> jaarboek

Jaarboek Joris van Severen – deel 14 - 2010

Ledenprijs: 25 € - Niet-leden: 30 €

jaarboek 14 In deze jaarboekaflevering komt vooreerst Joris van Severen zelf aan het woord. Zijn oorlogsdagboek Die vervloekte oorlog eindigde op 11 november 1918, de dag van de Wapenstilstand. Vorig jaar namen we zijn dagboeknotities op van 12 november tot einde 1918. Dit jaar brengen we de integrale dagboeknotities van het jaar 1919. In dat jaar hervat hij zijn studies aan de Gentse universiteit – van eind mei tot eind juni - onderbroken echter door een nieuwe militaire inzet in de Nederrijnstreek. Ook deze dagboekbladzijden documenteren en illustreren overigens in heel wat de aanloop tot wat uiteindelijk zijn tijdschrift Ter Waarheid zou worden, zoals geschetst in het eerste deel van Romain Vanlandschoots bijdrage in ons jaarboek van twee jaar terug.

Uit de dagboekbladzijden van 1919 blijkt hoezeer Van Severen op de hoogte was van de toenmalige actualiteit. Soms beperken zijn notities zich tot geheugensteuntjes, maar vaak ook spuit hij breedvoerig zijn gal over het reilen en zeilen van zijn medestrijders binnen de Vlaamse Beweging – en tegen de Belgische on-staat.

Ook zijn getormenteerde liefdesrelatie met Germaine Duccobu biedt stof tot menige zelfbespiegeling, waarbij de “ups en downs” elkaar opvolgen als eb en vloed. Goethes “Himmelhoch jauchzend, Zum Tode betrübt, Glücklich ist die Seele die liebt” (Egmont) is nooit ver weg.

Alsnog blijvend, als reeds ingezet in zijn oorlogsdagboek Die vervloekte oorlog, blijkt zijn sympathie voor het bolsjewisme te zijn, dat hij ervaart als een bevrijdingsbeweging, als een alternatief voor, een afrekening met het kapitalisme en het imperialisme van de grootmachten. Hij ziet het bolsjewisme als “een slag van de grote slinger der rechtvaardigheid Gods, tegen de rijken. Daarom kan ik het niet bevechten, integendeel. Als men aan de kant van de armen staat, heeft men altijd gelijk” (4 juni 1919).

We zijn er ons van bewust dat ook deze dagboekbladzijden mogelijkheden te over bieden om bepaalde fragmenten uit hun context te isoleren (en aldus hun draagwijdte te vervalsen), teneinde er denigrerende commentaren over te spuien. Dit procedé – men zij het steeds indachtig – vertelt evenwel meestal méér over de geborneerdheid van de commentator dan wel over Joris van Severen zelf.

Aansluitend op Van Severens Dagboek 1919, waagt Maurits Cailliau zich aan een confronterende benadering van de verhouding tussen de dominicaan pater Julius Callewaert en Joris van Severen. Uitgangspunt daarbij is Callewaerts essaybundel Aristocratie. Daarbij worden alle nog terug te vinden sporen onderzocht, waarbij echter meer gegist dan wel geconcludeerd kon worden.

Verder is dit veertiende jaarboek in hoge mate schatplichtig aan ons effectief bestuurslid, de historicus Ruud Bruijns. Als in de vorige jaarboeken spitst hij ook nu weer zijn aandacht toe op de Noord-Nederlandse tak van Van Severens beweging. Hij brengt ons vooreerst een grondige casestudie over de Utrechtse afdeling van het Verdinaso en vervolgens – als tegenhanger van wat Alain Mouton en Jef Werkers daaromtrent voor Vlaanderen/België publiceerden - een Nederlands luik over het Verdinaso-Nederland en zijn impact op de hogere maatschappelijke kringen aldaar. Dat daarbij niet voorbijgegaan kan worden aan de voorname rol van Ernst Voorhoeve in dit gebeuren hoeft geen betoog.

Aansluitend komt Henri Bruning (1900-1983) aan het woord. Hij kreeg recent ook zijn lemma op de internetencyclopedie Wikipedia, waar we over hem het volgende meegedeeld krijgen: “De katholieke schrijver Henri Bruning debuteert in 1924 met de dichtbundel De Sirkel. Sinds 1934 is hij actief in de katholiek-solidaristische beweging Verdinaso. Deze organisatie was in 1931 in Vlaanderen door Joris van Severen opgericht. (…) Regelmatig schrijft hij in De Christofore en hij staat vóór de Tweede Wereldoorlog bekend als de schrijver van Subjectieve normen (1936) en Verworpen christendom (1938). Deze grootopgezette en geïnspireerde opstellen over actuele religieuze en culturele problemen maken van Bruning een der meest bezielde en toonaangevende schrijvers onder de jongere katholieke auteurs.” Einde citaat. Omwille van zijn collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hem (Bruning) publicatieverbod opgelegd en trachtte men hem monddood te maken. In 1954 poogde Bruning de omerta rond zijn persoon te doorbreken met zijn essay Een ander spoor… in het belangwekkende tijdschrift Maatstaf. Daarin zet hij uiteen hoe en waarom ook in Nederland een vleugel van het Verdinaso in de collaboratie belandde. Maar vooral verduidelijkt Bruning in dit verhaal het hoe en waarom van zijn toetreding in 1934 tot het Verdinaso en de fascinatie die Joris van Severen en zijn beweging op hem uitgeoefend hebben. Zijn eersterangs-getuigenis meenden we u niet te mogen onthouden.

Het dit jaarboek afsluitend gedicht in Memoriam Joris van Severen werd ontleend aan de door Antoon van de Plaetse in 1942 uitgegeven verzamelbundel Het lied der Geuzen. De auteur Fernand Pauwels (pseudoniem Marnix van Gavere) was gehuwd met Jeanne van Severen, de zus van Joris.