> nieuwsbrief > 2003 - nr 2

Mededelingen

Bijdrage jaar 2003

Voor wie totnogtoe naliet de minimumbijdrage van  21 EUR te vereffenen kan dit alsnog doen. Ter herinnering: voor deze 21 EUR ontvangt men naast het nieuwe jaarboek uiteraard ook de vier nummers van de Nieuwsbrief.

Volledigheidshalve delen we graag mee dat ook dit jaar talrijk ingegaan werd op onze suggestie om spontaan de minimumbijdrage naar boven af te ronden tot 25 EUR. Dit gebaar geeft ons de nodige speelruimte om in bescheiden mate te prospecteren en te investeren in de uitbouw van ons ledenbestand.

Bedevaart naar Abbeville

De jaarlijkse bedevaart naar de graven van Joris van Severen en Jan Ryckoort gaat dit jaar door op zaterdag 24 mei. Vraag desgevallend de folder aan, waarop u alle gegevens vindt omtrent de busreis, de herdenkingsmis en de gezamenlijke maaltijd. Noteer vooral dat de H.Mis dit keer niet in de abdijkerk te Steenbrugge, wel in de St.-Katharinakerk te Assebroek doorgaat.

Motivatie

De vzw. Abbeville dacht er goed aan te doen haar initiatief - de jaarlijkse bedevaart - te motiveren. We dachten er goed aan te doen deze motivatie bij wijze van bezinningstekst op te nemen in deze Nieuwsbrief. Aansluitend op deze motivering publiceren we een Franstalige tekst - ontleend aan het internet - die op een merkwaardige wijze herinnert aan de gebeurtenissen van 20 mei 1940 rondom de kiosk te Abbeville.  

 

Bedevaart naar Abbeville: motivatie

De hoofddoelstelling van de vzw Abbeville is het grafmonument van Joris van Severen en Jan Rijckoort te Abbeville blijvend te vrijwaren en in stand te houden, en jaarlijks een bedevaart naar dat graf te organiseren, zo dicht mogelijk bij 20 mei. In haar doelstellingen en werkzaamheden stelt de vzw zich uitdrukkelijk onafhankelijk van de partijpolitiek op.

Discussies en (politieke) standpunten uit de tijd van de concrete politieke activiteit van Joris van Severen en de wijze waarop hij daaraan gestalte gaf, zijn materies voor historici. De hedendaagse herdenkingen van Joris van Severen zijn dan ook enkel gestoeld op twee pijlers van zijn doctrine die de tijd overstijgen: zijn visie op de persoon en zijn kijk op de eenheid van de Nederlanden. Van alle bedevaarders wordt verwacht deze te onderschrijven.

De mens van de eenentwintigste eeuw vindt bij Joris van Severen, over zijn dood heen, een project dat de begrippen "vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid" in hun juiste kader plaatst. Van Severen wijst de weg om te ontsnappen uit het nihilisme en het egalitarisme die in onze samenleving veel onheil aanrichtten. Vertrekkend vanuit de broederlijkheid heeft hij het Verdinaso opgericht, een beweging die er naar streefde de sociale en nationale aspiraties van de persoon en de gemeenschappen in de realiteit gestalte te geven. Een poging die samen met Joris van Severen onderging in de gruwel en de waanzin van de wereldoorlog waarin de moderne revoluties de mensheid meesleurden. Vandaag geloven nog steeds mensen in dit project.

Vertrekkend vanuit de broederlijkheid geloven zij dat gelijkheid betekent "eenheid in verscheidenheid, gebouwd op gelijkwaardigheid" en dat vrijheid betekent "verantwoordelijkheid voor en verbonden met anderen". Uitgangspunt en einddoel is steeds de persoon, uniek en onvervangbaar, geroepen tot grootheid: "Plus est en vous". De door God gedragen persoon heeft in zich de kracht een einde te stellen aan de verder schrijdende mechanisering van de samenleving, aan de opheffing van sociaal-economisch achterstelling en aan de verdeeldheid van de nationale gemeenschap. Hij heeft de levenstaak en de talenten om te groeien in geestelijke rijkdom.

Het was een basisinzicht van Joris van Severen dat ook de ordening van de samenleving belangrijk was voor de ontplooiing van de menselijke persoon. Daarom vormen de regionale verbondenheid en het Nederlander-zijn waardevolle aspecten van de persoon die vragen om te worden gewaardeerd en ontwikkeld. Zijn pleidooi voor de staatkundige en inhoudelijke heropbouw en ontwikkeling van een Nederlands gemenebest, waarin de "homo Neerlandicus" tot volle ontplooiing kon komen, was daar op gestoeld.

Joris van Severen trad op die fatale 20 mei 1940 naar buiten uit de kiosk te Abbeville. Hij heeft zichzelf niet willen redden. Hij is naar buiten getreden om het moorden te stoppen, om zijn lotgenoten te redden. Hij deed dat omdat hij weigerde, in zijn persoon, de menselijke waardigheid te laten aantasten. Jan Rijckoort, de trouwe, had dit protest begrepen: hij volgde. De imponerende en veroverende levenshouding van Joris van Severen zij ook ons tot voorbeeld.

vzw Abbeville - 24 mei 2003

Joris van Severen en internet

Via het wereldwijde web vindt men niet alleen vlot onze eigen pagina's [http://www.jorisvanseveren.org] (met o.m. de electronische versie van deze Nieuwsbrief) maar ook tal van andere teksten over Joris van Severen en zijn beweging. In het perspectief van de komende Abbevillebedevaart namen we hieronder een opmerkelijke tekst die verwijst naar Abbeville en de noodlottige datum van 20 mei 1940. De betiteling is deze van de betreffende internettekst.

Le kiosque d'Abbeville

Il est de tradition, sinon de règle, lorsque se font entendre des bruits de bottes aux frontières, de dresser la liste de tous les suspects de connivence avec l'ennemi potentiel. Cela s'appelle le syndrome de la cinquième colonne. Il en est ainsi dans tous les pays. En 1940, il en fut ainsi en Belgique. La liste comprenait les Allemands et Autrichiens résidents en Belgique ou y ayant trouvé refuge en raison de leurs opinions anti-nazies ou, comme de nombreux juifs, des répressions hitlériennes; des Italiens antifascistes, des anciens des Brigades Internationales; des communistes; des nationalistes flamands; des rexistes; également nombre de personnes dont la tête ne plaisait pas au voisin. Le 10 mai 1940 et les jours qui suivirent l'agression allemande, policiers et gendarmes, plutôt que de se porter aux frontières, frappèrent aux portes des suspects et les jetèrent en prison. Les juristes, qui disent joliment les choses, désignent cela comme une décision administrative d'internement à titre préventif. En tout quelques milliers de personnes bénéficièrent de ces mesures préventives. L'effectif se gonfla grâce à la liste des suspects que les garants de l'indépendance du royaume c'est-à-dire l'armée française emmenait dans ses gamelles. Les Allemands avaient également une liste dans leur gamelle mais pas forcément la même et c'est une autre histoire. Les prisons belges étant pleines à craquer d'une part et l'avance des troupes allemandes étant plus rapide que prévue d'autre part, il fut décidé de transférer "les suspects" vers des camps d'internement français. Nous ne raconterons l'histoire d'un seul convoi: celui de Bruges à Abbeville.

* La bavure (?). Le 15 mai, l'administration pénitentiaire de la prison de Bruges, submergée par l'incarcération de "suspects" décide d'en transférer une partie vers la France. 79 personnes sont embarquées dans un convoi de trois autocars: 20 ou 21 Belges, 18 Juifs de nationalité inconnue, 14 Allemands, 6 Néerlandais, 3 Luxembourgeois, 9 Italiens, 2 Suisses, 1 Français Alsacien que l'on pourrait à première vue croire victimes d'un accent allemand, 1 Espagnol, 1 Danois, 1 Canadien Robert Bell, entraîneur de l'équipe nationale allemande de hockey sur glace, incarcéré en mars 1940 pour manque de papiers en règle et suspecté d'être un espion, 1 Autrichien, 1 Tchèque. Tous, bien entendu, ne sont pas innocents. Le groupe compte notamment Léon Degrelle en personne, le chef de Rex. Les trois autocars et les 78 détenus partis de Bruges avaient gagné Dunkerque via Ostende à la frontière franco-belge. Là, Léon Degrelle qui est né sous une bonne étoile est reconnu, tiré du car et proprement passé à tabac par des militaires français. Degrelle s'en tire avec quelques "bleus" somme toute bien mérités. Le convoi repartira sans lui, et sous les huées et les jets de pierre atteindra la prison de Béthune où, après un interrogatoire d'identité sommaire pour l'établissement d'une liste, les 77 suspects seront remis, dans des conditions restées peu claires, à la Sûreté française. Ils resteront détenus à Béthune jusqu'au 19 mai, puis de nouveau évacués devant l'avance allemande. Au moment du dé-part, on joindra au lot un jeune Belge vivant en France et ayant refusé d'être mobilisé dans l'armée de la IIIème République. Sous la protection de la Sûreté française, le convoi atteindra Abbeville dans la nuit du 19 au 20 mai vers minuit et les suspects seront, faute de mieux, enfermés dans la cave du kiosque de musique de la Porte du Bois. Pour Abbeville, la journée du 20 mai est un jour sombre. Les Allemands sont aux portes de la ville. Pour les dernières unités présentes dans la ville en flammes, le "décrochage" s'impose mais que faire des prisonniers?

Le capitaine Marcel Dingeon, de l'état-major de la place, un architecte mobilisé choisit une solution expéditive: les fusiller tous! Qui donc a eu la malencontreuse idée de confier 79 "parachutistes" allemands à un capitaine ivrogne (c'est ce que dira la commission d'enquête). Dingeon donne ordre verbal au sergent-chef François Mollet et sa section de la 5ième compagnie du 28iéme Régiment Régional, des territoriaux rappelés d'âge dejà mûr. Quelques soldats d'une unité du Train se joindront à eux. La tuerie commence. Par groupe de 4 ou de 2, les malheureux civils sont extrait de leur cachot et abattus froidement. Le lieutenant René Caron, supérieur direct de Mollet, instituteur dans le civil, qui passait justement par là, participe à la fête. (encore un ivrogne dira l'enquête).

Serait-ce pour commémorer l'exploit du lieutenant René Caron qu'une rue d'Abbeville porte toujours son nom? Le sergent chef Mollet est mal à l'aise. Il retourne voir le chef Dingeon. "Fusillez les tous" répond Dingeon. Pour en finir au plus vite, un soldat français lance une grenade dans la cave du kiosque. Elle n'explose pas. Elle était de mauvaise qualité! 21 exécutions ont déjà eu lieu, interrompu de temps en temps par les bombardements allemands. Le lieutenant Jean Leclabart du 28e RR qui lui aussi passait par là et qui connaissait le règlement militaire s'exclame: "Mais enfin, êtes-vous devenu fou?" et demande l'ordre d'exécution. Comme personne ne peut montrer un tel ordre, il fait arrêter le massacre.

Parmi les victimes: Joris van Severen, chef du Verdinaso et son secrétaire, Jan Rijckoort; un canadien, entraîneur de hockey sur glace, arrêté au mauvais endroit et au mauvais moment parque ces papiers n'étaient pas en ordre; un frère bénédictin d'origine allemande; une vieille dame; un député bruxellois communiste; un marchand de chicons (en France on dit endives), conducteur de son véhicule réquisitionné pour transporter les "suspects" et qui, par ironie du sort, le partagea par erreur; 4 italiens antifascistes réfugiés en Belgique et qui croyaient échapper aux Allemands,...! Il y avait aussi parmi les victimes, il faut le dire, de véritables espions.

Epilogue: Le calvaire des survivants ne se termine pas à Abbeville. Cer-tains feront le voyage jusqu'à Auschwitz pour ne plus en revenir.

Conclusion: "Acceptons que la guerre ne fut pas propre dans un camp comme dans l'autre".

Source: "Het bloedbad van Abbeville" de Gaby Warris. Gaby Warris avait 18 ans. Elle fut arrêtée avec sa mère et sa grand-mère sous prétexte que son père était militant nationaliste flamand. Elle raconte le massacre et comment, sous ses yeux, sa grand-mère fut tirée de la cave du kiosque et assassinée à coup de crosse et de baïonnette. "Dossier Abbeville" de Carlos H. Vlaeminck et article de Dirk Martin dans Jours de Guerre N° 3 édité par le Crédit Communal de Belgique.

____________________

http://freefrench.fr/francis/abbeville.htm.

Mis en pages par Jacques Ghémard le samedi 24 février 2001.

Pour me contacter: freefrench@free.fr

Ter overweging

André Belmans, Brussel

 De veiligste en voordeligste weg om de Nederlanden te herenigen is de weg die Joris van Severen had uitgestippeld. De Benelux was reeds een begin van uitvoering daarvan en men mag veronderstellen dat P.H. Spaak daarvan overtuigd is geworden tijdens de gesprekken die hij voerde met Joris van Severen. Trouwens hij had de kansen en de mogelijkheden van een dergelijke politiek al ervaren in de jaren dertig van vorige eeuw tijdens de pogingen tot verstandhouding onder de zeven kleine landen van de Oslo-Groep.

Bovendien werd deze zienswijze gesteund door de drie vorstenhuizen in de Lage Landen. In de vorige eeuw waren Koning Leopold lll en Joris van Se-veren onbetwist de twee grootste staatslieden in België. Beiden werden brutaal uitgeschakeld door krachten die sedert eeuwen de Nederlanden belagen. Beiden waren grondig overtuigd van de rol die onze landen hadden te spelen op het Europese schaakbord. Die rol hinderde echter de machtspolitiek van de naburige landen.

Sinds kort draagt de Franse Minister van Buitenlandse Zaken officieel de titel "Ministre des Affaires Etrangères, de la Cooperation et de la Francophonie". Hoe zou men tekeer gaan als b.v. de Duitse minister de titel zou dragen van Minister van Buitenlandse Zaken, van Samenwerking en van "das Deutschtum im Ausland"?

De Groot-Nederlandse gedachte speelt in op een taalnationalistische visie en meent dat men eerst België moet uiteendrijven. Zij bekommert zich niet in het minst over de manier waarop de internationale gemeenschap hierop zou reageren. Er zijn echter sterke vermoedens en aanwijzingen dat de As Parijs-Bonn (Berlijn nu), door Generaal de Gaulle in 1963 opgezet, (Traité de l'Elysée) een geheime agenda heeft: Frankrijk krijgt de handen vrij in België, Duitsland in Nederland. Zulke overeenkomsten (niet de eerste keer in de geschiedenis!) over de verdeling in invloedssferen liggen in de lijn van de diplomatieke traditie van de (gewezen) grootmachten.

Vanzelfsprekend kan Benelux geen eindpunt voor ons zijn. Maar men mag de zaken toch ook weer niet forceren. "Langzaamheid past grote dingen" schreef onze grote Joost van den Vondel! Een opgedrongen eenmaking van Nederland en België of zelfs van Nederland en Vlaanderen, zou spoedig spaaklopen, zoals het experiment 1815-1830 heeft uitgewezen. Maar een geleidelijk naar elkaar toegroeien van de drie landen van de Benelux binnen een Europese Unie heeft alle kansen op welslagen.

Onverdroten moeten wij onze medeburgers in Noord en Zuid overtuigen van het grote belang dat zij hebben bij deze eenmaking, aangezien onze grote buren nog altijd hun machtspolitiek niet hebben opgegeven.

Indien wij het nodige politieke verstand en de noodzakelijke doorzettingskracht aanwenden is de hereniging van de Nederlanden niet moeilijker te verwezenlijken dan de hereniging van Polen na de Eerste Wereldoorlog, toen Polen gedurende twee eeuwen door drie Grootmachten was verdeeld geworden.

Wat Joris van Severen schreef in ...

 

"De Vlaming" van 1921 tot 1922 en in "De West-Vlaming" van 1932 tot 1932 is moeilijk te bereiken. "De Vlaming" is zo goed als nergens te raadplegen en voor "De West-Vlaming" geldt ongeveer hetzelfde.

Daarom werden vroeger reeds de artikels van Joris van Severen in deze bladen bijeengebracht, gekopieerd en in de nieuwe spelling omgezet door de zorgen van het Documentatiecentrum Joris van Severen te Aartselaar.

Het Centrum plant de gebundelde uitgave, onder vorm van fotokopie van deze verzameling die X + 445 pagina's beslaat. Belangstellenden kunnen zich deze verzameling (twee boekdelen) aanschaffen via vóórintekening en voorafbetaling van 25 Euro + 5,50 Euro verzendkosten = 30,50 Euro totaal, over te schrijven op bankrekening 320-0464505-42 t.n.v. Documentatiecentrum Joris van Severen, Guido Gezellestraat 18, 2630 Aartselaar. Er dient ingetekend en betaald worden vóór uiterlijk 30 mei 2003. De oplage van deze verzameling blijft beperkt tot het aantal vooraf betaalde inschrijvingen.

Katholieke Actie versus Verdinaso

In het vorig nummer van deze Nieuwsbrief publiceerden we een (helaas onvolledig) archiefstuk m.b.t. het Jong Volkse Front, daterend uit de late dertiger jaren. Van de Z.E.H. Jan Cocle1 mochten we een parallelle en volledige versie van betreffend archiefstuk ontvangen. Ook uit andere archiefstukken die hij ons ter hand stelde blijkt dat de ideële leef- en denkwereld van de toenmalige Katholieke Studenten Actie (KSA) in niet geringe mate beïnvloed werd door de vormingsbeweging die het Verdinaso was. Dit blijkt uit een aandachtige lezing van onderstaand KSA-document en de erin omschreven - en op de KSA-studiedagen van 25-28 juli 1943 te Waregem ook onderschreven! - "vier realiteiten", die als het ware een echo vormen op Van Severens "nieuwe marsrichting" - en meteen ook een niet mis te verstane stellingname ten overstaan van de Duitse bezetter verwoorden.2

Staatsburgerlijke en Nationale opvoeding in de KSA

Naar de geest van het Herderlijk schrijven van het Belgisch Episcopaat, 7 oktober 1940, wil de KSA duidelijk voorlichten, aangaande onze ernstige morele verplichtingen tegenover ons Volk en ons Vaderland, ons de kordate beleving van onze nationale en staatsburgerlijke plichten voorhouden.  

 

I. Het recht der KSA in die zaken leiding te geven

1. Als de KSA spreekt over nationale verplichtingen gaat ze het KA-werk niet te buiten. De KA immers kan op dat gebied leiding geven, omdat juist de Kerk recht heeft op dat gebied leiding te geven. De nationale en staatsburgerlijke plichten zijn morele plichten en deze opvoeding is een middel van de gehele zedelijke opvoeding. En de Kerk heeft het recht gedoopte mensen te leiden in alles wat morele opvoeding is. (Zie hierover de Encycliek van Pius XI over de Opvoeding der jeugd waarin de paus ondermeer zegt dat de christelijke opvoeding heel het menselijk leven omvat).

2. De Kerk en dus ook de KA heeft het recht om opvoeding te geven in de morele zijde van de nationale opvoeding. Wie dit betwist valt zonder meer de Kerk aan in het uitvoeren van haar ambt.

3. Kan de KA nu ook de volledige inhoud geven van de nationale en staatsburgerlijke opvoeding? Het antwoord is bevestigend. (Zie hierover de Kerstbrief van de Bisschoppen van 1936; alsook de Encycliek Divini illius Magistri).

In feite heeft de KSA tot hiertoe de volledige inhoud der nationale en staatsburgerlijke opvoeding niet op zich genomen. Ze hield zich tot nog toe aan de morele zijde van de nationale opvoeding, en heeft slechts geleerd dat de studenten moeten goede staatsburgers zijn omdat ze goede kristenen moeten zijn.

Het is een mogelijkheid voor de toekomst dat de KSA zich ook zal bezig houden met het geven van de volledige nationale en staatsburgerlijke opvoeding. De KSA zal dit doen als de Herderlijke Overheid haar die opdracht geeft en deze het ogenblik geschikt acht.

II. De houding van de KSA tegenover Land en Volk

Voorop zij gezegd dat de nationale waarden en de staatswaarden voor ons niet gelden als absolute waarden; we leerden dat die waarden slechts middel zijn voor een volksgenoot dat hem helpen moet om zich als mens algeheel te kunnen ontplooien.

We verwerpen het onevenwichtige nationalisme dat de staat boven alles stelt. Echter zullen wij daarom niet minder goede staatsburgers zijn.

We spreken over onze nationale plichten door achtereenvolgens de vier realiteiten als bepalende factoren in onze nationale plichten te bespreken.  

  1. We stellen eerst het feit vast dat België bestaat. Verder: door een eeuwen lang samenleven in een afzonderlijk politiek verband is er tussen de Belgische Staatsburgers een eenheid gegroeid die meer dan louter juridisch is.

  2. Binnen dit staatsverband leven Vlaamse en Waalse Staatsburgers - een dualiteit waarmee moet rekening gehouden worden.

  3. Er is verwantschap in taal en stam tussen Vlaams België en Noord-Nederland. Vandaar nauwere eenheid tussen die twee delen.

  4. Er is een historische, geografische, economische en culturele gebondenheid der ganse Nederlanden waarin de Belgische en Nederlandse Staat ingeschakeld zijn.

Deze vier realiteiten zijn niet noodzakelijk psychologisch in antithese. Ze moeten tot evenwicht gebracht en verzoend.

1) Wij zijn Belgische Staatsburgers. Wij hebben dus Staatsburgerlijke plichten. Alle negativisme en onverschilligheid moet van kant. Ons katholiek geweten schrijft ons voor goede staatsburgers te zijn (Vierde Gebod). We moeten dus tegenover ons Vaderland onze plicht aanvaarden, het Belgisch Staatsgezag in de Vorst geïncarneerd, gehoorzamen, de symbolen eren. Anders verlagen we ons tot tweederangsburgers. Het moet zelfs meer zijn dan louter loyauteit, we moeten de ambitie krijgen de Staat tot grootheid op te voeren. We moeten ons zelf uitrusten met een burgerschap van groot formaat.

Die burgerzin is bij ons volk niet groot. Daarom is bij ons volk en zijn jeugd heropvoeding nodig. We verklaren nader:

  1. Het tekort aan burgerzin bij de Vlamingen is niet zonder meer hun eigen schuld. Het is de schuld van het langdurig onbegrip waarop de Vlamingen voortdurend hebben gebotst bij het betrachten van hun eigen zeer rechtmatig volksbelang (J. Leclercq).

  2. Daarom menen we dat de bevordering van gezonde burgerzin niet kan gebaat worden door een voortvarend opgeschroefd patriottisme dat geen begrip toont voor de gemoedstoestand der Vlamingen zoals die uit het verleden is gegroeid. Niemand moet ons leiding geven als hij zelf de Vlaamse volksaard niet begrijpt. Zij die in deze richting aansturen zouden schadelijk werk verrichten en nieuwe tweespalt verwekken.

  3. De opvoeding tot gezonde burgerzin ligt zeker en alleen in een evenwichtige KA-opvoeding die op deze realiteiten hogervernoemd steunt.

2) Die ene Belgische Staat heeft Vlaamse en Waalse Belgen. Wij Vlamingen moeten ons als Vlamingen in de Belgische Staat affirmeren.

Ons Vlaams zijn is een kostbare natuurgave die we moeten ontplooien. Het erfbezit van onze Vlaamse cultuur is ons een heilige verworvenheid die we ons niet mogen laten ontstelen en door niets laten bezoedelen. We moeten arbeiden om onze Vlaamse cultuur en natuur tot hogere schoonheid op te voeren. En zo zijn wij fier op ons Vlaams-zijn, op ons verleden, onze cultuur, onze ontvoogdingsstrijd, onze Vlaamse symbolen.

Die waarden hebben we altijd met hart en ziel bejegend; cf. Hernieuwen, oktober 1939: "Wie in Vlaanderen geboren werd en de diepe natuurdrang van zijn volk naar eigen cultuurontvoogding en -ontwikkeling niet begrijpt is abnormaal en ziek...".

En dit alles is niet in tegenstelling met ons staatsburgerschap. De trouw aan ons volk en ons burgerschap omvatten elkaar. Zo werken wij aan eigen grootheid door te werken voor de grootheid van ons Land en omgekeerd werkt ook ons Land aan eigen grootheid door te werken voor de grootheid van ons Volk.

3) Bij dit alles verliezen wij niet uit het ook dat er één stam-, taal- en cultuurverwantschap bestaat tussen ons en het Noorden. Ons Vlaams geestesleven kan rijk gevoed worden door die wisselwerking met het Noorden. Met eigen arbeid moeten we meewerken opdat Vlaanderen zijn bijdrage zou brengen tot die Nederlandse cultuur.

4) Onze culturele gebondenheid mag niet beperkt worden tot Vlaams-België alleen. Het ganse complex van de Lage Landen bij de Zee vormt de eenheid der Nederlanden. Holland en België zijn door economische, sociale, historische en geografische banden verbonden. Dit Nederlands karakter zal op onze nationale en staatsburgerlijke opvoeding zijn stempel slaan.

Besluit:

Is dit alles nieuw? Neen.

De beginselen zijn dezelfde. Zij krijgen echter een nieuwe klank voor de nieuwe jeugd. We breken beslist af met alle vormen van negativisme waarvoor de afkeer bij ons is gegroeid en waarvan de motieven weggenomen werden door het edel voorbeeld en het koninklijk begrijpen van de Vorst.

Synthese:

_____________________

1 De Z.E.H. Jan Cocle was omstreeks 1943-1944 KSA-Gewestleider te Ieper en later Gewestproost. Van 1959 tot 1962 was hij Gouwproost van de KSA-Jong Vlaanderen.

2 Deze tekst - daterend van 13 januari 1943 - is van de hand van de Z.E.H. Sylvaan Vyncke, toen rechterhand van kanunnik Karel Dubois, oprichter - in 1928 - van de KSA. Deze tekst leidde de inschakeling van het Jong Volkse Front in de KSA in.

In Memoriam

Op 21 februari 2003, in een eucharistieviering te Brussel, namen vrienden en familieleden afscheid van Jacques Boseret. De te Sprimont in de provincie Luik op 17 juni 1914 geboren architect woonde sedert de dertiger jaren te Brussel, waar hij op 16 februari jl. overleed. Daar maakte hij als een van de eerste Franstaligen kennis met het Verdinaso. De vonk sloeg meteen over en reeds in de lente van 1938 werd hij tot kernleider aangesteld. Hij engageerde zich voluit en in de herfst van datzelfde jaar spreekt hij, in het feestpaleis te Gent ter gelegenheid van de Landdag van het Verdinaso, als commissaris of hoofdman voor de Romaanse Gouwen. Hier Dinaso! publiceert de rede in het nummer van 17 september 1938; later verschijnt in Pays-Bas Belgiques - januarinummer 1939 - de originele Franse tekst. En dan horen we hem bijna week na week te Antwerpen, Gent, Oostende, Brugge, ... en uiteraard herhaaldelijk te Brussel. Intussen behoort hij tot de gouwstaf in Brabant.

Bij de voorbereiding en financiering van de - later wegens de mobilisatie afgelaste - Landdag 1939 te Brussel speelt hij een zeer actieve rol: samen met Jef van Bilsen gaat hij bij Joris van Severen pleiten om de mars van de Dinaso Militanten Orde door Brussel, als propaganda voor de Landdag, toch te laten doorgaan. Op voorstel van commandant Jef François had Joris van Severen de mars afgezegd. Ze haalden hun slag thuis en de mars - waartoe burgemeester Max reeds toelating had gegeven - werd een succes.

Voor contacten met vooraanstaanden was Jacques Boseret een ware wegbereider. Wellicht was hij degene die o.m. de hoogadellijke familie de Croÿ in contact bracht met Joris van Severen. Zo was het de moeder van de prinsessen Madeleine en Marie de Croÿ die Boseret persoonlijk op de hoogte bracht van een gesprek op het Koninklijk Paleis te Brussel ter gelegenheid van het bezoek van Koningin Wilhelmina. Prinses de Croÿ had er het Verdinaso en Joris van Severen verdedigd tegenover de kritische uitspraken van de toenmalige aalmoezenier aan het hof.

Bij het totstandkomen van het blad Pays-Bas Belgiques was Jacques Boseret, dat spreekt voor zich, zeer nauw betrokken. Hij schreef er ook regelmatig ophefmakende artikels in onder eigen naam en, als gemobiliseerde, naamloos.

En later, tijdens en na de oorlog, zult ge u misschien afvragen? Aanvankelijk schreef en sprak hij verder over Joris van Severen en het Dinaso o.m. voor de jeugdgroepering van Rex. Toen dat onmogelijk werd trad hij als een van de eersten toe tot de Joris van Severenorde. Deze geheime orde werd, na de ontbinding van het Verdinaso opgericht door Louis Gueuning, waarmee hij intens had samengewerkt en die hem als verantwoordelijke in de Romaanse gouwen was opgevolgd toen het hem als gemobiliseerde niet meer mogelijk was die taak waar te nemen. Een tijdlang had zijn echtgenote die in juni 1939 ook was toegetreden, het administratieve werk overgenomen. In die Van Severenorde werd hij belast met de opleiding van de jeugd in de Ridderschap. In die functie gaf hij enkele kleinere brochures uit die hij zelf illustreerde: een kleine historische atlas, een Petite histoire de la Nation des Belges met foto's van historische figuren waarvan de laatste "le plus grand de tous" Joris van Severen was. Ook legde hij een nationaal kalender aan: iedere dag een te herdenken feit, persoon, heilige uit de geschiedenis van de Nederlanden.

Met hem verdwijnt andermaal een van de onvergetelijke dragers en uitdragers van Joris van Severens leer die hij tot zijn laatste dagen trouw bleef verdedigen. Toen de RTBF, de Franstalige Radio- en televisie enkele jaren geleden een Franstalige versie van Maurits de Wilde's beruchte collaboratiereeks uitzond werd hem een inleidend interview gevraagd dat live zou worden uitgezonden. Hier kwam de man uit het vurige Luikse weer voluit aan bod. Hoe de interviewer ook poogde het gesprek naar zijn hand te zetten, het lukte hem niet. Jacques Boseret ontweek ieder antwoord en eiste vooraf een principiële verklaring af te leggen over het grote principiële onderscheid tussen het Nationaalsocialisme en het Nationaalsolidarisme van het Verdinaso. Uiteindelijk kreeg hij die kans. Geen "Vlaming" had het beter gekund dan die "Waal". Zo iemand verdient dat we hem een eresaluut brengen!

Jef Werkers

Werenfried van Straaten (Mijdrecht 17 januari 1913 - Bad Soden 31 januari 2003). Werenfried stamde uit de destijds door Carlos van Sante gevormde kerngroepen aan Nederlandse universiteiten, waarvan nogal wat leden - waaronder ook Van Straaten voor korte tijd - tot het Verdinaso toetraden. Uiteindelijk koos Van Straaten voor zijn geestelijke roeping en trad - als Noordnederlander - binnen te Tongerlo, waar hij aanvankelijk secretaris van de abt werd. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij de beroemde Spekpater die miljoenen verjaagden en vervolgden uit Oost-Europa tot toeverlaat werd. (MC)  

 

Herinneringen....(18)

Alfons van Opstal, Schilde

 

Alfons van Opstal heeft in het Verdinaso en meer bepaald in de Dinaso Militantenorde - en haar voorgangers - een belangrijke rol gespeeld. Onlangs zette hij zich aan het neerschrijven van zijn herinneringen aan de tijd van toen. We meenden er goed aan te doen fragmenten daarvan te publiceren. Zij dragen er immers toe bij die tijd te ontsluiten en toegankelijker te maken voor de jongere generaties. PS.De vorige aflevering kreeg per vergissing het volgnummer 16 i.p.v. 17.

Gewetensnood (1)'

De jaren 1938-'39 waren voor het Verdinaso jaren van voorspoed en gestadige groei. Ook de Dinaso Militanten Orde kende zowel kwalitatief als kwantitatief een expansie. Ze beschikte voortaan over politieke instructeurs, die de manschappen politiek, geschiedkundig en sociaal schoolden. De linkse hetze die ons in de aanvangsjaren menigmaal in het gedrang gebracht had, was verdwenen. We konden makkelijker en met toenemend resultaat huisbezoeken afleggen en onze uitgaven colporteren.

Zonder twijfel was deze evolutie mede het gevolg van het door Joris van Severen verworven aanzien binnen de intellectuele middens van het land. Hij voerde gesprekken met professoren en andere vooraanstaanden en wist aldus door te dringen tot de hogere kringen. Zijn aldaar verworven aanzien straalde af op zijn DMO en de door haar ontplooide activiteiten, als volksvergaderingen en colportages. De beide grote volksvergaderingen, eerst te Brussel en dan te Anderlecht, bewezen dat de stellingen van het Verdinaso in toenemende mate gehoor vonden.

De nieuwe landdag werd dan ook te Brussel gepland en ingeleid door een intensief propaganda-offensief. Avond na avond werden huisbezoeken afgelegd, nacht na nacht werden landdagaffiches verspreid voor de 9e landdag, die gepland was voor september 1939 in de hoofdstad. Deze landdag zagen wij als de landdag van de definitieve doorbraak. We werden immers door alle instanties aanvaard als dé ordebrengende beweging.

Joris van Severen loofde ons voor onze aanhoudende inspanningen; met enthousiaste stiptheid bleven we dag na dag in het gareel. Jef van Bilsen was de spil van deze landdagorganisatie en wist ons blijvend te begeesteren. Samen namen we het besluit om op een uitzonderlijke wijze strooibiljetten voor de landdag te verspreiden te Brussel: Jef wilde een vliegtuigje charteren dat de pamfletten boven Brussel zou droppen. Het zou ons een dikke duit kosten, maar dat hadden we er voor over, temeer daar alleen wij beiden van het plan wisten.

Maar dan kwam de grote kink in de kabel: algemene mobilisatie. Ons beider mobilisatie-adres was het atheneum van Koekelberg; Jef kandidaat-officier bij een regiment carabiniers, ikzelf bij de infanterie. Van Joris van Severen kwam de richtlijn "de dappersten onder de helm te zijn". Nogal wat van onze mannen - en zeker die van vóór de klas 1932 - hadden het daar bijwij-len moeilijk mee. Destijds was heel wat actie gespendeerd geworden in de strijd om Vlaamse regimenten, Vlaamse bevelen, en - waar deze achterwege bleven - dienstweigering. Niet weinigen van ons zaten aldus met een ronduit slecht militair dossier. Ikzelf was doodgewoon piot gebleven, niet eens korporaal geworden. Lode van Dyck was wegens dienstweigering de bak ingevlogen, en de gehele atmosfeer van toen rond de slogan "geen recht, geen land, geen vorst" was nog lang blijven nawerken.

Het waren vooral de dienstplichtigen van nà 1934 - toen Joris van Severen onze manschappen bevolen had zoveel als mogelijk te bereiken in het leger - die er met een positieve kijk tegen aan gegaan waren en onderofficier of officier geworden waren. Sinds 1935 waren er dan ook compagnies waarbinnen de DMO-liederen gezongen werden!

Voor ons, met "gerechtelijke straffen" aan ons been, was het minder evident om ons als modelmilitair te laten aanvaarden. Sedert mijn diensttijd was ik tweemaal van eenheid gemuteerd - om zeker geen blijvende contacten te kunnen leggen en uiteindelijk bij de ARCA (Ateliers de reparation charroi automobile) van de 7e divisie beland. Als technicus zat ik daar uiteraard wel op mijn plaats, met als overste een Waalse socialistische luitenant.

Vanuit het Verdinaso werd toen geijverd voor een militaire samenwerking tussen België, Nederland en Luxemburg en voor neutraliteit ten overstaan van de groten. De 7e divisie had de naam een elitedivisie te zijn. Toen de oorlog op 10 mei ook voor België aanbrak bevonden we ons dan ook in de sector Eben Emaal.

Ik had sinds mijn mobilisatie in september 1939 niet kunnen nalaten om de adressen-te-velde van onze mannen te bezorgen aan mijn (niet-gemobiliseer-de) DMO-schaarleider Karel Morael. Die zorgde ervoor dat alle officieren van de 7e divisie beurtelings een portie Dinasopropaganda toegestuurd kregen. Een en ander verliep zonder problemen, tot mijn luitenant aan de staf voorstelde mij tot brigadier te bevorderen. Van de Etat Major kwam toen de melding "onbetrouwbaar" en mocht genaamde Van Opstal in maart of april '40 verschijnen voor een soort vierschaar samengesteld uit zes officieren onder leiding van een majoor. Er werd gedelibereerd over de vraag of die Dinasopropaganda via mijn toedoen zijn weg naar de divisie gevonden had? En of ik niet wist dat dit soort praktijken verboden was? En dat een en ander me een zware veroordeling kon kosten?

Gelukkig kreeg ik ook de gelegenheid mijn houding te verantwoorden en de heren erop wijzen dat:

  1. Joris van Severen, mijn chef, ons had opgedragen ons als de besten te gedragen;

  2. dat ik binnen de ARCA blijkbaar de pretentie mocht hebben tot de besten te behoren, gezien het voorstel tot bevordering;

  3. dat wij Dinaso's ageerden voor de neutraliteit, en deze slechts kon gehandhaafd worden door een sterk gedisciplineerd leger;

  4. dat het door ons nagestreefde bondgenootschap tussen België, Nederland en Luxemburg die neutraliteit alleen maar kon dienen;

  5. dat wij er vanuit het Verdinaso alles aan deden om ons volk van deze noden van de dag bewust te maken;

  6. dat wij binnen het leger een betere geest wilden tot stand brengen en ons afzetten tegen elk ongedisciplineerd gedrag die in sommige eenheden heerste.

In mijn toch eerder gebrekkig Frans was ik aldus in staat voor die officieren het Verdinasoprogramma uit de doeken te doen. En ik werd daarbij ook niet eenmaal onderbroken! De voorzitter van de vierschaar oordeelde me "un homme honnête" te zijn en er volgde geen straf, maar ook geen bevordering!

En toen werd het 10 mei 1940.

Sprokkels

In deze rubriek verwijzen we zonder veel commentaar naar recente publicaties waarin Joris van Severen en/of het Verdinaso vermeld worden. We citeren de meest treffende passussen woordelijk zonder daarin volledigheid na te streven. We verzoeken onze lezers, met ons, uit te zien naar publicaties die voor deze rubriek 'stof' kunnen leveren en ons kopie van de betreffende passages toe te sturen.

Verdivro

"In 1934 werd het Verbond van Dinaso Vrouwen en Meisjes (Verdivro) opgericht. Het initiatief ging uit van Cecilia de Langhe, een oud-gediende van de katholieke Vlaamse meisjesbeweging. Zij kwam via haar broer Jozef, een leidinggevende Dinaso, in contact met het Verdinaso. Joris van Severen was de idee van een vrouwenorganisatie binnen het Verdinaso niet ongenegen. Het Verdivro werd in zijn ogen het middel bij uitstek om vrouwen voor te bereiden op en te helpen bij hun taak als echtgenote en moeder in het patriarchale gezin. Dit gezin werd beschouwd als basisvoorwaarde voor de continuïteit van het leven en nam een centrale plaats in Van Severens organische maatschappijopvatting in. Vermits de vrouw de kern van het gezin uitmaakte, mocht de vrouwenwerking niet over het hoofd worden gezien. Moeders waren de schakels tussen het aardse (de mens en de maatschappij) en God. In het licht van het dalende geboortecijfer tijdens het Interbellum nam het belang van de vrouwen zelfs toe.

De belangrijke maatschappelijke taak die vrouwen volgens Van Severen te vervullen hadden, betekende niet dat vrouwen een prominente rol in het Verdinaso konden spelen. Van Severen kantte zich tegen het feminisme en tegen vrouwen die dezelfde rechten als mannen wilden. Het Verdivro kreeg geen enkele autonomie. Van Severen zelf bepaalde het doel en de werking van de organisatie, die geen eigen hoofdraad had en niet vertegenwoordigd was in het bestuur van het Verdinaso. Leden waren minstens 18 jaar oud en moesten een verklaring van trouw aan het Verdinaso-programma afleggen. Het Verdivro had tot doel vrouwen te vormen die overtuigd waren van hun belang voor de natie, het gezin en de opvoeding van de jeugd. Via vorming werd tevens getracht de gehechtheid aan de Dietse gemeenschap te bevorderen. De activiteiten waren vooral praktijkgericht (...) of situeerden zich op het terrein van de sociale dienstverlening (...).

Dinaso-vrouwen werden als het ware ingekapseld in het Verdivro, van waaruit ze geen toegang kregen tot de 'mannelijke' openbare sfeer. Wellicht kan dit mee het beperkte succes van het Verdivro, dat nooit meer dan enkele honderden leden telde, verklaren. Ook het Verdinaso zelf was in hoofdzaak een mannelijke aangelegenheid. De Jong-Dinaso Vendels en de Dinaso-Militie stonden enkel open voor mannen. In de meeste brochures van het Verdinaso kwam het woord "vrouw" niet voor en ook in de Dinaso-pers kwamen vrouwen slechts met mondjesmaat aan bod. Doorgaans werden ze voorgesteld als moeders en opvoedsters. Belangrijke beslissingen, zoals de keuze van het taal- en godsdienstonderricht, moesten evenwel genomen worden door de vaders.

In het openbare leven werden vrouwen vooral een passieve, toekijkende rol toebedeeld. Het Verdinaso - en bij uitbreiding ook het Verdivro - stond afkerig tegenover politiek geëngageerde vrouwen en was gekant tegen vrouwenstemrecht. Ook de toegang tot de arbeidsmarkt werd de vrouwen ontzegd, omdat vrouwenarbeid strijdig zou zijn met hun natuur. Vrouwen moesten bijgevolg geen beroepsgericht diploma behalen. Meisjesonderwijs was enkel belangrijk wanneer het ten dienste van een gezin, man en kinderen stond. De afschaffing van de vrouwenarbeid werd tevens voorgesteld als een middel om de werkloosheid (onder mannen) te bestrijden. Om vrouwelijke loonarbeid overbodig te maken verdedigde het Verdinaso het gezinsloon. (...)"

_________________________

Nele Bracke, Gender en Vlaams-nationalisme tijdens het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog, in: Jan Art & Luc François (red.), Docendo discimus. Liber amicorum Romain van Eenoo, band 1, Vakgroep Nieuwste Geschiedenis, Universiteit Gent, 1999, pp. 537-538.