> jaarboek > 2017

Met deze aflevering zijn we aan het 21e Jaarboek Joris van Severen toe. Een blik op de ook dit keer wel zeer gevarieerde inhoud: Net als vorig jaar openen we met een gegrond commentaar op een bijdrage in het voorafgaande jaarboek. In “Einen andaurenden Kampf gegen die Deutschen…” komt Theo Bruning in het verweer tegen enkele aspecten die de ‘toonzetting‘ van Michiel Wallaards bijdrage In de ban van Joris van Severen overschaduwen en de behandelde Nederlandse Dinaso’s onvoldoende recht doen. Het is wel Wallaards verdienste het in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog in de geschiedenisstudie allesoverheersende “goed-fout-paradigma” doorbroken te hebben, maar daarbij is de auteur helaas in andere valkuilen terecht gekomen, meent Bruning jr.

Merkwaardige nevengedachte hierbij rond de evolutie in deze binnen Vlaanderen en België: waar dat stigmatiserende “goed-fout-paradigma” in Nederland aan het wegebben blijkt te zijn, rukt het hier eerst echt op, zoals bleek uit reacties in de jongste jaren van aanwezigheden van politieke tegenstanders op oostfrontersfeestjes, verjaardagen van oudgedienden en… colloquia van ons studiecentrum. “Er komt weer ruimte voor een stigmatisering van een deel van de Vlaamse Beweging”, poneerde historicus Bruno de Wever al in 1994 – overigens mede als gangmaker van die evolutie.

Dat de persoonlijkheid van Joris van Severen ook heden ten dag nog jongeren weet te boeien toont Guillaume Renier aan. Hij selecteerde Van Severens oorlogsdagboek teneinde er in zijn studie zijn oefening in historische kritiek mee te stofferen. Zijn oefening kreeg Joris van Severen – verdwaald in “Die vervloekte oorlog” tot titel. Deze scriptie valt uiteen in een drietal items: vooreerst een beknopte biografie, waarna een contextuele analyse van de oorlogsdagboeken, om te eindigen met een ‘casestudy’ over Van Severens katholicisme in wisselwerking tot zijn liefde- en seksualiteitsbeleving.

“Wij beleven de mislukking van het parlementarisme” - Joris van Severen: 1926-mei 1927. Aldus betitelde Romain Vanlandschoot de afsluitende bijdrage van zijn verfijnde biografie over het decennium 1917-1927 van Van Severens politieke werkzaamheid. Mede omwille van de omvang leek het ons aangewezen dit diepgravende essay over twee jaarboeken te spreiden. In deze aflevering het eerste luik. Op het einde van dit tijdsbestek blijkt overduidelijk dat Joris van Severen de Rubicon definitief overgestoken had en vanaf dan voorgoed zijn eigen weg ging in de richting van een staatsbestel waarin een op autoritaire leest geschoeide orde heerst, gericht op de realisatie van een Nederlands staatconcept en gebouwd op de leer van het christelijke solidarisme.

“He was a Cold Shower Fascist”: een Engelsman over Joris van Severen. Zo had in 1966 een toen naamloos gebleven auteur Van Severen getypeerd in de boekenbijlage van de gerenommeerde The Times Literary Supplement. Pieter Jan Verstraete diepte dat ergernis verwekkende - en menigeen toen een “koude douche” bezorgende - artikel weer op en schept er – ook omtrent de auteur - klaarheid over. Als bijlagen daarbij de originele Engelstalige tekst en een proeve tot vertaling naar het Nederlands.

De naam van Leo Poppe is niet weg te denken uit de historiografie van het Verdinaso. En… evenmin uit deze van de in de collaboratie verzeilde oorlogsjeugdbeweging. In het najaar van 1982 zou hij daarover komen vertellen binnen de Antwerpse debatclub, doch daar bleef hij afwezig ten gevolge van zijn verplichtingen op het te Brugge doorgaande congres van “Vlamingen in de Wereld”. Persoonlijk hebben we op die avond met hem in Brugge kennis gemaakt en samen hebben we dan mede in het gezelschap van zijn oude vriend en DMO-lid Noël Dobbelaere, Van Severens woonhuis het Cruyce van Bourgonje bezocht. Kristof Papin bracht die voor de debatclub bedoelde lezing weer boven water en kadert ze in de tijd van toen onder de titel Leo Poppes laatste maanden van de collaboratie. Daaruit valt te leren wat we eigenlijk als wisten, nl. dat Van Severens ideeën en streven bleven doorwerken, ook bij diegenen die voor de collaboratie opteerden.

Maurits Cailliau schets in Omtrent het Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris van Severen de “stamboom” van wat organisatorisch voorafging aan ons huidige Studiecentrum.

In 1965 hield Louis Gueuning zijn 25e herdenkingsrede voor Joris van Severen. Een traditie die hij aangevangen had in 1941, in volle bezettingstijd. Ze kreeg De Stijl, dàt is de Man tot titel en blijft als bezinningstekst haar volle waarde behouden.

Het afsluitend gedicht in deze aflevering is andermaal van Herwig Verleyen. Met zijn Bezoek aan het graf van Gaby Warris brengt hij een eresaluut aan de destijds jongste aanwezige in de kiosk te Abbeville, die tot haar laatste adem gestreden heeft voor eerherstel.

Ook voor deze editie van ons jaarboek konden we andermaal rekenen op de gewaardeerde medewerking van Frederic van Waeijenberge als onmisbare tekstcorrector.