan het front, in krijgsgevangenschap en ‘thuis’ (de activisten) voor dezelfde zaak ijveren: zelfbestuur (06.07.1917). Hij keurt het activisme, zeker in het begin, niet goed, maar is wel blij met de verwezenlijkingen ervan (23.03.1917).
Helemaal in de stijl van Vermeylen is ook zijn “kosmopolitisch” flamingantisme: op 22 september 1916 schrijft hij: “Ik flamingant, strijd voor België niet, maar voor Frankrijk, dat het land is van alle hoogmenselijke schoonheid.”
Voor wie in de “vroege” Van Severen, en meer algemeen in het aanvoelen en denken van de jonge intellectueel aan het front, geïnteresseerd is, is dit dagboek een niet te missen bron. Wat het beeld nog interessanter zou gemaakt hebben is een bijkomende analyse van de gehele briefwisseling uit die tijd, maar dat is voer voor verder onderzoek.
_____________
N.a.v. VAN SEVEREN, Joris. Die vervloekte oorlog. Dagboek 1914-1918. Uitgeverij Pelckmans, Studiecentrum Joris van Severen, Kapellen, Ieper, 2005, 536 p. ISBN 90-289-3586-x. Met dank overgenomen uit het maandblad Delta.
Stijn Geudens, Antwerpen
Maurits Cailliau
Het Verdinaso
"(…) Sommigen zullen nu misschien de wenkbrauwen fronsen: Joris van Severen die de communistische machtsgreep in Rusland verwelkomt? Allicht was hij op het moment dat hij dat schreef niet op de hoogte van de werkelijke impact van de rode terreur en later zal hij zich ook duidelijk afzetten tegen het communisme als ideologie en tegen geweld als politieke methode. Maar toch is het niet zo verbazingwekkend dat Van Severen een tijdlang flirtte met de gedachte van een gewapende staatsgreep. Hij was er immers, zoals zo vele intellectuelen in die tijd, voorstander van dat de massa geleid zou worden door een kleine groep, een elite, al zag hij de invulling van die idee in de eerste plaats op het culturele vlak: een ‘dictatuur der geestespartij’, een begrip dat hij ontleende aan de Franse auteur Stendhal. Zijn politieke ervaringen in de jaren twintig hebben hem in deze houding nog gesterkt. Van 1921 tot 1929 zetelde hij in het parlement als volksvertegenwoordiger voor de Frontpartij. Het was een periode van ontgoochelingen en frustratie. In 1929 werd hij niet herkozen en al snel keerde hij zich af van de parlementaire democratie en van het traditionele flamingantisme. Het leidde tot de oprichting in 1931 van het Verdinaso, het Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen. Het zou te ver voeren binnen het kader van deze bijdrage grondig in te gaan op de ideologische evolutie van Van Severen in deze periode en op het fenomeen ‘Verdinaso’. Maar omdat hierover nog steeds een aantal misverstanden bestaat, wil ik toch enkele punten aanstippen:
1. Het Verdinaso was een beweging en geen partij Een beweging bovendien die zich richtte op de vorming van een elite en zich met nadruk afkeerde van de ‘massa’. Van Severen wilde op die manier de maatschappij veranderen, ‘door vreedzame overtuiging’, net zoals hij dat in de vroege jaren twintig met het tijdschrift Ter Waarheid wilde doen. In partijpolitiek geloofde hij niet (meer).
2. Het Verdinaso was niet fascistisch of nationaal-socialistisch, al kwam het op sommige momenten en op sommige punten wel dicht in de buurt. In publicaties van het Verdinaso werd er weliswaar geregeld verwezen naar de prestaties van Mussolini en Hitler, maar die waardering was in de jaren dertig een algemeen verschijnsel en liep van Churchill tot Gandhi. Voor het uiterlijke vertoon geldt hetzelfde. Uniformen, optochten, symbolen en slogans, de leiderscultus, het kwam niet alleen voor bij nationalisten, maar evengoed bij katholieken, socialisten en communisten. In plaats van ‘fascistische stijl’ kan men dus beter spreken van de ‘stijl van de jaren dertig’. Het Verdinaso wilde tot slot net als het fascisme het corporatisme invoeren. Hierbij kan opgemerkt worden dat het corporatisme in de brede zin van het woord reeds eeuwenoud is en dus niet typisch fascistisch. Het werd ook door de katholieke kerk sterk gepromoot (de encycliek Quadragesimo anno uit 1931) en onder meer door het naoorlogse België geïnstitutionaliseerd. België noemt men doorgaans geen fascistisch land.
3. Het Verdinaso behoorde tot de bredere stroming van de ‘conservatieve revolutie’, een beweging die ontstond in de negentiende eeuw en zich fundamenteel verzette tegen de Franse Revolutie, een wezenlijk anti-moderne stroming dus. Hier liggen drie belangrijke verschilpunten tussen het Ver-dinaso enerzijds en het fascisme van Mussolini en het nationaal-socialisme van Hitler anderzijds. Het Verdinaso streefde naar een gedecentraliseerd (federaal) staatsmodel, een niet-totalitaire maatschappij-inrichting en een centrale plaats voor de katholieke leer, Het fascisme en nog meer het nationaal-socialisme betrachtten juist een sterk centraal staatsgezag, waren totalitair ingesteld en niet- of zelfs antikatholiek. In dat opzicht waren ze precies de erfgenamen van de Franse Revolutie en de moderniteit, waartegen de ‘conservatieve revolutie’ zich verzette.
4. Het Verdinaso stond niet stil, maar evolueerde tussen haar ontstaan in 1931 en het feitelijke einde in 1940, zowel inhoudelijk als uiterlijk. Een eerste belangrijke verandering was het vervangen van het flamingantisme en de Groot-Nederlandse idee (alle Nederlandstaligen in één staat) door een ‘Belgische’ koers en de ‘Heel-Nederlandse’ gedachte (de ‘Bourgondische Nederlanden’ of de latere Benelux). Een verandering die Van Severen de banbliksems van de Vlaamse beweging zou opleveren. De tweede belangrijke wijziging was het drastisch milderen van het agressieve, militaristische vertoon van de beginjaren tot een meer gematigde, haast ‘burgerlijke’ stijl tegen het einde van de jaren dertig. Beide veranderingen waren zeker gedeeltelijk ingegeven door pragmatisme. Van Severen zocht namelijk toenadering tot het Belgische establishment. Ambieerde hij een politiek mandaat?
5. Joris van Severen heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog nooit gecollaboreerd, om de eenvoudige reden dat hij reeds op de eerste oorlogsdag als ‘staatsgevaarlijk element’ werd opgepakt en nadien naar Frankrijk gevoerd, waar hij tien dagen na zijn arrestatie samen met twintig medegevangenen werd vermoord (over de vraag waarom de ‘belgicist’ Van Seve-ren op de verdachtenlijst stond bestaat er nog steeds onduidelijkheid). Zijn dood betekende het feitelijke einde van het Verdinaso. Een deel van de beweging werd opgeslokt door het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en kwam zo in de collaboratie terecht. Andere Verdinaso-aanhangers - onder wie niet de minsten - engageerden zich dan weer in het verzet. Aangezien Van Severen in de periode vóór het uitbreken van de oorlog Hitler geregeld zwaar op de korrel nam en dit in Berlijn ongetwijfeld bekend was, is het niet ondenkbaar dat, mocht Van Severen niet vermoord zijn, hij uiteindelijk (als gevangene) in een Duits concentratiekamp terechtgekomen zou zijn.
Het Verdinaso mag dan pas opgericht zijn in de jaren dertig, de aanzetten daartoe vinden we reeds terug in het oorlogsdagboek, zowel de methode ‘evolutie van binnen uit, groeien van de nieuwe geest tot hij stilaan de kwade machten overrompelt, door de kracht der waarheid’ (blz. 355), als het kernprogramma: ‘opbouwen van de katholieke orde die gaat van familie langs volk, koning tot aan de paus. Het vastknopen van een nieuwe wereldorde aan de oude hiërarchie der Middeleeuwen. Eenheid en orde, echte orde: 'Instaurare omnia in Christo’ (blz. 428). Het getuigt al bij al van een opmerkelijke ideologische continuïteit.
Het Verdinaso moet gezien worden als een project van ‘volksverheffing’, zo typisch voor die tijd, meer nog dan als een politiek initiatief in de enge zin van het woord. Aan het IJzerfront werd Van Severen geconfronteerd met het gebrek aan omgangsvormen van de Vlaamse soldaten en met de schrijnende politieke onmondigheid. Wars van alle conformisme en middelmatigheid wilde hij die situatie veranderen. Centraal daarbij stonden de katholieke leer en de ideeën over orde en discipline zoals hij die in zijn collegetijd bij de jezuïeten had leren kennen. Tekenend is ook dat Van Severen, net als de Heilige Benedictus, een Leefregel opstelde. Het maakte het Verdinaso haast tot een ‘geestelijke’ orde. Van Severen was inderdaad in de eerste plaats een opvoeder, een vormer, een bouwer (in dat opzicht heeft hij me altijd wat doen denken aan de schooldirecteur Bint uit de gelijknamige roman van Ferdinand Bordewijk). Luc Schepens formuleerde het dertig jaar geleden, in een nog steeds zeer lezenswaard essay, als volgt: ‘Hij was een mensenvormer die aan de Vlamingen geleerd heeft hun eigen persoonlijkheid, op een beschaafde en stijlvolle wijze te manifesteren. En op dit vlak reikt zijn schaduw veel verder dan zijn kleine gestalte laat vermoeden’. (…)"
“(…) Ik heb vandaag, bij het beëindigen van de lectuur van Henri de Lubac’s La pensée religieuse du Père Teilhard de Chardin (Ed. Montaigne-Aubier, 1962), eerst nu begrepen wat Joris van Severen langs Ter Waarheid naar het militante katholicisme heeft gebracht (i.p.v. de Godsvrede-idee van de toenmalige Vlaamse Beweging): de Reconquista van Teilhard; de natuurlijke waarheid van de eenheid van leven en dood – hun beider zin – maar in hun meest eminente opvatting en collectief evolutieve beweging van hominisatie tot humanisatie. De zin van leven en dood, het voortdurend verder zetten met iedere nieuwe geboorte, van de schepping, en aldus de waardigheid van de medewerking aan de kosmologische en aldus reëel aangevoelde werkelijkheid van een verder stadium van Leven.
Na de Grote Oorlog en na de, in de lijn van Tzara’s doorgevoerde “Gij alle die ons in de oorlog hebt gestort en veilig uw bestaan hebt verder gezet ‘ontploft’” - zo had ik dat “creveert” nooit gezien – moet nu verder werk gemaakt worden van Ter Waarheid!. Waarom niet met dezelfde equipe als rond Die vervloekte oorlog… , het oorlogsdagboek van Joris van Severen?
Nooit is Ter Waarheid bij mijn weten behandeld als voortzetting van de Frontbeweging: het werk dat Hugo Verriest beschreven heeft als “opvoeren tot een Volk”.
Ik las bij Anatole France, die Van Severen zo hoog schatte als schrijver: “Un peuple n’existe que par le sentiment qu’il a de son existence.” Vlaanderen (inclusief Vlaanderens tweede taal – Verhaeren, Maeterlinck, De Coster, De Ghelderode – en Vlaanderens derde taal – Loquela!) moest in een minimum van tijd in staat worden gesteld de Nederlandse waardering te verdienen, in dat België dat doordrongen was van grote Europese, historische en kunsthistorische verschuivingen (Spaanse, Oostenrijkse, Franse, gevolgd op de Italiaanse van de Renaissance).
Er is, na het vele dat door ons Studiecentrum Joris van Severen werd verricht, nog zoveel te doen en voor ons “fugit tempus…” Altijd weer: geloof in onszelf! Kan een “na 23 april 2005” niet in die lijn liggen en evengoed als voor het Oorlogsdagboek samengewerkt worden…?
Rudy Pauwels
Sedert het heengaan van wijlen Jef Werkers en van onze verdienstelijke medewerker Alfons van Opstal (van wie de Herinneringen in dit en de volgende nummers van onze Nieuwsbrief postuum verder gezet worden) bereiken ons nog slechts weinig gegevens omtrent overlijdens van voormalige leden van het Verdinaso en zijn nevenorganisaties als Verdivro en Jong-Dinaso. Wij doen dan ook een dringende oproep tot onze lezers – en vooral tot de oud-leden van deze formaties – om ons in deze te informeren. Deze “In Memoria” zijn overigens ook belangrijk voor het herdenkingsmoment dat deel uitmaakt van het ceremonieel van de jaarlijkse bedevaart naar de graven van Joris van Severen en Jan Rijckoort, waarbij ook de overledenen van het voorbije jaar herdacht worden. Wij rekenen hierbij op de medewerking van al onze lezers.
Via Berkenkruis vernamen wij het overlijden op 21 augustus j.l. van Naarke (Peter) Vaes (°1924). Hij stamde uit een Dinasofamilie, een groot landbouwersgezin met drie meisjes en zes jongens. In zijn jeugd werd hij schaarleider van Jong-Dinaso. Op 17-jarige leeftijd trok hij naar het Vlaams Legioen.
Eind 2004 verscheen bij Ed. Racine Portraits des grandes familles van de hand van Pierre Stéphany (ISBN 2-87386-382-X). Daaronder: les Bekaert, les Lippens, les Nothomb. Ze onderhielden in de jaren van het Interbellum allemaal contacten met Joris van Severen.
Alfons van Opstal (+)
De prille aanvang (4)
[Aflevering 23 verscheen in de Nieuwsbrief Joris van Severen 4/2004, pp.18-19 De stichting van de Verdinaso-afdeling Groot-Mechelen.]
(…) De Antwerpse afdeling van de (toen nog) Dietse Militie telde nog een 40-tal manschappenen we konden dus moeilijk zonder de steun van de manschappen van Marcel Buysse uit Izegem-Roeselare-Tielt. “Den Buzze” zegde eveneens een 40-tal manschappen toe. Gezien de te overbruggen afstand vanuit het verre West-Vlaanderen, zagen de meeste van hen zich genoodzaakt hun dagtaak met een vol uur in te korten, teneinde tijdig te kunnen aantreden. Hun avondmaal zouden ze dan onderweg wel verorberen.
Ons Antwerpse vendel was reeds om half acht present in de zaal, waar het de voorste en de achterste rijen bezette teneinde desnoods, indien dit zou moeten, in staat te zijn de zaal ordevol te ontruimen. De zaal liep barstenvol en al vlug stelden we vast dat er zich, verspreid over de ganse zaal, nogal wat rustverstoorders bevonden die mekaar met veel geroezemoes moed inspraken.
Op straat stond nog meer janhagel mekaar op te jutten. Aan de toegang stonden Staf, m’n broer Jos en ikzelf de leider op te wachten die werd opgehaald door Loukens. Hij was de gekende uitbater van een bakkerij-patisserie op de Ninoofseweg te Molenbeek en beschikte toen reeds over een auto en werd daarom belast met het ophalen van Joris van Severen. Voor een auto hadden de linkse pappenheimers zo te horen ontzag, want hun geroep werd tot een gemurmel in mineur toen de wagen voorreed. Leo Verbeeck, een Waaslander, stapte als eerste uit, gevolgd door de leider. Frans Cauberghs verwelkomde hem te Mechelen en verzocht hem mij te willen volgen. Voor mij een zeer grote eer, die me ook nu nog, 65 jaar later, het hart verwarmt. Ik stapte in marspas naar de zaal en hoorde en voelde in mijn rug zijn passen. De zaaldeur werd door Oscar geopend en ik stapte al roepend “De leiding” binnen.
Waarom mij dit werd toevertrouwd? Ik beschikte over een daverend stemgeluid. Dat had ik van kleins af en bij kruiswegen en bedevaarten was ik steevast voorbidder die zich, ook tegen de wind in, verstaanbaar wist te maken.
Het gemompel in de zaal viel stil. De Dinaso’s in de zaal veerden op en groetten Van Severen. Geflankeerd door Frans en mezelf brachten we hem naar het spreekgestoelte. Eens zover zette ik luidkeels het Vlaggelied in:
Laat de klaroenen schallen,
al sneven w’in de slag.
Wij weten als wij vallen,
eens volgen duizendtallen
onze Dinasovlag.
De tekst van ons Vlaggelied was van de hand van Jong-Dinasoleider Leo Poppe en Edgar Tinel had er de melodie voor getoonzet. De gedragen harmonie van dit lied maakte zichtbaar indruk op de aanwezigen, zodat ik meteen ook de tweede strofe inzette:
De handen af, wij waken,
een Sneyssens draagt de vaan.
Dat z’elke poging staken;
Geen die de vlag zal raken
gaat levend hier vandaan!
Daarmee was alvast de toon van de vergadering gezet en wist elkeen waaraan zich te houden. Frans Cauberghs leidde in en Joris van Severen sprak overtuigend, onderwijzend als steeds. Een uur later was de stichting van de Mechelse afdeling een feit en kon men toetreden. Tot besluit zette ik het Wilhelmus in: Mijn schild ende betrouwen, zijt Gij o God mijn Heer. Het is voor mij en voor ons allen steeds ook een gebed gebleven, vooral dan wanneer er gevaar dreigde.
De leider diende nog begeleid te worden naar de uitgang, waar Loukens hem met zijn wagen opwachtte en waar Jan Moreal met zijn ploeg reeds een erehaag gevormd had. Het volk verliet eerder luidruchtig de zaal en troepte aan de overkant van de Katelijnestraat samen. Ondertussen was ook de militie buiten aangetreden. Met Buysse en zijn mannen was afgesproken om aansluitend op de vergadering een propagandamars te houden. De mannen van Antwerpen voorop zou via Sint-Rombouts naar de markt opgestapt worden en vandaar naar de kleinere markt waar de optocht ontbonden zou worden. We waren op alles voorbereid, ook op herrie: indien nodig zou door de drie vendelleiders met een fluitsignaal de tegenaanval bevolen worden. Geen overbodige voorzorg, zo bleek! De mars was amper op gang gekomen en reeds brak het gebrul van de meute los. Het bleef daar niet bij; spuwen en schoppen naar de mannen in de buitenste gelederen volgden. De mannen verbeten tuchtvol die vernederingen, innerlijk verteerd wachtend op het afgesproken verlossend fluitsignaal van de vendelleiders. En dan kwam dat signaal, eindelijk was het zover: over ongeveer de ganse lengte van de Veemarkt brak ons verweer los. Onze schouderriemen deden dienst als gesels, die als een ware regen op de huilende en spuwende massa neerkwam. Ze stoof uiteen als een bende kakelende kiekens en wij waren weer meester van de straat. ’s Anderendaags lazen we in De Gazet van Antwerpen en nog in een paar andere dagbladen het verslag van de gebeurtenissen. De reporters hadden blijkbaar van ons optreden genoten en nog nooit voorheen hadden katholieke bladen ons zoveel bijval gespendeerd. Het addertje schuilde ook daar evenwel onder het gras: wij waren “onmiskenbaar een goed gedrilde militiegroep”, een gevaarlijke, met andere woorden “die moest verboden worden.” Dat persrumoer maakte zelfs indruk tot in ons katholieke dorpje Lint. Maar daarover volgende keer méér.
De rubriek Sprokkels diende dit keer, ingevolge overvloed aan kopij, te vervallen. Vanaf volgend nummer wordt deze rubriek uiteraard hernomen.