Hic Qvescit Resvrrectionem exspectans

Joris van Severen

novi belgii conditor

Pater Patriae

Paul Meeus, Turnhout

 

In de geschiedschrijving over de naoorlogse initiatieven die poogden het gedachtegoed van Joris van Severen te conserveren en uit te dragen, mag de totstandkoming van het grafmonument te Abbeville niet ontbreken.

Het was geen eenvoudige opdracht om de erg verdeelde stukken van de puzzel in elkaar te plaatsen. In enkele publicaties is wel een en ander gepubliceerd over het graf, maar deze bronnen bleven meestal vaag over data en betrokkenen. Veelal gingen deze bijdragen over de symboliek en de betekenis van het grafmonument.

Gelukkig ontving Jef Werkers op 19 juli 1996 van Rudy Pauwels, neef van Joris van Severen, de officiële documenten en de briefwisseling ter zake die ons de rode draad van het verhaal leverden. Dat dossier vulde de lacunes aan in de reeds voorhanden zijnde archiefstukken in het Nationaal Documentatiecentrum Joris van Severen te Aartselaar, o.m. de documenten die André Godderis er deponeerde. Verder was er het mondelinge getuigenis van Jef Werkers op 26 januari en 2 februari 1998 die al van tijdens de oorlogsjaren als volgeling en vriend van Louis Gueuning elke evolutie op de voet had gevolgd. Zijn ijzersterk geheugen en het uitgebreid archief van het Nationaal Documentatiecentrum Joris van Severen te Aartselaar konden ons reeds lang vergeten namen weer doen plaatsen in het verhaal. Ook het getuigenis op 26 februari 1998 van André Belmans als een van de laatste levende getuigen bracht ons bruikbare informatie op. Omdat een nauwkeurige chronologie erg belangrijk is, houden we ons er dan ook vrij strak aan.

 

Al tijdens de oorlogsjaren was het voor Louis Gueuning duidelijk dat na de oorlog een initiatief moest genomen worden om de gedachtenis aan de vermoorde Dinasoleider levend te houden. Als middel bij uitstek daartoe dacht hij aan een praalgraf of tenminste een meer dan gewoon grafmonument. Voor hem en zijn volgelingen was het duidelijk dat er een plaats, een gewijde ruimte moest gerecreëerd worden waar bezinning, gebed en herbronning dienen te leiden tot continuïteit bij het verder uitdragen van het gedachtegoed van de vermoorde leider. De beste plaats daarvoor was voor hem Abbeville, op de zuidelijkste grens van de historische Nederlanden. Bovendien wilde hij vermijden dat na een eventuele overbrenging naar BelgiÙ of Vlaanderen de laatste rustplaats van Joris van Severen zou misbruikt worden door hen die er politieke munt uit zouden willen slaan.[1] Louis Gueuning leidde tijdens de oorlogsjaren en nog lang daarna de clandestiene Joris van Severen Orde.[2] Deze orde zou jarenlang het laboratorium zijn waar de ideeën van Joris van Severen werden bewaard en geactualiseerd en tegelijk zou ze de vertrekbasis zijn van talloze politieke initiatieven die dan hun weg vonden via voor de gelegenheid opgerichte verenigingen en hun spreekbuis vonden in de weekbladen De Uitweg en Le Cri du Peuple.[3]

Een andere groep tijdens de oorlogsjaren was het Genootschap Joris van Severen. Deze groep opereerde publiek als een vereniging zonder winstoogmerk. Geen enkel lid van de Raad van Beheer vervulde een rol in de collaborerende verenigingen en de vereniging zelf was volstrekt onafhankelijk van om het even welke politieke organisatie.[4] De werking viel stil op 30 januari 1944. Het dient gezegd dat dit genootschap geen sympathie genoot van de Duitse bezetter omwille van die onafhankelijke koers. Luc Delafortrie, secretaris, zal zelfs gedurende een tijd opgesloten worden en tot aan de bevrijding onder scherp Duits toezicht staan. In art. 4 van de statuten staat: "Het doel van de vereniging is op alle wijzen de persoon en de gedachte van Joris van Severen verder te doen kennen, alsmede de herinneringen aan Joris van Severen en aan Jan Rijckoort levendig te houden."[5] Zij zullen de idee steunen om de stoffelijke resten van Joris van Severen naar Wakken over te brengen.[6] Belangrijk is dat enkele leden van de Joris van Severen Orde zeer goed bevriend waren met leden van het genootschap, al wisten deze laatsten niets van de Joris van Severen Orde. Dat verklaart waarom later - na de oorlog - tal van oud-leden van het genootschap de initiatieven van Louis Gueuning zullen steunen. Delafortrie is het na de oorlog niet eens met de inzichten en de werkwijze van Gueuning en zal zich dan ook tegenover diens initiatieven afzijdig opstellen.[7]

 

Een eerste rustplaats

 

De tragische gebeurtenissen tijdens het bloedbad van 20 mei 1940 zijn bekend. Nog diezelfde avond komen de eerste Duitse infanterietroepen langs de Place du Bois voorbij, waar ze nabij de kiosk de lijken van 21 vermoorde burgers aantreffen. "Nog dezelfde avond begroeven Duitse militairen de slachtoffers in een massagraf. Zij maakten daarbij gebruik van een nabijgelegen bommentrechter. Op het massagraf plaatsten zij een primitief houten kruis met een bordje waarop volgende tekst: 'Hier ruhen ein und zwanzig Opfer am 20 Mai von den Franzosen schändlich ermordet'."[8] Een maand later zouden zij na de identificatie in afzonderlijke graven op de armengrond van het kerkhof te Abbeville begraven worden. Het waren uiterst eenvoudige graven die naast elkaar op een lange rij gelegen waren. Slechts een houten kruis herinnerde de bezoekers eraan waar de slachtoffers rustten.[9]

 

Overbrengen naar Wakken?

 

Een eerste initiatief kwam al tijdens de eerste oorlogsmaanden van de familie Van Severen zelf. Welke precieze stappen werden ondernomen en wie daar precies bij betrokken was, kon niet achterhaald worden. Wel zitten in het dossier[10] twee ondertekende identieke volmachten om de stoffelijke overschotten van Joris van Severen en Jan Rijckoort "te ontgraven en naar Belgisch grondgebied over te brengen". De volmacht betreffende de toelating tot ontgraving en overbrenging van de stoffelijke resten van Jan Rijckoort is in het Frans gesteld en ondertekend door "Juliette Rijckoort, née Dethy", zijn echtgenote, op 9 augustus 1940. De handtekening werd gewettigd te Brugge op 14 augustus 1940. De andere volmacht - in het Nederlands, maar met letterlijk dezelfde tekst als de andere volmacht - betrof Joris van Severen en werd ondertekend door Edmond van Severen, zijn vader. Zijn handtekening werd gewettigd te Wakken op 9 augustus 1940. De verklaring werd verkeerdelijk gedagtekend op 9 mei 1940, wat uiteraard onmogelijk is. Zonder twijfel is ze dezelfde dag als die met betrekking tot Jan Rijckoort opgesteld.

Merkwaardig is dat de gemachtigde personen "naar hun best weten" alles mogen ondernemen en alle officiële akten en formaliteiten mogen ondertekenen om de lichamen te doen ontgraven en naar België over te brengen. Het betreft Raoul Hoornaert, lid van het Verdinaso en goede vriend van Joris van Severen. Hij was advocaat bij het Hof van Beroep te Brussel en was ook goed bekend met vader Van Severen. Voorts was er Max Buyck, Hoofdman te Anzegem en groothandelaar. Hij beschikte over vervoersmogelijkheden en materiaal. Max Buyck was tijdens de oorlog lid van het Genootschap Joris van Severen. Naast Hoornaert en Buyck vinden we op de volmachten nog de namen van Joris Defoirdt, een herbergier uit Anzegem en Maurice Decock, een metaalbewerker uit Tiegem. Wellicht werden deze beiden - die naar alle waarschijnlijkheid goede bekenden waren van Max Buyck - er bij betrokken om het werk uit te voeren.[11] Tot slot moet toch ook nog vermeld worden dat de burgemeesters van Brugge enerzijds en Wakken anderzijds op 9 augustus 1940 de machtigingen[12] afleverden om Jan Rijckoort en Joris van Severen naar een kerkhof in hun respectievelijke gemeenten te doen overbrengen. Deze machtigingen zijn gericht aan de burgemeester van Abbeville. Merkwaardig is dat deze keer het document met betrekking tot Joris van Severen in het Frans is gesteld en dat van Jan Rijckoort in het Nederlands. De volmachthouders hadden dus alle officiële stukken in handen om zich naar Abbeville te begeven.

Carlos Vlaemynck schrijft in zijn boek Dossier Abbeville[13] echter dat tussen 6 juli en 9 augustus 1940 de Duitse autoriteiten beslist hadden het onderzoek in verband met de gefusilleerden van Abbeville uitsluitend toe te vertrouwen aan de Sicherheitspolizei en aan de Sicherheitsdienst en dat er met het oog op dit onderzoek in Brussel een Sonderkommando Abbeville was opgericht. Dat onderzoek werd afgesloten op 31 oktober 1940. Wellicht hebben de volmachthouders daarom niets kunnen ondernemen. Ook was het wachten op het proces voor de Duitse Krijgsraad, waar de verantwoordelijken van het bloedbad, luitenant Caron en sergeant-chef Mollet, uiteindelijk op 17 januari 1942 werden ter dood veroordeeld.

In een commentaar van Luc Delafortrie op het verslag van de eerste algemene vergadering (toevallig ook op die bewuste zaterdag 17 januari 1942) van het Genootschap Joris van Severen lezen we dat Delafortrie er meedeelde dat maatregelen voor het overbrengen van het stoffelijk overschot van Joris van Severen en Jan Rijckoort werden overwogen.[14] "Pogingen werden aangewend door de familieleden Fernand Pauwels en Leon van Severen om de toestemming van de Duitse instanties te verkrijgen. Zij waren vruchteloos. Daaruit blijkt dat de Duitse overheden niet wensten dat Joris van Severen naar ons land werd overgebracht. De raad van beheer heeft op 3 januari 1942 het kerkhof van Wakken bezocht en het oordeel van vader Van Severen ingewonnen. Een mausoleum zou gebouwd worden boven de grafsteden der familie Van Severen, aanleunend tegen de achtermuur van de parochiekerk van Wakken. Doch het is duidelijk dat de weigering van de Duitsers de uitvoering van die plannen onmogelijk maakte."[15]

Het is waar dat het vader Van Severens wens was Joris bij te plaatsen in de familiekelder te Wakken. Op 15 juni 1942 schrijft Frans de Vil, oud-Dinaso en medewerker van Gueuning (maar geen lid van de Joris van Severen Orde), aan vader Van Severen dat hij vernomen had dat er sprake zou zijn van de overbrenging van de stoffelijke resten. Meteen deelt hij mee dat hij dit gebeuren op dit ogenblik als inopportuun betitelt. Hij spreekt gespierde taal: " (...)Het zal U zeker niet ontgaan zijn, hoe politieke formaties zich niet ontzien te trachten, uit datgene wat hen niet behoort en wat ze vroeger hebben bekampt en verguisd, nu munt te slaan. Deze uitbuiters van wat u en ons heilig is, loeren op alle gelegenheden om hun verachtelijk werk te bevorderen. Welnu, ik heb de zekerheid dat ze de overbrenging zullen doen ontaarden in een politieke maskerade. Dit kan u zeker niet wensen en wij, zijn getrouwen, zullen het moeten dulden.

Daarom ben ik zo vrij op u beroep te doen. Laat uw zoon in het verre graf van Abbeville (hij rust toch reeds in dietse grond) tot op het ogenblik dat het oorlogsorkaan zal zijn uitgeloeid. Dan zullen wij, alle Dietsers, hem triomfantelijk terugvoeren naar de vadergrond, en dan zal zijn terugkeer geen springplank zijn voor partijgangers, maar inluiden de verwezenlijking van de grootse idealen waarvoor hij is gevallen." Twee dagen later reeds - 17 juni 1942 - antwoordt Edmond van Severen aan De Vil: "(...) Ik bedank U diep. Doch stel U gerust, wij zijn op de hoogte van de laffe handelswijze van de politiekers die gij bedoelt. Ik moet U nochtans doen opmerken dat ik oud ben, 82 jaren, en dat mijn enige wens is dat mijn geliefde zoon rust nevens zijn moeder die hij zo hartstochtelijk beminde, vooraleer ik zelf hen ga vervoegen. Overigens, indien de overbrenging mag geschieden, wil ik absoluut dat zulks gebeurt in de grootste intimiteit, in tegenwoordigheid alleen der familie en 3 à 4 vrienden die het Bestuur uitmaken van het 'Genootschap'. Hoegenaamd geen ceremonie. Niemand zal op de hoogte gebracht worden. Ik ben overtuigd dat gij daarmede ook zult akkoord gaan, en gij zoudt mij genoegen doen, over de manier van handelen uw gedacht te laten kennen." Frans de Vil is duidelijk tevreden met deze brief. Op 19 juni 1942 antwoordt hij: "Zo is het goed. Nu ben ik gerust en nu kan ik zonder tegen de vertrouwelijkheid uwer doelstelling te zondigen de getrouwen gerust stellen die mij ook hun angst kwamen uitdrukken."[16]

Het gemis aan meegaandheid van het Genootschap Joris van Severen tegenover de Duitse bezetter, maakte dat de figuur van Joris van Severen voor moeilijkheden, discussie en spanningen kon zorgen. Er waren immers ook collaborerende oud-Dinaso's die hun leider het liefst ingeschakeld zagen in de pro-Duitse propaganda... Overigens waren er ook moeilijkheden geweest met de kerkelijke hiërarchie in verband met de herdenkingsmis op 21 mei 1941 [17], waardoor voor- en tegenstanders elkaar meermaals in de haren vlogen. Wellicht hielden de Duitsers omwille van die spanningsvelden hun handen af van alle initiatieven ter zake.

 

Klaarblijkelijk werd echter gewacht tot het einde van de oorlog om nog verdere initiatieven te nemen, want pas op 25 september 1945 vinden we een ontwerpbrief van Edmond van Severen, gericht aan de burgemeester van Abbeville met de mededeling dat tot op dat moment zijn initiatieven om toelating voor het overbrengen van de stoffelijke resten te bekomen op niets zijn uitgelopen. Hij vraagt echter in deze brief geen toelating, maar wel om een concessie te bekomen tot het moment dat het stoffelijk overschot kan overgebracht worden. Naar alle waarschijnlijkheid is deze brief nooit verstuurd, want op 15 augustus 1946 zendt Joris' jongste broer, Leon van Severen, een brief naar de burgemeester om de toelating voor de overbrenging te vragen alsook de zekerheid dat het graf kan behouden worden tot het moment van het transport. Vanaf dat moment zal in de verdere ontwikkelingen Leon van Severen de woordvoerder zijn van de familie.[18] Op diezelfde 15 augustus richt Leon van Severen ook een brief (in het Nederlands) aan Jan Maes, lid van de Joris van Severen Orde [19], en begint zijn brief als volgt: "Waarde Heer, Er werd me medegedeeld dat U wenst te worden ingelicht over de mogelijkheid van overbrenging van het stoffelijk overschot van Joris van Severen, naar de familiekelder te Wakken." Hij deelt verder mee dat hij zich reeds in betrekking stelde met het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat op zijn beurt liet weten dat de onderhandelingen met Frankrijk voor het overbrengen "in 't algemeen" van de tijdens de oorlog in Frankrijk overleden Belgische burgers nog niet tot een definitieve oplossing werden gebracht.[20] Meer nog: "Wat meer bepaald het geval van mijn broer betreft, zou volgens de bevoegde ambtenaar, in elk geval de toelating niet worden verleend, zonder voorafgaandelijke raadpleging van de minister. Daaruit dient besloten dat die overbrenging nog voorbarig zou zijn." Leon van Severen schrijft verder nog dat hij in ieder geval toch wil bekomen dat de oude kist in een zinken kist wordt overgeplaatst en dat hij de zekerheid krijgt dat het graf tot aan de mogelijke overbrenging kan worden behouden. Hij meldt dat hij naar de burgemeester van Abbeville zal schrijven ter zake en dat hij Jan Maes op de hoogte zal brengen van verder nieuws. Hij belooft in ieder geval dat wanneer de toelating wordt gegeven, een paar familieleden "met een paar personen die er bijzonder belang in stellen zich naar Abbeville dienen te begeven, ten einde de verplaatsing in een zinken kist bij te wonen." Jan Maes antwoordt op 22 augustus 1946 op de brief van Leon Van Severen van 15 augustus. Maes is ingenomen met het voornemen van de familie om het stoffelijk overschot van Joris van Severen te laten overbrengen naar de familiekelder te Wakken en het graf in Abbeville in ere te doen houden tot aan de ontgraving. Hij meldt in de brief ook dat hij daarover "over enkele maanden" reeds de gelegenheid had te spreken met de schoonbroer van Leon van Severen te Deinze. Die schoonbroer was Fernand Pauwels[21], gehuwd met Jeanne van Severen, zus van Joris. Zij zijn de ouders van Rudy Pauwels. Maes vraagt om op de hoogte te worden gehouden van de onderhandelingen en vraagt om nader bescheid "om met de familie de passende schikkingen te kunnen treffen." Hoewel het niet kan aangetoond worden, vermoeden we sterk dat Jan Maes in opdracht van Louis Gueuning vanuit de Joris van Severen Orde als contactpersoon met de familie optreedt.[22]

 

Einde augustus 1946 krijgt Leon van Severen een brief, gedateerd op 24 augustus 1946, van de burgemeester van Abbeville, waarin deze antwoordt op de brief van 15 augustus. Hij deelt mee dat het mogelijk is de stoffelijke resten te laten ontgraven. Wellicht heeft de familie rechtstreeks de vraag gesteld. Wel raadt hij aan een Belgische onderneming aan te spreken om een zinken kist te leveren, het transport te verzorgen en de toelating van de onderprefect van Abbeville af te wachten die de datum van het transport zal meedelen. Voorts vraagt hij dat de familie zich ook zou aanmelden ter zake bij de Pompes Funèbres Générales d'Abbeville. Deze dienst is een dienst van de Franse staat die zich in elke gemeente bezighoudt met de werken op de begraafplaatsen.

Pas op 1 juli 1947 zal Leon van Severen dan een brief richten aan de Pompes Funèbres van Abbeville. Hierin vraagt hij hem te willen meedelen wanneer de stoffelijke resten kunnen overgeplaatst worden in een zinken kist. Hij deelt mede dat de familie het op prijs zou stellen mocht dat kunnen gebeuren tegen half augustus. Tevens vraagt hij of hij nog contact moet nemen met de burgemeester teneinde een verdere concessie voor het (oude) graf te kunnen nemen.

Op 9 juli 1947 antwoordt de heer R. Ehrold van de Pompes Funèbres dat de ontgraving kan gebeuren midden augustus. Deze ontgravingen gebeuren elke werkdag om 14 u. 30. De familie dient enkel de datum te laten weten die haar schikt. Verder zegt hij dat de diensten een zinken en eiken kist kunnen bezorgen zoals bij het geplande, maar niet uitgevoerde transport in juli 1942.[23]. De voorziene prijs daarvoor zou 12.562 FF [24] (4.622 BEF) bedragen. De heer Ehrold deelt ook mee dat hij meent dat het niet nodig is een nieuwe concessie te nemen omdat de plaats nog voor 5 of 6 jaar gereserveerd is en dat er dus tijd voldoende is om ondertussen de nodige schikkingen te treffen voor de overbrenging naar BelgiÙ.

 

Een merkwaardige brief...

 

In de chronologisch geschikte correspondentie van Leon van Severen vinden we een brief van de hand van Piet Vermeylen, minister van Binnenlandse Zaken, gedateerd op 13 augustus 1947 en gericht aan Leon van Severen:

 

"Waarde Heer,

Uw aanvraag voor het overbrengen naar België van het stoffelijk overschot van wijlen uw broer Joris van Severen, werd door mijn departement in acht genomen, en de nodige stukken zullen U in de eerstkomende dagen worden afgegeven.

Ik zou het nochtans op prijs stellen indien U me in het begin van volgende week, en zo mogelijk op woensdag 20 augustus zoudt willen opbellen, zo ik met U afspraak kan nemen, daar ik te dier aangelegenheid graag met U een gesprek zou wensen te hebben.

Met de meeste hoogachting,

(get.) P. Vermeylen"

 

"De nodige stukken" waarover sprake, vinden we noch in het dossier noch elders terug. Of ze dus zijn bezorgd, is een open vraag. Evenmin is het nog na te gaan of het gevraagde onderhoud heeft plaatsgehad en zo ja, welke daarvan de resultaten waren. Met zekerheid kunnen we echter wel stellen dat deze brief een gevolg is van de vermelde eerdere contactname door Leon van Severen - vóór 15 augustus 1946 - met het ministerie van Binnenlandse Zaken.

 

Toch Abbeville

 

Leon van Severen antwoordt niet meteen op de brief van de Pompes Funèbres van 9 juli 1947. Hij zal dat pas doen op 10 maart 1948.[25] Dan deelt hij mee dat de familie als gevolg "de certains circonstances" beslist heeft om de stoffelijke resten in Abbeville te laten, nadat ze in een zinken kist zouden gelegd zijn. Tegelijk wordt gevraagd een nieuwe concessie te kunnen aangaan voor een periode van 10 jaar en om een grafsteen op het graf te mogen plaatsen. Ook wordt gevraagd twee of drie voorstellen te doen m.b.t. een ontwerp voor een grafsteen en daarvan de prijs te laten weten. Leon van Severen vraagt ook naar het moment waarop een en ander zou kunnen plaatsvinden omdat een delegatie van de familie bij de overplaatsing van de stoffelijke resten en het plaatsen van een grafsteen wil aanwezig zijn. Hij stelt hiervoor het midden van de maand mei voor. In de voorbije periode hebben Gueuning en zijn volgelingen duidelijk hun plannen met de familie besproken en is de familie blijkbaar ingegaan op hun verzoek om de stoffelijke resten over te laten brengen naar een nieuw graf op het kerkhof van Abbeville.[26] Op 7 april heeft Leon van Severen nog geen antwoord ontvangen, want hij schrijft een dringende brief naar de Pompes Funèbres met herhaling van zijn drie vragen en met vermelding van de uiterste streefdatum: 15 mei.

Er wordt werk van gemaakt, want op 10 april 1948 levert L. Fiérain, zaakvoerder van de Industrie Granitière de la Somme en gespecialiseerd in het vervaardigen van grafmonumenten, een bestek met twee voorstellen en twee schetsen af aan de heer Ehrold. Voorstel A bedraagt 40.000 FF (8.177 BEF) en voorstel B 32.000 FF (6.541 BEF). Deze brief is door de Pompes Funèbres aan Leon van Severen bezorgd.

Op 21 april schrijft Leon van Severen (in het Frans) aan zijn broer Maurice dat zijn voorkeur naar voorstel A uitgaat, wat ook de mening is van Jeanne van Severen, zijn zus. Hij maakt melding van de totale kostprijs, welke 57.000 FF  beloopt en naar zijn berekening neerkomt op 12.000 BEF.[27] Hij pleit ervoor om snel ons akkoord mee te delen, opdat de werken nog voor de verjaardag kunnen beëindigd worden. Deze brief wordt echter niet verzonden, want in de rechter bovenhoek is volgende nota aangebracht door Leon van Severen: "Lettre non envoyée à la suite de l'entretien avec Mr. Dethy. Au 1er mai 1948 Geuninck (sic) et autres veulent ériger un monument par souscription." Alles wijst er dus op dat reeds in die periode Louis Gueuning betrokken was bij de verdere ontwikkelingen. Gueuning was immers reeds lang van mening dat Jan Rijckoort samen met Joris van Severen een laatste rustplaats diende te krijgen en dat van het graf een blijvende plaats van bezinning moest gemaakt worden. Jules Dethy is als schoonbroer van Jan Rijckoort de contactpersoon van de familie Rijckoort. Hij was een oud-lid van het Genootschap Joris van Severen en ook bevriend met mensen uit de Joris van Severen Orde. Dat hij een onderhoud had gehad met Leon van Severen, is niet vreemd. Zij kenden elkaar, want ook Leon van Severen was tijdens de oorlog lid van het genootschap geweest. Jules Dethy was dus voor Gueuning de geschikte 'onderhandelaar'.

De burgemeester van Abbeville zendt op 25 mei 1948 de akte van de concessie ter ondertekening aan Leon van Severen. Tegelijk vraagt hij 55.173 FF over te maken aan de stadsontvanger. Hierop reageert Leon van Severen op 18 juni 1946 met de woorden ".., j'ai l'honneur de vous renvoyer ci-joint, l'acte de concession à perpétuité, relatif à la sépulture de Joris van Severen et Jan Rijckoort." Voor het eerst is er in de briefwisseling sprake van een eeuwige concessie[28] en van Jan Rijckoort. Dit laatste is natuurlijk te verklaren door de rol die Dethy speelde.

Op 23 juni 1948 schrijft Leon van Severen opnieuw naar de burgemeester met de vraag hem de toelating te geven bij de reeds gereserveerde concessie nog de twee belendende grafpercelen toe te kennen. Ter verduidelijking van zijn concrete vraag, voegt hij er een kleine schets bij.

Op vrijdag 16 juli 1948 - "... en réponse à votre lettre du 24 juin écoulé..." - deelt de burgemeester mee dat de gevraagde percelen vrij zijn en kunnen toegezegd worden. Zo komt de totale oppervlakte op 28 m2. Belangrijk in de brief is de mededeling dat het tarief van de concessies is gestegen, zodat de totale som komt op 142.501 FF (29.131 BEF). Er wordt tevens een nieuwe akte toegevoegd ter ondertekening. In de uiteindelijke concessie, die werd ingeschreven te Abbeville op 22 december 1948, is de oppervlakte teruggebracht op 21 m2. Zo kwam de kostprijs uiteindelijk op 102.255 FF (16.899 BEF) (88.812 FF en een inschrijvingsrecht van 13.323 FF, of 15% van het bedrag).

Deze definitieve regeling is ongetwijfeld het resultaat van het bezoek dat Leon van Severen bracht te Abbeville op 6 december 1948 aan L. Fiérain, de grafmaker te Abbeville, en aan het stadhuis. Naar het onderhoud met Fiérain te Abbeville verwijst Leon van Severen immers in zijn brief van 13 december 1948, waarin hij deze tevens meedeelt dat hij 'vandaag' aan de heer Marius Delwart uit Zinnik een postwissel stuurde ter waarde van 10.950 BEF. We lezen in deze brief ook: "Cette somme correspond en francs belges à celle qui est à payer pour la concession au cimitière à la Mairie d'Abbeville, soit 102.255 fr. La conversion a été effectuée comme convenu sur base du cours libre du 6 courant, soit 10,70." [29] Op 14 december wordt de postwissel uitgeschreven en op 20 december wordt het ontvangstbewijs op het stadhuis te Abbeville afgeleverd. Een dag later worden de ontvangstbewijzen van de uitgesplitste bedragen (88 812 FF en  13 443 FF) afgestempeld.

 

Ondertussen had Leon van Severen zijn broer Maurice vermoedelijk op de hoogte gebracht van het bezoek aan Abbeville op 6 december en van de kostprijs, want op 9 december antwoordde deze met een dankwoord voor de ontvangst van zijn brief (waarvan zich geen ontwerpbrief in het dossier bevindt) en de mededeling dat hij vandaag nog 4.650 BEF zal overschrijven op de postrekening van Leon van Severen. Hij specificeert dat het bedrag is samengesteld uit: "1: 2.000 fr., een overschot van de som van 10.000 fr. [30], 2: een som van 1.000 fr., bestemd door Vader van Severen voor Louis Gueuning en voorzien voor de intrekking van de concessie, en terug te doen keren naar het Genootschap [31], 3: 1.400 fr., gevonden in een speciale omslag, was ook voorzien voor de intrekking van de concessie, en 4: 250 fr. reiskosten naar Abbeville, in rekening gebracht in de afwikkeling van het nalatenschap." [32] Hij besluit zijn brief met de mededeling dat hij (Leon van Severen) er wellicht het best aan doet die 2.400 fr. over te maken aan de mensen van het genootschap omdat die het goed zullen gebruiken voor de kosten "d'une concession ou pierre tombale sur la tombe de notre pauvre Georges."

Hoewel de concessie betaald werd op 21 december 1948 en de akte werd geregistreerd op 22 december 1948, kwam het document niet per kerende in het bezit van Leon van Severen. Op 10 februari, 7 maart en 23 maart 1949 dringt hij telkens per brief aan bij de burgemeester hem het document ter hand te stellen. Deze vraag naar spoed had hoogst waarschijnlijk te maken met de concrete plannen tot vervaardiging van een grafmonument dat Gueuning wilde laten oprichten op het graf en waarover met de familie minstens reeds was gecorrespondeerd. Op 14 december immers had Gueuning een brief aan Leon van Severen geschreven dat men 'gisteravond' had beslist onmiddellijk een eerste bericht (un premier avis) te lanceren, bedoeld om de opening van een intekenlijst aan te kondigen. Dat bericht zal ondertekend worden door hen die het initiatief namen: de familie Van Severen, de familie Rijckoort, Louis Gueuning, Dr. Camille de Ridder, de heren André Belmans, Maurits van Cauwelaert en André Godderis.[33] Gueuning heeft blijkbaar reeds eerder het akkoord van de familie gekregen, want hij zegt geregeld verslag te zullen uitbrengen over het verloop van het initiatief.

Op 31 maart laat de burgemeester van Abbeville door zijn secretaris uiteindelijk aan Leon van Severen per aangetekend schrijven de concessie-akte bezorgen. In de begeleidende brief laat de burgemeester nog meedelen dat indien men van plan is een monument op te richten op het graf, men vooraf de plannen en de aard van de inscripties moet meedelen. Hij verwijst hiervoor naar art. 8 van het begraafplaatsreglement.

 

Een praalgraf

 

Er gaat niettemin toch nog wat tijd over de uitvoering van de verzending van het bericht heen, want in een brief van Gueuning aan Leon van Severen van 16 mei 1949 deelt hij mee dat de intekenlijst zal gelanceerd worden rond 20 mei en dat André Godderis - lid van de Joris van Severen Orde en dus vertrouweling van Gueuning  - er op rekent hem (Leon van Severen) te zien een van de dagen om over de actie te praten.[34] Zelf zal Gueuning afwezig zijn in de herdenkingsmis die in de Karmelietenkerk[35] te Brussel wordt opgedragen omdat hij voor 15 dagen op reis is. Hij zegt wel aan Leon van Severen een mis te laten lezen op die dag (20 mei) en ook een met dezelfde intenties "là ou je serai".

 

Aan Constant van Raemdonck en Jan Maes schrijft Gueuning een niet-gedateerde brief - maar vermoedelijk enkele weken vóór 16 mei - waarin hij zegt dat Maurits van Cauwelaert een nieuw ontwerp maakt voor het monument en dat de heer Jules Dethy de fondsen zal verzamelen. Tevens kondigt hij aan dat 'onze' volgende vergadering zal gewijd zijn aan de verspreiding van de omzendbrief en aan de keuze van de personen wier patronage noodzakelijk is tot het welslagen van de intekening.

 

Op 20 mei wordt de oproep van genoemden in de brief van 14 december dan verspreid, aangevuld met Jan Maes, Constant van Raemdonck en Pierre Feys. Gueuning, Maes, Belmans, Godderis en Camille de Ridder waren leden van de Joris van Severen Orde. Van Raemdonck, Dethy en Feys waren tijdens de oorlog lid van het Genootschap Joris van Severen - en kenden daardoor ook Leon van Severen -, maar hadden steeds goede contacten onderhouden met mensen uit de entourage van Gueuning. 

De tekst die "aan ongeveer 1500 oud-Dinaso's en vrienden"[36] apart in het Nederlands en het Frans wordt verspreid, luidt:

"De ondergetekenden hebben zich voorgenomen aan het stoffelijk overschot van Joris van Severen een waardige rustplaats te bezorgen. Bij deze hulde wensen zij tevens Jan Rijckoort te betrekken die met hem is gevallen omwille van zijn gehechtheid aan hetzelfde ideaal. Zijde aan zijde zullen hun graftomben oprijzen op het kerkhof te Abbeville, waar reeds de nodige grond werd aangekocht. Te dier gelegenheid doen de ondergetekenden een dringend beroep op al degenen die het werk van Joris van Severen en zijn betekenis voor ons volk nog steeds indachtig zijn, opdat zij er toe zouden bijdragen om zodra mogelijk de vrij aanzienlijke som bijeen te brengen, die ter voltooiing van dit blijk van erkentelijkheid en trouw noodzakelijk is.

 

De familie Van Severen - De Familie Rijckoort - de H.H. L. Gueuning - A. Belmans - A. Godderis - Dr. C. de Ridder - J. Maes - C. van Raemdonck - P. Feys - M. van Cauwelaert.

 

Bijdragen kunnen van heden af gestort worden op de P.C.R. 1661.67 van dhr. J. Dethy, Narcissenlaan, 5, Ukkel. De personen die aan deze geldinzameling willen meewerken kunnen op dit adres intekenlijsten bekomen."

 

Deze actie had meteen succes, want de fondsen kwamen binnen. Het was de organisatoren echter van meet af aan duidelijk dat de inspanning meer dan gewoon zou moeten zijn. Op 10 juni 1949 reeds stuurde Godderis een handgeschreven brief aan een aantal mensen - waarvan de identiteit ons onbekend is - om medewerking te vragen in het kader van de werving van fondsen. Zij werden dan ook uitgenodigd op een vergadering ter zake op zondag 19 juni. Ondertussen was de oproep ook in de pers verschenen om hem een zo groot mogelijke verspreiding te doen vinden.

 

Negatieve reacties

 

De oproep lokte ook negatieve reacties uit. Frantz van Dorpe, Jef van Bilsen en Paul Persyn, drie mannen die in het Verdinaso leidende functies hadden waargenomen en op verschillende wijzen aan de zijde van de Weerstand hadden gestaan[37], namen manifest afstand van de oproep in het algemeen en van de personen die hem hadden ondertekend in het bijzonder. Op 15 juni 1949 richt Van Dorpe een gespierde brief aan Leon van Severen:

"De publieke oproep om steun voor het oprichten van een graftombe ter ere van de betreurde Joris van Severen , zoals hij in de pers verschenen is, heeft vele onder zijn vereerders, in Noord en Zuid, waaronder ook ikzelf bedroefd en verontwaardigd.

Het volstaat immers de namen te lezen van deze die dit initiatief genomen hebben, met goedvinden van de Familie Van Severen, om met zekerheid te weten dat met deze oproep een nieuwe poging aanvangt om de nagedachtenis van Joris van Severen eens te meer te gebruiken ten bate van een politieke kapel die hem onwaardig is.

Inderdaad vindt men onder deze namen verscheidene personen die onder de vijandelijke bezetting, in mindere of in meerdere mate, hun medewerking hebben verleend aan hen die de idealen van Joris van Severen schandelijk hebben verraden, of door een onbedachte houding in opspraak gebracht. Terwijl anderzijds de vertegenwoordigers van de overgrote meerderheid die trouw bleven aan de heiligste princiepen van hun gevallen leider zorgvuldig werden geweerd.

Indien de Familie Van Severen van mening is dat aan de laatste rustplaats van Joris van Severen een ander dan familiaal karakter moet gegeven worden, namelijk een publiek of politiek karakter, dan heeft zij niet het recht daaraan deze enge en totaal ongepaste vormen te verlenen.

Daarom spijt het velen niet te kunnen bijdragen tot deze onderneming, en bijgevolg de betoning van hunne piëteit voor de nagedachtenis van hun vereerde voorman voor een betere gelegenheid te moeten bewaren. Bovendien zijn zij ervan overtuigd dat, bij verdere politieke uitbating van deze nagedachtenis, een publieke terechtwijzing niet zal kunnen uitblijven.

Mogen wij vragen, geachte Heer Van Severen, deze bedenkingen aan de leden van de Familie Van Severen wel te willen voorleggen, in de hoop dat alsnog zal kunnen vermeden worden de nagedachtenis van de grote Dode op zo betreurenswaardige wijze in opspraak te brengen."

 

Het antwoord - op 6 juli 1949 - van Leon van Severen was duidelijk: "Uw schrijven van 15 juni jl. heeft ons verwonderd en tevens doen vaststellen dat U zich vergist nopens de geest waarin de graftombe van Joris van Severen en Jan Rijckoort wordt opgericht.

Het initiatief, tot het bezorgen van een waardige rustplaats aan beide overledenen te Abbeville, ging uit van de familie. Het was eerst, nadat deze beslissing een begin van uitvoering kreeg, dat enkele oud-strijdgenoten hun eer erop stelden het familiaal aandenken te doen uitgroeien tot een algemene hulde, van allen welke Joris van Severen hebben gekend en niet willen vergeten.

Door deze wens bij te treden, heeft de familie geen politiek particularisme gesteund. Het gaat hier immers niet over personen, maar alléén over de bestendiging van de nagedachtenis van de overledenen.

De familie stelt er prijs op dat deze aangelegenheid buiten de politieke meningsverschillen zou geregeld worden en wijst beslist gelijk welke uitbating ervan van de hand.

Het publiek karakter dat aan de uitvoering werd gegeven, ging niet buiten de kring van dezen die Joris van Severen en Jan Rijckoort hebben gekend. Hetgeen wat in zekere pers daarover verscheen, was alléén maar een mededeling uit eigen initiatief dezer pers.

Polemiek omtrent het graf heeft geen zin. Zij is nutteloos, onwaardig en schadelijk voor de nagedachtenis der doden. Derhalve dringt de familie Van Severen er ten zeerste op aan, dat elke openbare twist, dienaangaande zou worden vermeden."

 

Van Dorpe is het met deze zienswijze absoluut niet eens. Op 8 juli schrijft hij opnieuw een brief aan Leon van Severen. In deze brief komt zijn aversie tegenover allen die niet in de Weerstand hebben gestaan en zich dus hadden vergist scherp tot uiting.[38] We citeren enkele passages: "De inhoud van uw schrijven van 6 juli is niet van aard om aan mijn vrienden en aan mijzelf de minste voldoening te geven. Nochtans zijn wij de grote meerderheid van de Dinaso-leiding van 1940, en de vooraanstaanden onder de velen die, ook doorheen de oorlogsjaren, aan de beginselen en aan de politieke lijn, van Joris van Severen trouw gebleven zijn.

Dat, in deze betreurenswaardige aangelegenheid, de Familie Van Severen geen politiek particularisme gesteund zou hebben wordt door de feiten gelogenstraft. Deze tot wie u zich gericht hebt behoren tot een kleine politieke kapel van zeer weinig betekenis, en hebben, door verraad of onbedachtzaamheid, in elk geval door grove fouten, alle recht verspeeld om zich publiek aan te stellen als de bewakers van de nagedachtenis van Joris van Severen. Anderzijds werden alle vooraanstaande vertegenwoordigers van deze die wel in aanmerking hadden moeten komen om een dergelijk initiatief mede te nemen en te moeten steunen zorgvuldig geweerd.

Het is ongehoord dat mannen als Paul Persijn, Leopold van Herzeele, Ast Fonteyne, Juul Declercq, Geerhard van der Horst, en vele anderen hierin hebben moeten onderdoen voor een Van Raemdonck, een Geuning (sic) of een Belmans...[39]

(...) Dit schrijven is een nieuwe poging om alsnog te verhinderen dat deze treurige toestand publiek bekend zou worden. Indien nu echter geen maatregelen genomen worden om de ingezette actie stil te leggen en samen met beter geplaatste vrienden en ditmaal getrouwen van Joris van Severen een nieuwe lijn vast te leggen, dan zullen wij beslist aan de publieke opinie, in Noord en Zuid, de rechtzetting verschaffen waartoe onze piëteit aan Joris van Severen ons noopt."

 

Op 10 juli 1949 zal ook Paul Persyn een zeer korte brief aan Leon van Severen richten. Daarin zegt hij dat hij een kopie heeft ontvangen van de brieven van Van Dorpe en dat hij diens standpunt volledig kan beamen. Ook hij is ervan overtuigd dat "om de nagedachtenis van Joris in eer te herstellen er werkelijk een andere koers moet gevolgd worden."

 

Leon van Severen antwoordt op de brieven van Van Dorpe en Persyn. Op 1 augustus 1949 schrijft hij aan Van Dorpe: "In antwoord op uw schrijven van 8 juli 1949, moeten wij tot onze spijt U nogmaals verwijzen naar onze brief van 6 juli 1949, nopens de geest waarin de graftombe van Joris van Severen wordt opgericht; het initiatief, eerst door de familie genomen, en waarvoor later, door enige vrienden en bekenden, een grootser aandenken werd gewenst. Wij herhalen U nogmaals dat de familie in deze aangelegenheid geen het minst politiek particularisme in het oog heeft, en dit van waar het ook komen moge. Haar enig inzicht was en blijft, een waardige rustplaats aan haar betreurden te bezorgen.

Het ligt niet in de bedoeling van de familie iemand uit te sluiten, maar aan allen, voor wie Joris van Severen iets betekend heeft toe te laten eendrachtig zijn nagedachtenis te bestendigen. Het valt ons moeilijk te begrijpen, dat rekening gehouden met deze bedoeling, U en uw vrienden bij dit ontwerp weigeren aan te sluiten."

Leon van Severen is dus klaar en duidelijk. Op dezelfde dag schrijft hij ook aan Persyn, waarin hij deze vraagt verder de briefwisseling van Van Dorpe op te vragen.

Van Bilsen richtte enkele dagen voordien, op 28 juli 1949 [40], ook een brief aan Leon van Severen. De toon van zijn brief is veel milder dan die van Van Dorpe, hoewel hij toch reserves heeft bij het initiatief. Het lijkt ons hier toch ook goed zijn tekst integraal over te nemen teneinde een goed beeld de krijgen van de gevoeligheden die in die tijd leefden: "Daar ik verneem dat U van andere zijde hierover werd geschreven,[41] ben ik zo vrij U ook mijn mening ter doen kennen omtrent het initiatief van een comité voor oprichting van een grafmonument voor J. van Severen en Rijckoort, initiatief dat door de families wordt gedekt.

Iets anders is de vervulling van de normale familieplicht, het graf van afgestorven verwanten in ere te houden, en iets anders het initiatief te patroneren van een groep vroegere politieke vrienden van een overledene, die een monument willen oprichten en de daarbij horende plechtigheden inrichten. Het feit dat een comité werd gevormd ontneemt aan het initiatief zijn familiaal karakter en geeft er in tegendeel een politiek - eventueel nationaal - karakter aan.

Dit politiek initiatief - zelfs nationaal opgevat - is m.i. voorbarig en volkomen ontijdig. Het misverstand dat door de vijandelijke propaganda werd geschapen rond het aandenken van Joris van Severen blijft nog steeds heersen en de omstandigheden zijn niet rijp om de figuur van uw broeder op het nationale plan in eer te herstellen. De tijd heeft hier zijn rol.

Daarbij komt dat indien de families Van Severen en Rijckoort meenden goed te doen door hun steun te verlenen aan een comité voor herdenking en oprichting ener graftombe, zij twee dingen niet hadden mogen uit het oog verliezen.

Ten eerste dat dit comité een ruime nationale basis zou dienen te hebben en zich niet zou mogen beperken tot een klein doctrinair groepje (hoe verdienstelijk dit laatste ook moge wezen).

Ten tweede dat het behoorde, alvorens openlijk deel te nemen aan een comité, toch minstens het advies in te winnen van de meest vooraanstaande onder de vroegere medewerkers en vrienden van Uw broeder. Want door toe te treden tot een comité hebt U het familiale terrein verlaten en U op het politieke begeven.

Het is hierbij mijn bedoeling niet de goede intenties van de leden van uw comité in twijfel te trekken, noch een oordeel te vellen over de manier waarop sommigen tijdens de bezetting gemeend hebben te moeten handelen. De namen van meerdere leden van uw comité zijn mij trouwens onbekend - hoewel ik toch van 1932 tot 1939 in het hart van de beweging van uw betreurde broeder heb gestaan.

Naar mijn mening mag men er de familie van Joris van Severen ook geen verwijt van maken tijdens diens leven afzijdig te hebben gestaan van zijn Beweging. Maar deze omstandigheid moest toch deze familie des te meer aanzetten, zijn vroegere medewerkers, vrienden en vertrouwelingen (ook buiten de kring der vroegere beweging) te raadplegen, alvorens stappen te zetten die het aandenken van de overledene in het gedrang kunnen brengen. Ik hoop dat U mij dit schrijven niet kwalijk neemt en teken met alle hoogachting."

 

Voor Van Bilsen gaat het klaarblijkelijk om het feit dat mensen uit de vroegere leiding van het Verdinaso niet werden geraadpleegd. Hij twijfelt niet - zoals Van Dorpe wel doet - aan de goede trouw van het comité. Het lijkt alsof Van Bilsen gewonnen zou geweest zijn voor een soort nationaal comité dat de garantie zou hebben kunnen bieden om de schaduw die de bezetters en hun medewerkers volgens hem over de figuur van Joris van Severen hadden geworpen, te hebben kunnen wegnemen. Leon van Severen heeft hierop niet meer geantwoord, wellicht omdat hij meende dat zijn antwoord aan Van Dorpe voldoende duidelijk het standpunt van de familie had toegelicht.

 

In de marge van de negatieve reacties en er volledig van losstaand wijzen we toch op het blad Joris van Severen-Orde van de zgn. Solidaristische Beweging van september 1950.[42] Onder de titel "Een praalgraf en een standbeeld voor Joris van Severen" kondigt deze Joris van Severen-Orde aan dat zij het stoffelijk overschot van Joris van Severen (over Jan Rijckoort wordt niet gesproken) zullen terugbrengen "naar het vaderland, bijgezet in een praalgraf en daarboven moet zijn standbeeld verrijzen. (...) Dit praalgraf en dit standbeeld zullen opgericht worden bij nationale inschrijving in de omgeving van Wakken, het geboortedorp van Joris van Severen. Midden in het hart van de Nederlanden, zal het krachtig figuur van de Dinaso-leider oprijzen, reuzegroot, de blikken gericht naar Noord-Oost, overschouwend de gehele Nederlanden. Ieder jaar, op 19 juli, zijn geboortedag, zullen de Nederlanders uit Noord en Zuid, uit Oost en West komen opdagen, om hulde te brengen aan de pionier van de eenheid der Nederlanden."

 

De groep rond Gueuning reageert hierop.[43] Met resultaat, want in het oktobernummer stelt men in een rechtzetting: "(...) Het lag zeker niet in onze bedoeling de Dinaso's te krenken die het loffelijk initiatief genomen hebben Joris van Severen en Jan Rijckoort een waardige rustplaats te bezorgen te Abbeville. We spreken integendeel de wens uit dat de nodige bedragen vlug zouden verzameld zijn, en we sporen al onze lezers aan een milde steun te verlenen door te storten op postnummer 166167 van dhr. J. Dethy, Narcissenlaan, 5, Ukkel.

Wij zijn echter de tolk van zeer vele oud-dinaso's en bewonderaars van Joris van Severen, wanneer we de hoop uitspreken dat het stoffelijk overschot samen met het grafmonument, later zou overgebracht worden naar het vaderland, waar Joris van Severen en Jan Rijckoort rusten zouden te midden van hun volk.

Voor vele landgenoten betekent de reis naar het graf te Abbeville een zeer grote uitgave, terwijl een bezoek aan het praalgraf en het standbeeld van Joris van Severen te Wakken, zijn geboortedorp, in het bereik zou vallen van ieders beurs. Voorlopig kan wel een compromis gesloten worden; namelijk: de graftomben te Abbeville en het gedenkteken te Wakken." Wat met dit gedenkteken bedoeld werd, is niet duidelijk. Nadien heeft niemand er nog iets van gehoord.

 

Het monument wordt voltooid

 

De critici hebben het comité niet kunnen beïnvloeden, want de plannen werden verder uitgewerkt. Kort na de oproep was er blijkbaar reeds voldoende geld om de werken aan te vatten, want op 3 oktober 1949 werden Joris van Severen en Jan Rijckoort ontgraven, een laatste maal herkend door de families, door Louis Gueuning en door enkele vrienden, en bijgezet in de twee grafkelders van de nieuwe concessie.[44] Op foto's kunnen we zien dat nadien de grafkelders afgedekt werden met betonnen platen. Het monument zal pas in januari 1951 voltooid worden.

Alles wees erop dat het verzamelen van de nodige fondsen een hele krachttoer zou worden. In een tweede oproep, gelanceerd einde 1949, begin 1950, werd gezegd dat na de eerste oproep in enkele maanden tijd reeds 30.000 BEF werd verzameld, maar dat de totale kosten geschat werden op 100.000 à 130.000 BEF. Een heel bedrag voor die tijd! Deze oproep beoogde een nog ruimere verspreiding en vroeg uitdrukkelijk zoveel mogelijk namen van oudgedienden en  sympathisanten door te geven.

 

Op 11 oktober 1949 schrijft Godderis een brief aan Theo Hosten.[45] Hij is de contactpersoon van het comité met de Brugse oud-Dinaso's. Godderis vraagt hem om hem samen met Belmans te kunnen spreken "nopens de in het Brugse te voeren steunactie." We zullen verder zien dat Hosten een belangrijke rol zal spelen in het verzamelen van de fondsen.

 

Ondertussen worden de plannen van architect Maurits van Cauwelaert uitgevoerd door de firma L. Fiérain te Abbeville en lijken de werkzaamheden vlot te verlopen. Op 12 juli 1950 laat Constant van Raemdonck aan Godderis immers weten dat hij op 21 mei in Abbeville geweest is en dat hij gezien heeft dat de werken goed gevorderd zijn. Tegelijk belooft hij nog extra-inspanningen te doen om nog nieuwe inschrijvingen te kunnen aanbrengen. Daarnaast was er door Van Cauwelaert aan de beeldhouwer Roel D'Haese gevraagd een sculptuur in bas-reliëf te maken voor de beide graven. In een brief van D'Haese aan Gueuning lezen we dat dat werk voltooid was in november 1950. Uit een factuur van Fiérain van 19 mei 1951 vernemen we dat zijn firma de beelden heeft geplaatst.

 

Beschrijving van het grafmonument

 

André Godderis heeft in de loop der jaren in verschillende tijdschriften bijdragen geschreven over het grafmonument. De teksten waren inhoudelijk telkens gelijklopend. We nemen zijn meest recente - en zijn laatste, want Godderis overleed op 11 juni 1986 - bijdrage over uit Ter Waarheid over Joris van Severen.[46]

"De oppervlakte van de concessie werd nagenoeg geheel met steen bedenkt, met in het midden, naast elkaar, twee zwartgranieten grafstenen. Naar het monument kijkend, links die van Joris van Severen met het opschrift:

 

HIC QVIESCIT                                                     Hier rust

RESVRRECTIONEM                                           de verrijzenis

EXSPECTANS                                                      verbeidend

JORIS VAN SEVEREN                                        Joris van Severen

NOVI BELGII                                                        nieuwe grondlegger

CONDITOR                                                           van de Nederlanden

PATER PATRIAE                                                 Vader des Vaderlands

XIX.VII.MDCCCXCIV                                         19 juli 1894

XX.V.MCMXL                                                       20 mei 1940

 

Rechts die van Jan Rijckoort met als opschrift:

 

HIC QVIESCIT                                                     Hier rust

RESVRRECTIONEM                                           de verrijzenis

EXSPECTANS                                                      verbeidend

JAN RIJCKOORT                                                Jan Rijckoort

INSIGNIS FORTITUDINE                                  uitermate moedig

AC FIDE                                                                en trouw

MILES                                                                    soldaat

I.IX.MDCCCLXXXIX                                           1 september 1889

XX.V.MCMXL                                                       20 mei 1940

 

De Latijnse teksten zijn van de hand van Louis Gueuning en werden door de Brusselse architect en oud-Dinaso Roger De Buysscher [47] getekend en op de grafstenen overgezet om erin gebeiteld te worden.

 

Achter de grafsteen bevinden zich drie vierkantige zuilen, elk met een platte kroonsteen, waarop een architraaf rust. Aldus worden als het ware twee vensters gevormd, die een uitzicht geven op de Somme-vallei. Langs voren, aanleunend tegen de middelste zuil, rijst een lange smalle vierkantige zuil op, die boven het monument uitloopt in een kruis, dat geheel de tombe beheerst. In de 'vensters' tussen de zuilen, staat achter elke grafsteen een grote steen rechtop, waarin telkens een Nederlandse leeuw, met het zwaard en de zeventien pijlen in de klauwen, gebeiteld door de nu zeer beroemde beeldhouwer Roel D'Haese. Bedenkenswaard is dat telkens één van de zeventien pijlen Picardië voorstelt, nu de provincie waar Joris van Severen rust."

 

De vertaling van de Latijnse teksten "Hic qviescit, resurrectionem exspectans", is wat archaïsch. In De Weg van 19 mei 1951 - 32 jaar eerder! - vertaalde Godderis de tekst beter: "Hier rust, in afwachting van de verrijzenis". In 1951 vertaalde hij het "Novi Belgii conditor" ook beter als "nieuwe bundelaar van de Nederlanden". Het is deze vertaling die het meest gebruikt wordt en bekend is. Maar ze is taalkundig foutief. De juiste vertaling is: "Bundelaar van de nieuwe Nederlanden". Inhoudelijk lijkt het ons geen onbelangrijke nuancering.

 

De Nederlandse leeuwen op het monument: een verhaal apart

 

De totstandkoming van de twee leeuwen verliep niet geheel probleemloos. D'Haese had in november 1950 twee leeuwen in bas-reliëf geleverd. De afgesproken prijs daarvoor was 10.000 frank. Vrij kort daarna[48] betaalde Dethy reeds 5.000 fr. aan D'Haese. In een brief aan Gueuning op 13 februari 1952 vraagt D'Haese naar de resterende 7 000 frank. Godderis antwoordt hem op 23 februari in opdracht van Gueuning dat hij zijn ongeduld begrijpt en dat hij alles zal doen om hem voldoening te schenken. Wel wijst hij hem op drie dingen: 1. De afgesproken prijs was 10.000 fr., zodat hij nog slechts 5.000 fr. tegoed heeft. 2. "Van in den beginne heb ik de heer Van Cauwelaert gevraagd U te waarschuwen dat de betaling een tijdlang kon uitblijven en de beschikbare fondsen eerst voor de heer Fiérain bestemd zijn." 3. De beelden zijn niet te herkennen bij noorderbelichting. Er moet dus nog aan gewerkt worden. "Eerst wanneer de beelden duidelijk te herkennen zijn kan het werk als 'af' beschouwd worden."

Op 15 juli 1952 schrijft Godderis behoorlijk kwaad een harde brief aan D'Haese, die als volgt aanvangt: "Na ons laatste telefoongesprek en Uw onvriendelijke uitlatingen geef ik er de voorkeur aan deze zaak voortaan schriftelijk te behandelen. U zal dan tevens over de nodige documenten beschikken æom mij een proces aan te doen". Klaarblijkelijk had D'Haese zich aan de telefoon opgewonden over het uitblijven van de betaling en had hij het derde punt uit de brief van Godderis aangezien als een reden om de betaling nog voor onbepaalde tijd uit te stellen. Anderzijds lijkt hij ook andere mensen van de initiatiefnemers te hebben benaderd om spoed te zetten achter de betaling van het resterende som, want Godderis schrijft: "Het spijt mij dat U geen vertrouwen in mij meent te moeten stellen, wat blijkt uit het feit dat U sommige van de personen die ik wilde raadplegen achter mijn rug hebt willen beïnvloeden." Hij kondigt aan zijn belofte te zullen houden en hem een antwoord op zijn vraag te geven. Dat doet hij 's anderendaags reeds per brief: "Na de belanghebbenden geraadpleegd te hebben kan ik U ons standpunt als volgt samenvatten:

1. Ik geef onmiddellijk aan de heer Dethy de toelating om U de som van 5.000 fr. te betalen, op voorwaarde dat U een kwijting ondertekent voor 'saldobedrag op beeldhouwwerk grafmonument Joris van Severen'.

2. Al de belanghebbenden zijn van oordeel dat het bedoelde beeldhouwwerk niet in de huidige toestand kan blijven daar het nagenoeg onzichtbaar is. Al deze personen zijn ook van oordeel dat U een bepaalde verantwoordelijkheid draagt en zij rekenen er op dat U een uiterste inspanning zult doen om een bevredigende oplossing te vinden en aldus Uw naam eer aan te doen.

3. Zij zijn bereid U een nieuw forfaitair bedrag van 3.000 fr.(drieduizend) toe te kennen op voorwaarde dat U op eigen kosten naar Abbeville gaat om aan het bovengemelde euvel te verhelpen en op voorwaarde ook dat de heren Gueuning, Van Cauwelaert en Godderis, na de behandeling der leeuwen eensgezind hun goedkeuring geven.

De forfaitaire som van 3.000 fr. is bedoeld om U schadeloos te stellen voor werk, verplaatsing en verblijf te Abbeville, maar indien de leeuwen niet goedgekeurd worden, neemt U al die kosten voor eigen rekening en ziet U van het forfaitair bedrag af.

De werken die eventueel door de firma Fiérain zouden dienen uitgevoerd te worden, zullen voor rekening van de opdrachtgevers zijn. De behandeling van het beeldhouwwerk zou in elk geval vóór de komende herfst moeten geschieden. Indien de leeuwen niet goedgekeurd worden zullen de opdrachtgevers er vrij over mogen beschikken.

Ik meen dat deze regeling voor U bevredigend mag genoemd worden. Wij hebben er voornamelijk naar gestreefd U als kunstenaar een uitweg te bieden maar U ook tevens een verantwoordelijkheid te doen opnemen. Uw schriftelijk accoord zou ons zeer verplichten."

 

Nog dezelfde dag geeft Godderis opdracht aan Dethy om 5.000 fr. over te maken en deelt hij deze de beslissing omtrent de 3.000 fr. mee. D'Haese antwoordt op 18 juli dat hij de 5.000 fr. ontvangen heeft. Ook zegt hij naar Abbeville te willen afreizen om de gevraagde werken uit te voeren. Hij vraagt wel om de heer Fiérain op de hoogte te willen brengen van de getroffen regeling en verklaart zich akkoord met de terbeschikkingstelling van de 3.000 fr, "maar ben evenwel zo vrij U te vragen deze som te willen verhogen tot een door U vast te stellen bedrag in geval ik langer dan tien dagen werk zou hebben." Tot slot schrijft hij: "Ik ga in ieder geval naar ginder ook indien U het met mij niet eens zou zijn over de punten die ik heb menen te moeten betwisten. Ik meen te mogen hopen dat U mijn antwoord als redelijk zal willen beschouwen." We nemen redelijkerwijze aan dat hiermee de discussie gesloten was, dat het beeldhouwwerk ten goede werd bijgewerkt en dat de voorziene 3.000 fr. werd overgemaakt. Er is immers geen verdere briefwisseling meer te vinden, noch zijn er getuigen die het tegendeel beweren.

 

Een kostprijs boven de mogelijkheden

 

Uit de facturen van Fiérain blijkt dat er geregelde betalingen werden uitgevoerd. Op 26 november 1950 werd een eerste factuur aan Godderis gestuurd.

Monument en granit des vosges bouchardé, selon plan                  500.000 FF

Supplément pour tombes en Noir de Suède                                        150.000 FF

                                                                                                                    --------------

                                                                                                                    650 000 FF

 

Tegen de koers van die dag, spreken we hier over 93.364 BEF.[49] Op dezelfde factuur wordt ook vermeld dat er nog 3 betalingen binnenkwamen op 9 april, 11 juni en 26 november ten bedrage van 394.900 FF, zodat er nog een bedrag van 255.100 FF bleef openstaan. Onderaan is in handschrift (van Fiérain) vermeld dat het resterende bedrag op 19 mei 1951- een half jaar na de factuurdatum - werd vereffend. Dat wijst erop dat het verzamelen van de nodige fondsen niet vanzelfsprekend was. Op 19 mei 1951, daags voor de inhuldiging, was Godderis zeker in Abbeville, want Fiérain schreef hem op 16 mei een brief dat hij hem verwachtte: "j'ai appris avec satisfaction que vous aviez reçu les photos[50] , et qu'elles ont fait plaisir à vos amis. Je vous recevrai le samedi 19 courant, et nous jetterons un coup d'oeil sur l'ensemble, afin que tout soit parfait; le fleuriste aura des fleurs convenables pour ce jour-là."

Op een ontvangstbewijs, ook van 26 november 1950, deelt Fiérain mee dat hij van de heer Van Severen de som van 120.000 FF (17.236 BEF) heeft ontvangen voor de betaling van de betonnen grafkelder, de prijs voor de ontgraving[51], 2 plaketten in koper, een terugbetaling aan de Pompes Funèbres en nog een klein tegoed. Het gaat hier om een aparte rekening, waardoor we aannemen dat de familie Van Severen een belangrijk deel van de kosten voorschoot.

Tijdens het hoger genoemde bezoek van Godderis aan Fiérain op 19 mei 1951, krijgt hij een laatste factuur voorgelegd. Deze kan hij nog niet betalen. Wel betaalt hij zoals reeds gezegd de factuur van 26 november 1950 ten bedrage van 255.100 FF. De nieuwe factuur bedraagt nog eens 96.700 FF (13.808 BEF). Het betreft nog de gravure van de letters, het plaatsen van de twee leeuwen van D'Haese, de afboording van de concessie, aanplanten van een haag en gazon, en de foto's. Pas op 17 mei 1952 zal alles definitief afbetaald zijn. Fiérain tekent op die dag voor ontvangst op de factuur van 19 mei 1951.

Het dient gezegd dat L. Fiérain een man was die vertrouwen stelde in de initiatiefnemers en blijkbaar hun (geld)zorgen begreep. Dat wordt bewezen in een brief die Godderis aan hem zal schrijven op 5 mei 1952[52] en waarin hij de eindafrekening aankondigt vóór de bedevaart van 22 mei: "(...) Je saisis cette occasion pour vous exprimer ma gratitude et celle de mes amis pour la patience dont vous avez fait preuve dans cette affaire et pour votre gentillesse à notre égard. (...)"

 

De lange zoektocht naar het nodige geld

 

Het is niet onbelangrijk nog even stil te staan bij de inzet van enkele mensen om het vaak hopeloze toch tot een goed einde te brengen. Eerder bleek reeds dat het afbetalen van de facturen niet van een leien dakje liep. Toen het monument geheel uitgevoerd was in januari 1951, verspreidden de initiatiefnemers nog een laatste oproep tot steun in de hoop dat alles zou afbetaald zijn op 20 mei 1951, de dag van de inhuldiging. In werkelijkheid werd het dus 17 mei 1952.

Een mooie foto en de tekst op de grafplaten[53] toonden aan de lezers dat er effectief een meer dan behoorlijk resultaat geleverd werd. In de oproep om nog meer geld werd zwaar op de morele verantwoordelijkheid van alle volgelingen van Joris van Severen gewezen: "Tot op heden werd nagenoeg 85.000 Belgische frank ingezameld, waarmee volgende kosten geheel konden gedekt worden: het aanleggen van de grafkelders en het bijzetten van de stoffelijke overschotten, terwijl het monument zelf ook gedeeltelijk kon afbetaald worden. Op dit ogenblik dient nog een bedrag van 45.000 Belgische frank te worden betaald. De promotors van het opzet hopen binnen afzienbare tijd over dit bedrag te kunnen beschikken, dank zij de edelmoedigheid van degenen die trouw gebleven zijn aan de nagedachtenis van Joris van Severen en Jan Rijckoort. Die ereschuld moet binnen enkele weken kunnen afgelost worden. Voor allen die zich bewust zijn van de eminente betekenis van de figuur van Joris van Severen, geldt hier gewoon een plicht van nationale waardigheid." Deze oproep bleef niet onbeantwoord, al was het resultaat niet bevredigend. In een brief van Godderis van 11 mei 1951 aan Theo Hosten lezen we dat reeds ruim 115.000 frank werd verzameld en dat er dus nog 15.000 frank ontbreekt. "De laatste 15.000 fr. kosten ons bijzonder veel moeite en Uw trouw aan Van Severen kennend durf ik U vragen nog een laatste inspanning te doen om met de Sinksendagen te beproeven nog enkele duizenden frank te verzamelen. Geloof mij vrij, dat indien het niet nodig was, ik deze noodoproep niet zou doen." Godderis laat ook nog een extra oproep plaatsen in De Weg [54] vanaf 21 april 1951.

Hosten neemt blijkbaar niet meteen een initiatief na deze vraag. Dat komt wellicht omdat de heer Fiérain uit Abbeville op 19 mei de 255.100 FF in ontvangst neemt en de schuldenaren nog wat respijt geeft voor het nog resterende deel. Niettemin wil Godderis alles in orde brengen. Bijna een jaar later, op 16 april 1952, schrijft hij opnieuw een brief aan Hosten waarin hij de twaalfde verjaardag over enkele weken van de moord op Joris van Severen en Jan Rijckoort onder de aandacht brengt. "Er is echter nog één schaduwzijde aan die dag: het mooie monument kon nog niet volledig worden afbetaald. Tot op heden werden voor aankoop van de concessie, nieuwe kisten, betonnen grafkelders, overbrengen van de stoffelijke overschotten, grafmonument, beeldhouwwerk en drukwerk in 't geheel 134.000 Belgische frank betaald. Er blijven echter nog 78.450 Franse frank aan de grafmaker en 5.000 Belgische frank aan den beeldhouwer te vereffenen, zegge samen ca. 16.000 Belgische frank." Godderis is wel redelijk teleurgesteld_in een aantal mensen. "Na al de oproepen die reeds gedaan werden, valt het thans moeilijk nog eens een grote actie in te zetten. Daarom heb ik een vijftigtal personen, waaronder ook U, aangeschreven om hen te vragen elk enkele honderden frank te storten, de ene wat meer, de andere wat minder. Al die personen behoren precies tot degenen die reeds mild gestort hebben, hetgeen zeker niet altijd als een bewijs mag aanzien worden dat hun middelen hen toelieten meer te doen dan een ander. Dat bewijst echter wel dat hun mildheid niet alleen bij woorden bleef, zoals dit helaas met te veel zg. bewonderaars van Joris van Severen het geval is." Hosten antwoordt op 25 april dat hij in samenwerking met Feys, ook uit Brugge, nog een poging zal doen bij de Bruggelingen die vroeger reeds een oproep ontvingen. Tegelijk stelt hij voor als geste aan die mensen een foto van het graf te bezorgen. Godderis antwoordt onmiddellijk op 27 april met de toezending van de lijst van de Bruggelingen die reeds stortten. Hij stelt echter dat het laten maken van de foto's momenteel te duur is, maar dat hij het idee zal bewaren tot na de afbetaling van het monument.

Theo Hosten en Pierre Feys verspreidden daarop op 9 mei een gezamenlijk ondertekende brief. Hosten meldt dit nog dezelfde dag aan Godderis en schrijft: "(...) We kunnen dus zelf nog niet vermoeden wie er op ons verzoek zal ingaan en welke de bedragen zullen zijn die zullen gestort worden. Onze verwachtingen zijn echter, gezien de huidige mentaliteit van de meeste oud-Dinaso's, niet te groot, en wij zouden ons reeds tevreden mogen stellen, meen ik, indien wij er zouden toe komen een duizendtal frank te verzamelen. Op meer mogen wij niet rekenen. In elk geval zullen wij al het mogelijke doen om een maximum te bereiken. (...)" Op 15 mei schrijft Hosten opnieuw naar Godderis; deze keer in een heel andere toon: "Het is me oprecht aangenaam U te kunnen melden dat onze steunactie tot nog toe meer succes heeft gehad dan voorzien. Reeds zijn wij in het bezit van 3.000 fr., en verwachten nog enkele kleine bijdragen. (...)" De actie is een groot succes. Godderis is een gelukkig man. Uit erkentelijkheid stuurt hij een aparte dankbrief aan een aantal mensen. Op 7 juni schrijven hij en Feys zo een brief aan notaris De Vestele - die een vrij milde gift had gedaan - en delen hem mede dat het grafmonument nu "gans afbetaald is kunnen worden". Bovendien schenken zij hem een foto van het grafmonument. Het is een initiatief dat Hosten zelf neemt, op eigen kosten. De laatste brief van Godderis aan Hosten die we terugvonden - 12 juni 1952 - was er een met een uitdrukkelijke dankbetuiging - ook aan Feys - voor de geleverde inzet.[55]

 

20 mei 1951: de inhuldiging van het grafmonument

 

Op 11 mei 1951 deelt Godderis aan Leon van Severen mee dat de jaarlijkse plechtige H. Mis die in de Karmelietenkerk te Brussel opgedragen wordt, dit jaar wordt vervangen door een H. Mis om 11 u. 30 in de kerk van Notre-Dame de la Chapelle (kerkhof) te Abbeville. De pastoor van die kerk, E.H. Vanderstuyft, zegde toe de Mis te lezen. Uit de brief aan Godderis waarin hij die toezegging deed, citeert Godderis een passage aan Leon van Severen: "En terminant je me permets de vous féliciter du bon souvenir que vous gardez à vos morts du 20 mai 1940, victimes d'une barbarie lamentable. Fusiller sans jugement, c'est un crime que je condamne publiquement chaque fois que j'en ai l'occasion. Veuillez agréer, Monsieur, mes salutations et mes condoléances pour la disparition imméritée de vos amis." Hij meldt ook nog dat na de Mis de graftomben in beperkte en gesloten kring zullen ingehuldigd worden en dat er een bloemenhulde zal zijn.

Dezelfde dag schrijft hij ook aan Hosten dezelfde mededeling. Ook zegt hij gisteren aan Feys gevraagd te hebben of hij "de onvermogende weduwe Ryckoort en haar dochter niet van Blankenberge naar Abbeville zou kunnen voeren met zijn wagen." Tegelijk stelt hij aan Hosten voor met hen mee te reizen.

Ook al was de afspraak dat het een besloten plechtigheid zou zijn, toch publiceert De Weg van zaterdag 12 mei een uitnodiging tot "de getrouwen" om aanwezig te zijn.

 

"Het mausoleum werd op 20 mei 1951 door de pastoor van het kerkhof ingezegend in het bijzijn van vertegenwoordigers van de families der beide overledenen. Volksgenoten uit alle gewesten van de Nederlanden waren voor deze gelegenheid naar Abbeville gekomen. Louis Gueuning legde namens allen een kroon neer op het graf."[56]

In De Weg van 26 mei vinden we op de eerste bladzijde ook een kort verslag van de bedevaart: "Wanneer enkele minuten voor half twaalf de laatste auto's met genodigden voor de kerk van Notre-Dame de la Chapelle te Abbeville stoppen, komt een eerbiedwaardige oude priester uit het kerkportaal en begroet zeer vriendelijk de vrij talrijk opgekomen bedevaarders.

Ruim honderd getrouwen van Joris van Severen vullen de kleine kerk, vooraan enkele familieleden en vooraanstaande volgelingen. Een symbool, die aanwezigen in dat kerkje te Abbeville. Mannen en vrouwen uit het merendeel van de Nederlandse provinciën: van boven de Moerdijk tot uit de Romaanse gouwen, van de Rijn tot aan de Noordzee. Vele 'oud-gedienden', maar ook - en dat is de schitterendste hulde aan Joris van Severen - vele jongeren, jonge mannen uit het hart van de Nederlanden. Zij kennen Joris van Severen slechts door zijn geschriften en door zijn discipelen en toch zijn deze mannen de jonge herauten van de nieuwe tijd. Meer nog dan de vroegere militanten zijn zij de uitstralende dragers van de revolutie die door Van Severen werd ingezet. Spontaan hebben zich twee zulke kerels aangeboden om de priester bij het opdragen van het H. Misoffer bij te staan. Tijdens het gelegenheidssermoen werden zij door de pastoor publiek voor hun flinke houding gefeliciteerd en tot voorbeeld gesteld.

Na de Mis begeeft iedereen zich naar het nieuwe grafmonument. De pastoor, ditmaal vergezeld van twee Picardische koorknapen, reciteert het 'De Profundis' en zegent de graven. Bloemen worden op het reeds met tuilen versierde monument neergelegd. Het appèl der Zeventien Provinciën weerklinkt over het kerkhof, gevolgd door het gebed:

 

Uit deze gouwen, Heer, komen en zullen komen,

De mannen die Uw knechten willen zijn,

De verkondigers van Uw Woord, der volbrengers van Uw Wil,

De bouwers van Uw Toren, de grondvesters van Uw Rijk,

Met Uw Genade, Heer, zo zij het.

 

Dan bidt een jonge man luidop het gebed voor de dagen van nood. De korte plechtigheid wordt besloten door de zesde stroof van het Princenlied, in koor door alle aanwezigen opgezegd."

 

Daarmee werd een traditie ingezet die tot op de dag van vandaag heeft standgehouden. Jarenlang werd deze bedevaart georganiseerd door het Nationaal Studie- en Documentatiecentrum te Aartselaar. Vanaf 1997 droeg het centrum alle bevoegdheden over aan de op 19 juli 1996 opgerichte vzw Abbeville, waarvan het doel als volgt in de statuten werd omschreven:

a) Het monument opgericht op het graf van Joris van Severen en Jan Rijckoort blijvend te vrijwaren en in stand te houden.

b) Jaarlijks een bedevaart naar dat graf, op de meest nabije zondag van de 20e mei, datum van de moord op Joris van Severen en Jan Rijckoort , te organiseren.

 

In een volgende bijdrage voor dit jaarboek zullen we trachten de meningsverschillen doorheen de jaren over het al dan niet overbrengen van de stoffelijke overschotten van Joris van Severen en Jan Rijckoort in kaart te brengen. Ook zullen we een overzicht brengen van de restauratiewerken sinds 1951 en de juridische positie waarin het monument zich bevindt.

 



[1] Dit is de mening van André Belmans, lid van het Verdinaso te Brussel. Zij wordt ons door Jef Werkers, lid van het Verdinaso en directeur van het Nationaal Documentatiecentrum Joris van Severen, (verder NDJVS) te Aartselaar bevestigd.

[2] André Belmans was in de Joris van Severen Orde Commandeur-Generaal, of de tweede man na Louis Gueuning, en was derhalve zeer goed op de hoogte van de initiatieven en de ideeën van Gueuning.

[3] Het weekblad De Uitweg verschijnt als dusdanig vanaf 15 september 1951. Het is een politiek weekblad dat werd uitgegeven door de Actie voor Vrijheid en Orde, in de praktijk de Joris van Severen Orde. Het is de opvolger van het naoorlogse Hier Dinaso! Dat verscheen vanaf 20 januari 1951 op initiatief van Paul Persyn (zie voetnoot 37) die de ambitie koesterde om het Verdinaso herop te richten. Gueuning heeft hem echter kunnen overtuigen dat dit onmogelijk was en heeft het blad geleidelijk toegetrokken naar de toen nog steeds geheime Joris van Severen Orde. Vanaf 17 maart 1951 verliet het de expliciete dinasosymboliek en werd het een duidelijk Heel-Nederlands, maar tegelijk Belgischgezind blad onder de naam De Weg. Vanaf 15 september 1951 heet het De Uitweg omdat in West-Vlaanderen reeds een blad van de katholieke actie bleek te bestaan onder de naam De Weg. De Uitweg zal verschijnen tot september 1966, de laatste jaren als maandblad en niet meer regelmatig. De Franstalige versie verscheen onder de naam Le Cri du Peuple van 15 november 1951 tot juli 1969.

[4] Volgens Belmans kwam deze groep al snel tot het inzicht dat de VNV-collaboratie een politieke vergissing was. Gesprek 26 februari 1998.

[5] Delafortrie, Luc, Het Genootschap Joris van Severen. Dinaso-actie tijdens de bezetting, Antwerpen, 1989, pp. 42-43.

[6] Tot vandaag toe is Delafortrie deze mening toegedaan. Zie hiervoor zijn werkje Vermoorde Van Severen herleeft. Indien de graankorrel niet sterft, Langemark, 1994, p. 56.

[7] Delafortrie, Luc, a.w. van 1994, p. 55.

[8] Vlaemynck, Carlos, Dossier Abbeville. Arrestaties en deportaties in mei 1940, Leuven, 1977.

[9] Vlaemynck, Carlos, a.w., p. 196.

[10] Archief NDJVS, Aartselaar.

[11] Genoemde documenten werden ons ter inzage gegeven in het NDJVS. De interpretatie betreffende de volmachthouders is deze van Jef Werkers.

[12] Archief NDJVS, Aartselaar.

[13] Vlaemynck, Carlos, a.w., pp. 154-155.

[14] Delafortrie, Luc, a.w. van 1989, pp. 49-52.

[15] Delafortrie, Luc, a.w. van 1989, p. 51. Over de pogingen van Leon van Severen en Fernand Pauwels is verder niets bekend. Wel weten we dat er nog verdere pogingen zullen ondernomen worden. Dat wordt bevestigd door het feit dat Raoul Hoornaert op 20 maart 1942 aan Max Buyck schrijft: Ik stuur u hierbij de gevraagde stukken in zake Van Severen en Rijckoort." Uit het dossier blijkt dat het gaat om de volmachten en de machtigingen van 9 augustus 1940 (cfr. supra).

[16] De houding van De Vil bevestigt de mening van Belmans en Werkers over de houding van Gueuning tegenover een mogelijke overbrenging. Zie voetnoot 1. Brieven Frans de Vil in NDJVS, Aartselaar.

[17] Vlaemynck, Carlos, a.w., pp. 195.

[18] De brieven in ons bezit zijn de 'ontwerpbrieven' die Leon van Severen schreef ter voorbereiding van de eigenlijke brieven. Vanaf 13 december gebruikt hij in deze zaak de schrijfmachine, waardoor de doorslagen in ons bezit zijn.

[19] Jan Maes was een gedecoreerd oud-strijder uit WO I en was lid van de reserve-formatie van de DMO. Tijdens de mobilisatieperiode 1939-40 nam hij de algemene leiding van de militantenorganisatie op zich.

[20] Over deze gegevens van het ministerie is geen correspondentie teruggevonden, tenzij de brief van 13 augustus 1947 van minister P. Vermeylen, waarover verder meer.

[21] Hij schreef onder het pseudoniem Marnix van Gavere o.m. het bekende gedicht In memoriam Joris van Severen.

[22] Jef Werkers, op dat moment lid van de Orde Joris van Severen, is van oordeel dat dit vermoeden een zeer hoge graad van werkelijkheidswaarde heeft. Gesprek op 2 februari 1998.

[23] Quasi zeker gaat het hier om de pogingen die in 1942 werden ondernomen door Leon van Severen en Fernand Pauwels (cfr. supra) en andere leden van het Genootschap Joris van Severen.

[24] In ons onderzoek naar de wisselkoersen van die tijd, deelde de Nationale Bank van België op 26 februari 1998 mee dat er pas vanaf november 1949 dagnoteringen waren. Vóór die tijd werkte men met muntpariteiten. Gedurende kortere of langere perioden was de wisselkoers vast. Evenwel vernamen we van de bank dat daarnaast ook een vrije koers - die verschilde van de pariteit - werd gebruikt op de vrije markt, maar dat deze aanduidingen niet beschikbaar zijn. Uit enkele brieven zullen we vernemen dat men precies met die vrije koers werkte. Om de lezer toch een idee te geven, zullen we telkens tussen haakjes de omzetten in Belgische Frank geven op basis van de op dat ogenblik vigerende pariteit.

[25] In die tussentijd overleed vader Edmond van Severen op 4 december 1947 in de volle leeftijd van 87 jaar.

[26] Volgens Belmans had Gueuning steeds een goede relatie met Edmond van Severen onderhouden. Het is dus mogelijk dat net voor de dood van Edmond van Severen door toedoen van Gueuning de uiteindelijke beslissing is gevallen om de stoffelijke resten in Abbeville te houden.

[27] Deze omrekening klopt niet met de muntpariteit. Die is op dat moment 20,4427 BEF voor 100 FF.

[28] Vermoedelijk op aandringen van Gueuning.

[29] Wat bewijst dat men de officiële muntpariteit niet volgde.

[30] Wellicht gaat het hier om een interne familiale regeling.

[31] Maurice van Severen bedoelt hier wellicht al de mensen die zich inspanden om een monument op te richten. Het gaat hier om mensen uit het Genootschap, maar ook om mensen uit de Joris van Severen Orde. Deze laatste kon Maurice onmogelijk kennen, gezien het geheime karakter van de groep. Het gebruik  van de benaming 'genootschap' is dus een onbewuste veralgemening

[32] Vertaald uit het Frans.

[33] De Ridder, Belmans, Van Cauwelaert en Godderis zijn op dat ogenblik allen lid van de Joris van Severen Orde.

[34] Godderis neemt de praktische coördinatie van het initiatief op zich, in opdracht van Gueuning.

[35] In die kerk werd jaarlijks de herdenkingsmis opgedragen. Vanaf 20 mei 1951, bij de inhuldiging van het graf, zal dat gebeuren in het kerkje Notre Dame de la Chapelle, gelegen binnen de muren van het kerkhof te Abbeville.

[36] Godderis, André, Het grafmonument van Joris van Severen - Jan Rijckoort, in Ter Waarheid over Joris van Severen contactblad van het Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris van Severen, 1983, nr. 2, p. 5. Zonder dat het in het blad als dusdanig vermeld wordt, gaat het hier om het tweede nummer van de eerste jaargang.

[37] Frantz van Dorpe was gewezen Hoofdman te Brussel, Gouwleider voor Brabant en Instructeur van de DMO. Tijdens de oorlog zal hij na 1941 breken met wat restte van het Verdinaso en zijn broer vervangen bij de Inlichtingendienst Zero van de Weerstand. Na de oorlog werd hij burgemeester van Sint-Niklaas van 15 januari 1965 tot 31 december 1976.

Jef van Bilsen volgde Van Dorpe op als Hoofdman te Brussel. Hij was voordien ook Hoofdman van de Dinaso-studenten te Leuven. In het begin van de oorlog nam hij het op voor Louis Gueuning als opvolger van Joris van Severen. Nadien bekoelde hun relatie. Hij werd lid van de Gewapende Weerstand.

Paul Persyn was Hoofdman te Antwerpen. Tijdens de oorlog werkte hij op de Landbouw- en Voedingscorporatie. Hij ging manifest niet in de collaboratie en stond de facto aan de zijde van de Weerstand, zonder actieve medewerking of ander engagement. Na de oorlog zal hij Hier Dinaso! een tijdlang opnieuw uitgeven (zie voetnoot 1).

[38] Hier komt duidelijk het opbod van het grote gelijk tot uiting tussen degenen die tijdens de oorlog verschillende keuzes hadden gemaakt, elk naar hun inzicht van wat Joris van Severen zou gedaan hebben. Tot op vandaag is die discussie nog niet uitgewoed. De collaborerende Dinaso's bleven in deze discussie voorlopig afwezig. Tal van hen zaten immers nog in Belgische kerkers.

[39] Van Dorpe nam hier wellicht zijn wensen voor werkelijkheid. Het is algemeen geweten dat Pol van Herzeele en Juul Declercq resoluut achter Gueuning stonden. Op de 'Eerste Staten-Generaal van het Verzet tegen het Regime' op 13 en 14 september 1952 zal Juul Declercq deze aanhankelijkheid overigens publiek manifesteren.

[40] Die brief kruiste wellicht de brief van Leon van Severen van 1 augustus, waardoor Leon van Severen op 1 augustus nog niet op de hoogte kon zijn van de brief van Van Bilsen.

[41] We zijn er quasi zeker van dat Van Bilsen hier indirect naar Van Dorpe verwijst. Beiden kenden elkaar goed en hadden tijdens de oorlog eenzelfde keuze gemaakt (cfr. voetnoot 37).

[42] Maandblad, 1e jg., nr. 4 september 1950. In totaal zullen 9 nummers verschijnen. Deze Joris van Severen-Orde had niets te maken met de groep van Gueuning. Niettemin bundelde ook deze groep een aantal oud-Dinaso's uit Vlaanderen, Wallonië en Nederland. Deze Orde had tot doel een nieuw geüniformeerd Diets keurkorps uit te bouwen, gebaseerd op het gedachtegoed van Joris van Severen. Na het verschijnen van het laatste nummer in maart 1951, viel de beweging klaarblijkelijk uiteen. Hun plannen gaven een - eufemistisch gezegd - megalomane indruk en getuigden van weinig politieke realiteitszin.

[43] Gesprek met Jef Werkers op 2 februari 1998.

[44] Memoriaal Joris van Severen. De graftomben te Abbeville, 1966, p. 73. Deze hulde-uitgave - met verschillende bijdragen - ter nagedachtenis van Joris van Severen werd gerealiseerd door het Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris van Severen te Aartselaar n.a.v. de 25e verjaardag van de Joris van Severen Orde, die in 1941 door Gueuning werd opgericht. De voor vrijwel iedereen onverklaarbare afkorting op de voorkaft 'A.O. XXV' betekent immers: Anno Ordinis 25, of vrij geïnterpreteerd: het 25e jaar van de Orde. De auteur van de bijdrage in de brochure is niet vermeld.

[45] Theo Hosten was lid van het Verdinaso en persoonlijk bevriend met Joris van Severen. Hij behoorde tot het groepje Brugse vrienden van Van Severen dat ment hun leider ook informele contacten onderhield. Carlos Vlaemynck (a.w., pp. 148-149) schrijft dat hij de man is die na het bloedbad te Abbeville op 10 en 13 juni 1940 de hoeden van Van Severen en Rijckoort herkende. Deze werden hem bezorgd door een familielid van een ander slachtoffer dat ter plaatse was geweest. In 1960 zal Hosten onder het pseudoniem F. van Berckel het boek De tragische dood van Joris van Severen en Jan Rijckoort schrijven. Hij zal in 1951-52 ook bijzondere inspanningen leveren om de laatste giften te verzamelen om het grafmonument te betalen. Zie hierover verder meer.

[46] Ter Waarheid..., 1983, nr. 2, pp. 4-5.

[47] Ook Roger de Buysscher was lid van de Joris van Severen Orde.

[48] Wanneer precies is ons niet bekend.

[49] Blijkbaar volgt men nu de dagkoersen. De omgerekende bedragen kloppen nu met de cijfers die de initiatiefnemers hebben opgegeven.

[50] Klaarblijkelijk had Godderis aan Fiérain gevraagd enkele foto's te nemen van het pas voltooide grafmonument.

[51] Dit bedrag betaalde Fiérain door aan de Pompes Funèbres. Hiervoor schrijft dhr. Ehrold een kwijting op 3 oktober 1949, de dag van de ontgraving. Dat bewijst dat Fiérain een en ander voorschoot en dus in een zeer goede verstandhouding leefde met de initiatiefnemers.

[52] In deze brief wordt terloops ook gevraagd de tekst HIC QVIESCIT RESVRECTIONEM EXSPECTANS nog aan te brengen op de grafsteen van Rijckoort. Dat was men blijkbaar vergeten.

[53] Cfr. infra.

[54] Zie voetnoot 3.

[55] Terloops meldt hij dat nog 5.000 fr moet overgemaakt worden aan de beeldhouwer, maar dat daarvoor reeds een kleine reserve voorzien is.

[56] Vlaemynck, Carlos, a.w., p. 198.