Met deze aflevering zijn we
aan het 20e Jaarboek Joris van
Severen toe. Overlopen we even de ook dit
keer wel zeer gevarieerde inhoud: In het vorige jaarboek
brachten we postuum een bijdrage van Luc Delafortrie rond de
omstandigheden die geleid hebben tot het einde van het Verdinaso
in mei 1941. Twee dochters van Emiel Thiers – Hilde en
Lutgart - ergerden zich niet zonder reden aan de
‘toonzetting’ van dat stuk. Aan de hand van hun toenmalige
dagboeknotities zetten ze een en ander in dat verhaal omtrent Het einde van het
Verdinaso recht.
In de aanloop tot ons
jongste colloquium gaf de pers andermaal overvloedig blijk van
haar gebrek aan historische kennis en onbegrip inzake de
persoonlijkheid van Joris van Severen en het streven van het
Verdinaso: de inhoudsloosheid van het “fascisme” als
container-begrip vierde daarbij hoogtij. Maurits Cailliau
doet in Fascisme und kein Ende?
een poging om aan dit kennistekort te verhelpen en Van Severen
en zijn beweging te situeren waar ze thuishoren – en dit mede op
basis van de plaatsbepalingen die Joris van Severen zelf klaar
en duidelijk verwoordde. Zoals een van onze auteurs het in zijn
bijdrage stelt was er in de beginperiode van het Verdinaso
ongetwijfeld enige fascinatie voor het fascisme – evenwel nooit
identificatie! – doch vanaf 1934 werd ondubbelzinnig geopteerd
voor een Heel-Nederlands revolutionair conservatisme, dat zich
veeleer als een tegenpool ontwikkelde ten overstaan van het
fascisme en het nationaalsocialisme.
Daarop aansluitend toont Ruud
Bruijns in De Dinaso-militie in
het historisch perspectief van het interbellum
aan dat de militante politieke vormentaal inzake actie en
agitatie in die jaren allesbehalve het kenmerk was van “rechtse”
bewegingen en men veeleer dient te spreken van een
gemeenschappelijke “stijl van de jaren dertig” die zowel “links’
als “rechts” het straatbeeld domineerde.
Dezelfde auteur brengt met
zijn bijdrage Joris van Severen en
Nederland een noodzakelijke
inleiding tot de erop volgende uitgebreide studie. Van Severens
eerste reizen naar het Noorden hadden in de eerste plaatst tot
doel zijn oude vriendschapsbanden met verbannen frontkameraden
aan te halen; eerst in latere jaren kwam Nederland als deel van
de Nederlanden in zijn blikveld.
Michiel Wallaard wijdde
zijn bachelor-scriptie als historicus aan In de ban van Joris van Severen – Ernest Michel, Henri
Bruning en Ernst Voor-hoeve. In overleg
met de auteur kan onze jaarboekredactie deze scriptietekst
enigszins ingekort, tot een al met al nog lijvige
jaar-boekbijdrage, publiceren. Het belang en de rol van deze
drie Nederlandse Dinaso’s hoeft geen betoog. Meteen vernemen we
tussendoor heel wat omtrent de Nederlandse Dinaso-scene en de
rol die de “sublieme deserteur” Carlos van Sante daarbij
gespeeld heeft.
Jaren geleden herinnerde
Hector de Bruyne – onder pseudoniem H. van Becke aan de voorname
rol die Joris van Severen gespeeld heeft. In Memoriam voor een
leider is een eerder summiere beschouwing
die het verdient aan de vergetelheid onttrokken te worden.
Hetzelfde geldt ook voor
het korte opstel Omtrent Jan Ryckoort
van Maurits Cailliau. Over de levensloop
van Ryckoort en de rol die hij binnen het Verdinaso gespeeld
heeft is overigens het laatste woord nog niet gezegd.
In het Jaarboek Joris van Severen
van 2001 lazen we de schriftelijke neerslag van Bart de Wevers
referaat op ons 2e colloquium, dat hij de titel De lange schaduw van de
Leider meegegeven had. Dat hij daarmee niet alles gezegd –
of geïnventariseerd – had moge blijken uit de omvangrijke studie
van Filip Martens over De verloren erfenis van
het Verdinaso – Een overzichtsgeschiedenis van het
naoorlogse Heel-Neerlandisme en solidarisme.