Dit jaarboek – dat medio mei verschijnt - opent met het referaat van Romain Vanlandschoot over De unieke betekenis van ‘Ter Waarheid’ 1921-1922 en het cultuurpolitieke klimaat in Vlaanderen na de Eerste Wereldoorlog. De auteur neemt in dit eerste deel een ruime aanloop tot zijn onderwerp. Aansluitend op het oorlogsdagboek van Joris van Severen schetst hij als het ware de ‘Genesis’ van diens verdere evolutie die tot het tijdschrift leiden zou. Daartoe grijpt hij ook terug naar de tot op heden niet openbaar gemaakte dagboekbladzijden van na 11 november 1918. We nemen ons voor om in de volgende delen van onze jaarboekreeks telkens een integraal gedeelte van deze dagboeken op te nemen. Dit mede om het tweede deel van het referaat – dat in het jaarboek 13 aan bod zal komen – als het ware met de brongegevens te documenteren.
Pieter Jan Verstraete behandelde op het colloquium het quasi onuitputtelijke thema Joris van Severen en enkele andere protagonisten van het Vlaams nationalisme. Het “enkele” in zijn titel duidt op de beperkingen die hij zich diende op te leggen. De wel belangrijkste figuren als Odiel Spruytte, Jeroom Leuridan, Reimond Tollenaere, Hendrik Elias, Ward Hermans en Wies Moens passeren de revue.
Over Joris van Severen en Duitsland had Luc Pauwels het al op een eerder colloquium. Ditmaal komt Joris van Severen en Frankrijk aan bod. Op het vlak van Van Severens literaire voorkeuren werd dit thema al uitvoerig behandeld door Kurt Ravyts in het 11e jaarboek. Ook Antoon van Severen sneed dit onderwerp al vrij uitvoerig aan in zijn biografie Joris van Severen. Het verhaal van een leven. Redenen genoeg dus voor Pauwels om zich in zijn referaat te beperken tot slechts een tweetal deelaspecten, enerzijds Van Severens verhouding tot de Franse taal, en anderzijds zijn kijk op de Franse staat en de Franse politiek.
Met iemand als Ruud Bruijns binnen onze kring die thuis is in de Nederlandse archieven, kan meer dan voorheen werk gemaakt worden van een historisch-wetenschappelijke benadering van de Noord-Nederlandse vleugel van het Verdinaso. Dat bleek onder meer uit diens colloquiumreferaat over Ernst Voorhoeve, Joris van Severen en het Verdinaso-Nederland. Met Henri Bruning, Ernest Michel en anderen vormde Voorhoeve de intellectuele falanx die het Verdinaso in Nederland vorm en aanzien zou geven.
Alain Mouton, destijds geboeid door wat wijlen Jef Werkers over Joris van Severen en de “hogere kringen” publiceerde, wist sindsdien nog heel wat rond dit thema bij elkaar te sprokkelen. Teneinde het globale beeld niet uit het oog te verliezen ligt het voor de hand om “oud” en “nieuw” hieromtrent in elkaar te verweven tot een nieuw geheel.
Maurits Cailliau bracht in het gedenkboek Joris van Severen leeft (1994) een bijdrage over Joris van Severen en de Katholieke Leer. Bedoeld was uiteraard de maatschappijleer van het Verdinaso te confronteren met wat in deze binnen het katholicisme vooropgesteld werd. De dit jaarboek afsluitende bijdrage Het Verdinaso versus de Katholieke Actie herneemt dit thema in zekere zin, maar dan vanuit het perspectief van een concrete casus, namelijk een belangrijke redevoering tegen het Verdinaso van kanunnik Karel Dubois uit 1935. Vanzelfsprekend kon men binnen het Verdinaso hieraan niet voorbijgaan; in woord en wederwoord komen beide “partijen” aan hun trekken.
______________________
N.a.v. Jaarboek
Joris van
Severen 12 (2008); uitgegeven door het Studiecentrum Joris van
Severen.
Gen., 208 pp., ISBN 9789076057118. Ledenprijs: 25 €; niet-leden: 30
€ (+ 3
€ verzendkosten).