> nieuwsbrief > 2003 - nr 4
Inhoud
Europa, ons geestelijk vaderland
Europa, ons
geestelijk vaderland. Een verhaal van eenheid en verscheidenheid
is de titel van een recent essay van de hand van ons bestuurslid erenotaris Rudy
Pauwels. De auteur bood het onze vereniging ter publicatie aan, mede als
bijdrage ter voorbereiding van het 4e Colloquium Joris van Severen
dat zal doorgaan in het najaar van 2004.
Deze brochure van 32
pp. wordt parallel met deze Nieuwsbrief toegestuurd aan onze leden.
Niet-leden kunnen deze uitgave bestellen d.m.v. overschrijving van 5 EUR
(inclusief verzendkosten) op onze postrekening. Een blik op de inhoudstafel
biedt een idee van de rijke inhoud:
Voorwoord: de Occidentale ziel
De mens en het Godsbegrip, het
wereldbeeld, de wereldbeschouwing en de Europese visie van Joris van Severen
De Nederlanden in de eerste
helft van de 16e eeuw
“Cette epoque”: de laatste
bloei-jaren van het klassieke Europa
Onder deze titel komt het blad Renaissance Européenne (organe
trimestriel des Amis de la Renaissance Européenne et de Terre et
Peuple (nr. 56, 3e trimester 2003) terug op de voorbije bedevaart
naar Abbeville. Naast een verslag van de plechtigheid publiceert het blad ook
het integrale relaas van het bloedbad van 20 mei 1940, als verschenen in onze Nieuwsbrief,
pp. 5-7.
8e
Historische Beurs Vlaamse Beweging
Deze tweedehands- en
antiquariaatsboekenbeurs is uitsluitend gewijd aan de geschiedenis van de
Vlaamse Beweging en de nationale beweging in Nederland, Zuid-Vlaanderen en
Zuid-Afrika. Ze vindt plaats in de Feestzaal Nilania, Kesselsteenweg 52
te 2560 Nijlen en wel op zondag 19 oktober 2003 van 9 tot 16 uur.
De opbrengst –
waarvan ook wij in het verleden reeds mochten genieten – gaat dit jaar naar de
acties van en rondom het maandblad De Zes zijnde de randgemeenten rondom
Brussel. Ook wij zullen er opnieuw aanwezig zijn met onze publicaties.
Hendrik Carette, Brussel
7. Zesde Jaarboek Joris van Severen.
Joris van Severen was
absoluut geen nazi en ook geen collaborateur. Laat dit voortaan voor goed
duidelijk zijn. Deze grootburgerlijke dandy en notariszoon is een historische
figuur die meer dan zes decennia na zijn dood nog altijd de gemoederen en de
geesten blijft beroeren en fascineren. Was hij een edelfascist ? Wellicht
wel, maar zijn ideeën en persoonlijke visie maken van deze politicus in elk
geval een paradoxale politicus met de allure en de statuur van een staatsman. De
mythe van zijn leven en zijn hoog gegrepen aristocratische en soldateske
beweging blijkt nog altijd niet geheel opgehelderd te zijn. Ook en vooral de
jaarlijkse verschijning van dit serieuze en solide jaarboek illustreert en
bevestigt dit elk jaar opnieuw.
Parallel aan dit
jaarboek verscheen ook bij dezelfde uitgever: Joris van Severen. Een
Apologie: Opstellen om Joris van Severen beter te doen begrijpen door de
voormalige notaris Rudy Pauwels (de zoon van Jeanne van Severen, en zuster van
de charismatische Georges) die een aristocratisch getint, stijlvol, wat
ouderwets plechtig geschrift schreef. En dus een echte apologie en nog net geen
hagiografie.
_________________
Uit: Ons Brussel. Tijdschrift van de Vlaamse Club voor Kunst, Wetenschap en Letteren, nr. 217, maart-april 2003, p. 19, waarin ons Jaarboek als 7e in een rij van 20 geselecteerd werd.
VLAAMSE VAANDELS RODE PETTEN is een uitgave van
Pelckmans en dit naar aanleiding van 100 jaar KVHV te Leuven. De verschillende
bijdragen werden geleverd door o.m. Prof. L. Vos, Bart de Wever, Wilfried Weets.
Alhoewel Joris van Severen nooit te Leuven studeerde had hij zeker zijn
aanhangers bij de Leuvense studenten. Bekende namen zijn Willem Melis, Jef van
Bilsen, Tony Herbert e.a. Ook de tentoonstelling over het Verdinaso en Van
Severen in 1994, die plaats vond in de Universiteitsbibliotheek, wordt vermeld.
Tevens dat er een speciaal Van Severen-nummer van Ons Leven verscheen dat
“door zijn controversiële karakter veel stof deed opwaaien”.
HIJ WAS EEN ZWARTE door L. P. Boon, C van der
Heijden, K. Humbeeck en D. Verhulst. In 1986 verscheen voor het eerst de
bundeling van Boons reportage, die hij destijds publiceerde in de krant De
Rode Vaan (1946). In De Standaard der Letteren van 10 juli maakt Piet
de Moor brandhout van deze Meulenhoff/Manteau-uitgave. Vooral de bijdrage van
Dimitri Verhulst is beneden alle peil. Hierin beschrijft hij op een
kolderachtige manier het beeld van een gewezen Dinaso, tot en met de jaarlijkse
bijeenkomst te Abbeville. De Moor besluit zijn boekbespreking als volgt: “Het
boek mist visie, geestdrift, luciditeit, overtuigingskracht, selectievermogen en
vooral het talent om een onderscheid te maken tussen kaf en koren.” De
Batselier schreef een nawoord; het boek werd door hem voorgesteld op 11 juli
jl.!
GELIEVE DE FAMILIE TE VOLGEN door Axel Bouts is een
uitgave van het Davidsfonds en brengt het verhaal van de familie Adams. Leopold
is de stamvader, die onderwijzer is en sympathiseerde met het Verdinaso, tijdens
de oorlog in de collaboratie stapt en uiteindelijk in een interneringskamp
belandt. Het boek is een eigenzinnige kroniek die zich uitstrekt over drie
generaties. “De orde en de chaos in de familie zijn een spiegel van een
maatschappij waarin relaties en geloof, politiek en economie van gezicht
veranderen.”
DE VRIJHEID NOG VEROVEREN is een zeer goede biografie
over Richard Minne door Marco Daane. Het is een uitgave van de Arbeiderspers –
reeks Open Domein. De auteur schrijft op p. 140: “In 1921 verscheen het
christelijk-Vlaamse Ter Waarheid (het merkwaardig bondgenootschap van de
socialist Achilles Mussche, de katholiek Wies Moens en de rechts-flamingantische
Joris van Severen). Minne valt Van Severen ook rechtstreeks aan in zijn
bijdragen in Vooruit. Onbekend is wellicht ook dat de auteur Daan Boens,
bevriend was met Joris van Severen. Deze biografie bevat enorm veel onbekende
gegevens over Minne, als dichter en redacteur. In zijn satirische beeldverhalen
en cursiefjes was Minne een zeer groot tegenstander van Joris van Severen.
Niettemin is het een zeer waardevolle biografie.
PROF. SPELLEERS door Joris Dedeurwaarder is een
uitgave van Academia Press verschenen in 2002. Deze zeer waardevolle biografie
brengt tal van nieuwe gegevens binnen de historiek van de Vlaamse Beweging. In
dit werk wordt het lidmaatschap van Joris van Severen vermeld van het geheime
genootschap Het Veem. Ook het relaas over de derde Raad van Vlaanderen
met de enige tegenstem van Van Severen (1929). Verder ook gegevens over de
zelfstandigheidspolitiek in 1936. Dit boek is een zeer waardevolle bijdrage tot
de geschiedenis van de Vlaamse en Groot-Nederlandse beweging, waarvoor de auteur
heel wat onbekende archieven raadpleegde. Echt aanbevolen lectuur.
Het boek DUURZAMER DAN GRANIET (verschenen bij Lannoo
n.a.v. een tentoonstelling te Gent, in de reeks “Bijdragen Museum van de
Vlaamse en Sociale Strijd”), bundelt bijdragen van diverse auteurs over de
monumenten en herdenkingsplaten van Vlaamse auteurs, politici en andere
prominenten. In de rubriek “Gedenktekens voor Vlaamse collaborateurs uit de
Tweede Wereldoorlog – Graven van foute leiders” – waarom in dàt
hoofdstuk? – wordt de historiek van het graf van Joris van Severen vermeld. De
herdenkingsplaat te Brugge werd niet opgenomen. Het graf te Abbeville wordt
omschreven als “een sober, maar tegelijk monumentaal graf”.
Volgende beschouwing
van Joris van Severen werd door hem niet opgenomen in zijn Oorlogsdagboeken.
Ze werd geschreven in oktober 1916. Op dat moment was hij reeds innig verliefd
op Katia Innes-Taylor, die hij enkele maanden vroeger had leren kennen. Op 19
oktober bezocht hij "Mamieke" Belpaire en ontmoette er Katia, die hij
in zijn dagboek als volgt beschreef: "Zij is gekomen, rank en lenig als
een jong meisje met de zwakke en wankele schreden van een uitgeputte zieke. Uit
haar eenvoudig mooi lichtblauw kleed groeit de slanke blanke hals en het rozig
smal verstandig gelaat met lijdende ogen in hun eigen wereld gekeerd. Op de
blonde haren rust een zwartpanen toque van middeleeuwse page. Zij is
verrukkelijk van vrouwelijkheid en ik ontvang haar intiem en zwijgend als een
d'Annunziaanse geliefde in een rijk-stil huis van beminnende eenzaamheid."
Het speet hem hevig
niet met haar alleen te kunnen zijn. Bovendien kon hij vanwege zijn
verlegenheid, maar ook door de aanwezigheid van mensen die hem toch niet zouden
begrijpen, zijn gevoelens niet uiten.
Op 23 oktober 1916
vertrok hij voor vier dagen naar de "tranchées". Was het in die dagen
dat hij in dit zeer sprekende en authentieke prozagedicht zijn diepste
verlangens en dromen durfde optekenen?
Kurt
Ravyts
Obsession
Dans la tranchée où j'etais
tout seul cette nuit
est venue une femme navrée se pencher sur moi et
pleurer doucement.
Doux sanglots; et ses larmes tombaient sur mes
paupières et sur mes joues.
Elle ne bougeait pas.
Je ne pouvais bouger.
Ses mains étaient de la lumière palpable;
Je sentais son haleine capiteuse et de temps en
temps ses lèvres sur mes lèvres.
Je m'éveillai.
Extase.
Ses yeux étaient de grandes flammes immobiles;
le vent courait comme un fou sur les plaines de
l'Yser...
Ses yeux étaient des yeux d'ange;
De la douceur et de la tristesse;
d'inimaginables...
J'étais désespéré et résigné.
Tant d'amour possible mais la paille humide de la
tranchée est la seule réalité.
Pendant une minute tout disparut; elle se donna.
C'était plus vrai que la réalité.
Nos yeux se confondirent.
Et tout s'évanouit dans la vie
du rève.
Aux
tranchées Octobre 1916
Via
het wereldwijde web vindt men niet alleen vlot onze eigen pagina's [http://www.jorisvanseveren.org] (met o.m. de
electronische versie van deze Nieuwsbrief) maar ook tal van andere teksten over
Joris van Severen en zijn beweging. In dit perspectief namen we hieronder
andermaal een opmerkelijke tekst die verwijst naar Abbeville en de noodlottige
datum van 20 mei 1940. De betiteling is deze van de betreffende internettekst.
Les résultats de la
libération et de l'épuration en Belgique.
Sans nul doute, la
collaboration a connu une plus grande ampleur en Belgi-que qu'en France. En mai
1940, les services de la Sûreté belge et les auto-rités françaises
commettent une maladresse de taille en arrêtant tous les partisans de la paix
ou de la neutralité qui "ne voulaient pas mourir pour Dantzig": les
communistes, juifs de nationalité allemande, italiens anti-fascistes,
nationalistes flamands, rexistes et partisans de Joris van Severen, le "national-solidariste
thiois", chef d'un "ordre militant", purement idéa-liste,
sublime et patriotique. Les policiers belges livrent leurs co-nationaux aux Français
qui les traînent de Dunkerque au pied des Pyrénées en leur fai-sant subir les
pires sévices: Léon Degrelle et René Lagrou (nationaliste flamand), qui ont
survécu de justesse à ce calvaire nous ont laissé des té-moignages poignants:
Ma guerre en prison (Ed. Ignis, Bruxelles, 1941) et Wij Verdachten
(= "Nous, les suspects", Steenlandt, Bruxelles, 1941). Joris
van Severen et son adjoint Jan Ryckoort sont abattus, avec une vingtaine
d'innocents, à la sortie du kiosque d'Abbeville, où on les avait enfermés.
Après la capitulation de l'armée belge et du roi Léopold III, Paul Reynaud
fustige le souverain en usant d'un vocabulaire particulièrement maladroit et,
du coup, les réfugiés flamands et wallons sont mal accueillis en France, ce
qui ruine trente ans d'amitié franco-belge.
Les prisonniers
politiques de mai 1940 reviennent au pays animés par un res-sentiment dont on
ne mesure plus guère l'ampleur (1). L'ancienne solidarité franco-belge, sévèrement
critiquée par le mouvement flamand pendant l'entre-deux-guerres, fait place à
une germanophilie qui conduit une frange de l'opinion, favorable aux personnalités
arrêtées et déportées dans les camps pyrénéens, à réclamer aux Allemands
le retour des deux départements (Nord, Pas-de-Calais), enlevés aux Pays-Bas
par Louis XIV et considérés comme d'anciennes "terres impériales".
Ces départements sont effectivement placés sous l'égide du gouverneur
militaire allemand de Bruxelles, mesure ambigüe destinée à calmer les
esprits, sans offenser Vichy. Un an plus tard, la "croisade anti-bolchévique",
avec le départ de la "Légion Wallonie" de Degrelle pour le front
russe, va éclipser cette pré-collaboration francophobe et inaugurer un "européisme"
national-socialiste, qui reprend à son compte certains accents de
l'internationale socialiste. Une bonne part de la collaboration nouvelle ne
repose plus sur des réminiscences historiques ou des ressentiments personnels,
mais sur une admiration du système social allemand, basé sur la notion de Volksgemeinschaft,
de "communauté populaire". Les groupes collaborateurs les plus extrémistes
sont d'ailleurs issus de la gauche et de l'extrême-gauche, où les réflexes
patriotiques classiques ne jouaient plus beaucoup: pour ces militants, l'allégeance
allait au pays qui avait le système social le plus avantageux pour la classe
ouvrière, en l'occurrence, l'Allemagne, mère-patrie de la social-démocratie.
Et quand Degrelle proclame que les "Wallons sont des Germains de langue
romane", ce n'est pas qu'une vile flatterie à l'égard du vainqueur, mais
une volonté tactique 1) de participer à un ensemble politique "impérial",
où les "Pays-Bas autrichiens", qui allaient devenir la Belgique en
1830, avaient joué un rôle important, notamment sur le plan militaire, et 2)
de ne pas être exclus, en tant que Wallons, d'un "ordre social" qui séduisait
les masses ouvrières du "Pays Noir", dont l'idéologie était "sociale-démocrate"
à la mode allemande et dont le type de vie était très proche de ceux de la
Ruhr ou de la Sarre. Mines et sidérurgie forgent une solidarité implicite qui
va au-delà de tous les autres clivages.
Notes: Les lecteurs
français liront avec profit les pages que Paul Sérant consacre à la répression
belge dans Les vaincus de la libération, R. Laffont, Paris, 1964.
(1) Maurice de Wilde, De
Kollaboratie, deel 1, DNB, Antwerpen /Amster-dam, 1985. L'histoire de ce
livre est intéressante à plus d'un titre; son auteur, présentateur de la télévision
d'Etat néerlandophone en Belgique, dont la sensibilité est nettement de gauche,
a animé une série télévisée sur la collaboration qui l'a améné
progressivement à réviser ses jugements et à rendre justice aux idéalistes.
Dans ce premier tome de sa fresque, il démon-tre avec brio que si Belges, Français
et, dans une moindre mesure, Britan-niques n'avaient pas procédé à des
arrestations arbitraires en mai 1940, et si Joris van Severen n'avait pas été
assassiné, la collaboration n'aurait pas connu une telle ampleur. Maurice de
Wilde réouvre là le dossier d'un con-tentieux franco-belge qui n'a jamais été
réglé. (...)
__________________
http://www.nationalbolshevik.com/synergon/june94Epuration.htm
(ontleend aan Le Crapouillot, juni 1994).
Een lied en een lach
“Tot waar ik het
bereiken kan, vervolg ik ’t ideaal…”, had Joris van Severen ons geleerd.
Een ideaal dat ons ook inspireerde tot nieuwe liederen, die weergalmden door
dorp en stad, over steeg en plein.
Vooraan de vlag met ploeg en rad.
Het zwaard van trouw en weerbaarheid
Zal ’t winnen in de grote strijd.
Wij willen gaan al zingend ’t lied
van kamp en strijd in ’t Diets gebied.
In orde en tucht – heldhaftigheid,
zo scheppen wij de nieuwe tijd!
Noch blauw, noch rood – geen klassenhaat.
Oranje trouw! Elk in zijn staat,
Zo wordt weer groot, het oude Diet,
Ons vaderland vergaat nog niet!
Zo zongen wij,
marsbereid, hetzij te voet, per fiets of in de vrachtwagen, heen of
terug van de dienst en reeds verlangend uitziend naar de volgende inzet,
naar elkaars kameraadschap, naar nieuwe initiatieven waaruit steeds weer nieuwe
hoop en nieuwe verwachtingen ontloken.
Voor ons kon het immers
niet anders: het Verdinaso zou blijven groeien in aantal, maar vooral zich
realiseren in resultaten. Zo lang wij Joris van Severen trouw bleven steunen –
“ik in elk geval blijf u trouw tot de dood”, had hij ons beloofd – kon
niets ons enthousiasme temperen.
Mijn broer en ikzelf
konden méér dan vele anderen waar nodig een tandje bijsteken. Beiden waren we
nog ongehuwd en ongebonden, beiden hadden we ons een broodwinning veroverd in
bedrijven waarbinnen we ons met onze bekwaamheden onmisbaar gemaakt hadden en
mee instonden voor de broodwinning van anderen. We woonden bovendien in bij een
zuster- weduwe met winkel, die ook
nog een overtuigde Dinaso-vrouw was. Dit liet ons tot om op elk gebied door te
zetten: ons vendel hadden we zelf opgebouwd en gevormd tot een hechte – en
vaak zingende –gemeenschap:
Wij dragen in ons een lach
Wij dragen in ons een helder licht
Wij, knechten van de Dinasoplicht,
Wij dragen in ons een vlag.
Refrein:
Wij zijn op grootse daden tuk
Wij zijn de dragers van ’t geluk
Wij zijn de dragers van de vreugd
Wij zijn de jeugd!
Ons volk zijn wij een kloeke muur.
Wij dragen in ons een vlam
Wij haken naar het Dinaso-uur.
Wij dragen in ons een gloeiend vuur
Wij dragen het nieuw program.
Ons is ’t geloof een blok graniet.
Wij zwoeren een dure eed.
Wij geven ons voor de vijand niet.
Wij dragen in ons een schallend lied,
Wij dragen in ons een kreet!
In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.
De ‘Brieven van Pierken’ in
Koekoek
“(…)
Een belangrijke journalistieke rode draad door deze collectie Brieven van
Pierken (1931-1935) is de aandacht voor de totalitaire fascistische regimes
in Italië en (vanaf 1933) in Duitsland, en de opkomst van fascistische
politieke groeperingen en partijen in Vlaanderen tussen de oorlogen. Koekoek had
ook in deze materie de opdracht een satirisch tegengewicht voor Vooruit te
zijn. Vooruit besteedde vanaf januari 1933 bijzonder veel aandacht aan
het fascisme van Hitler, Mussolini en het Verdinaso van Joris van Severen. (…)
Wat
het Verdinaso aanging, nam Vooruit méér dan een louter berichtende taak
op zich: de redactie ging op zoek naar documenten die de - volgens Vooruit -
bestaande banden tussen Joris van Severen en de Nazi-partij bewezen en pakte
geregeld uit met ‘ophefmakende onthullingen’ over de ‘Verdinaso-kazerne’
in Gent.
Koekoek moest een adempauze bieden in dit journalistieke geweld. Humoristisch, maar niet al te relativerend. Frits van den Berghe maakte een hele reeks spotprenten van Hitler, Van Severen (deze twee vaak in één prent) en andere fascistische kopstukken.Er werd een themanummer aan het Verdinaso gewijd. Ook de stilaan zeer populaire Pierken ging het onderwerp niet uit de weg. In zijn Brieven besprak Pierken zelden de 'grote verhalen' uit Vooruit, maar maakte schalkse opmerkingen bij de kleinere berichtjes van de week
Dit
opnemen van ‘petites histoires’ heeft van de Brieven van Pierken uit
de jaren dertig een historisch document van enig belang gemaakt. Ze zijn een
toevoeging aan de goed gedocumenteerde ‘grote geschiedenis’ van Vlaanderen
tijdens de jaren dertig in het licht van de aankomende oorlog: ze bieden een
‘geschiedenis in het klein’ van het beeld dat men hier had... Het waren vaak
deze faits divers over eigenaardigheden die bij het volk in het oog
sprongen en op straat, aan de keukentafel of in de stamkroeg naverteld werden.
Pierken demonstreert daarenboven met zijn vaste intro ‘ebt ge ‘t ook
gelezen in de gazet’ hoe men krantenberichten vaak verkeerd
interpreteerde.(…)”
___________________
Vincent
Neyt, Richard Minne & Frits
van den Berghe. Een tong van lijntses. Geannoteerde leeseditie van de ‘Brieven
van Pierken (1931-1935), Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-
en Letterkunde, 2002, pp. 18-19.
Enkele
van de spotprenten waarvan sprake werden gereproduceerd in onze uitgave Joris
van Severen spreekt. Gedenkboek 1894-1994, pp. 79-81. Opgemerkt zij ook dat
dezelfde Frits van den Berghe ook het zeer mooie portret van Joris van Severen
tekende dat de kaft van de 5e jaargang van onze Nieuwsbrief Joris
van Severen sierde.
Weten
wij niet alles?
“(…)
Toen de vrijgelaten flaminganten Robert de Foy, de verantwoordelijke voor de
interneringen, wilden laten arresteren, kreeg Werhmacht-generaal Eggert Reeder
een persoonlijke telefoon van Reinhard Heydrich, de chef van de
Nazi-staatsveiligheid (RSHA), een onderafdeling van de SS. Heidrich beval Reeder
om De Foy met rust te laten. Immers, aldus Heydrich, ‘De Foy had in de maanden
voorafgaand aan de Duitse invasie nauw met het RSHA samengewerkt en had hem
belangrijk materiaal geleverd.’ (…)”
___________________
J.
Gérard-Libois & J. Gotovitch, L’An 40. La Belgique occupée,
Brussel, 1971, p. 118, n. 27.
Anno
2003 onvoorstelbaar!
“(…) Het ontstaan van de Volksuniepartij is trouwens ook niet zonder conflicten en nederlagen verlopen. De Vlaamse bewustwording, die eind 19e eeuw en vooral sinds WO I groeide, liep in de jaren '30 en '40 van de 20e eeuw faliekant uit door de collaboratie van vooraanstaande flaminganten als Staf De Clercq (VNV) en Joris van Severen (Verdinaso). (…)”
_____________________
Koen
Driessens, in, De Volksunie gebarsten, in: http://gva.be/dossiers/-v/vu-id/dossier.asp
“(…)
1930: En marge de ce parti [VNV dirigé par Staf Declercq] et d’inspiration
différente, le Verdinaso de Joris van Severen ne cherchait pas à entrer à la
Chambre; il révait d’une reconstruction des Dix-Sept Provinces de Charles
Quint. (…)”
In
hetzelfde werk, bij wijze van biografische nota: “Van Severen, Joris (Wakken,
1894-1940). Sous-lieutenant dégradé pour activités flmingantes en 1914-1919,
puis rétabli dans son grade, ce disciple de Charles Maurras fut député
frontiste de Tielt-Roulers de 1921 à 1929. Il fonda le mouvement Verdinaso en
1931 et, trois ans plus tard, lui imprima une orientation non plus
linguistiquement étriquée, mais pro-belge et grand-néerlandaise. Il était
antinazi mais il fut arrété par erreur en mai 1940, déporté en France. Ik
fut massacré à Abbeville par des soldats français.”
____________________
Georges-Henri
Dumont, Chronologie de la Belgique 1830 à nos jours, 2003, pp. 176-177.
ISBN 2-87106-32-1.
“(…)
In 1925 tekent [Stijn] Streuvels het manifest van de Roomsche Katholieke
Vlaamsch-Nationale Vereeniging van West-Vlaanderen. Dit initiatief van
Lodewijk Dosfel en Bert D’Haese om het Vlaams nationalisme een katholieke
basis te bezorgen, loopt uit op een mislukking. Joris van Severen, die viel voor
de antidemocraat Charles Maurras, werkte zich op tot spilfiguur van de Vereeniging.
Hij had daarbij een corporatieve staatsordening in het achterhoofd en hongerde
naar macht gesteund op milities. (…)”
___________________
Hedwig
Speliers, Met politiek bemoei ik mij niet. Tussen democratie en dictatuur: de
literatuur in Vlaanderen tijdens het interbellum, Manteau, 2003, ISBN.90 223
1773 0, p. 20.
“(…)
Als men de dingen een beetje nader bekijkt dan blijkt het dat er helemaal niet
zulke hatelijke tegenstellingen zouden moeten bestaan tussen de bewoners van
Vlaanderen en Wallonië als veel buitenlanders en zelfs Vlamingen denken.
Integendeel, Koning Willem I heeft nooit veel last gehad met zijn Waalse
onderdanen en Joris van Severen had ook al ontdekt dat de Belgische problemen
niet eigenlijk als Noord tegen Zuid kunnen bestempeld worden. Het zijn de Walen
niet die het koninkrijk der Nederlanden hebben uiteengerukt. En het zijn ook de
Walen niet die de IJzertoren hebben opgeblazen. Maar om financiële redenen
laten de bewoners van Wallonië zich wel voor de Fransdolle kar van de
Belgicistische francofonen spannen. (…)”
____________________
Hugo
T. Byttebier, Hekelschrift over de Vlaamse Beweging, in: Dietsland-Europa,
mei 2003, p. 9.
“(…)
Ce prêtre (…) suit avec sympathie les efforts du Verbond van Dietsche
Nationaaal-Solidaristen ou Verdinaso, la ligue des
nationaux-solidaristes thiois fondée en 1931 par cette sorte de moine-chevalier
qu’est Joris van Severen. (…)”
____________________
Jean
Mabire, Les éveilleurs de peuples. L’Abbé Jean-Marie Gantois, in: Terre
et Peuple, nr.15, lente 2003, pp. 40-43.
“(…)
Dans la déroute, les captifs sont évacués, accompagnés jusqu’a la frontière
et parfois livrés aux autorités françaises. Ont retrouve un de ces groupes
plus tard à Abbeville. Un simple capitaine d’un régiment régional prend en
charge des autocars remplis de quatre-vingts suspects arrêtés en Belgique,
envoyés sur Béthune. Les ordres sont de les diriger de là sur Beauvais. Ils
sont en réalité soixante-dix-sept. Le capitaine les faits interner dans une
cave, sous un kiosque à musique, au nord de la ville.
Ils
font partie des très nombreux suspects arrêtés en Belgique sur ordre des
autorités: parmi eux des Belges surtout, mais aussi des Allemands, un moine bénédictin
des environs d’Aix-la-Chapelle, un Polonais, des Tchèques, un Canadien, entraîneur
de l’équipe allemande de hockey sur glace, un Suisse, un Danois probablement
agent des services d’espionnage, des communistes, des anarchistes, des
rexistes partisans de Degrelle, Joris van Serven [sic], chef du mouvement
fasciste des Verdinaso.
La
panique est telle dans Abbeville qu’un officier, ne sachant que faire de ces
captifs encombrants, donne brusquement l’ordre de fusiller les suspects par
groupes de quatre, comme espions et “parachutistes”. On compte cinq séries
d’exécutions, soit vingt et une personnes enterrées dans les jours qui
suivent, après l’entrée des Allemands dans la ville.
Qui
a donné l’ordre? Le commandant de la place, le 20 mai, est absent. Il a quitté
le ville avec ses dossiers. Un sergent-chef, François Mollet, demande des
instructions, rencontre un capitaine qui plie bagage et donne l’ordre de l’exécution.
Il assure qu’un officier, le lieutenant Caron, viendra sur les lieux pour
cautionner l’opération. Le massacre se poursuit. Un autre lieutenant, Jean
Leclabart, arrive enfin du bureau de la place, pour faire cesser les exécutions
qui finalement seraient dues à un sous-officier pris de panique sous les
bombardements.
Selon
l’enquête menée par Henri de Wailly [cf. Le Coup de faux, Ed.
Copernic, 1980, p. 77 e.v.] à partir des documents des justices françaises et
allemande, le responsable de l’exécution serait un capitaine Dingeon, mort à
Pau en août 1941, soupçonné de s’être approprié les fonds et objets
personnels des victimes. Les Allemands ont ordonné une enquête (…)”
______________________
Pierre
Miquel, L’exode 10 mai-20 juin 1940, Ed. Plon, Parijs, 2003, ISBN
2-259-19458-3, pp. 94-96.
“(…)
Ook het graf van Joris van Severen, de leider van het Verbond van Dietse
Nationaal-Solidaristen (Verdinaso) groeide uit tot een bedevaartsoord. Een
belangrijk deel van zijn achterban collaboreerde; de leider zelf werd na zijn
arrestatie en deportatie in de meimaand van 1940 door de Belgische Veiligheid
samen met twintig anderen vermoord te Abbeville door Franse militairen. (…) In
1949 werd Van Severen samen met een medestander ontgraven en in een dubbele kist
bijgezet in een grafkelder. Op 20 mei 1951 werd een monument opgericht door
gewezen dinaso’s. Het was een sober, maar tegelijk monumentaal graf, bestaande
uit drie zuilen die boven de omliggende graven uittorenen. Op de grafsteen van
Van Severen staat een in het Latijn gesteld opschrift: ‘Hier rust, in
afwachting van de verrijzenis, Joris van Severen, nieuwe Bundelaar van de
Nederlanden, Vader des Vaderlands’. De keuze voor een Latijns opschrift
was tegelijk symbolisch en functioneel. Het omzeilde handig de keuze tussen het
Nederlands en het Frans. Voorts refereerde het aan de Romeinse en Middeleeuwse
keizers en hun imperia, terwijl ook werd gerefereerd aan die andere Conductor
patriae, Willem van Oranje. Het gehele monument plaatste Van Severen op het
voetstuk waarop hij zichzelf graag zag, namelijk dat van de boven de partijen
verheven staatsman die een rijk opbouwde. Zelfs Abbeville kreeg een plaats in
die mythe. Toen in de jaren vijftig plannen werden gesmeed om de slachtoffers
van Abbeville te repatriëren, weigerden de volgelingen van Van Severen zich
daarbij aan te sluiten. Ze waren immers van oordeel dat een graf io ‘de
uiterste zuidgrens van de aloude Nederlanden’ een symbolische betekenis
had. (…)”
______________________
Bruno
de Wever, Cultus van dode helden. Gedenktekens voor Vlaamse collaborateurs
uit de Tweede Wereldoorlog, in: Frank Seberechts (red.), Duurzamer dan
graniet. Over monumenten en Vlaamse beweging, Lannoo & Perspectief
Uitgaven, 2003, pp. 114-115 – waarbij de vraag dient gesteld te worden waarom
het grafmonument van Joris van Severen onder dit hoofdstuk
- over collaborateurs – en onder deze tussentitel – ‘foute’
leiders – een plaats moest krijgen?
“Je weet toch wie Joris van Severen is?"
“(…) Tenzij er een andere
Joris van Severen is dan die kleine magere man uit Wakken die vaker van
politieke overtuiging dan van onderbroek veranderde, die een tijdschrift
oprichtte waarin aanvankelijk nog socialisten publiceerden, uiteindelijk het
Verdinaso stichtte, ontroerd raakte bij de aanblik van jonge knaapjes die met
wimpeltjes en pennoentjes en trommeltjes voor hem paradeerden, wiens geluk niet
opkon als hij maar even Mussoliniaans kon salueren naar pakweg een door duiven
bescheten standbeeld van Willem van Oranje, en die ontgoocheld was in vele
fascistische partijen omdat ze niet ondemocratisch en antisemitisch genoeg waren
naar zijn gedacht, en die ze aan het begin van de grote wereldbrand in Abbeville
hebben omgebracht... tenzij er nog een andere Von, pardon, di Severini is, weet
ik over wie J. het heeft. (…)”
_____________________
Dimitri Verhulst , Zwart gaat moeilijk af, in De
Morgen-Boeken, 9 juli 2003, p. 2-5.
Repliek
De repliek op hoger aangehaald
infaam proza in De Morgen, kwam er reeds ’s anderendaags en dan nog wel
uit eerder onverwachte hoek:
“(…) Ook Dimitri Verhulst
diskwalificeert zichzelf in zijn reportage Zwart gaat moeilijk af. Daarin
geeft hij een kolderachtig bedoelde schets van de potzwarte ziel van een
collaborateur , met wie de reporter aan de rand van het zwembad whisky nipt en
sigaren paft. De tekst van Verhulst is een zelfgenoegzaam misbaksel dat Louis
Paul Boon met een sarcastische grimlach in zijn rubriek ‘geniaal maar met te
korte beentjes’ zou ondergebracht hebben. Verhulst relaas dat niets toevoegt
of verheldert, is een opeenstapeling van stilistisch mislukte vlooiensprongen en
flauwe grappen. Het is een raadsel waarom de eindredactie deze nepbijdrage heeft
opgenomen. (…)”
_________________________
Piet de Moor, Een blonde zwarte, in De
Standaard der Letteren, 10 juli 2003, p. 4.
“(…) In het overdekt voorportaal van de villa van de jonge advocaat Jan Devisch hing eveneens een grote Belgische driekleur. Niet alleen wegens haar omvang trouwens kon men er niet naast kijken. Opzettelijk werd het indrukwekkende tricolore vaandel zo opgehangen dat men er omheen moest stappen in de ware zin van het woord om de woning te betreden. Dat gaf in de omgeving aanleiding tot ergernis of wekte minstens grote verwondering op.
-
‘De rotte hond, de smerige, vuile kazakdraaier!’, gromden sommige
buren. Waarmee ze hardop lucht gaven aan een diep ingeworteld chagrijn ten
aanzien van de jonge meester door het openlijk uit te spuwen De boosaardige
woorden loosden ze immers overduidelijk niet zonder bijbedoelingen van vijandige
aard. Ze meenden het. Want Meester Devisch, opperden ze, “had toch een uniform
gedragen”! Een uniform ‘van de nieuwe orde’! Dat hadden zij met
eigen ogen kunnen vaststellen. Weliswaar waren die vaststellingen uitsluitend
voor de oorlog gedaan. Maar iemand, die ooit een van die obscure uniformen
gedragen had, behoorde zodoende automatisch tot het kamp van de vijand. De
meeste mensen merkten geen enkel verschil op. Alle uniformen van dat soort
beschouwde de buitenwereld als één vieze pot nat. Ook velen van mijn eigen
familieleden zagen helemaal geen onderscheid tussen Duitse en Dietse uniformen.
Eerlijkheidshalve moet worden toegegeven dat uitzicht en houding van bedoelde
betrokkenen vrijwel identiek leken, zodat slechts de sterk geïnteresseerden of
de ingewijden klok én klepel wisten hangen In verband hiermee betekende het
onderscheid tussen Diets en Duits al evenmin een evidentie voor het grote
publiek. Alsof ze gewoon synoniemen waren, gebruikten de mensen beide begrippen
achteloos door elkaar.
In verband met
Devisch moet vooraf misschien nog vermeld worden dat de jonge meester de naam
had er vrij strenge katholieke geloofsbeginseIen op na te houden en zich graag
demonstratief zo te gedragen. Hem werd enigszins verweten zich weinig
Jood-vriendelijk geprofi1eerd te hebben tijdens de bezetting. Mocht dat al
waarheid geweest zijn. dan stond hij daarmee beslist met alleen in die
kommervolle tijd. Zeker niet binnen de Katholieke kerk. Als kleine kinderen
kregen wij in de catechismusles meer dan eens te horen dat de Joden Christus
hadden vermoord en daarvoor moesten boeten: God had hen de diaspora ingestuurd.
Wat nu het uniform
betreft, daarmee had de jeugdige Devisch inderdaad geregeld ‘s zondags voor de
oorlog door de hoofdstraat van de gemeente geparadeerd. Manhaftig en trots zie
ik hem nog m volle uitrusting op en neer stappen aan de zijde van zijn vader.
terwijl zij zonder schroom luidruchtig discussieerden. Veelal politiek. durf ik
nu veronderstellen.
- ‘Kijk de
Verdinasoman’, zei mijn vader telkens. Wist ik veel wat dat was. Alleen drong
vaag tot mij door dat het iets met politiek te maken had. Ik herinner me een
groen hemd, een rijbroek, laarzen en martiale passen van een eerder kleine man
met vinnige oogjes.
- ‘Die Van Severen
stuurde zijn Verdinaso zoveel verschillende marsrichtingen uit, dat een gewoon
mens niet meer kon volgen’, deed mijn grootvader geërgerd, alsof hij echt op
de hoogte was. ‘Maar nu is zijn pijp uit!’ vulde hij wat meewarig aan met
wat hij had gehoord en gelezen, als wou hij zeggen dat politiekers het hun
aanhangers soms moeilijk kunnen maken. De man is dood, terwijl zijn volgelingen
moeten leven, bedoelde hij.
De wandaad,
waaraan Devisch zich had schuldig gemaakt was uniformdracht, dus lidmaatschap
mag geredelijk verondersteld worden, van een organisatie van voor velen
twijfelachtige strekking maar in vredestijd te situeren. Een en ander
veroorzaakte toch even een samenscholing van oude of nieuwe weerstanders in
Devisch’ voortuin maar na wat gescheld, geduw en getrek dropen de belagers
uiteindelijk af. Een daaropvolgende nacht kreeg hij een groot vraagteken - in
plaats van een hakenkruis – op de stoep voor zijn huis geteerd door moedige
onbekenden. De Belgische vlag bleef op haar plaats hangen. (…)”
______________________
Rik
Nauwelaerts, Mijn kleine bevrijding of de Indiaanse zomer van vierenveertig
– novelle, pp. 11-14. Prijs 11 EUR (incl. verzending), rek. 062-3933810-31
van de auteur te Mortsel.
“(…)
La question flamande. Le VNV est présidé par Staf Declercq. Il a un opposant
hautain: Joris van Severen qui veut recréer un Etat aussi: étendu que celui
des Ducs de Bourgogne: Il va de Dijon à la Frise. Van Severen a le profil de César.
Il est maigre, sec, raffiné et ses partisans se proménent (sic) en chemise
verte, culottes de cheval et bottes noires. (…)”
_______________________
Aldus
Jo Gérard in Belgique. Les Années Folles, Meddens, Brussel, 1976. De
visie van Joris van Severen, zoals ze eerst moet voorgekomen zijn bij mensen die
weliswaar de geschiedenis van België kenden, maar ze nooit hadden leren zien in
de context van de Nederlanden! (RP)