> nieuwsbrief > 2003 - nr 2
Mededelingen
Bijdrage
jaar 2003
Voor wie
totnogtoe naliet de minimumbijdrage van 21 EUR
te vereffenen kan dit alsnog doen. Ter
herinnering: voor deze 21 EUR ontvangt men naast het nieuwe jaarboek
uiteraard ook de vier nummers van de Nieuwsbrief.
Volledigheidshalve
delen we graag mee dat ook dit jaar talrijk ingegaan werd op onze suggestie om
spontaan de minimumbijdrage naar boven af te ronden tot 25 EUR. Dit gebaar geeft
ons de nodige speelruimte om in bescheiden mate te prospecteren en te investeren
in de uitbouw van ons ledenbestand.
Bedevaart
naar Abbeville
De jaarlijkse
bedevaart naar de graven van Joris van Severen en Jan Ryckoort gaat dit jaar
door op zaterdag 24 mei. Vraag desgevallend de folder aan, waarop
u alle gegevens vindt omtrent de busreis, de herdenkingsmis en de gezamenlijke
maaltijd. Noteer vooral dat de H.Mis dit keer niet in de abdijkerk te
Steenbrugge, wel in de St.-Katharinakerk te Assebroek doorgaat.
Motivatie
De vzw.
Abbeville dacht er goed aan te doen haar initiatief - de jaarlijkse
bedevaart - te motiveren. We dachten er goed aan te doen deze motivatie bij
wijze van bezinningstekst op te nemen in deze Nieuwsbrief. Aansluitend op
deze motivering publiceren we een Franstalige tekst - ontleend aan het internet
- die op een merkwaardige wijze herinnert aan de gebeurtenissen van 20 mei 1940
rondom de kiosk te Abbeville.
Bedevaart
naar Abbeville: motivatie
De
hoofddoelstelling van de vzw Abbeville is het grafmonument van Joris van
Severen en Jan Rijckoort te Abbeville blijvend te vrijwaren en in stand te
houden, en jaarlijks een bedevaart naar dat graf te organiseren, zo dicht
mogelijk bij 20 mei. In haar doelstellingen en werkzaamheden stelt de vzw zich
uitdrukkelijk onafhankelijk van de partijpolitiek op.
Discussies en
(politieke) standpunten uit de tijd van de concrete politieke activiteit van
Joris van Severen en de wijze waarop hij daaraan gestalte gaf, zijn materies
voor historici. De hedendaagse herdenkingen van Joris van Severen zijn dan ook
enkel gestoeld op twee pijlers van zijn doctrine die de tijd overstijgen: zijn
visie op de persoon en zijn kijk op de eenheid van de Nederlanden. Van alle
bedevaarders wordt verwacht deze te onderschrijven.
De mens van de
eenentwintigste eeuw vindt bij Joris van Severen, over zijn dood heen, een
project dat de begrippen "vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid" in
hun juiste kader plaatst. Van Severen wijst de weg om te ontsnappen uit het
nihilisme en het egalitarisme die in onze samenleving veel onheil aanrichtten.
Vertrekkend vanuit de broederlijkheid heeft hij het Verdinaso opgericht, een
beweging die er naar streefde de sociale en nationale aspiraties van de persoon
en de gemeenschappen in de realiteit gestalte te geven. Een poging die samen met
Joris van Severen onderging in de gruwel en de waanzin van de wereldoorlog
waarin de moderne revoluties de mensheid meesleurden. Vandaag geloven nog steeds
mensen in dit project.
Vertrekkend
vanuit de broederlijkheid geloven zij dat gelijkheid betekent "eenheid in
verscheidenheid, gebouwd op gelijkwaardigheid" en dat vrijheid betekent
"verantwoordelijkheid voor en verbonden met anderen". Uitgangspunt en
einddoel is steeds de persoon, uniek en onvervangbaar, geroepen tot grootheid:
"Plus est en vous". De door God gedragen persoon heeft in zich de
kracht een einde te stellen aan de verder schrijdende mechanisering van de
samenleving, aan de opheffing van sociaal-economisch achterstelling en aan de
verdeeldheid van de nationale gemeenschap. Hij heeft de levenstaak en de
talenten om te groeien in geestelijke rijkdom.
Het was een
basisinzicht van Joris van Severen dat ook de ordening van de samenleving
belangrijk was voor de ontplooiing van de menselijke persoon. Daarom vormen de
regionale verbondenheid en het Nederlander-zijn waardevolle aspecten van de
persoon die vragen om te worden gewaardeerd en ontwikkeld. Zijn pleidooi voor de
staatkundige en inhoudelijke heropbouw en ontwikkeling van een Nederlands
gemenebest, waarin de "homo Neerlandicus" tot volle ontplooiing kon
komen, was daar op gestoeld.
Joris van
Severen trad op die fatale 20 mei 1940 naar buiten uit de kiosk te Abbeville.
Hij heeft zichzelf niet willen redden. Hij is naar buiten getreden om het
moorden te stoppen, om zijn lotgenoten te redden. Hij deed dat omdat hij
weigerde, in zijn persoon, de menselijke waardigheid te laten aantasten. Jan
Rijckoort, de trouwe, had dit protest begrepen: hij volgde. De imponerende en
veroverende levenshouding van Joris van Severen zij ook ons tot voorbeeld.
vzw
Abbeville - 24 mei 2003
Joris
van Severen en internet
Via
het wereldwijde web vindt men niet alleen vlot onze eigen pagina's [http://www.jorisvanseveren.org]
(met o.m. de electronische versie van deze Nieuwsbrief) maar ook tal van
andere teksten over Joris van Severen en zijn beweging. In het perspectief van
de komende Abbevillebedevaart namen we hieronder een opmerkelijke tekst die
verwijst naar Abbeville en de noodlottige datum van 20 mei 1940. De betiteling
is deze van de betreffende internettekst.
Le kiosque
d'Abbeville
Il est de
tradition, sinon de règle, lorsque se font entendre des bruits de bottes aux
frontières, de dresser la liste de tous les suspects de connivence avec
l'ennemi potentiel. Cela s'appelle le syndrome de la cinquième colonne. Il en
est ainsi dans tous les pays. En 1940, il en fut ainsi en Belgique. La liste
comprenait les Allemands et Autrichiens résidents en Belgique ou y ayant trouvé
refuge en raison de leurs opinions anti-nazies ou, comme de nombreux juifs, des
répressions hitlériennes; des Italiens antifascistes, des anciens des Brigades
Internationales; des communistes; des nationalistes flamands; des rexistes; également
nombre de personnes dont la tête ne plaisait pas au voisin. Le 10 mai 1940 et
les jours qui suivirent l'agression allemande, policiers et gendarmes, plutôt
que de se porter aux frontières, frappèrent aux portes des suspects et les jetèrent
en prison. Les juristes, qui disent joliment les choses, désignent cela comme
une décision administrative d'internement à titre préventif. En tout quelques
milliers de personnes bénéficièrent de ces mesures préventives. L'effectif
se gonfla grâce à la liste des suspects que les garants de l'indépendance du
royaume c'est-à-dire l'armée française emmenait dans ses gamelles. Les
Allemands avaient également une liste dans leur gamelle mais pas forcément la
même et c'est une autre histoire. Les prisons belges étant pleines à craquer
d'une part et l'avance des troupes allemandes étant plus rapide que prévue
d'autre part, il fut décidé de transférer "les suspects" vers des
camps d'internement français. Nous ne raconterons l'histoire d'un seul convoi:
celui de Bruges à Abbeville.
* La bavure
(?). Le 15 mai, l'administration pénitentiaire de la prison de Bruges, submergée
par l'incarcération de "suspects" décide d'en transférer une partie
vers la France. 79 personnes sont embarquées dans un convoi de trois autocars:
20 ou 21 Belges, 18 Juifs de nationalité inconnue, 14 Allemands, 6 Néerlandais,
3 Luxembourgeois, 9 Italiens, 2 Suisses, 1 Français Alsacien que l'on pourrait
à première vue croire victimes d'un accent allemand, 1 Espagnol, 1 Danois, 1
Canadien Robert Bell, entraîneur de l'équipe nationale allemande de hockey sur
glace, incarcéré en mars 1940 pour manque de papiers en règle et suspecté d'être
un espion, 1 Autrichien, 1 Tchèque. Tous, bien entendu, ne sont pas innocents.
Le groupe compte notamment Léon Degrelle en personne, le chef de Rex. Les trois
autocars et les 78 détenus partis de Bruges avaient gagné Dunkerque via
Ostende à la frontière franco-belge. Là, Léon Degrelle qui est né sous une
bonne étoile est reconnu, tiré du car et proprement passé à tabac par des
militaires français. Degrelle s'en tire avec quelques "bleus" somme
toute bien mérités. Le convoi repartira sans lui, et sous les huées et les
jets de pierre atteindra la prison de Béthune où, après un interrogatoire
d'identité sommaire pour l'établissement d'une liste, les 77 suspects seront
remis, dans des conditions restées peu claires, à la Sûreté française. Ils
resteront détenus à Béthune jusqu'au 19 mai, puis de nouveau évacués devant
l'avance allemande. Au moment du dé-part, on joindra au lot un jeune Belge
vivant en France et ayant refusé d'être mobilisé dans l'armée de la IIIème
République. Sous la protection de la Sûreté française, le convoi atteindra
Abbeville dans la nuit du 19 au 20 mai vers minuit et les suspects seront, faute
de mieux, enfermés dans la cave du kiosque de musique de la Porte du Bois. Pour
Abbeville, la journée du 20 mai est un jour sombre. Les Allemands sont aux
portes de la ville. Pour les dernières unités présentes dans la ville en
flammes, le "décrochage" s'impose mais que faire des prisonniers?
Le capitaine
Marcel Dingeon, de l'état-major de la place, un architecte mobilisé choisit
une solution expéditive: les fusiller tous! Qui donc a eu la malencontreuse idée
de confier 79 "parachutistes" allemands à un capitaine ivrogne (c'est
ce que dira la commission d'enquête). Dingeon donne ordre verbal au
sergent-chef François Mollet et sa section de la 5ième compagnie du 28iéme Régiment
Régional, des territoriaux rappelés d'âge dejà mûr. Quelques soldats d'une
unité du Train se joindront à eux. La tuerie commence. Par groupe de 4 ou de
2, les malheureux civils sont extrait de leur cachot et abattus froidement. Le
lieutenant René Caron, supérieur direct de Mollet, instituteur dans le civil,
qui passait justement par là, participe à la fête. (encore un ivrogne dira
l'enquête).
Serait-ce pour
commémorer l'exploit du lieutenant René Caron qu'une rue d'Abbeville porte
toujours son nom? Le sergent chef Mollet est mal à l'aise. Il retourne voir le
chef Dingeon. "Fusillez les tous" répond Dingeon. Pour en finir au
plus vite, un soldat français lance une grenade dans la cave du kiosque. Elle
n'explose pas. Elle était de mauvaise qualité! 21 exécutions ont déjà eu
lieu, interrompu de temps en temps par les bombardements allemands. Le
lieutenant Jean Leclabart du 28e RR qui lui aussi passait par là et qui
connaissait le règlement militaire s'exclame: "Mais enfin, êtes-vous
devenu fou?" et demande l'ordre d'exécution. Comme personne ne peut
montrer un tel ordre, il fait arrêter le massacre.
Parmi les
victimes: Joris van Severen, chef du Verdinaso et son secrétaire, Jan Rijckoort;
un canadien, entraîneur de hockey sur glace, arrêté au mauvais endroit et au
mauvais moment parque ces papiers n'étaient pas en ordre; un frère bénédictin
d'origine allemande; une vieille dame; un député bruxellois communiste; un
marchand de chicons (en France on dit endives), conducteur de son véhicule réquisitionné
pour transporter les "suspects" et qui, par ironie du sort, le
partagea par erreur; 4 italiens antifascistes réfugiés en Belgique et qui
croyaient échapper aux Allemands,...! Il y avait aussi parmi les victimes, il
faut le dire, de véritables espions.
Epilogue: Le
calvaire des survivants ne se termine pas à Abbeville. Cer-tains feront le
voyage jusqu'à Auschwitz pour ne plus en revenir.
Conclusion:
"Acceptons que la guerre ne fut pas propre dans un camp comme dans
l'autre".
Source: "Het
bloedbad van Abbeville" de Gaby Warris. Gaby Warris avait 18 ans.
Elle fut arrêtée avec sa mère et sa grand-mère sous prétexte que son père
était militant nationaliste flamand. Elle raconte le massacre et comment,
sous ses yeux, sa grand-mère fut tirée de la cave du kiosque et assassinée
à coup de crosse et de baïonnette. "Dossier Abbeville" de
Carlos H. Vlaeminck et article de Dirk Martin dans Jours de Guerre N°
3 édité par le Crédit Communal de Belgique.
____________________
http://freefrench.fr/francis/abbeville.htm.
Mis en pages
par Jacques Ghémard le samedi 24 février 2001.
Pour
me contacter: freefrench@free.fr
Ter
overweging
André
Belmans, Brussel
De veiligste
en voordeligste weg om de Nederlanden te herenigen is de weg die Joris van
Severen had uitgestippeld. De Benelux was reeds een begin van uitvoering daarvan
en men mag veronderstellen dat P.H. Spaak daarvan overtuigd is geworden tijdens
de gesprekken die hij voerde met Joris van Severen. Trouwens hij had de kansen
en de mogelijkheden van een dergelijke politiek al ervaren in de jaren dertig
van vorige eeuw tijdens de pogingen tot verstandhouding onder de zeven kleine
landen van de Oslo-Groep.
Bovendien werd
deze zienswijze gesteund door de drie vorstenhuizen in de Lage Landen. In de
vorige eeuw waren Koning Leopold lll en Joris van Se-veren onbetwist de twee
grootste staatslieden in België. Beiden werden brutaal uitgeschakeld door
krachten die sedert eeuwen de Nederlanden belagen. Beiden waren grondig
overtuigd van de rol die onze landen hadden te spelen op het Europese
schaakbord. Die rol hinderde echter de machtspolitiek van de naburige landen.
Sinds kort
draagt de Franse Minister van Buitenlandse Zaken officieel de titel "Ministre
des Affaires Etrangères, de la Cooperation et de la Francophonie". Hoe zou
men tekeer gaan als b.v. de Duitse minister de titel zou dragen van Minister van
Buitenlandse Zaken, van Samenwerking en van "das Deutschtum im Ausland"?
De
Groot-Nederlandse gedachte speelt in op een taalnationalistische visie en meent
dat men eerst België moet uiteendrijven. Zij bekommert zich niet in het minst
over de manier waarop de internationale gemeenschap hierop zou reageren. Er zijn
echter sterke vermoedens en aanwijzingen dat de As Parijs-Bonn (Berlijn nu),
door Generaal de Gaulle in 1963 opgezet, (Traité de l'Elysée) een geheime
agenda heeft: Frankrijk krijgt de handen vrij in België, Duitsland in
Nederland. Zulke overeenkomsten (niet de eerste keer in de geschiedenis!) over
de verdeling in invloedssferen liggen in de lijn van de diplomatieke traditie
van de (gewezen) grootmachten.
Vanzelfsprekend
kan Benelux geen eindpunt voor ons zijn. Maar men mag de zaken toch ook weer
niet forceren. "Langzaamheid past grote dingen" schreef onze grote
Joost van den Vondel! Een opgedrongen eenmaking van Nederland en België of
zelfs van Nederland en Vlaanderen, zou spoedig spaaklopen, zoals het experiment
1815-1830 heeft uitgewezen. Maar een geleidelijk naar elkaar toegroeien van de
drie landen van de Benelux binnen een Europese Unie heeft alle kansen op
welslagen.
Onverdroten
moeten wij onze medeburgers in Noord en Zuid overtuigen van het grote belang dat
zij hebben bij deze eenmaking, aangezien onze grote buren nog altijd hun
machtspolitiek niet hebben opgegeven.
Indien wij het
nodige politieke verstand en de noodzakelijke doorzettingskracht aanwenden is de
hereniging van de Nederlanden niet moeilijker te verwezenlijken dan de
hereniging van Polen na de Eerste Wereldoorlog, toen Polen gedurende twee eeuwen
door drie Grootmachten was verdeeld geworden.
Wat
Joris van Severen schreef in ...
"De
Vlaming" van 1921 tot
1922 en in "De West-Vlaming" van 1932 tot 1932 is moeilijk te
bereiken. "De Vlaming" is zo goed als nergens te
raadplegen en voor "De West-Vlaming" geldt ongeveer hetzelfde.
Daarom werden
vroeger reeds de artikels van Joris van Severen in deze bladen bijeengebracht,
gekopieerd en in de nieuwe spelling omgezet door de zorgen van het Documentatiecentrum
Joris van Severen te Aartselaar.
Het Centrum
plant de gebundelde uitgave, onder vorm van fotokopie van deze verzameling die X
+ 445 pagina's beslaat. Belangstellenden kunnen zich deze verzameling (twee
boekdelen) aanschaffen via vóórintekening en voorafbetaling van 25 Euro + 5,50
Euro verzendkosten = 30,50 Euro totaal, over te schrijven op bankrekening
320-0464505-42 t.n.v. Documentatiecentrum Joris van Severen, Guido
Gezellestraat 18, 2630 Aartselaar. Er dient ingetekend en betaald worden vóór
uiterlijk 30 mei 2003. De oplage van deze verzameling blijft beperkt
tot het aantal vooraf betaalde inschrijvingen.
Katholieke
Actie versus Verdinaso
In het
vorig nummer van deze Nieuwsbrief
publiceerden we een (helaas onvolledig) archiefstuk m.b.t. het Jong Volkse
Front, daterend uit de late dertiger jaren. Van de Z.E.H. Jan Cocle1
mochten we een parallelle en volledige versie van betreffend archiefstuk
ontvangen. Ook uit andere archiefstukken die hij ons ter hand stelde blijkt dat
de ideële leef- en denkwereld van de toenmalige Katholieke Studenten Actie (KSA)
in niet geringe mate beïnvloed werd door de vormingsbeweging die het Verdinaso
was. Dit blijkt uit een aandachtige lezing van onderstaand KSA-document en de
erin omschreven - en op de KSA-studiedagen van 25-28 juli 1943 te Waregem ook
onderschreven! - "vier realiteiten", die als het ware een echo vormen
op Van Severens "nieuwe marsrichting" - en meteen ook een niet mis te
verstane stellingname ten overstaan van de Duitse bezetter verwoorden.2
Staatsburgerlijke
en Nationale opvoeding in de KSA
Naar de geest
van het Herderlijk schrijven van het Belgisch Episcopaat, 7 oktober 1940, wil de
KSA duidelijk voorlichten, aangaande onze ernstige morele verplichtingen
tegenover ons Volk en ons Vaderland, ons de kordate beleving van onze nationale
en staatsburgerlijke plichten voorhouden.
I. Het
recht der KSA in die zaken leiding te geven
1.
Als de KSA
spreekt over nationale verplichtingen gaat ze het KA-werk niet te buiten. De
KA immers kan op dat gebied leiding geven, omdat juist de Kerk recht heeft
op dat gebied leiding te geven. De nationale en staatsburgerlijke plichten
zijn morele plichten en deze opvoeding is een middel van de gehele zedelijke
opvoeding. En de Kerk heeft het recht gedoopte mensen te leiden in alles wat
morele opvoeding is. (Zie hierover de Encycliek van Pius XI over de
Opvoeding der jeugd waarin de paus ondermeer zegt dat de christelijke
opvoeding heel het menselijk leven omvat).
2. De Kerk en dus ook de KA heeft het recht om opvoeding te geven in de morele
zijde van de nationale opvoeding. Wie dit betwist valt zonder meer de Kerk
aan in het uitvoeren van haar ambt.
3.
Kan de KA nu
ook de volledige inhoud geven van de nationale en staatsburgerlijke
opvoeding? Het antwoord is bevestigend. (Zie hierover de Kerstbrief van de
Bisschoppen van 1936; alsook de Encycliek Divini illius Magistri).
In feite heeft de KSA tot hiertoe de volledige inhoud der nationale en
staatsburgerlijke opvoeding niet op zich genomen. Ze hield zich tot nog toe
aan de morele zijde van de nationale opvoeding, en heeft slechts geleerd dat
de studenten moeten goede staatsburgers zijn omdat ze goede kristenen moeten
zijn.
Het is een mogelijkheid voor de toekomst dat de KSA zich ook zal bezig
houden met het geven van de volledige nationale en staatsburgerlijke
opvoeding. De KSA zal dit doen als de Herderlijke Overheid haar die opdracht
geeft en deze het ogenblik geschikt acht.
II. De
houding van de KSA tegenover Land en Volk
Voorop zij
gezegd dat de nationale waarden en de staatswaarden voor ons niet gelden als
absolute waarden; we leerden dat die waarden slechts middel zijn voor een
volksgenoot dat hem helpen moet om zich als mens algeheel te kunnen ontplooien.
We verwerpen
het onevenwichtige nationalisme dat de staat boven alles stelt. Echter zullen
wij daarom niet minder goede staatsburgers zijn.
We spreken
over onze nationale plichten door achtereenvolgens de vier realiteiten
als bepalende factoren in onze nationale plichten te bespreken.
We stellen eerst het feit vast dat België bestaat. Verder: door een eeuwen lang samenleven in een afzonderlijk politiek verband is er tussen de Belgische Staatsburgers een eenheid gegroeid die meer dan louter juridisch is.
Binnen dit staatsverband leven Vlaamse en Waalse Staatsburgers - een dualiteit waarmee moet rekening gehouden worden.
Er is verwantschap in taal en stam tussen Vlaams België en Noord-Nederland. Vandaar nauwere eenheid tussen die twee delen.
Er is een
historische, geografische, economische en culturele gebondenheid der ganse
Nederlanden waarin de Belgische en Nederlandse Staat ingeschakeld zijn.
Deze vier
realiteiten zijn niet noodzakelijk psychologisch in antithese. Ze moeten tot
evenwicht gebracht en verzoend.
1) Wij zijn
Belgische Staatsburgers. Wij
hebben dus Staatsburgerlijke plichten. Alle negativisme en onverschilligheid
moet van kant. Ons katholiek geweten schrijft ons voor goede staatsburgers te
zijn (Vierde Gebod). We moeten dus tegenover ons Vaderland onze plicht
aanvaarden, het Belgisch Staatsgezag in de Vorst geïncarneerd, gehoorzamen, de
symbolen eren. Anders verlagen we ons tot tweederangsburgers. Het moet zelfs
meer zijn dan louter loyauteit, we moeten de ambitie krijgen de Staat tot
grootheid op te voeren. We moeten ons zelf uitrusten met een burgerschap van
groot formaat.
Die burgerzin
is bij ons volk niet groot. Daarom is bij ons volk en zijn jeugd heropvoeding
nodig. We verklaren nader:
Het tekort aan
burgerzin bij de Vlamingen is niet zonder meer hun eigen schuld. Het is de
schuld van het langdurig onbegrip waarop de Vlamingen voortdurend hebben
gebotst bij het betrachten van hun eigen zeer rechtmatig volksbelang (J.
Leclercq).
Daarom menen
we dat de bevordering van gezonde burgerzin niet kan gebaat worden door een
voortvarend opgeschroefd patriottisme dat geen begrip toont voor de
gemoedstoestand der Vlamingen zoals die uit het verleden is gegroeid.
Niemand moet ons leiding geven als hij zelf de Vlaamse volksaard niet
begrijpt. Zij die in deze richting aansturen zouden schadelijk werk
verrichten en nieuwe tweespalt verwekken.
De opvoeding
tot gezonde burgerzin ligt zeker en alleen in een evenwichtige KA-opvoeding
die op deze realiteiten hogervernoemd steunt.
2) Die ene
Belgische Staat heeft Vlaamse en Waalse Belgen.
Wij Vlamingen moeten ons als Vlamingen in de Belgische Staat affirmeren.
Ons Vlaams
zijn is een kostbare natuurgave die we moeten ontplooien. Het erfbezit van onze
Vlaamse cultuur is ons een heilige verworvenheid die we ons niet mogen laten
ontstelen en door niets laten bezoedelen. We moeten arbeiden om onze Vlaamse
cultuur en natuur tot hogere schoonheid op te voeren. En zo zijn wij fier op ons
Vlaams-zijn, op ons verleden, onze cultuur, onze ontvoogdingsstrijd, onze
Vlaamse symbolen.
Die waarden
hebben we altijd met hart en ziel bejegend; cf. Hernieuwen, oktober 1939:
"Wie in Vlaanderen geboren werd en de diepe natuurdrang van zijn volk
naar eigen cultuurontvoogding en -ontwikkeling niet begrijpt is abnormaal en
ziek...".
En dit alles
is niet in tegenstelling met ons staatsburgerschap. De trouw aan ons volk en ons
burgerschap omvatten elkaar. Zo werken wij aan eigen grootheid door te werken
voor de grootheid van ons Land en omgekeerd werkt ook ons Land aan eigen
grootheid door te werken voor de grootheid van ons Volk.
3) Bij dit
alles verliezen wij niet uit het ook dat er één stam-, taal- en
cultuurverwantschap bestaat tussen ons en het Noorden.
Ons Vlaams geestesleven kan rijk gevoed worden door die wisselwerking met het
Noorden. Met eigen arbeid moeten we meewerken opdat Vlaanderen zijn bijdrage zou
brengen tot die Nederlandse cultuur.
4) Onze
culturele gebondenheid mag niet beperkt worden tot Vlaams-België alleen.
Het ganse complex van de Lage Landen bij de Zee vormt de eenheid der
Nederlanden. Holland en België zijn door economische, sociale, historische
en geografische banden verbonden. Dit Nederlands karakter zal op onze nationale
en staatsburgerlijke opvoeding zijn stempel slaan.
Besluit:
Is dit alles
nieuw? Neen.
De beginselen
zijn dezelfde. Zij krijgen echter een nieuwe klank voor de nieuwe jeugd. We
breken beslist af met alle vormen van negativisme waarvoor de afkeer bij ons is
gegroeid en waarvan de motieven weggenomen werden door het edel voorbeeld en het
koninklijk begrijpen van de Vorst.
Synthese:
Als kinderen
van de Kerk, als Katholieke Jongeren strijden we voor de Kerk.
Als Vlamingen
zijn we ons zelf.
Als
Staatsburgers doen we onze plicht.
Als
Nederlanders willen we groot worden.
_____________________
1 De
Z.E.H. Jan Cocle was omstreeks 1943-1944 KSA-Gewestleider te Ieper en later
Gewestproost. Van 1959 tot 1962 was hij Gouwproost van de KSA-Jong Vlaanderen.
2 Deze
tekst - daterend van 13 januari 1943 - is van de hand van de Z.E.H. Sylvaan
Vyncke, toen rechterhand van kanunnik Karel Dubois, oprichter - in 1928 - van de
KSA. Deze tekst leidde de inschakeling van het Jong Volkse Front in de
KSA in.
Op 21 februari
2003, in een eucharistieviering te Brussel, namen vrienden en familieleden
afscheid van Jacques Boseret. De te Sprimont in de provincie Luik op 17
juni 1914 geboren architect woonde sedert de dertiger jaren te Brussel, waar hij
op 16 februari jl. overleed. Daar maakte hij als een van de eerste Franstaligen
kennis met het Verdinaso. De vonk sloeg meteen over en reeds in de lente van
1938 werd hij tot kernleider aangesteld. Hij engageerde zich voluit en in de
herfst van datzelfde jaar spreekt hij, in het feestpaleis te Gent ter
gelegenheid van de Landdag van het Verdinaso, als commissaris of hoofdman voor
de Romaanse Gouwen. Hier Dinaso! publiceert de rede in het nummer van 17
september 1938; later verschijnt in Pays-Bas Belgiques - januarinummer
1939 - de originele Franse tekst. En dan horen we hem bijna week na week te
Antwerpen, Gent, Oostende, Brugge, ... en uiteraard herhaaldelijk te Brussel.
Intussen behoort hij tot de gouwstaf in Brabant.
Bij de
voorbereiding en financiering van de - later wegens de mobilisatie afgelaste -
Landdag 1939 te Brussel speelt hij een zeer actieve rol: samen met Jef van
Bilsen gaat hij bij Joris van Severen pleiten om de mars van de Dinaso
Militanten Orde door Brussel, als propaganda voor de Landdag, toch te laten
doorgaan. Op voorstel van commandant Jef François had Joris van Severen de mars
afgezegd. Ze haalden hun slag thuis en de mars - waartoe burgemeester Max reeds
toelating had gegeven - werd een succes.
Voor contacten
met vooraanstaanden was Jacques Boseret een ware wegbereider. Wellicht was hij
degene die o.m. de hoogadellijke familie de Croÿ in contact bracht met Joris
van Severen. Zo was het de moeder van de prinsessen Madeleine en Marie de Croÿ
die Boseret persoonlijk op de hoogte bracht van een gesprek op het Koninklijk
Paleis te Brussel ter gelegenheid van het bezoek van Koningin Wilhelmina.
Prinses de Croÿ had er het Verdinaso en Joris van Severen verdedigd tegenover
de kritische uitspraken van de toenmalige aalmoezenier aan het hof.
Bij het
totstandkomen van het blad Pays-Bas Belgiques was Jacques Boseret, dat
spreekt voor zich, zeer nauw betrokken. Hij schreef er ook regelmatig
ophefmakende artikels in onder eigen naam en, als gemobiliseerde, naamloos.
En later,
tijdens en na de oorlog, zult ge u misschien afvragen? Aanvankelijk schreef en
sprak hij verder over Joris van Severen en het Dinaso o.m. voor de
jeugdgroepering van Rex. Toen dat onmogelijk werd trad hij als een van de
eersten toe tot de Joris van Severenorde. Deze geheime orde werd, na de
ontbinding van het Verdinaso opgericht door Louis Gueuning, waarmee hij intens
had samengewerkt en die hem als verantwoordelijke in de Romaanse gouwen was
opgevolgd toen het hem als gemobiliseerde niet meer mogelijk was die taak waar
te nemen. Een tijdlang had zijn echtgenote die in juni 1939 ook was toegetreden,
het administratieve werk overgenomen. In die Van Severenorde werd hij belast met
de opleiding van de jeugd in de Ridderschap. In die functie gaf hij
enkele kleinere brochures uit die hij zelf illustreerde: een kleine historische
atlas, een Petite histoire de la Nation des Belges met foto's van
historische figuren waarvan de laatste "le plus grand de tous" Joris
van Severen was. Ook legde hij een nationaal kalender aan: iedere dag een te
herdenken feit, persoon, heilige uit de geschiedenis van de Nederlanden.
Met hem
verdwijnt andermaal een van de onvergetelijke dragers en uitdragers van Joris
van Severens leer die hij tot zijn laatste dagen trouw bleef verdedigen. Toen de
RTBF, de Franstalige Radio- en televisie enkele jaren geleden een Franstalige
versie van Maurits de Wilde's beruchte collaboratiereeks uitzond werd hem een
inleidend interview gevraagd dat live zou worden uitgezonden. Hier kwam de man
uit het vurige Luikse weer voluit aan bod. Hoe de interviewer ook poogde het
gesprek naar zijn hand te zetten, het lukte hem niet. Jacques Boseret ontweek
ieder antwoord en eiste vooraf een principiële verklaring af te leggen over het
grote principiële onderscheid tussen het Nationaalsocialisme en het
Nationaalsolidarisme van het Verdinaso. Uiteindelijk kreeg hij die kans. Geen
"Vlaming" had het beter gekund dan die "Waal". Zo iemand
verdient dat we hem een eresaluut brengen!
Jef Werkers
Werenfried
van Straaten (Mijdrecht 17
januari 1913 - Bad Soden 31 januari 2003). Werenfried stamde uit de destijds
door Carlos van Sante gevormde kerngroepen aan Nederlandse universiteiten,
waarvan nogal wat leden - waaronder ook Van Straaten voor korte tijd - tot het
Verdinaso toetraden. Uiteindelijk koos Van Straaten voor zijn geestelijke
roeping en trad - als Noordnederlander - binnen te Tongerlo, waar hij
aanvankelijk secretaris van de abt werd. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij de
beroemde Spekpater die miljoenen verjaagden en vervolgden uit Oost-Europa
tot toeverlaat werd. (MC)
Herinneringen....(18)
Alfons van
Opstal, Schilde
Alfons van Opstal heeft in het Verdinaso en
meer bepaald in de Dinaso Militantenorde - en haar voorgangers - een belangrijke
rol gespeeld. Onlangs zette hij zich aan het neerschrijven van zijn
herinneringen aan de tijd van toen. We meenden er goed aan te doen fragmenten
daarvan te publiceren. Zij dragen er immers toe bij die tijd te ontsluiten en
toegankelijker te maken voor de jongere generaties. PS.De vorige aflevering
kreeg per vergissing het volgnummer 16 i.p.v. 17.
Gewetensnood
(1)'
De jaren
1938-'39 waren voor het Verdinaso jaren van voorspoed en gestadige groei. Ook de
Dinaso Militanten Orde kende zowel kwalitatief als kwantitatief een expansie. Ze
beschikte voortaan over politieke instructeurs, die de manschappen politiek,
geschiedkundig en sociaal schoolden. De linkse hetze die ons in de aanvangsjaren
menigmaal in het gedrang gebracht had, was verdwenen. We konden makkelijker en
met toenemend resultaat huisbezoeken afleggen en onze uitgaven colporteren.
Zonder twijfel
was deze evolutie mede het gevolg van het door Joris van Severen verworven
aanzien binnen de intellectuele middens van het land. Hij voerde gesprekken met
professoren en andere vooraanstaanden en wist aldus door te dringen tot de
hogere kringen. Zijn aldaar verworven aanzien straalde af op zijn DMO en de door
haar ontplooide activiteiten, als volksvergaderingen en colportages. De beide
grote volksvergaderingen, eerst te Brussel en dan te Anderlecht, bewezen dat de
stellingen van het Verdinaso in toenemende mate gehoor vonden.
De nieuwe
landdag werd dan ook te Brussel gepland en ingeleid door een intensief
propaganda-offensief. Avond na avond werden huisbezoeken afgelegd, nacht na
nacht werden landdagaffiches verspreid voor de 9e landdag, die gepland was voor
september 1939 in de hoofdstad. Deze landdag zagen wij als de landdag van de
definitieve doorbraak. We werden immers door alle instanties aanvaard als dé
ordebrengende beweging.
Joris van
Severen loofde ons voor onze aanhoudende inspanningen; met enthousiaste
stiptheid bleven we dag na dag in het gareel. Jef van Bilsen was de spil van
deze landdagorganisatie en wist ons blijvend te begeesteren. Samen namen we het
besluit om op een uitzonderlijke wijze strooibiljetten voor de landdag te
verspreiden te Brussel: Jef wilde een vliegtuigje charteren dat de pamfletten
boven Brussel zou droppen. Het zou ons een dikke duit kosten, maar dat hadden we
er voor over, temeer daar alleen wij beiden van het plan wisten.
Maar dan kwam
de grote kink in de kabel: algemene mobilisatie. Ons beider mobilisatie-adres
was het atheneum van Koekelberg; Jef kandidaat-officier bij een regiment
carabiniers, ikzelf bij de infanterie. Van Joris van Severen kwam de richtlijn
"de dappersten onder de helm te zijn". Nogal wat van onze mannen - en
zeker die van vóór de klas 1932 - hadden het daar bijwij-len moeilijk mee.
Destijds was heel wat actie gespendeerd geworden in de strijd om Vlaamse
regimenten, Vlaamse bevelen, en - waar deze achterwege bleven - dienstweigering.
Niet weinigen van ons zaten aldus met een ronduit slecht militair dossier.
Ikzelf was doodgewoon piot gebleven, niet eens korporaal geworden. Lode van Dyck
was wegens dienstweigering de bak ingevlogen, en de gehele atmosfeer van toen
rond de slogan "geen recht, geen land, geen vorst" was nog lang
blijven nawerken.
Het waren
vooral de dienstplichtigen van nà 1934 - toen Joris van Severen onze
manschappen bevolen had zoveel als mogelijk te bereiken in het leger - die er
met een positieve kijk tegen aan gegaan waren en onderofficier of officier
geworden waren. Sinds 1935 waren er dan ook compagnies waarbinnen de
DMO-liederen gezongen werden!
Voor ons, met
"gerechtelijke straffen" aan ons been, was het minder evident om ons
als modelmilitair te laten aanvaarden. Sedert mijn diensttijd was ik tweemaal
van eenheid gemuteerd - om zeker geen blijvende contacten te kunnen leggen en
uiteindelijk bij de ARCA (Ateliers de reparation charroi automobile) van de 7e
divisie beland. Als technicus zat ik daar uiteraard wel op mijn plaats, met als
overste een Waalse socialistische luitenant.
Vanuit het
Verdinaso werd toen geijverd voor een militaire samenwerking tussen België,
Nederland en Luxemburg en voor neutraliteit ten overstaan van de groten. De 7e
divisie had de naam een elitedivisie te zijn. Toen de oorlog op 10 mei ook voor
België aanbrak bevonden we ons dan ook in de sector Eben Emaal.
Ik had sinds
mijn mobilisatie in september 1939 niet kunnen nalaten om de adressen-te-velde
van onze mannen te bezorgen aan mijn (niet-gemobiliseer-de) DMO-schaarleider
Karel Morael. Die zorgde ervoor dat alle officieren van de 7e divisie
beurtelings een portie Dinasopropaganda toegestuurd kregen. Een en ander verliep
zonder problemen, tot mijn luitenant aan de staf voorstelde mij tot brigadier te
bevorderen. Van de Etat Major kwam toen de melding "onbetrouwbaar" en
mocht genaamde Van Opstal in maart of april '40 verschijnen voor een soort
vierschaar samengesteld uit zes officieren onder leiding van een majoor. Er werd
gedelibereerd over de vraag of die Dinasopropaganda via mijn toedoen zijn weg
naar de divisie gevonden had? En of ik niet wist dat dit soort praktijken
verboden was? En dat een en ander me een zware veroordeling kon kosten?
Gelukkig kreeg
ik ook de gelegenheid mijn houding te verantwoorden en de heren erop wijzen dat:
Joris van
Severen, mijn chef, ons had opgedragen ons als de besten te gedragen;
dat ik binnen
de ARCA blijkbaar de pretentie mocht hebben tot de besten te behoren, gezien
het voorstel tot bevordering;
dat wij
Dinaso's ageerden voor de neutraliteit, en deze slechts kon gehandhaafd
worden door een sterk gedisciplineerd leger;
dat het door
ons nagestreefde bondgenootschap tussen België, Nederland en Luxemburg die
neutraliteit alleen maar kon dienen;
dat wij er
vanuit het Verdinaso alles aan deden om ons volk van deze noden van de dag
bewust te maken;
dat wij binnen
het leger een betere geest wilden tot stand brengen en ons afzetten tegen
elk ongedisciplineerd gedrag die in sommige eenheden heerste.
In mijn toch
eerder gebrekkig Frans was ik aldus in staat voor die officieren het
Verdinasoprogramma uit de doeken te doen. En ik werd daarbij ook niet eenmaal
onderbroken! De voorzitter van de vierschaar oordeelde me "un homme honnête"
te zijn en er volgde geen straf, maar ook geen bevordering!
En toen werd
het 10 mei 1940.
Sprokkels
In deze
rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin
Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest
treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We
verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze
rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te
sturen.
Verdivro
"In 1934
werd het Verbond van Dinaso Vrouwen en Meisjes (Verdivro) opgericht. Het
initiatief ging uit van Cecilia de Langhe, een oud-gediende van de katholieke
Vlaamse meisjesbeweging. Zij kwam via haar broer Jozef, een leidinggevende
Dinaso, in contact met het Verdinaso. Joris van Severen was de idee van een
vrouwenorganisatie binnen het Verdinaso niet ongenegen. Het Verdivro werd in
zijn ogen het middel bij uitstek om vrouwen voor te bereiden op en te helpen bij
hun taak als echtgenote en moeder in het patriarchale gezin. Dit gezin werd
beschouwd als basisvoorwaarde voor de continuïteit van het leven en nam een
centrale plaats in Van Severens organische maatschappijopvatting in. Vermits de
vrouw de kern van het gezin uitmaakte, mocht de vrouwenwerking niet over het
hoofd worden gezien. Moeders waren de schakels tussen het aardse (de mens en de
maatschappij) en God. In het licht van het dalende geboortecijfer tijdens het
Interbellum nam het belang van de vrouwen zelfs toe.
De belangrijke
maatschappelijke taak die vrouwen volgens Van Severen te vervullen hadden,
betekende niet dat vrouwen een prominente rol in het Verdinaso konden spelen.
Van Severen kantte zich tegen het feminisme en tegen vrouwen die dezelfde
rechten als mannen wilden. Het Verdivro kreeg geen enkele autonomie. Van Severen
zelf bepaalde het doel en de werking van de organisatie, die geen eigen
hoofdraad had en niet vertegenwoordigd was in het bestuur van het Verdinaso.
Leden waren minstens 18 jaar oud en moesten een verklaring van trouw aan het
Verdinaso-programma afleggen. Het Verdivro had tot doel vrouwen te vormen die
overtuigd waren van hun belang voor de natie, het gezin en de opvoeding van de
jeugd. Via vorming werd tevens getracht de gehechtheid aan de Dietse gemeenschap
te bevorderen. De activiteiten waren vooral praktijkgericht (...) of situeerden
zich op het terrein van de sociale dienstverlening (...).
Dinaso-vrouwen
werden als het ware ingekapseld in het Verdivro, van waaruit ze geen toegang
kregen tot de 'mannelijke' openbare sfeer. Wellicht kan dit mee het beperkte
succes van het Verdivro, dat nooit meer dan enkele honderden leden telde,
verklaren. Ook het Verdinaso zelf was in hoofdzaak een mannelijke
aangelegenheid. De Jong-Dinaso Vendels en de Dinaso-Militie stonden enkel open
voor mannen. In de meeste brochures van het Verdinaso kwam het woord
"vrouw" niet voor en ook in de Dinaso-pers kwamen vrouwen slechts met
mondjesmaat aan bod. Doorgaans werden ze voorgesteld als moeders en opvoedsters.
Belangrijke beslissingen, zoals de keuze van het taal- en godsdienstonderricht,
moesten evenwel genomen worden door de vaders.
In het
openbare leven werden vrouwen vooral een passieve, toekijkende rol toebedeeld.
Het Verdinaso - en bij uitbreiding ook het Verdivro - stond afkerig tegenover
politiek geëngageerde vrouwen en was gekant tegen vrouwenstemrecht. Ook de
toegang tot de arbeidsmarkt werd de vrouwen ontzegd, omdat vrouwenarbeid
strijdig zou zijn met hun natuur. Vrouwen moesten bijgevolg geen beroepsgericht
diploma behalen. Meisjesonderwijs was enkel belangrijk wanneer het ten dienste
van een gezin, man en kinderen stond. De afschaffing van de vrouwenarbeid werd
tevens voorgesteld als een middel om de werkloosheid (onder mannen) te
bestrijden. Om vrouwelijke loonarbeid overbodig te maken verdedigde het
Verdinaso het gezinsloon. (...)"
_________________________
Nele Bracke, Gender
en Vlaams-nationalisme tijdens het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog,
in: Jan Art & Luc François (red.), Docendo discimus. Liber amicorum
Romain van Eenoo, band 1, Vakgroep Nieuwste Geschiedenis, Universiteit Gent,
1999, pp. 537-538.