> nieuwsbrief > 2003 - nr 3

Inhoud

Mededelingen

Bijdrage jaar 2003

Slechts een gering aantal voormalige leden bleef "achterstallig". Anderzijds blijken de nieuwe leden amper in staat het hiaat op te vullen dat jaar na jaar ontstaat tengevolge van de overlijdens binnen de generaties die het allemaal meebeleefd hebben. Voor het eerst sedert het ontstaan van onze werking worden we aldus geconfronteerd met een stagnerend ledenbestand. Daarom doen we andermaal een beroep op uw medewerking, teneinde door middel van bijliggende folder binnen uw kennissenkring te ijveren voor nieuwe leden. Maak er nuttig gebruik van! Ter herinnering: voor de jaarbijdrage van 21 EUR ontvangt men naast het nieuwe jaarboek uiteraard ook de vier nummers van de Nieuwsbrief. Méér exemplaren van de folder worden u op eenvoudig verzoek ter beschikking gesteld.  

Zoekertje

Sinds jaar en dag is een van onze leden – totnogtoe tevergeefs – op zoek naar een borstbeeld van Joris van Severen. Ook een origineel Verdinaso-vaandel staat om zijn verlanglijstje. Ons secretariaat – Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper - wil in deze graag fungeren als doorgeefluik. Mocht iemand een of ander te koop willen aanbieden, dan graag aanbod met omschrijving en richtprijs meedelen.

 

Ook dit jaar

Ook dit jaar lazen we in Renaissance Européenne  (nr.55) – het blad van de Waalse en de Frans-Vlaamse vleugels van Terre et Peuple – opnieuw een oproep tot deelname aan de bedevaart naar Abbeville. We citeren: “Personalité de haute qualité morale et intellectuelle, Joris van Severen, éveilleur de peuples, a ressuscité la conscience de l’unité cohérente des Dix-Sept Provinces des Pays-Bas. Il ne faisait alors qu’être en avance sur son temps. Abusivement suspecté, alors qu’il a été un héros de la guerre 1914-18, il n’en sera pas moins déporté en France le 10 mai 1940 et, dans la panique du bombardement d’Abbeville, assassiné, avec son secrétaire Jan Rijckoort, dans des conditions scandaleuses. Un beau monument a été érigé à leur mémoire dans le cimetière d’Abbeville. Depuis soixante ans, chaque année, les pélerins y forment un cortège qui se déroule dans un silence absolu pour une célébration d’une sobre beauté. (...)”

Op 24 mei namen ze met een flinke afvaardiging deel aan de plechtigheid als georganiseerd door de vzw. Abbeville. Bij wijze van afsluit van de herdenking legden ze ook een eigen bloemenkrans neer.

 

Jaarboek Joris van Severen – deel 7 (2003)

Een blik op de inhoudstafel van dit zevende jaarboek laat een wel zeer verscheiden inhoud vermoeden. En dit is inderdaad ook het geval. We ontmoeten er Joris van Severen zowel in de intieme als in de openbare sferen van zijn leven. We overlopen even:

Aan Van Severens relatie met Rachel Baes, ging een andere vooraf. Ze was ontstaan in de jaren van de Eerste Wereldoorlog en eindigde tragisch met de plotselinge dood van de geliefde in het najaar van 1924. Dit verhaal over ‘Maine’ staat te lezen in zijn Oorlogsdagboeken en heeft hem diep getekend. Kurt Ravyts’ reconstructie ervan die Joris van Severen en Germaine Duccobu: het verhaal van een onmogelijke liefde tot titel kreeg, biedt meteen een gedegen toelichting tot de lectuur van de – nog te publiceren - Oorlogsdagboeken .

Aan het verschijnen van Patrick Spriets’ boek over de reeds genoemde Rachel Baes kan niet stilzwijgend voorbijgegaan worden: het vraagt om enkele kanttekeningen onzerzijds. Kurt Ravyts nam deze voor zijn rekening onder de titel: ”Ik ben alleen met mijn liefde zoals jij.” Joris van Severen en Rachel Baes.

De jongste decennia is “de mythe van de 80%” in de verdrukking gekomen. Dat percentage Vlamingen in het IJzerleger zou tot de flamingantische overdrijvingen behoren. Daniël Vanacker ging na wat Joris van Severen zelf daarover noteerde in zijn Oorlogsdagboeken en confronteert het met tientallen andere bewaard gebleven tijdseigen getuigenissen.

Eveneens uit de jaren voorafgaand aan het Verdinaso, stamt de briefwisseling tussen Joris van Severen en de Nederlandse historicus Frederik Carel Gerretson. Sam van Clemen speurde ze na en situeert ze in haar tijd. Van dezelfde Gerretson zou Van Severen in 1938 vernemen dat ze er nog steeds parallelle denkbeelden op na hielden.

Ondertussen ging op 21 september 2002 het 3e Colloquium Joris van Severen door. Het was gewijd zijn aan wat gemeenzaam het "sociaal project" van het Verdinaso kan genoemd worden. Ingeleid door Vik Eggermont werd daaraan in een drietal referaten aandacht besteed:

Romain Vanlandschoot beet de spits af met Van syndicalisme naar corporatisme. De rol van Juul Declercq in de jaren 1925-1932. Terecht kunnen we hier spreken van een microgeschiedenis die model kan staan voor een macrogeschiedenis. In dit jaarboek lezen we alleen maar - ‘pro memorie’ als het ware – de synthese van dit zeer uitgebreide referaat. De integrale tekst zal opgenomen worden in het volgende jaarboek.

In De bronnen van het solidarisme en het corporatisme van Joris van Severen speurt Frank Judo na bij welke denkers Van Severen te rade ging bij het formuleren van zijn personalistisch en solidaristisch alternatief voor de toen bestaande wanorde in de mens en de samenleving. Of hij daarbij een eenzame ontginner, dan wel een exponent naast andere, was van een nieuwe tijdsgeest, zal verdere studie moeten uitwijzen.

Edwin Truyens stond in voor het zeer gewaardeerde afsluitend referaat over Het nationale socialisme van Hendrik de Man. Overeenkomsten en verschillen met het nationaal-solidarisme van Joris van Severen. Uit Van Severens agenda’s weten we dat beide voormannen wel eens vaker van gedachten wisselden. Het referaat speurt evenwel dieper en gaat omtrent een aantal items na waar overeenstemming bestond en waar de breuklijnen gehandhaafd bleven.

Aan de colloquiumreferaten vooraf gaat een tekst van de hand van Maurits Cailliau - over het solidarisme als sociale leer en zijn katholieke achtergronden - die, ten behoeve van de jongere generaties, toelichting biedt bij de sociologische terminologie uit de jaren van het interbellum.

Eerder toevallig maakten we kennis met het gedicht Aan de Somme van Wiebren Tabak. De auteur is ons verder onbekend, maar het gedicht roept als het ware een stille verwijzing naar Joris van Severen en het drama te Abbeville op.  

________________

N.a.v. Joris van Severen. Zijn persoon, zijn gedachten, zijn invloed, zijn werk. Jaarboek 7, Uitgave Studiecentrum Joris van Severen, Ieper, 2003, 208 pp., ill., ISBN 90-76057-07-9. Ledenprijs: 21 EUR; niet-leden: 24 EUR + 3 EUR verzendkosten.

 

 

Joris van Severen en Europa

Bezinning bij het graf te Abbeville op 24 mei 2003

Toen Joris van Severen op 20 mei 1940 in Abbeville werd vermoord, zag Europa er heel anders uit dan vandaag. Een nieuwe broederstrijd was losgebarsten met alweer miljoenen doden en onnoemelijk leed tot gevolg. Voor Joris van Severen die de ellende van de Eerste Wereldoorlog aan den lijve heeft ondervonden als officier aan het IJzerfront, was dit schrikbeeld, even erg of misschien nog erger dan een nieuwe overrompeling van de Nederlanden door een vreemde mogendheid.

Vandaag wordt oorlog ver van ons bed gevoerd. En Europa als zodanig komt er niet of amper aan te pas. We mogen ons gelukkig prijzen dat – althans in het westen van het continent – de wapens al meer dan een halve eeuw zwijgen. Op een ogenblik dat nog erg staats en eng nationaal werd gedacht, vertoonde Joris van Severen reeds een merkwaardige openheid voor de verschillende uitingen van de Europese cultuur en voor het Europese geestesleven op menig gebied. Nu we aan de vooravond staan van een nieuwe stap in de uitbreiding van de Europese Unie, is het gepast om ons over Europa te bezinnen. Hier aan dit graf in Abbeville willen wij ons vandaag de vraag stellen welk Europa Joris van Severen voor ogen stond?

In 1924 schrijft hij in een essay in zijn tijdschrift Ter Waarheid: “Wij geloven in Europa, in de Europese beschaving, in de klassieke beschaving, in de christenheid. … Sinds het uiteenvallen van de, spijts alle menselijke kleinheid, wonderschone constructie van de Middeleeuwen, zoeken wij Europeëers, ons half gek naar de methode voor de reconstructie van onze wereld: Europa ...  Wat hebben wij met nationalisme te maken, indien wij niet geloven in de toekomst van Europa? Indien het nationalisme ons geen methode aan de hand doet voor de klassieke Europa-architectuur, dat het nationalisme dan naar den duivel lope. Indien wij met nationalisme iets anders willen dan het opbouwen in ons milieu, in ons vaderland, met onze kracht, van een stuk klassiek Europa, laten wij dan liever gaan boeren. Het zal nuttiger zijn.

Een ander citaat van Joris van Severen luidt: “De Nederlanden zullen slechts dan in hun gansheid naar zelfstandigheid grijpen, wanneer zij zullen zien en weten dat zij tevens hun Europeesheid redden en verwezenlijken. Deze Europeesheid heeft niets gemeen met talenkennis. Europeesheid is een kwaliteit van de geest en van de gevoeligheid. Vrucht van het nationaal doorleven der Grieks-Latijns-Rooms-katholieke beschaving, die geest en gevoeligheid bekwaamt om de nationaal genuanceerde cultuur der voornaamste Europese volkeren te begrijpen en te assimileren.”

Voor sommigen bestaat er geen ander Europa dan dat van de vrije markt, de Europese richtlijnen en de anonieme bureaucratie. Het is het Europa van de consumenten en de beleggers. Dat kan ons niet bekoren. In de lijn van Joris van Severen kiezen wij voor het Europa van de geest, van de cultuur. Het Europa met een ziel, met een roeping. Voor ons is Europa bovenal het continent van de persoon.

Het Europa van de opgelegde eenheidsworst leeft niet in de harten van de mensen. Ook al vraagt dit tijd, Europa moet langzaam, van onderuit samengroeien. En daarbij moeten de Nederlanden hun bundelende rol spelen. Gelegen rond de Delta van Schelde, Maas en Rijn, vormen zij het kruispunt waar de Germaanse, Romaanse en Angel-Saksische culturen elkaar ontmoeten. Deze ‘gouden Delta’ ligt aan een van de drukst bevaren zeeën ter wereld. Dit gebied vormt de poort waarlangs de goederen van het economische hart van West-Europa over de wereld worden verspreid "en waardoor en waarheen de rijkdommen van de gehele wereld die voor het Westeuropees vasteland zijn bestemd, gevoerd en ontscheept, ingescheept en vervoerd, verhandeld en verstuurd worden, en waar bijgevolg, indien er de orde heerst, een welvaart kan heersen die aan het leven van de gehele bevolking de mogelijkheden biedt zich te ontplooien, niet alleen op het gebied der stoffelijke waarden, maar evenzeer en meer nog op het gebied van de geestelijke waarden; de waarden van de cultuur en van de beschaving".

Omwille van hun scharnierfunctie, zijn de Nederlanden in het verleden niet alleen tot bloei gekomen door handel, maar hebben zij vaak het toneel gevormd waarop de Europese grootmachten hun oorlogen uitvochten. Binnen die Nederlanden werden Karel de Grote en Keizer Karel, twee bouwers van een Europees Rijk, geboren! Dwars door de Nederlanden loopt de scheidingslijnen tussen het katholieke en het protestantse Europa, en eveneens de taalgrens die reikt van de Noordzee tot de Adriatische zee. In deze Nederlanden hebben Kelten, Romeinen, Germanen, Bourgondiërs, Spanjaarden, Oostenrijkers en Fransen hun sporen achtergelaten. Voor Joris van Severen en misschien nog meer voor zijn trouwe volgeling Louis Gueuning, was het duidelijk dat de Nederlanden de hoeksteen vormen in het Europese bouwwerk. Uit hun geografische ligging putten de Nederlanden de roeping om een synthese te vormen van de Europese cultuur. Binnen het Europese raamwerk ligt voor de Lage Landen een bundelende, federerende en synthetiserende rol weggelegd.

“Welke is die kern, dat stuk dat tot taak en zending heeft Europa’s kern te zijn? Wij zijn die kern. De geschiedenis leert het, de aardrijkskunde verklaart het: alle moeilijkheden die wij ondervinden om in deze deltagebieden vol verscheidenheid, tegenstrijdigheid en niettemin vol gemeenschappelijkheden – al die moeilijkheden zijn, in het klein, de moeilijkheden van het Europa der verscheidenheid, tegenstrijdigheid en gemeenschappelijkheid. Deze driehoek, door niets of niemand te assimileren, is kwintessens van Europa, micro-Europa. Tal van keren leverde hij Europa de thema’s voor Europese vernieuwing”, aldus Louis Gueuning.

Enkel een organische opbouw van Europa zal duurzaam blijken. Want net zoals de Nederlanden, is ook Europa een rijk in wording. Het wezen van het rijk is een idee of een principe en niet een of andere materiële factor zoals het grondgebied, de taal, ‘natuurlijke’ grenzen of etniciteit. Daardoor onderscheidt het zich van de natie waarin volk en staat moeten samenvallen. Het rijk streeft naar de verzoening tussen het particuliere en het universele. Zijn algemene wet is die van de autonomie en van het respect voor verscheidenheid. Het Rijk streeft naar eenmaking op een hoger vlak, zonder de verscheidenheid op te heffen. Het is een geheel waarvan de delen des te autonomer zijn naarmate hetgeen hen verbindt sterker is. De grondslag van het rijk is het besef deel uit te maken van een lotsverbonden gemeenschap. Wanneer dit besef weer groeit in de provincies van de Nederlanden, zal dit besef ook toenemen bij de Europese volkeren met wie de bewoners van de Lage Landen op een breder vlak een lotsverbonden gemeenschap vormen.

Europa is het continent van de persoon. De band tussen die persoon en het Europese rijk verloopt op een bemiddelde manier.De intermediaire structuren zoals de families, de wijken en de dorpen, de provincies, de beroepsstanden en de gilden vervullen daarbij een integrerende functie. Zowel het herstel van de Nederlanden als de bouw van het gezamenlijke huis ‘Europa’ dient op een eendere wijze te verlopen. Daarbij gelden voor de concrete staatkundige politiek drie krachtlijnen:

1. het organische, niet-egalitaire federalisme

2. het complementariteitsbeginsel

3. het subsidiariteitsbeginsel.

Het rijk wendt zijn macht aan om te streven naar inwendige stabiliteit en harmonie, niet om aan uitwendige machtsuitbreiding te doen. In een rede voor studenten liet Joris van Severen geen twijfel bestaan over de finaliteit van het Rijk dat hem voor ogen staat: "Het Dietse nationaalsolidaristische Rijk der Nederlanden zal echter niet streven naar macht om der macht wille. Neen. Het zal streven naar macht in de mate dat die macht nodig is om het leven van het Rijk en in het Imperium op te stuwen tot de hoogste mogelijkheden van een waarlijk menswaardige beschaving, culminerend in de klare erkenning en de eerbied voor de onbetwistbare hoge waarde van de menselijke persoon, in zijn onsterfelijke integriteit."

Europa is het continent van de persoon. De integrerende idee die het Europese samengroeien moet schragen, kan dan ook niet anders zijn dan de dienst aan de persoon. En omgekeerd kan die persoon maar tot ontplooiing komen binnen de organische gemeenschappen die als concentrische cirkels om hem heen liggen: van de familie tot Europa.

Het laatste woord is aan Louis Gueuning,

Europa is het continent van de persoon, van het uitgroeien tot persoon.

Europa is het continent van de roeping.

Europa is het continent van de actie.

Europa is het continent van de maat.

Europa is het continent van de ongelijkheid! Ieder wezen is enig, ieder wezen wordt geroepen. Indien er een gelijkheid te vinden is, dan ligt die in de grootse waardigheid van elke roeping.”

Ward Kennes

   

Namens de oude getrouwen

Alfons van Opstal, Schilde

Vrienden! Met gemengde gevoelens van herbeleven en dank, komen rond 20 mei de herinneringen aan Joris van Severen weer sterk in het geheugen. Vooral in deze tijd waarin politiek opbod, loze beloften en bewijzen van gebrek aan verantwoordelijkheid en eerlijkheid de politieke ruimte vullen.

Dan denken wij weer met fierheid aan de verklaringen en uiteenzettingen van onze leider op de verschillende landdagen van het Verdinaso. Telkens waren zij als de aanvang van een nieuw hoofdstuk in ons leven en beleven; het was als geestelijk voedsel bij het uitdragen van de leer van het Verbond. Het stimuleerde ons bij propagandatochten, huisbezoeken en gedragingen op de werkvloer. Alles van hem was zo anders dan wat elders verkondigd werd; hij verkondigde steeds wat positief opbouwend was voor de verenigde Nederlanden; en langs het corporatiewezen naar het solidarisme toe. Het was duidelijk dat in de door hem geschetste toekomst bevoegde mensen de ‘raden en staten’ zouden leiden. Dat leden en kaders zich zouden ontpoppen tot bekwame en verantwoordelijke dragers van hun taak. Geen massavleierij. Alleen de besten van ons volk dienden daarvoor gewonnen te worden, en zo gebeurde het dan ook werkelijk. Wij beschouwden het als een voorrecht lid te zijn van het Verbond van Dietse Nationaalsolidaristen. Weken vóór die landdagen nam steeds weer opnieuw de kritiek op Joris van Severen toe. Hij verraste zijn opponenten dan ook telkens met zijn vernieuwde en vernieuwende inzichten. Onze zegezekerheid werd er beslist door versterkt. Na elke landdag viel de kritiek vanuit het kamp van de tegenstrevers dan weer stil. Men wist geen raad met hem! De afgunst speelde daarin een belangrijke rol. De leider was zich daarvan zeer bewust, wanneer hij stelde: “Waar wij voorgaan zult gij volgen.” Zo werd Joris van Severen voor ons de hoeksteen van het sociaal en politiek denken tijdens het interbellum, vanaf 1928. Mede daardoor bleek hij ten zuiden van de Nederlanden op voorhand veroordeeld. Sinds 1936 bestond er een lijst - ook bij de Sûreté Française – met de namen van wie onschadelijk diende gemaakt te worden bij het uitbreken van een internationaal conflict. Sinds 1938 sprak Joris van Severen zich uit voor de neutraliteit van België bij een eventueel oorlogsgebeuren. Mede daardoor en daarom werd hij op 10 mei 1940 aangehouden en tien dagen later schandelijk vermoord.

Dat de belangstelling voor Joris van Severen blijft, daarvoor getuigt uw aanwezigheid hier vandaag. Hij en Jan Rijckoort hebben hun leven gegeven voor het heil van de Nederlanden. Zij leven voort!

“Als een testament zonder woorden…”

Homilie door de E.H. Adrien Dhooghe – Assebroek 24 mei 2003

Van Joris van Severen die wij vandaag gedenken is de dood, mogen we zeggen, als een testament zonder woorden. We mogen geloven dat hij gestorven is terwijl hij probeerde goed te doen, probeerde te beschermen en te redden. Hij dacht niet alleen aan zichzelf, maar probeerde anderen te beschermen en te redden door de inzet van zijn persoon. Anderzijds is hij het slachtoffer geworden van de waanzin en het onrecht van de oorlog die hij reeds van dichtbij had leren kennen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Eerste Wereldoorlog: die blijvende schande voor het beschaafde Europa.

Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog kwamen de destructieve krachten van haat en geweld, die ook vandaag nog op vele plaatsen ten dode toe op mensen neerkomen.

Bij de dood van Joris van Severen kwamen dus twee krachten met elkaar in aanraking: een positieve kracht van goed doen, van beschermen en redden; een negatieve kracht van ordeloosheid, van haat en geweld. Een eerste pijnlijke vaststelling kan ons doen zeggen: bij de dood van Joris van Severen heeft de negatieve kracht, de destructieve kracht het gehaald, heeft zij overwonnen.

Zou dat eerste negatieve aanvoelen niet anders worden wanneer mensen, als wij, niet alleen de gedachten en betrachtingen, maar ook het levenseinde en de dood van Joris van Severen in ere zouden houden - als een testament, als een inspiratie. Een testament en een inspiratie van ongewapende en toch durvende morele moed, van orde tegenover wanorde, van waarheid tegenover leugen, van zin tegenover onzin. Zijn levenseinde zó gedenken geeft aan de positieve kracht die er tot uiting kwam een blijvende inspirerende waarde. En daarbij is er nog de eeuwigheidswaarde van zijn dood. Maar daar kunnen we weinig over zeggen want zij is het geheim van God.

“Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb Ik u liefgehad. Blijf in mijn liefde.”

(…)

De Heer vraagt ons te geloven in zijn liefde, een afgrond die we niet kunnen peilen; Hij vraagt ons in zijn reddende liefde te verwijlen en te verblijven, wat we doen in de eucharistie, en vanuit dit verwijlen en verblijven in zijn liefde ook mensen van liefde te worden, elk in onze eigen levensstaat en levensroeping. “Dit is mijn opdracht: dat gij elkaar liefhebt” en dit niet alleen met woorden, maar in waarheid met de gave van uzelf.


Werd Joris van Severen dan toch

door de Franse inlichtingsdienst verhoord? (*)

Carlos van Louwe, Koksijde

In de onbetwistbaar zeer goede studie Dossier Abbeville door dr. Carlos Vlaemynck (uitgave Davidsfonds, 1997) schrijft de auteur (op p. 97) dat de groep weggevoerden op 15 mei in Bethune aankwamen. Hij vermeldt tevens dat hij geen inzage had van de Franse documenten. In de onlangs teruggevonden archieven ‘fonds OSOBY’ zit er een zeer zeldzaam stuk van 12 bladzijden, dat berust bij Soma (AA 1423-7/1/616-deel 2).

Dit document werd opgemaakt op datum van 25 mei 1940. Het bevat de ondervraging van de 79 weggevoerden, waaronder diverse nationaliteiten (21 Belgen, 18 van joodse afkomst, 8 Italianen, 14 Duitsers en enkele andere nationaliteiten).

Het betreft het “bordereau d’envoi” verstuurd vanuit Cabourg door ‘le Centre de liaison Français’ naar ‘le chef d’Escadrons Darbou’. Het stuk wordt omschreven als “Renseignements d’identification sur les individus interrogé à la prison de Bethune le 19 mai 1940’. Dit is de dag vóór de moorden in Abbeville. Het stuk is door niemand ondertekend en we vinden het nergens terug in het nochtans ruime bronnenmateriaal dat reeds gepubliceerd werd.

We citeren woordelijk de teksten in verband met Joris van Severen en Jan Rijckoort: VAN SEVEREN Jooris (sic) né à Wakken le 19.7.1894, fils de Edmond et de feu Irma van de Maele, journaliste, éditeur, demeurant à Bruges, Croix de Bourgogne n° 39, de nationalité belge. Il sagit du sécrétaire général de la legion nationaliste belge (affaire politique) n° d’écrou belge: 535 français: 22. RYCKOORT Jean, François, Arthur, né à Harelbeke le 1.9.1889 fils de feu Arthur et de Rosalie Santens, fonctionnaire retraité de nationalité belge, demeurant à Bruges, rue de Sable 2a. Arrêté parce que secrétaire général des jeunesses nationalistes belges (groupement politique) n° d’écrou belge: 7 français: 30.

Het document vermeldt: “les autres paraissent avoir été arbitrairement par les services belges”. Het is dus zeer duidelijk dat de Franse inlichtingsdiensten Joris van Severen en Jan Rijckoort beschouwden als leden van het Nationaal Legioen en ze (dus) niet behoorden tot “des individus coupable d’espionage”.

----------------------------

(*) Met dank aan de heer Etienne Verhoeyen

Joris van Severen en internet

Via het wereldwijde web vindt men niet alleen vlot onze eigen pagina's [http://www.jorisvanseveren.org] (met o.m. de electronische versie van deze Nieuwsbrief) maar ook tal van andere teksten over Joris van Severen en zijn beweging. In dit perspectief namen we hieronder andermaal een opmerkelijke tekst die verwijst naar Abbeville en de noodlottige datum van 20 mei 1940. De betiteling is deze van de betreffende internettekst.

Hommage à Joris van Severen

Un soleil radieux était au rendez-vous ce 19 mai, pour l'hommage au Leider Joris van Severen et à Jan Rijckoort, organisé par le "Centre d'études et de Documentation Joris van Severen". Rappelons pour nos lecteurs les plus jeu-nes, que Van Severen fut le fondateur du "Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen" (VERDINASO) le rassemblement des Solidaristes Thiois; et était une personnalité très en vue en Flandre, pendant l'entre-deux guerres. L'un des buts du Verdinaso était la reconstitution d'une sorte de "Cercle de Bourgogne" avec les 17 Provinces, incluant la Flandre "française", mais aus-si l'Artois et la Picardie. En 1940, les autorités belges arrêtèrent arbitraire-ment de nombreux militants flamands, dont Van Severen, puis fuyant l'avan-cée allemande, les livrèrent à l'armée française. Cette dernière, reculant devant les Panzers, ne sachant que faire de ces prisonniers encombrants, les traîna de geôles en prisons, jusqu'à Abbeville.

Là, au pied des tours de St Wulfram, frontière sud des Grands Pays-Bas dont il rêvait, Van Severen, ainsi que Jan Rijckoort, plusieurs femmes et enfants, et un moine de Brugge (en tout 21 personnes) furent livrés au sinistre lieute-nant Caron. Faute de place à la prison d'Abbeville, ils furent enfermés pen-dant 3 jours dans la cave d'un kiosque à musique, sans boire, sans manger et subissant les pires tortures.

Le 20 mai, leurs geôliers, pressés de fuir les combats au plus vite, décidè-rent de les liquider; à coups de crosses et de baionnettes, ils sortirent les 21 personnes du kiosque, puis les fusillèrent. Le lieutenant Caron, instigateur de cette boucherie, fut par la suite capturé par les troupes allemandes, jugé et fusillé. C'est pour cela qu'une rue d'Abbeville porte son nom, juste à côté du kiosque...

La cérémonie s'est déroulée comme toujours: sobrement, sans déploiement de drapeaux, de propagande ni discours. A 11h30 a eu lieu le rassemblement au bas de la porte d'accès au cimetière; puis procession en silence vers la tombe, une seule et unique couronne de roses portée par 2 jeunes gens ac-compagnés de 2 militants de Dinaso, ouvrit la marche. En avant, des jeunes formaient une garde d'honneur de part et d'autre du monument funéraire. Après le dépôt de gerbe, nous récitâmes de concert: Mijn Schild ende Betrouwen. Enfin vint l'hommage individuel de tous les participants. Seule ombre au tableau de cette commémoration: l'inévitable présence d'au moins trois flics en civil, espions au service de la France, relevant les plaques d'immatriculation de nos véhicules et prenant de belles photographies! (en souvenir sans doute).

___________________

http://members.odinsrage.com/nationalisme/wijzelf2.html.

Histories - andermaal

Tijdens de voorbije meimaand werden twee TV-uitzendingen van het Canvasprogramma Histories gewijd aan de destijdse programma’s van Maurice de Wilde over de Nieuwe Orde. Zijn toenmalige medewerkers lichtten een tipje van de sluier over de wijze waarop De Wilde zijn getuigen manipuleerde teneinde hen te horen zeggen wat hij graag wilde horen.

Het minste wat wij daaruit kunnen afleiden ligt vervat in het epigram van Voltaire:

 

“L’autre jour, au fond d’un vallon.

Un serpent mordit Jean Fréron.

Que pensez-vous qu’il arriva?

Ce fut le serpent qui creva.”

 

Waarom hebben deze mensen - zijn medewerkers van toen - die thans op hun beurt getuigden, zo lang gewacht om “orde” op zaken te stellen? En hoe zat het ook weer met die zogenaamde “wetenschappelijke commissie” die verondersteld werd toe te zien op de historiciteit en de objectiviteit van die programma’s?

Rudy Pauwels


Du fascisme

Rudy Pauwels, St.-Martens-Latem

Zo luidt de titel van het recente werk van Pascal Ory, docent aan de Sorbonne. Voor de auteur is “het fascisme” de verzamelnaam waaronder zowel het Italiaanse fascisme van Mussolini als het nationaal-socialisme van Hitler thuis horen. In wezen, meent hij, verschillen ze niet van elkaar.

Geopolitiek gold het “les ennemis de mes ennemis sont mes amis”, waarbij een voorkeur mogelijk was voor het Italiaanse, dan wel voor het Duitse model. Deze laatste optie – “le choix pro-allemand” et du coup Hitlèrien – was deze die in België gedaan werd door “les nationalistes flamands les plus radicaux, Verdinaso de Joris van Severen et Vlaams Nationaal Verbond de Staaf (sic) de Clercq”. Leon Degrelle daarentegen zou de stichter worden van “un parti politique ne cachant plus sa fascination pour le modèle Italien”. En tenslotte was er ook nog “en Belgique francophone (sic) le groupuscule de la Ligue Nationale de Paul Hoornaert, un temps séduit par le modèle Italien (qui) choisira la Résistance”.

In de regel zouden alle “projets individuels et collectifs, par ailleurs aussi éloignés que celui d’un Wallon comme Degrelle et d’un flamand comme De Clercq” versmelten tot een “grande utopie commune” op het ogenblik van “la victoire allemande de 1940” en later “par l’ouverture de la croisade de l’Europe nouvelle”, waarvan de laatste vertegenwoordigers te vinden waren in de kampgroepen van de Waffen SS Wiking, Nordland, Nederland, Vlaanderen (sic), Wallonie,  Charlemagne, … épaves de cette Europe-là.”

Dit boek van Pascal Ory “un ouvrage que tout citoyen devrait avoir lu”? Houden we het liever bij Voltaire: “Le bailli ne manqua pas de l’interroger sur les livres; je vous avoue, dit l’Ingénu, que j’ai cru en deviner quelque chose et que je n’ai pas entendu le reste.” (in L’Ingénu – Histoire véritable tirée des manuscripts, in Oeuvres complètes de Voltaire, uitgave 1858.)

-------------------------

N.a.v. Pascal Ory, Du fascisme, Ed. Perrin, ISBN 2-262-01980-0.

In Memoriam

Martin Soors (Neeroeteren 17 augustus 1926 - St.-Antonius 30 oktober 2002), legde in zijn Naar het Oostfront voor 'Outer en Heerd' ook getuigenis af over zijn Jong-dinasoverleden.

Jules Bovée (Edegem 27 juli 1914 – Mortsel 2 maart 2003) behoorde destijds tot de Antwerpse DMO. Hij was ook oud-leraar aan het Sint-Stanislascollege te Berchem en aan het O.L.Vrouwcollege te Edegem en beoefende de schilderkunst.

Op 2 april 2003 overleed te Turnhout Karel van de Pol. Hij was er geboren op 23 mei 1904 en haalde dus net niet zijn 100e verjaardag. Voor de oorlog was hij lid van het Verdinaso. Tijdens de bezetting was hij actief in de Unie voor Hand- en Geestesarbeiders en poogde hij hierin te redden wat te redden viel van de ideeën van de beweging. Na de oorlog bleek hij een goed zakenman te zijn want hij stampte een confectieatelier uit de grond waar een 100-tal mensen in werkte. En dit in een periode waarin de textielnijverheid en de confectieateliers in de Noorderkempen wegkwijnden.

Hij was ook lid van het Verbond van Kristelijke werkgevers en hield er ettelijke pleidooien voor zijn theorieën over het “rechtvaardig loon” geïnspireerd uit zijn Dinaso-verleden en over de corporatieve gedachte die de beweging trachtte uit te dragen. Vanuit zijn sociale bewogenheid werd hij ook medestichtend lid van de beschutte werkplaats voor minder validen die in maart 1964 in Turnhout startte onder de naam “AMIVAL” en waar op vandaag 450 mensen werken.

Het was een genot met hem te kunnen converseren. Zijn ruime belezenheid wist hij uit te stallen in briljante betogen. Maar wat hij vertelde was steeds ter zake en met de overtuiging gebracht dat hij een boodschap moest doorgeven.

Een man gekneed door het Verdinaso, beleefde het in zijn leven. Het navolgend citaat heeft hij allicht zelf gekozen voor zijn doodsprentje: “Iedere mens is een geschiedenis die aan geen enkele andere identiek is” (Alexis Carrel).

Herinneringen....(19)

Alfons van Opstal, Schilde

Alfons van Opstal heeft in het Verdinaso en meer bepaald in de Dinaso Militantenorde – en haar voorgangers – een belangrijke rol gespeeld. Onlangs zette hij zich aan het neerschrijven van zijn herinneringen aan de tijd van toen. We meenden er goed aan te doen fragmenten daarvan te publiceren. Zij dragen er immers toe bij die tijd te ontsluiten en toegankelijker te maken voor de jongere generaties.

Gewetensnood (2)

En toen brak op 10 mei ’40 de oorlog uit! Met onze militaire werkhuizen zaten we in Heers (tussen Luik en St.-Truiden), 25 km achter de infanterielinie Veltwezelt-Vroenhoven-Eben Emaal. Omstreeks 10 uur in de voormiddag kregen we daar ons eerste bombardement te verduren. Aan het Albertkanaal was de strijd toen reeds gestreden, waren velen gesneuveld en een massa strijdmakkers als krijgsgevangenen afgevoerd. Omstreeks 11 uur werd ons peloton in Tongeren kortstondig gevangen genomen, maat meteen weer door Fransen bevrijdt.

Op 11 mei vertrokken we over Hannuit naar Asse/Brussel, van waaruit we belast werden met het operationeel maken van onze mobiele werkplaatsen in de verder naar achter gelegen kantonnementen. Daarbij werd ik vergezeld van een wachtmeester genaamd “Met den [xxx].”, een Brusselaar met nogal wat invloed. Nadat we te L[xxxx] alles geregeld hadden, waarbij de wachtmeester zich schaamde over zijn gebrekkig Nederlands, vroeg hij me in vertrouwen “of het me niet had verwonderd geen straf te hebben gekregen” n.a..v. de in vorige aflevering vermelde gebeurtenissen. Uiteraard moest ik dit grif toegeven, evenwel met de opmerking dat mijn inzet voor het Verdinaso reeds vaker tot veroordelingen geleid had. Waarop de wachtmeester me inlichtte over het geheim lidmaatschap van het Verdinaso van zijn oom en professor aan de Antwerpse Zeevaartschool die – wat voor mij belangrijker bleek – goed bevriend was met onze commandant.

Naarmate de Wehrmacht verder oprukte trokken wij Frankrijkwaarts terug en via Normandië Bretanje binnen. We waren in Malestroit, toen we op 28 mei met zijn alle moesten meemaken hoe de Franse president Reynaud onze Leopold III te schande maakte. Niet één van onze officieren bracht de moed op te protesteren en toen ik daaromtrent mijn ongenoegen uitte moest ik horen: “mais, Van Opstal, nous sommes à l’étranger avec nos familles!” ’s Anderendaags werd ons meegedeeld dat we voortaan als ‘a.r.c.a.’ bij het Franse leger waren ingedeeld. Met hen zijn we tot tegen de Pyreneeën gevlucht.

Ondertussen was op 20 mei te Abbeville – we waren er doorgetrokken! – Joris van Severen gefusilleerd. Steeds is de gedachte me bijgebleven dat het toen, midden die chaos van een leger-op-de-vlucht mogelijk geweest zou zijn Van Severen te bevrijden. Het “Redde zich wie kan!”, was het enige wachtwoord dat nog telde. Ik heb gedurende de hele veldtocht/terugtocht niets dan lafheid en kleinheid gezien. Niet een daad van militaire durf, inzet, verantwoordelijkheid is me bijgebleven. Wellicht zijn er wel dappere soldaten en oversten geweest, o.a. zij die de Leieslag streden of aan het kanaal Gent-Terneuzen standhielden. Maar dit waren de witte raven in ons 100.000-man sterke leger.

Op onze terugtocht naar het Franse zuiden vernam ik op 22 juni – mijn verjaardag – van een hogere officier dat Joris van Severen vermoord was. Het was of mijn hart stilstond. Aan alles wat mijn leven zin en inhoud had gegeven kwam bruks een einde! De H. Mis waarheen we op weg waren werd voor mij als het ware een begrafenisdienst. De priester deelde tijdens zijn homilie mee dat maarschalk Petain “de verantwoordelijkheid genomen had een wapenstilstand te tekenen – de Fransen hadden zich laten leiden door communisten, joden en vrijmetselaars; ze hadden zich onder de voet laten lopen door het kinderrijke Duitsland”, meende hij.

Wij vertoefden in het zuiden in onbezet Frans gebied en werden door de Fransen zowat als hun luxe-krijgsgevangenen beschouwd. Het was ondertussen september geworden. Terwijl het reeds sinds 28 mei vrede was in Vlaanderen, zaten wij nog steeds vast. We verdachten er de Fransen van ons mee te willen inschepen naar Noord-Afrika, waar Darlan zich nog niet gewonnen gegeven had. Dat lot zou niet het onze worden! Met een 20-tal man en een gestolen legervrachtwagen zijn we er daar vanonder getrokken, naar huis toe.

De moord op Joris van Severen werd door de meesten van ons eerst in krijgsgevangenschap vernomen. Toen we uiteindelijk thuis kwamen bleken zich binnen het Verdinaso reeds twee vleugels afgetekend te hebben: vóór en tegen de bezetter, vóór en tegen Leopold III. Binnen onze DMO heerste vooral vijandschap tegen Frankrijk dat verantwoordelijk geacht werd voor de liquidatie van de leider. Verdeeldheid werd troef binnen onze rangen. De wijze Emiel Thiers, noch de bezadigde Juul Declercq bleken in staat de gelederen gesloten te houden. De voorbije elf jaren hadden we geleden en gestreden, hadden wij gebouwd aan een eendrachtig en sterk verbond. Nu Van Severen er niet meer was, bleek de cohesie zoek.

Achteraf gezien kan rustig gesteld worden dat de oorlog en de bezetting voor geen enkele beweging noodlottiger en rampzaliger geweest is dan voor het Verdinaso. Op het moment dat de oorlog uitbrak had het verbond een kredietwaardigheid verworven dat beloften inhield voor de toekomst; eindelijk lagen de vruchten van onze jarenlange strijd als het ware voor het grijpen. Maar wat Van Severen zo gevreesd had, werd bewaarheid: de hem toegemeten tijdspanne bleek te kort geweest te zijn.

   SPROKKELS

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Pour le Roi et la Patrie

“(…) Ce discours tenu par des membres de la noblesse sur la question flamande dénote une évolution des mentalités, qui a certes été amorcée pour des raisons purement pragmatiques suite aux votes des lois linguistiques, mais qui prouve une certaine faculté d’adaptation. La noblesse flamande aurait pu prendre une attitude conservatrice et recroqueviller dans son coin, mais elle a choisi de faire face à la nouvelle situation. Elle cherche à concilier ses deux patriotismes, un amour de la Flandre et de la Belgique. Cette évolution des mentalités est indispensable à la compréhension de l’adhésion d’un certain nombre de nobles au mouvement d’extrême- droite Verdinaso.

Le West-Flamand Joris van Severen fonde le Verdinaso (Verbond Dietsche Nationaal Solidaristen) en 1931. Ce mouvement, à l’origine nationaliste flamand, prône un État autoritaire, nationaliste, fasciste thiois (grands Pays-Bas). En 1934, le Verdinaso devient un mouvement militant pour la création d’un Ëtat thiois (Dietse rijk) par l’union de la Belgique, des Pays-Bas et du Luxembourg. Le mouvement conserve son caractère fasciste mais abandonne ses milices armées. Devenu tout à fait belgiciste, Van Severen se range résolument derrière la dynastie -belge, le roi Léopold et sa politique de neutralité. “Je pense qu’il était sincère, dans son royalisme, ne fût-ce que par élégance, parce que les républicains, ce ne sont pas des gens du monde et que, lui, Van Severen, tenait à passer pour homme du monde”, écrira Charles d’Ydewalle qui l’a côtoyé. Ce n’est pas sans raison que l’historien Lode Wils a intitulé sa biographie de Joris van Severen: Een aristocraat verdwaald in de politiek. Selon cet auteur, l’éducation et le comportement de Van Severen, qui découlent d’une tradition familiale autant que d’un choix personnel, en font un aristocrate, un homme â l’apparence soignée qui appréciait les bonnes manières. Van Severen, issu d’un milieu bourgeois, est séduit par le savoir-vivre qui est conservé par une certaine noblesse.

Dans sa rhétorique élitiste, l’aristocratie représente un idéal qui lui convient; la noblesse est un groupe social tout à la fois fréquentable et critiquable. A diverses reprises, il souligne l’idéal “aristocratique”

dinaso: “De sociale orde in het Nationaalsolidaristische Rijk zal tevens gebouwd worden op de erkenning der noodzakelijkheid van een aristocratie, of liever van verscheidene aristocratieën, aristocratische Orden. Ik noem voornamelijk: de aristocratie van het bloed, de aristocratie van het verstand, de aristocratie van den gewetensvolle arbeid, de aristocratie van de heldhaftigheid, de aristocratie van de wellevendheid.” Il se corrige immédiatement: la première aristocratie -  la noblesse - a perdu la place qui lui revient parce qu’elle s’est compromise avec le pouvoir de l’argent et est devenue la protectrice des vices bourgeois.

Les thèmes d’aristocratie, de noblesse et d’ennoblissement du peuple flamand – ce dernier élément étant indispensable à son émancipation et à sa libération -  sont abordés dans les écrits publics de Van Severen à partir de 1934. Son intérêt pour ce sujet (ainsi que son attachement au pays et à sa dynastie) en font un interlocuteur valable pour les discussions nées autour de l’Aristocratie de demain de Jean-Charles Snoy et son corollaire, le colloque de l’abbaye de Saint-André. Aussi est-il l’invité du père Antoine de Meester, qui le prie, par lettre écrite trois jours avant le colloque de venir “verser bien des réflexions et des éclaircissements personnels.” L’invitation lui est adressée tardivement parce que le père de Meester, qui se rend compte que la personnalité et surtout les idées de Van Severen ne font pas l’unanimité, ne désire pas que “la chose soit ébruitée, de peur qu’on y mette obstacle.” Van Severen accepte l’invitation mais précise dans sa réponse “que l’aristocratie de ce pays doit sortir de son inertie (…);qu’elle doit prendre dans la vie publique la place qui est la sienne, etc., une opinion qui, contrairement à ce qu’il croit probablement, ne choquera pas son auditoire. A l’abbaye, il prend effectivement la parole pour répéter, après le comte Eugène de Grunne, que la noblesse flamande doit se rapprocher du peuple et apprendre sa langue.

A l’occasion de son séjour dans la région de Bruges, Eugène de Grunne demande au baron Jean van Caloen de lui organiser une entrevue avec Van Severen. La lettre de Jean van Caloen à ce sujet révèle que c’est plus le leader du Verdinaso que ses idées qui l’inspire: “J’ai lu avec grand intérët les journaux que vous m’avez donnés, cela m’intéresse ei. je me suis même abonné à l’Ordre thiois. Cependant mon tempérament sceptique, qui ne s’améliore pas avec l’âge, ne m’engage pas à m’enrôler déjà dans vos troupes et je doute que je ne rn’y engage jamais. (..) Mais il y a quelque chose qui m’intéresse plus que vos idées et que le Verdinaso et  c’est vous-même.” Quant à Eugène de Grunne, ii sympathise avec Van Severen à l’occasion de cette rencontre qui se réitérera, ce qui ne fait pas de lui un adhérent du Verdinaso. Les deux hommes ont des valeurs en commun, dont la Belgique et la dynastie, mais également des désaccords qui empêchent toute collaboration: “Nos points de vue. notamment, au sujet du régime autoritaire, sont très différents”, lui précise de Grunne.

Joris van Severen n’exerce pas sa séduction que sur la noblesse flamande, mais est “une des rares personnalités flamingantes qui se soient attelées à la tâche de susciter auprès des non-Flamands de la sympathie pour la cause flamande”. Une familIe qui a marqué les esprits en la matière est la familie princière des Croÿ de Rumillies, une commune située au nord de Tournai, à une vingtaine de kilomètres de la Flandre-Occidentale. La farnille Croÿ est composée du prince Charles et de son épouse, née comtesse Mathilde de Robiano, ainsi que de leurs quatre enfants encore célibataires: Madeleine, Albert, Emmanuel et Jean (nés entre 1897 et 1910). Il me semble que Joris van Severen ait rencontré la princesse Charles de Croÿ et une de ses filles à la Procession du Saint-Sang à Bruges en 1936. L’aînée, la princesse Madeleine, rend visite à Joris van Severen dans les premiers mois de 1938 et tombe sous son charme. L’admiration de “cette Wallonne pur sang” pour Van Severen lui fera aimer la Flandre au point d’en apprendre la langue. Elle se rend ensuite régulièrement aux manifestations publiques du mouvement et distribue les jounaux L’Ordre thiois et Pays-Bas Belgiques. Elle devient membre en juillet 1939 et écrit au “chef” Joris van Severen pour lui faire part de son bonheur d’avoir prêté serment de fidélité au mouvement et de son souhait, partagé par toute sa familie, de pouvoir I’accueillir bientôt à Rumillies. Son enthousiasme semble avoir été partagé, dans une une moindre mesure, par ses frères et ses soeurs mariées, Mathilde, comtesse Charles d’Yve de Bavay et Marie, comtesse Thierry de Limburg Stirum.

Quant à sa mère, après avoir assisté à une réunion du Verdinaso en 1938, elle écrit à Van Severen pour lui exprimer qu’elle a été séduite par le fait que les jeunes Dinasos “semblent pénétrés d’autre chose que de leurs intérêts matériels” et que les Wallons ignorent tout des injustices réelles dont les Flamands sont les victimes depuis un siècie.

Le 10 mai dans l’après-midi, Joris van Severen et d’autres suspects sont arrêtés par la Sûreté de l’État belge et embarqués dans un train à destination de la France. Un groupe de suspects arrive à Abbeville le 20 mai. Une altercation avec des soldats français tourne au drame et plusieurs persones, dont Joris van Severen, sont abattues. La princesse Madeleine de Croÿ refuse de croire à la mort de son “chef” et cherche à le retrouver pendant des mois. “Comme le temps passait elle en devint comme folle et se jetait tout à coup à genoux devant nous, implorant le ciel et surtout la Saint Vierge “afin que nous retrouvions le Chef vivant (…).” Alors elle consulta tous les voyants, astrologues et autres rnages qu’on lui recommandait. L’un d’eux était plus précis. Le Chef était dans telle ville de France, au-deià de Paris, dans telle maison au numéro de telle rue (…) Il lui fallait de toute urgence trouver une voiture, de l’essence et un chaufeur ce qui en pleine guerre n’était pas si facile. Mais la foi transporte des montagnes et elle se débrouilla, fit le lit de la chamhre, y mit des fleurs, et emportant des couvertures “ pour le cas où il aurait froid”, partit en voyage. Elle revint trois jours plus tard, en pleurs et écoeurée par les hochements de tête hypocrites de ces sales Français à qui elle avait raconté le but de son expédition et qui l’avaient prise pour une simple d’esprit.”(….)”

______________________

Marie-Pierre d’Udekem d’Acoz, Pour le Roi et la Patrie. La noblesse belge dans la Résitsance, Ed. Racine, Bruxelles, 2002, ISBN 2-87386-287-4, pp. 54-58.