Twee vrienden?
Over Jeroom Leuridan en Joris van Severen in de
jaren twintig
Pieter Jan Verstraete, Kortrijk
Kennismaking
Een van de hoofdfiguren in
de sleutelroman De varkensput van de West-Vlaamse romanschrijver en dichter
Willy Spillebeen is Richard van Iseghem. Deze is bevriend met Joris van
Severen. Op een trouwfeest zegt hij tegen zijn vriend Richard: "'De mensen
zitten te wachten tot ik Leuridan naar de keel vlieg, je kent ze ook wel? Kom,
ik zal je even aan hem voorstellen.' Hij [JvS] stond op, aangegaapt door
iedereen. Van de andere kant van de zaal stevende Leuridans logge beregestalte
al op onze tafel af - een beer, ja, daar deed hij me aan denken, schijnbaar
log, maar zijn jacquet leek te golven, precies of hij geen botten had. Er
hoefde niet voorgesteld te worden, iedereen kende iedereen. Federalisten,
unionisten, minimalisten, maximalisten, hoe ze ook mochten heten, ze waren
beschaafde lui en goede burgers onder elkaar, buiten het parlement dan. Dat zei
Leuridan. De genodigden wendden hun blik af, gerustgesteld maar ontgoocheld. De
ijzeren leider en realpoliticus Van Severen en de brutale, gevreesde,
extreem-Vlaamse parlementair Leuridan, ze bleken als mens anders te zijn dan
volgens de kranten. Leuridan was rondborstig, joviaal, goedlachs. Hij stak vol
grollen en grappen, misschien omdat hij zwaar gedronken had. Hij had grote,
ronde gebaren waarmee hij het hele domein leek te willen omvatten als in een
omhelzing; de visionaire Bourgondiër Van Severen daarentegen zat er veeleer
zwijgend, gesloten, een beetje demonisch bij, met diepliggende ogen, alsof hij
gewoon was een monocle te dragen. Leuridan was een boer op zijn zondags, ik
vond hem sympathiek, ik vond hem wat op mijn vader lijken, misschien vanwege zijn
snor; Van Severen daarentegen was een aristocraat, een officier (...)."[1]
In deze enkele prozaregels
krijgt de lezer een beeld voorgeschoteld van de verhouding tussen beide
protagonisten op het einde van de jaren twintig, begin jaren dertig. Toch was
het ooit anders geweest. Daar waar we in het begin van de jaren twintig van een
oprechte genegenheid, ja zelfs vriendschap van de zijde van Van Severen dan,
kunnen spreken, evolueerde hun verhouding door allerlei politieke
omstandigheden, naar een kille tegenstelling. Vanaf het midden van de jaren
twintig stonden beide West-Vlamingen meer dan eens met getrokken zwaarden
tegenover elkaar.
In velerlei opzicht waren
ze ook elkaars tegenpolen: de volkse, anti-militaristische boerenzoon tegenover
de elitair-aristocratische dandy. Hieronder bieden we u een kennismaking met
beide persoonlijkheden, die gedurende jaren de voortrekkers van het Vlaams
nationalisme in West-Vlaanderen waren. Onze karakterschets van groei, bloei en
neergang van een (politieke) vriendschap is in hoofdzaak gebaseerd op de reeds
bestaande literatuur. Enkel in de laatste paragraaf bieden we u een beknopte
bloemlezing aan uit een reeks brieven van Van Severen aan Leuridan.[2] Hieruit blijkt duidelijk dat beide mannen uit elkaar
groeiden. Daar waar Van Severen in het begin zijn brieven aanhief met
"Liefste Jeroom", evolueerde hij naar "Waarde Jeroom" en
eindigde hij met 'Jeroom'.
We hopen ooit later, in een
van de volgende edities van het jaarboek, een volledige en geannoteerde uitgave
van deze briefwisseling te kunnen bezorgen. Wellicht kunnen we deze
briefwisseling dan vervolledigen met de brieven van Leuridan aan Van Severen.
Voor louter biografische en
politieke achtergrondgegevens verwijzen we naar de al bestaande literatuur. Ook
willen we binnen het kort bestek van ons artikel geenszins bogen op
volledigheid.
De boerenzoon en de
jonker
Wanneer begin 1921 het
eerste nummer van Van Severens maandblad Ter Waarheid verscheen, werd de
academicus Leuridan een gretig abonnement en medewerker. Eind 1922 leefden
beide jonge mannen en oud-strijders in de beste onderlinge verstandhouding.
Leuridan ontpopte zich tot een enthousiast redactielid van het weekblad De
West-Vlaming, dat onder leiding van volksvertegenwoordiger Van Severen
verscheen. In tegenstelling tot deze laatste was Jeroom Leuridan geen
theoreticus. Eerder was hij iemand die, in een met West-Vlaamse uitdrukkingen
en spreuken uit het boerenleven doorspekte taal, de actuele gebeurtenissen van
de week behandelde, en de klassieke eisen van het Vlaams nationalisme
verwoordde; dit zonder er zelf een eigen bijdrage aan toe te voegen. Leuridan
was de man die propaganda maakte voor de IJzerbedevaart, de Vossen en die
vanuit een traditioneel katholiek gezichtsveld de katholieke staatspartij onder
handen nam. Tot 1926 werkte advocaat en provincieraadslid Leuridan mee aan De
West-Vlaming, en stond hij tevens als een blok achter de theoretische
gedachten die in het blad verschenen, en veelal van de hand van Van Severen
waren. Deze laatste hanteerde een meer verfijnde pen, en was wars van
West-Vlaamse gezegden. Van Severen hield ervan om politieke ideeën te
verwoorden en lesjes te geven aan zijn publiek.[3] In zijn bijdragen zocht de "wispelturige
jonker" (dixit Arthur de Bruyne) naar een structuur, naar een orde. Joris
van Severen streefde naar een doctrine om een dogmatische Vlaams nationalisme
uit te bouwen.[4]
Beiden waren van een totaal
verschillende afkomst en familietraditie. Hun opvoeding, begaafdheden en
karaktertrekken waren sterk uiteenlopend. Na de oorlog 14-18 was de
intellectueel Van Severen sterk internationaal (o.a. Valois, Maurras en
Mussolini) gericht en evolueerde hij politiek constant; de gevoelsmens
Leuridan, belezen maar geen intellectueel, ontwikkelde zich tot een
"beginselvast, rechtlijnig-onwrikbaar agitator".[5]
Vanaf het midden van de
jaren twintig waren beider politieke opvattingen dermate geworden, dat van een
politieke samenwerking nauwelijks of geen sprake meer was. Een eerste breekpunt
viel te noteren bij de verkiezingen van 1925, wanneer Leuridan graag gewezen
ACW'ers op de nationalistische lijsten geplaatst zag, en Van Severen hierover
niet bepaald enthousiast was. Leuridan begon meer en meer kritiek op zijn
compagnon te spuien. Een persoonlijke kink in de kabel kwam er in oktober 1926,
toen Leuridan kennissen en vrienden afraadde om in te tekenen op een lening
door Van Severen (Leuridan vond hem maar een 'luie' parlementair)
uitgeschreven; dit om De West-Vlaming van een zekere ondergang te
redden. Het spreekt vanzelf dat Van Severen hem dit dwarsbomen niet in dank
afnam. De breuk kon nog enigszins gelijmd worden maar helemaal goed kwam het
niet meer.
Leuridan bracht weliswaar
waardering op voor het Groot-Nederlandse ideaal en het anti-belgicisme van Van
Severen, maar hij kon geen vertrouwen stellen in iemand die zo'n dandy-achtig
voorkomen had, uitgesproken militaristische (een eigen militie) ideeën
koesterde, zijn voorkeur voor de francofone cultuur niet verborg, zich weinig
of niet laat zien in zijn eigen kiesarrondissement en zoveel geld nodig had en
uitgaf. Persoonlijk hadden beide mannen elkaar maar weinig meer te zeggen.
Vanaf 1929 (Leuridan zat
toen in het parlement en Van Severen was niet meer herkozen) liepen de
ideologische wegen definitief uiteen. Tot een finaal orgelpunt kwam het in
september 1931. Aan de vooravond van de oprichting van het Verdinaso belegde
de Roomsch Katholieke Vlaamsch Nationale Vereeniging in Ingelmunster een
vergadering met o.a. Leuridan als spreker. Ruim vooraleer deze ter plekke kwam,
legden Van Severen en enkele aanhangers beslag op de zaal en sprak hij de
aanwezigen toe. Toen Leuridan aankwam, werd hem de toegang tot de zaal
geweigerd... Een dramatisch eindpunt van wat ooit als een veelbelovende
samenwerking begon.
Bloemlezing
Hieronder brengen we enkele
uittreksels uit brieven van Joris van Severen gericht aan Jeroom Leuridan. We
brengen ze in chronologische volgorde, en laten ze in de toen gebezigde
spelling staan. De teksten spreken voor zich en behoeven dus geen nadere
uitleg.
1) "Ik dank u van
ganscher harte om de vriendelijke bereidwilligheid waarmee ge me geholpen hebt
in zake Ter Waarheid, (...). Gij en ik zijn meer bestemd om in
eenzaamheid onze wrange levensvisie te beelden en te zoeken naar vrede, dan om
mee te doen in 't zotte gewoel der dwaze gemeene hartstochten. Dat je een boer
zijt, is geen minderwaardigheid m.i. integendeel een waarborg van echtheid en
grondiger menschelijkheid. Uw ziel, uw gevoelsleven is trouwens alles behalve
boersch. Ze heeft klank als van Europeesche grootstadsmenschen die hopeloos
dezen chaos doorworstelen. Ik vraag me dat ook zoo dikwijls af: is al ons pogen
niet ijdel, niet verkeerd? Indien we dezelfde kracht ontplooiden om zielen te
winnen voor God zou 't niet veel beter zijn? (...) Nooit meer als nu heeft God
ons noodig gehad. Is het niet waarachtig en dan alleen waarachtig voor
Vlaanderen werken, wanneer we voor God zouden werken evenals we thans voor
Vlaanderen karweien?"[6]
2) "Berten Pil zou u
het bevel hebben gegeven of sterk bij u hebben aangedrongen alles in 't werk te
stellen om mij als politiek man te breken. Het oordeel van B.P. laat me,
natuurlijk perfect onverschillig. Maar dat gij zulk een bevel ontvangt zonder
mij die met u samenwerk in 't Front[partij], dat bevel en uw reactie erop mee
te deelen bewijst duidelijk genoeg dat de Vl. nat. in een moeras zitten die
wanneer het nog een tijdje duurt, de strijd-gemeenschap gaat vergiftigen. (...)
Wat gaat gij nu doen Jeroom? Welken weg kiezen? Ik bid u in naam van onze
strijderskameraadschap, (waar meer dan waar ook edelmoedige cordate oprechtheid
moet heerschen) ik bid u me te zeggen waar ge zinnens zijt te staan. (...)
Ziedaar. Ik moest u zoo schrijven. Gij weet hoe ik aan het 'open vizier'
houd."[7]
3) "Denk niet dat uw brief
me ontstemde. Slechts het gebrek aan tijd verhinderde me tot nu toe u te
antwoorden. Dit zal ik eerstdaags doen. Natuurlijk ben ik in veel niet akkoord,
maar in alles akkoord gaan ware doodelijk. Ik dank u in elk geval zeer om uwe
openhartigheid en vraag u dringend mij uwe opmerkingen over mijne actie, te
doen met nog grootere openhartigheid telkenmale gij dit goed of nuttig of
noodig oordeelt. Wees overtuigd dat ik niets beter verlang." [8]
4) "Eerst vond ik het
de moeite niet waard uw laatsten brief te beantwoorden. Misschien is het toch
nuttig, opdat ge geen illusies zoude koesteren over het effect van uw brief op
mij. Ge zult, hoop ik, begrijpen dat uw onbeschofte uitval, in mij niets anders
teweeg bracht dan een meewarig misprijzen. Dat ook gij voor grofheid tegenover
een kameraad niet achteruit gaat, betreur ik; maar de methode die ge mij op
zulk een caricaturaal-mussoliniaansche wijze aankondigt, die zullen we
bespreken op een uitgebreide gouwraad-vergadering zondag aanstaande." [9]
5) "Ik vernam van
Dries Devos, dat gij aan de menschen die uw raad kwamen vragen aangaande hun
deelname in de West-Vlaming-leening, gij antwoordt, (door uw geweten
gedreven): 'Doe niet, ge zult uw geld niet terugzien.' Ik zou u geerne doen
opmerken dat gij mij daardoor in een werkelijk zeer leelijk daglicht stelt,
daar ik juist het tegenovergestelde beweer en met ernst; u doen opmerken dat
gij daardoor De West-Vl[aming]. groot kwaad berokkent en 't vertrouwen
der Vl. nat. die bij u koomen, schokt, gij die moet (en dit in geweten moogt)
het vertrouwen sterken. Daarom vraag ik u in de toekomst een anderen raad te
willen geven. Indien wij mekaar moeilijkheden in de weg leggen, wordt onzen
strijd een onmenschelijk gedoe. En weet hoe onze meeningen en woorden worden
beklapt en hoe gemakkelijk, ik zou bijna durven zeggen hoe graag enkele
losbollen u tegen mij en mij tegen u uitspelen. Gij weet ook, gij weet dit
zeker, dat van mijnentwege er geen 'conflict Leuridan-V.S.' gevoed wordt.
Integendeel - Ik bid u dus met grooten aandrang te doen wat gij kunt op deze
gebieden om de kracht en de geslotenheid van onze inrichting te
vergrooten."[10]
6) "Mag ik u vragen,
in 't belang van onze strijd in W.Vl. te willen ook den nadruk leggen op het
feit dat gij en ik het eens zijn over al de essentieele punten aangaande doel
en methode. Zoo graag wordt door enkele onvoorzichtigen of kleingeestigen
gepraat over oneeningheid en ruzie tusschen u en mij. Gij weet genoeg, dat hoe
geerne ik strikte klaarheid wil en hoe hartstochtelijk ik die ook verdedig, ik
nooit op welke wijze ook tegen u heb geageerd. Integendeel."[11]
[1] W. SPILLEBEEN, De varkensput. Antwerpen, 1985,
p. 86.
[2] Het betreft achttien brieven van J. van Severen aan J.
Leuridan uit de periode, 1922-1927. Deze brieven worden bewaard in het archief
van Hendrik Jozef Demoen. Met dank aan Dries Demoen voor het bezorgen van deze
brieven.
[3] P. RENARD, De ideologische en organisatorische
problemen van het Vlaams nationalisme in West-Vlaanderen, 1919-1931.
Onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG. Gent, 1983, p. 94-95.
[4] Zie hiervoor: P.J. VERSTRAETE, Joris van Severen en
de Vlaamse Beweging: beschouwingen bij enkele artikels in M. CAILLIAU, Gedenkboek
Joris van Severen, 1894-1994. Aartselaar, 1994, p. 9-22.
[5] H.J. DEMOEN, Jeroom Leuridan: recht en trouw.
Zulte, 1963, p. 158.
[6] Brief van J. van Severen aan J. Leuridan, 13 september
1922 in Archief H.J. Demoen (=AD).
[7] Brief van J. van Severen aan J. Leuridan, 5 augustus
1924 in AD.
[8] Brief van J. van Severen aan J. Leuridan, 20 augustus 1924
in AD.
[9] Brief van J. van Severen aan J. Leuridan, 5 januari
1925 in AD.
[10] Brief van J. van Severen aan J. Leuridan, 15 oktober
1926 in AD.
[11] Brief van J. van Severen aan J. Leuridan, 7 februari
1927 in AD.