Die vervloekte oorlog

Joris van Severen, soldaat van de klasse '14

Daniël Vanacker, Gent

 

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog riep de Belgische regering vijftien soldatenklassen binnen. De elf oudste dateerden uit de tijd van de loting, de drie volgende uit de jaren van de persoonlijke dienstplicht en die van 1913 was samengesteld op basis van de nieuwe wet op de algemene dienstplicht. Bovendien meldden zich 20.000 vrijwilligers.

Joris van Severen, net twintig geworden, behoorde tot de lichting van '14. Deze werd niet binnengeroepen omdat de Belgische legeroverheid niets kon aanvangen met ongeoefende jongeren. Joris wachtte thuis gewoon af wat komen zou. Die werkloze weken gaven de student volop de gelegenheid na te denken over enkele fundamentele vragen. Wat was de zin van deze wereldoorlog? Wat was zijn plicht tegenover het vaderland? Wat betekenden leven en dood?

Naarmate de gevechtslinie langzaam maar zeker de streek van Wakken naderde, verloren deze vragen hun academisch belang. Medio september werd de lichting '14 toch opgeroepen, omdat de oorlog langer zou duren dan men aanvankelijk gedacht had. Toen Joris zich bij de 3e divisie in Lier meldde, werden ze pijnlijk concreet. Zijn notities evolueerden snel van hoogverheven proza naar een diepmenselijke kreet van ellende. Vervolgens werd hij met de andere rekruten naar een opleidingskamp in Frankrijk gebracht, waar hij - verstokt antimilitarist - op een half jaar tijd promoveerde tot sergeant.

 

Stormige paarden

 

De eerste dagen van de oorlog probeerde Joris van Severen een rationele verklaring te vinden voor "de losgedonderde waanzin".[1] De oorlog wilde hij niet toeschrijven aan beslissingen van politici, want in deze aangelegenheid moest God zeker aan het werk zijn. De opeenvolgende gebeurtenissen die tot het uitbreken van de oorlog geleid hadden, maakten dit duidelijk: "Een bovenmacht had de keten nauw en straf gesmeed en de ene schakel liet de andere niet los."

Zaaide de oorlog veel dood en vernieling, dan bracht hij terzelfdertijd een veel intenser leven tot stand. Dat was nodig: "sinds lang immers was alle ware leven aan 't kwijnen en uitsterven." Ook de kunst "verduisterde in weke, vage dromerijen van slaperige op maffe divans uitgestrekte profeten en dichters." De mensen zochten nieuw leven in nieuw genot, maar realiseerden zich niet dat leven in hevige smart geboren wordt. Deze nihilistische gedachte vond Joris perfect verwoord bij Léon Bloy, zijn lievelingsauteur: "Vive le chaos et la destruction. Vive la mort. Place à l'avenir." Lijden en dood verdiepten het levensinzicht van de mensen en brachten hen dichter bij God. Zo leerden ze dat het " schamel kleine der mensenbelangen" in het niets verzonk naast het "eeuwig rustige bestaan van die onmetelijkheid boven mij".

 

Ik geloof dat niemand de ware zin van het leven beet heeft als zijn leven niet beheerst wordt door de gedachte van de dood, als de geest des doods de stormige paarden niet zijn aan zijn levenswagen door de eeuwigheid, want er moet overtuiging-en-daad door de mensen groeien, dat onze gang over de aarde maar nietig en schamel is bij 't ondroombaar oneindige dat heet: het bestaan buiten tijd en ruimte.

 

Van Severen droomde ervan een brede waaier van levenservaringen op te doen. Hij wilde "alle vormen van leven doordrijvend doorleven". Dat zou hem toelaten een stevige levensvisie uit te bouwen, zichzelf te vervolmaken en in zichzelf "het rechtbreed menselijke kasteel" op te bouwen "waar God moet komen leven." Deze drang naar intens leven gold slechts de ziel. Daarom verlangde Joris niet naar het slagveld. Daar was ongetwijfeld ook veel te "beleven", maar dergelijke ervaringen leken hem slechts banaal, kinderlijk kwajongensspel. Zijn voorbeeld was de Duitse dichter Goethe, wiens beeld op zijn bureau stond. Die rustig-peinzende figuur riep een heel andere wereld op:

 

Geen geweld van uiterlijke doening, geen jongensenthousiasme om met geweren te gaan schieten en een stuk grond, waar ge schielijk door zuiver toeval wellicht op geboren zijt, met uw leven te willen gaan verdedigen tegen de domzotte macht van een wild-materialistische koninggek!

 

Maar in de afschuwelijke barbaarsheid van de oorlog scholen ook "schoonheid en mensengrootheid", stelde Van Severen vast: een heel volk dat verontwaardigd over de brute Duitse inval naar de grenzen ijlde om het land te verdedigen, de helden die hun leven gaven om vrouwen, kinderen en grijsaards te verdedigen. Toch voelde hij zich niet geneigd als vrijwilliger op te trekken. Hij weet dit niet alleen aan het nuchtere milieu waarin hij was opgegroeid en dat niet gemakkelijk in wild enthousiasme ontvlamde, maar vooral aan zijn antimilitaristische afkeer voor elk patriottisme. Elk vaderland-idee wees hij af als verouderd en slecht omdat het steeds op militarisme gebouwd was.

Hier werd Van Severen sterk geïnspireerd door de ideeën die August Vermeylen in zijn Kritiek der Vlaamse Beweging geformuleerd had. Daarin stond te lezen dat we wel kunnen opkomen voor een natie, de streek waar we geboren en opgegroeid zijn, de mensen met wie we samenleven, maar niets mogen voelen voor patriottisme, dit is "de verkleefdheid aan één stuk grond dat een meester bezit en door staatslieden op een kaart streng afgegrensd werd." Slechts met behulp van hun legers konden die kunstmatige staten zich handhaven. Het leven van een natie mocht nochtans niet afhangen van veldslagen of diplomatie. volgens Joris kon alleen een volkerenbond, die steunde op absoluut antimilitarisme en geleid werd door een geestelijke hiërarchie, vrede brengen. De uitgebroken wereldoorlog bood wellicht een prachtige kans om dergelijk wereldverbond te realiseren.

Maar wat zou Van Severen doen als zijn oproepingsbrief in de bus viel? Dan zou hij gewoon vertrekken, "met kalme fierheid, zonder geween, omdat ten slotte, in mij, ik de woorden van God heb geschreven die oneindige rust laten stromen: nietigheid der nietigheden, alles is nietigheid."[2] Met een psalm van koning David stelde hij al zijn vertrouwen op God.

Vanaf 20 augustus werd de oorlog zichtbaar in Wakken. Joris van Severen zag de eerste vliegtuigen boven het dorp verschijnen en hoorde in de verte het gedonder van de kanonnen. Hij zag de burgerwacht uitrukken om in een naburig dorp een trio (vermeende?) verraders aan te houden. Hij kwam sterk onder de indruk van de houding van een jonge, eenvoudige meid die in een nachtmerrie haar broer zag sneuvelen en toch bleef voortwerken.

De reacties van de bevolking op de oorlog lokten bij Van Severen tegenstrijdige bedenkingen uit. Zo stond hij vol bewondering voor de hysterische volkswoede die zich ontlaadde toen de burgerwacht de drie aangehouden verraders door het dorp voerde: "De machtige oplaai van al die schreeuwige passie in de ene knarsende gloed van wraak tegen zonde was schoon! Episch schoon." Maar toen op maandag 24 augustus - beter bekend als Vliegende Maandag, omdat duizenden mensen die dag op de vlucht sloegen - een lange rij vluchtelingen in paniek door het dorp trok, "met angstvlammende ogen in de diepe kasten", kreeg hij een heel andere kijk op de massa.

 

Domme papgezichten van lamme boerenlummels die rood laaiden, anderen met kromgebekte neus: fanatiek aan hun eerste gedacht houdend van te vluchten. Dwaze rondebollen of kortgestuikte lijven die gedwee meerolden met de stroom. Arme slungels die geen rijwiel bezaten en met de lange poten voortbeenden, afgesuld, zonder een silbe te lossen, de mond alleen openhangend om breder er adem in te pompen. In de figuur van anderen nog lag een droeve ernst gegrift door al de plooien, om het fatale dat ze voorzien hadden en nu onwederroepelijk aan 't gebeuren was. Hier en daar een aangezicht waar diepe smart uit sprak en waar de blikken vaag naar de grond dwalend, 't geliefde en tedere bekeken die zij achtergelaten hadden alleen.

 

Met zijn vader en twee andere heren probeerde de student de vluchtelingen ervan te overtuigen dat hun reactie onzinnig was en dat ze beter naar huis terugkeerden. Tevergeefs. Het Vlaamse volk, waarin volgens de flaminganten zoveel "eigenzinnige rijkdom" en "schone gezonde menselijkheid" school, bleek maar "een arme kudde lafaards" te zijn, "een lamlendige hoop laaghartigen voor wie 't genoeg is een geladen revolver te menen gericht te zien om slechts meer over dat goddelijke, welk een mensenziel is, dat bijzonder dierachtige te laten meester zijn: vluchten."

Het ergerde Joris van Severen vooral dat een groot deel van de vluchtelingen uit gehuwde mannen bestond, die hun vrouwen en kinderen achtergelaten hadden en hen als machteloze slachtoffers overleverden aan de barbaren voor wie ze zelf op de loop gegaan waren. Welke waarde had het huwelijk voor deze mannen, welke waarde had hun gegeven woord? "De maatschappij die moet gebouwd zijn op liefde, zal noodzakelijk uiteenbrokkelen wanneer de grondstof waar het fundament uit bestaat, verpulvert in de wettige prostitutie. En iets anders is het gewone huwelijk niet meer."

Ook het katholieke geloof had die vluchtelingen niet kunnen tegenhouden. Daarvoor was het veel te oppervlakkig. Het beperkte zich tot het verveeld bijwonen van de zondagsmis en het ondernemen van een bedevaart voor de gezondheid van hun koeien en geiten. Zelfs in oorlogstijd was hun gebed niet meer dan wat "sentimenteel zagend zwammen voor het één of ander mismaakt heiligenstandbeeld." Het ontbrak hen aan heilige ernst en sterk betrouwen op God, hun godsdienst was "niets dan lege en lelijke vormelijkheid."

Het socialisme bleek evenmin tegen de oorlogstest bestand. Zijn leiders en militanten hadden steeds gefulmineerd tegen het Pruisische keizerdom en het verfoeide tsarisme, maar bleken bereid om bij de eerste oproep "de lammerige lijfeigenen van gelijk welke verderfelijke legerofficier" te worden en mee te doen aan de internationale moordpartij.

Maar als duidelijk zou worden dat de oorlog "het toppunt der onderdrukking der volkeren door een handvol dwazeriken" was, zou er na de oorlog spontaan een revolutie uitbreken, geloofde Van Severen. Deze overtuiging haalde hij uit Vermeylens opstel over De kunst der vrije gemeenschap:

 

Onze beschaving heeft de natuur zodanig onderdrukt en vernepen dat de natuur zal moeten uitbreken met een geducht samengeperste macht. Het werktuig zal het volk zijn, de gemeenschap van al wie door haar onbewuste wil, door eenzelfde instinct noodwendig worden voortgestuwd. Het volk zal alleen vernielen wat de schone en vrije opgroei belet en laten wij aan de natuur zelf over wat daarna komen moet. Zij zal zich weer uitspreiden in volle kracht, organisch de vormen der samenleving bepalen; en waar het leven niet meer gebonden en gedwongen is, zal het kunstwerk vanzelf, spontaan opbloeien en herrijzen uit het hart zelf des volks.

 

Ook op maatschappelijk vlak zou de dood dus nieuw leven brengen. "Deze oorlog is de strijd van democratie tegen dwingelandij, van socialisme tegen imperialisme, van revolutie tegen beschavingswanorde", poneerde Van Severen, "de oude moeder Europa is weer in barensnood van een nieuwe wereld." De onrust was al lang aan het smeulen, de oorlog was een stormwind die het vuur tot een "wratzuiverende reusachtige laaiing" zou opzwepen. De eerste voortekenen van de nieuwe tijd waren de benoeming van de Belgische socialist Emile Vandervelde tot minister van staat, de opname van twee socialisten in de Franse regering, de deelname van Ierland aan de oorlog en de toegevingen van de Russische tsaar aan de Polen.

Van Severen stond overigens vol bewondering voor de Russische revolutionairen die het tegen de tsaar durfden opnemen en hun eigen vrijheid opofferden voor de bevrijding van hun volk.

 

Groot voorwaar zijn die mensen die niet omkijken naar de algemene haat en het algemeen misprijzen van het volk rond hen, dat nooit verstaat (..), maar zwijgend en dweepziek voortwerken en hardnekkig blijven voortgaan alleen maar te geloven in hun eigen diepteziel die een woord is van God.

 

In die periode las Van Severen Opstanding van Leo Tolstoj. De boodschap van deze roman sprak hem sterk aan. Het boek brengt het verhaal van een Russische prins die zijn losbandig leven opgeeft en alles wil opofferen om een prostituee te bevrijden die onschuldig tot vier jaar dwangarbeid in Siberië veroordeeld is. Maar ook die vrouw komt tot inkeer en wil zich uit liefde opofferen voor een gevangen revolutionair. Zo slagen de twee hoofdpersonages erin zichzelf te zuiveren en tot "zielengrootheid" op te voeren.

Maar Joris las bij Tolstoj ook dat de mens ernaar moet streven zijn daden door zijn eigen denkbeelden - en niet die van anderen - te richten. Was dat ook niet de boodschap van Albrecht Rodenbach? Ook hij riep de jeugd op tot daden, maar gaf hen ter zelfdertijd de raad: "steeds beheerse waarheid (...) drift en daad."

Met het naderen van de frontlijn kreeg Van Severen het steeds moeilijker om zijn comfortabel gefilosofeer over "zielengrootheid" als een volwaardig streven naar volmaakt leven te blijven beschouwen, terwijl overal in Europa de jongeren, vaak arme drommels, in lastige omstandigheden hun leven riskeerden. Joris zette nog eens al zijn bezwaren op een rijtje. Hij was nu eenmaal opgegroeid in een omgeving die meer inspireerde tot "levensbangheid" dan tot "echte overtuiging en vruchtbare daadvaardigheid". De drang naar het front was misschien alleen maar een verlangen naar levensschoonheid of zuiverende smart, een zucht naar avontuur, weg uit de burgerlijke alledaagsheid? De dood zoeken leek hem nog steeds een gekke daad. En hij bleef een verstokt antimilitarist die niet geloofde dat men geweld met geweld kon bestrijden. En misschien had hij een belangrijke rol te spelen in de naoorlogse periode? Ieder mens moest tenslotte zijn eigen weg volgen en Gods wegen waren ondoorgrondelijk.

Na een vluchtige ontmoeting met een oude man die zijn jongste zoon op het slagveld verloren had, realiseerde Van Severen zich plots dat hij "tot niets had gediend in die afgrijselijk schone daad van die geweldige vrijheidsoorlog", nog niet echt ervaren had wat deze oorlog was en dat dit hem zijn leven lang zou spijten. Een mens leerde meer door smart dan door vreugde. Als het leed van de oorlog hem gespaard bleef, zou hij een unieke kans missen zijn menselijkheid te verdiepen. "Hoe bitterder de smart tot eigen volmaking doorwrocht, hoe nader Gods oneindige, onuitbeeldbare heerlijkheid." Een eenvoudig woord was nu voldoende om een apocalyptisch visioen op te roepen van onbekende soldaten die met honderden opeengestapeld, in stukken geschoten op een verlaten plek begraven lagen onder een schamel kruisje. Boven dat graf gierde de overweldigende herfstwind en dat was "schrikwekkend schoon".

 

Het menselijk beest

 

Op 20 augustus 1914 bezetten de Duitse troepen Brussel. De Belgische regering was net op tijd naar Antwerpen uitgeweken. Het Belgische leger trok zich terug rond de Antwerpse vestinggordel. De Duitsers lieten deze forten voorlopig ongemoeid om verder Frankrijk binnen te rukken. Medio september riep België de klas van '14 binnen. Omdat de Duitsers al het grootste deel van Wallonië bezet hadden, bestond de nieuwe lichting vooral uit Vlamingen.

Joris van Severen moest zich melden in het depot van de 3e legerdivisie in Lier.[3] Hij vertrok op woensdagmorgen 23 september in zijn nieuw grijs-zwart kostuum, rijkelijk voorzien van zakgeld, ham en kaas. Hij beloofde zijn ouders dat hij zo snel mogelijk iets van zich zou laten horen, liefst per telegram.

In Lier werd de nieuwe lichting in de meest primitieve omstandigheden opgevangen. Van Severen werd gelogeerd op een nauwelijks verlichte zolder van een drukkerij, waar hij met vijftig andere soldaten de nacht moest doorbrengen. Er was niet voldoende stro voor iedereen, zodat er midden in de nacht gevechten voor het stro uitbraken. Het was er steenkoud, want wegens de aanhoudende beschietingen liet men de ramen openstaan. Joris gebruikte zijn valies en hoed als hoofdkussen, maar van slapen kwam weinig in huis. Om halfvijf moesten de nieuwe rekruten opstaan en zich buiten aan de pomp wassen. Om zes uur kregen ze vieze koffie en een half brood. Tegen de middag raakten Van Severen en enkele andere jongeren uit Wakken ingedeeld bij het 9e linieregiment. Dit regiment had in de eerste weken van de oorlog al behoorlijk gepresteerd, zodat de nieuwkomers hoopten dat ze vooralsnog gespaard zouden blijven. Ze kregen die dag voldoende eten, al vond Joris de legerkeuken weinig smakelijk. Ze hadden niets te doen. De meeste soldaten probeerden de tijd te verdrijven met kaarten en het vertellen van boertigheden.

Deze situatie contrasteerde fel met het veilige, warme, beschaafde nest waaruit Joris vertrokken was. Maar over zijn materiële situatie wilde hij niet klagen, schreef hij in zijn eerste brief naar huis. Veel zwaarder woog de eenzaamheid die hij probeerde te dragen "comme un bien de grandeur humaine":

 

Je suis triste parce que si énormément seul. Personne à qui parler d'autre chose que des plus banales banalités de tous les jours. L'esseulement moral est de loin le plus terrible, le plus rongeant.

 

De volgende dagen kregen de nieuwe rekruten hun eerste instructie, in hun eigen kleren, want het leger kon hen geen uniform bezorgen. Omdat Joris de elementaire oefeningen al kende, mocht hij de wacht optrekken bij de gamellen. Hij voelde zich nog steeds verloren. Hij plooide helemaal op zichzelf terug, dacht vol heimwee aan thuis en zocht steun in zijn geloof:

 

Je me renfrogne en moi-même comme une grenouille en hiver. Je m'endors en moi-même profondément. Seul l'être physique en moi remue et végète. Je vis vraiment seulement quand je pense à vous autres là-bas, loin d'ici, à mes livres, à tant de choses. Mais j'ai du courage tout de même. Je veux en avoir beaucoup. Il faut apprendre à vivre pauvrement. Nous avons le devoir primordial de nous dépouiller de nous-mêmes, de renoncer à nous-mêmes et cela seul: l'apprentissage divin du Christ me fortifie grandement.

 

Op zaterdagavond kon Van Severen, op een rustiger plekje, terugblikken op zijn eerste drie dagen bij het leger. Zijn verslag klonk weinig opgewekt. In zijn verlatenheid probeerde hij zich overeind te houden met zijn geloof en de herinnering aan zijn boeken. Maar of de eenzaamheid in de hoogst banale omgeving van het leger hem kon helpen groeien, leek hem twijfelachtig:

 

Ces trois jours me semblent si longs, si vides et plats, si gris d'un gris qui ne peut être considéré comme couleur mais comme la non-couleur. Oh l'esseulement où je me trouve, cela seul est ma grande tristesse, mais je la dompterai, je la vaincrai, car n'est-il pas du devoir de notre propre grandeur de vaincre toutes nos affections et d'être assis en maître sur nous-mêmes?

Il faut admirer tout pour s'exalter soi-même et se dresser plus haut que ceux qui ont vécu de coupables souffrances et de désirs vaincus.

Quand du matin au soir je suis assis à mon regretté bureau, ce n'est pas pour rien, comme vous pouviez quelquefois le croire. Pas de dilettantisme, j'en suis grand ennemi: il détruit la vie et moi, je veux bâtir la mienne tout droit à travers le monde.

Ma culture littéraire et idéale - je veux dire d'idées - est aujourd'hui ma seule grande force avec ma conception religieuse de l'Evangile. On a souvent dit: il faut la solitude pour grandir. Je verrai si la parole est vraie ici. Je crois que ma solitude est trop faite d'un surcroît de sottes banalités, de formalismes creux et que je nomme délibrement pernicieux. Dès lors, ce n'est pas la solitude qui fait replier l'âme de l'homme sur elle-même, hélas.

 

Hoewel Van Severen nog steeds niet wilde klagen over zijn materiële toestand - hij had zelfs een warm deken gekregen -, vervulde het gezelschap waarmee hij zijn dagen en nachten moest doorbrengen, hem met afgrijzen.

 

Mon Dieu, mon Dieu, qu'il y en a ici des brutes! Cette nuit nous étions, faute de place, couchés au milieu ainsi avec des deux côtés des pieds nus près de notre visage. Zweters en compagnie. Les coupoles naturelles dirigées vers nous et de temps en temps une fameuse détonation ou de longs grondements avec ce qui suit. Puis des gueulades, des vechtpartietjes, des enlèvements de culotte, etc.

Nous sommes logés avec des Rouleriens (entre autre un très bon coureur qui a encore gagné une course chez Cuyper devant nous) et il faut entendre ces expressions, mon Dieu, mon Dieu!! Je vous assure, la vie extérieure qu'on apprend à connaître ici, vous donne un dégoût de la bête humaine, profond dégoût.

Il y a des gens qui sortent la nuit pour... alors dans l'obscurité ils ont marché résolument sur ma figure, car j'étais au milieu et ainsi de suite. Le comble des combles, j'ai reçu un crachat ainsi, en plein dans mon oeil tandis que je m'endormais. Jugez du coup d'oeil! Mère, tu cries d'indignation sans doute, n'est-ce pas, moi j'essaie un juron furieux, une épithète méprisante, puis j'ai pitié de ces êtres au fond malheureux et je finis par rire.

 

Intussen naderde het oorlogsgeweld de streek van Lier. Dagelijks vlogen Duitse en Belgische vliegtuigen over de stad, geregeld hoorde men de kanonnen van de forten rond Antwerpen donderen. Van Severen vertrouwde gelaten op de goddelijke voorzienigheid:

 

Tandis que je ne fais rien tout de même de ma tête, je prie alors Dieu, qui vit partout autour de moi et dont je sens quelquefois la fulgurante présence, qu'Il préserve ceux qui vivent et prenne chez Lui ceux qu'Il juge bon de nous enlever, car personne ne s'en va, personne ne tombe, croyez-le fort, sans que la sagesse qui est la loi même de la vie, Dieu en son essence, ne l'ait décidé et qui plus est trouvé admirable et suprêmement bon.

 

Eind september nam de zware Duitse artillerie de eerste forten rond Antwerpen onder vuur. Het fort van Lier werd in de nacht van 1 op 2 oktober in puin geschoten.[4] Aan de vooravond, woensdag 30 september, besliste de militaire overheid de stad te ontruimen. De lichting van '14 werd om 10 uur 's avonds uit haar bed gelicht en mocht voort slapen op een open ruimte buiten de stad - voor zover de vochtige vrieskou en het gedonder van de kanonnen dit toelieten.

De volgende morgen vertrok de colonne, met een ledige maag, in de richting van Antwerpen en kwam er in het chaotische gewoel rond de bedreigde vestingstad terecht. De jonge rekruten, nog steeds in burgerkleren, kregen een spade in hun handen gestopt en mochten loopgraven delven. Van Severen hoopte dat ze tot in Antwerpen mochten spitten: daar zouden ze veiliger zijn. Hij kreeg immers stilaan genoeg van het militaire gedoe:

 

Je me demande ce que tout cela va devenir. Que va-t-on faire de nous, troupeau errant et ne sachant faire autre chose que courir dans le chemin? On dit que nous allons continuer à faire des tranchées vers Anvers. Si c'était vrai, mais on ne sait qu'à la dernière minute ce qu'on fera. Tel est le grand désordre ici à l'armée, cela je vous l'assure. Le caporalisme et le sergentisme, je le haïs, je l'exècre, je méprise tout ce qui touche de près ou de loin n'importe quel militarisme. Il me casse, me broie et ces termes ne sont pas trop forts. Ils sont la stricte représentation de mes sentiments.

Je suis tourmenté de tous côtés et je désire tant de choses qui me sont impossibles maintenant.

Et tandis que j'écris ici, les forts tonnent continuellement des salves formidables et je me représente les ravages de vie humaine que cela fait. Tout cela par pur esclavage, esclavage de tous à quelques-uns d'esprit et de tenure générale fort inférieurs.

Je me console en pensant que tout cela passera. (...)

Je n'ai encore eu l'occasion de changer en rien de linge. Tjolle overal avec mon costume noir. Nous serons habillés à Pâques ou à la Trinité. Ce matin je n'ai pu me laver ainsi de suite.

Esclavage et saleté, soyez maudits.

Je me vengerai, si Dieu m'aide, un jour de tout cela.

 

De bittere appels van Normandië

 

Op vrijdag 2 oktober had in Antwerpen de eerste vergadering plaats van de net opgerichte Conseil Supérieur de Guerre. Deze besliste onder meer dat luitenant-generaal de Selliers de Moranville het bevel kreeg over de 18.000 miliciens van de lichting '14 plus een aantal vrijwilligers. Hij moest deze soldaten naar Normandië brengen, waar ze een opleiding zouden krijgen in de kampen die de Franse regering ter beschikking zou stellen.[5]

De tocht ging eerst naar Veurne, wellicht te voet. Daar mochten de troepen drie dagen rusten. Vervolgens laadde men de jongens in beestenwagons. Van Severen probeerde eerst weg te dromen en viel vervolgens in slaap "tandis que, autour de moi, on crie, on chante, on gueule, on fait de la crapule, d'où je tâche de partir loin, très loin en esprit." De trein bracht de troepen naar Duinkerke. Daar sloot men ze twee uur op en bracht ze vervolgens aan boord van een schip dat hen naar Cherbourg bracht. De Belgische piotten werden er door de bevolking warm toegejuicht, maar moesten er meer dan vijf uur in de koude mist recht blijven staan. Ze kregen alleen wat brood, kaas en bittere cider. "Oh la bonne bière de ma Flandre, 't seizoenbier", zuchtte Van Severen. Vervolgens duwde men hen weer in beestenwagons - 60 man waar plaats was voor 40. In het holst van de nacht bereikten ze op 7 oktober hun eindbestemming: St-Lô, hoofdplaats van het departement Manche. Ze vonden er onderdak in een Franse kazerne, op een kleine hoogte buiten het stadje. Toen Van Severen er de volgende morgen uit een diepe slaap ontwaakte, had hij veel zin om te huilen.

 

Oh le spleen, avoir du coeur, sentir tout autour de soi la vraie signification des choses, manque d'amour quand toujours on fut aimé et on (craint) ne plus savoir aimer, quand toujours on aime chaudement.

 

De twee eerste weken die Van Severen doorgebracht had "à cette maudite armée, à cet apprentissage funeste et pourrissant d'esclavage noir", leken hem wel een jaar. Hij kon van niets meer genieten omdat hij zich elke dag meer en meer voelde verlagen "jusqu'à la pure bête, jusqu'à ce fruit fatal de toute armée: le soldat prussien." In Normandië zag hij vooral de dingen die hem aan zijn thuis en zijn familie herinnerden. Dat verergerde nog de "cafard". Alleen zijn christelijk geloof hield hem recht:

 

Moi, j'ai le spleen du pays, terriblement. Je trouve que ce pays-ci est tout le même que le mien, tant les pays se ressemblent en somme. La seule chose essentielle est de vivre une grande vie, quelque chose de beau, de simple, d'intimement heureux. Tous les hommes sont de même, banals, d'une banalité effrayante, peu intelligente, cela me frappe partout, sans aucune culture. L'humanité est réellement désespérante et rien, rien, entendez-vous, dites-le hautement à ceux qui sont autour de nous, rien ne vaut la maison, l'amour de la famille et d'un ami.

Je ne sais, mais jamais je n'ai compris si bien la colossale parole de l'ecclésiaste, et tout ceci est très loin d'être de la littérature, entendez bien, mes très chers parents: vanité des vanités, tout est vanité, hors aimer Dieu. Aimer Dieu, c'est la seule occupation qui maintenant me hausse à la grandeur d'homme et en Dieu je vous tous aime, vous tous là-bas qui, j'en suis sûr, pensez souvent à moi. Toute ma personnalité intérieure est tournée uniquement, croît uniquement vers Dieu et vous comme une fleur dans une des chambres de notre maison qui se tourne en courbes jour par jour plus vers la fenêtre, d'où jaillit la lumière, le soleil, la chaleur, la vie, oh la vie qui est l'unique chose.

 

Van Severen probeerde kennis aan te knopen met de Franse soldaten die terugkeerden van de Marneslag. Deze stonden vol bewondering voor zijn Frans ("ils ne peuvent croire que je suis Belge"), maar hadden hem uiteindelijk weinig te vertellen. Wat hij zocht, was een vriend met wie hij kon discuteren over de grote vragen. Bij gebrek aan gesprekspartner zocht hij troost in zijn herinneringen aan zijn geliefde auteurs:

 

Il me faut un ami, un amour, quelqu'un à qui je puisse parler le coeur ouvert, qui me comprenne, qui sente comme moi, voie comme moi. Tous les autres sont heureux parce qu'ils ne sont pas du tout seuls, mais je suis si seul, je me sens loin au-dessus de tous ceux qui m'entourent et c'est la pire douleur, cette-là, la pire des douleurs qui puisse tourmenter un homme.

Je me console à la vue en moi-même de mes amis vrais et uniques: Dostojewski, Vermeylen, le Christ, Suarès. Avec ceux-là je converse quand je puis physiquement être seul, car voilà tout juste la douleur même: je suis tout à fait seul et je ne suis jamais laissé seul.

 

Joris nam zich nog steeds voor dat hij versterkt uit deze harde beproeving moest komen:

 

Je tâcherai d'aimer la douleur pour grandir, élargir ma vie et cela, c'est essentiel de ma volonté. Je sortirai de cette épreuve fortifié, grandi, sanctifié. J'offre tout à Dieu et cela m'enrichit beaucoup intérieurement. Il faut que je devienne comme l'est devenu Vermeylen: gezond in alles, rijp in alles.

 

In het weekend van 10 en 11 oktober stortte Van Severen zijn hart uit in een lange brief aan zijn ouders. Een paar dagen later schreef hij een tweede, even lange klacht. Op materieel gebied viel het leven in St-Lô erg tegen, psychisch had hij het nog moeilijker.

Joris vond het Franse stadje weinig aantrekkelijk, de bevolking toonde zich weinig gastvrij tegenover de Belgen.

 

La ville est pauvre, seule, misérable par endroits, froide partout. L'on n'y sent nulle part le mouvement vital de nos bonnes villes belges. Les gens n'y sont pas francs. Ils crient bien à pleins poumons: "Vive la Belgique, vivent les Belges", mais ils vous servent mal et de mauvais gré. Ils vous donnent un tout petit beefsteak pour 0,70 centimes, ne vous donnent jamais de café sans eau de vie et toujours l'éternel cidre qui a de très fortes ressemblances avec du mauvais vinaigre. (...)

L'on ne voit ici que des pommes, des pommes et toujours des pommes très petites, mauvaises, fades, que l'on cultive en grandes masses pour la fabrication du cidre qu'on vend 4 sous l'hectolitre et pour lesquelles les paysans vous crient des insultes si vous avez l'audace d'en prendre deux ou trois. Voilà, les "vive la Belgique."

 

Het soldatenleven was hard. Al om halfzes werden de rekruten uit hun bed gehaald. Om halfnegen 's avonds kropen ze weer onder hun deken, doodmoe. Ze sliepen op strozakken in vuile barakken die ze 's avonds zelden mochten verlaten. De jonge soldaten hadden nog altijd geen uniform gekregen, zodat ze steeds in dezelfde burgerkleren moesten rondlopen die in veel gevallen reeds als vodden aan hun lijf hingen. Eten was er doorgaans onvoldoende. 's Morgens was er vaak geen koffie, 's avonds dikwijls geen aardappelen. Nochtans moesten ze hele dagen oefenen en marcheren alsof ze perfect gevoed waren. Veel soldaten werden ziek, maar de dokter - of was het een veearts? - liet hen nagenoeg aan hun lot over. Soldij werd er niet uitbetaald. Slechts wie zelf over geld beschikte, kon zijn rantsoen aanvullen, met mondjesmaat, want de kantine van de kazerne had weinig te bieden en de Franse winkeliers probeerden de dappere Belgen te pluimen. Van Severen vroeg zijn ouders dan ook nadrukkelijk geld te sturen plus tabak, sigaretten, lucifers, zeep, kaas, noten en appels.

In deze omstandigheden lag het voor de hand dat de moraal bij de rekruten erg laag lag, signaleerde Van Severen: "On ne ferait pas grand chose d'eux". Hij nam zich voor de overheid later rekenschap te vragen voor deze wantoestanden. "Plus tard, si Dieu me donne de survivre à tout ce méli-mélo, je me mettrai à la tâche de toute mon âme et j'écrirai un réquisitoire terrible."

Ook in St-Lô vond Van Severen niemand met wie hij een behoorlijk gesprek kon aanknopen. Het lage peil van de gemiddelde Vlaming tartte zijn verbeelding:

 

Souvent à l'université même je trouvais la plupart des étudiants vulgaires. Je serais maintenant bien heureux, mon Dieu, si j'en avais de ces spécimens-là, car il est incontestable que vous ne pouvez en aucune façon vous faire une idée du milieu dans lequel je suis obligé de vivre. C'est l'équivalent des tristes tableaux que Dostojewski nous trace du peuple pauvre des Russes et de la population des retenus de la Sibérie. Quelle végétation luxuriante de basse vulgarité et de misérable méchanceté est ce peuple jeune de nos Flandres. (...)

J'avais au commencement pitié d'eux par esprit chrétien. Désormais cela est devenu impossible en moi et je ne puis plus que les mépriser profondément.

 

Meer dan onder de verwijdering van thuis - toen hij in Gent op kot zat, was hij immers ook niet thuis - leed de student onder het vulgaire kazernemilieu en het afstompende soldatenleven.

 

Du matin au soir être entouré sans répit de gens basses, vulgaires et tout franchement méprisables; du matin au soir devoir extraordinairement, banalement exercer comme une stupide machine de tout petit calibre, mes bras et jambes, rien de plus. Du soir au matin dormir d'un sommeil de plomb, très lourd, embourbant, sur un paillasson rugueux, couvert d'une seule couverture, sans pouvoir jamais enlever son pantalon, attrapant des puces de tout côté et s'épuisant de nervosité à les prendre alors que je suis tout habillé. Porter quinze jours la même chemise et camisole nuit et jour; ne jamais avoir la jouissance nécessaire de se sentir tout à l'aise, frais, sain, propre et je vais dire le mot flamand: "veerdig". Devoir manger dans des petites boîtes en fer blanc et y boire tous les jours tout ce que l'on reçoit, devoir manger, brosser, parler, fumer, écrire, faire tout, tout sur son lit, cela me répugne tellement que je m'abrutis de jour en jour.

 

Van Severen vond wel enige afleiding in zijn gesprekken met Franse soldaten die van het front terugkeerden, en vooral met zijn Waalse korporaal, wiens cultuur hij probeerde bij te schaven. De andere soldaten konden voor dit intellectuele "gedoe" weinig sympathie opbrengen:

 

Tous ceux qui sont avec moi sous son commandement, trouvent ce que je ne voudrais jamais être de ma vie: een mouwvager, gatlekker et autres épithètes de goût voyoucrate. Ils ne supportent pas le chapeau que je porte, car je suis le seul à en porter un dans ma compagnie, ni la barbe que je laisse pousser et ils me crient la colossale insulte que voici: baârd!...

 

Voor de rest bleef Joris troost zoeken in de herinneringen aan zijn lectuur en zocht hij steun in zijn Godsgeloof:

 

Le seul travail de mon esprit, c'est de penser de temps en temps, quand on m'en laisse le loisir, à tous mes livres, mes oeuvres, mon ouvrage de chez moi, de lire et relire quelques pensées, de prier des prières spirituelles que je tâche d'inventer moi-même, de rendre originales, spontanées pour que Dieu les écoute plus aisément. Voilà tout.

 

Van Severen dacht voortdurend aan vroeger, aan de gelukkige dagen thuis, de jaren op het Sint-Barbaracollege en vooral zijn studententijd aan de Gentse universiteit. Maar het steeds opnieuw ophalen van herinneringen, de hele dag door, kon zijn heimwee alleen maar vergroten.

 

Savez-vous quelle est l'une des terribles sources du malheur de certaines vies? C'est la faculté de se souvenir. Le souvenir de tout me poursuit partout comme un mauvais ange que j'aime malgré la souffrance. Le souvenir m'obsède.

Le matin en me levant se lève la vision de ma chambre, le lavabo, mes frères, les causeries, la fraîcheur, la messe, les déjeuners, les journaux, le jardin, les noix, pommes, les chiens, les servants, tout jusqu'au plus ridicules choses et tout tourbillonne, confusément comme une grouillerie de méchants diables qui me torturent silencieusement mais d'une manière affreuse.

A la théorie se lèvent en masse des souvenirs de collège, il y en a un tas qui se lèvent du fond obscur de la mémoire d'où ils sortent pour la toute première fois: récitation de leçon, punitions, les professeurs, les notes, les récréations, les études du soir, les lectures, oh tant de magnifiques instants maintenant.

Les souvenirs de mon appartement, ceux-là sont poignants quelquefois parce qu'ils forment le plus violent contraste entre une vie de toute belle liberté et une sale vie de dégradant, d'avilissant, de bestifiant esclavage.

Quand vient le soir, je rêve longuement et je suis très triste alors: aux causeries avec père, aux doux moments graves où nous fûmes ensemble derrière le petit bureau des bonnes pipes - maintenant le tabac est trop cher et mauvais -, à l'étude sous la lampe électrique, les livres qui étaient mes meilleurs amis, ma bibliothèque aux longs rideaux verts que mère m'a fait, le samedi les bains de pieds en famille à la cuisine chaude et fumeuse. (...)

Ah cette maudite guerre, cette maudite organisation sociale qu'est toute armée vers de tueurs d'hommes qui sont esclaves. Je maudis toute la terre excepté l'admirable petit coin où ensemble nous vivons là-bas.

 

De jonge rekruut snakte naar nieuws van thuis, vooral omdat hij vernomen had dat er zwaar gevochten werd ten zuiden van Gent en hij begon te vrezen dat ook Wakken door de oorlog getroffen zou worden.

 

Ce que je désire avant tout, c'est vos nouvelles, la partie de vous-même qui est renfermée en les lettres que je garderai sur moi comme une icone sainte est gardée dans les chaudes maisons russes. Je les relirai tous les jours et plus, mais il m'en faut des longues. Que tous s.v.p. vous y écriviez une page ou deux, oh quelles délices, car je me sens avec d'autres si déplorablement isolé dans ce coin froid humide et pauvre de cette Normandie où je ne sympathise avec rien ni personne.

 

Medio november was Van Severen de wanhoop nabij. Hij zette zijn noodkreet op papier, maar de brief ging verloren. Eind november kwam hij erop terug in zijn volgende brief naar huis:

 

Je ne savais pas quoi vous écrire alors. La tête me brûlait à éclater et aucun mot, aucune parole ne venait, aucune parole de tendresse même, rien et je pleurais de rage et de douleur; enfin fatigué j'ai écrit quelques pauvres paroles qui ne disaient presque rien du tout, non rien de toutes les choses énormes qui tourbillonnaient en mon âme et que je voulais que je devais dire.

C'était la lettre assurément la plus bizarre, la plus uniquement tragique que j'ai de ma vie écrite. Je ne savais si elle allait parvenir, on allait la lire, des étrangères d'un bureau allaient la lire, je doutais de tout pour vous autres, o mes amis, et je me demandais en coups de folie si vous viviez encore après tout ce que je croyais être arrivé dans mon cher village. Ce jour-là j'ai écrit une seule page et pour l'écrire j'ai été occupé quatre heures, quatre heures où j'ai appris à goûter l'amère saveur de la douleur, d'une douleur féroce, mordante et brutale et j'ai depuis lors appris aussi à aimer la douleur comme du bonheur parce que c'est vous, vous, o mes tout chers père, mère, frères, soeur aimés qui me faisiez souffrir et que nos douleurs communes nous enveloppaient en une intimité d'âme qui est unique dans la vie.

 

Eind november zag de situatie er plots veel rooskleuriger uit. Omdat de kandidaat rechten uit Wakken de grootste intellectueel van zijn compagnie was, benoemde de sergeant-majoor hem tot zijn secretaris. Zo werd Joris ontslagen van die vervelende oefeningen en marsen en kon hij zijn dagen voortaan op een bureautje slijten. Hij had er soms wat vrije tijd om te lezen of notities neer te schrijven. Een benoeming tot korporaal lag in het verschiet. Hij bleef wel een vijand van het militaristische systeem, maar wou van de mogelijkheden van dit systeem gebruik maken, legde hij uit aan zijn ouders.

 

Que dites-vous de cela, moi, un antimilitariste comme je le suis encore toujours, voilà je mépris tout cela tellement que je m'en sers comme moyen d'une vie plus propre et un peu plus viable quoi!

 

Van Severen zag zijn materiële toestand veel verbeterd. Zijn oom-dokter Georges van de Male, die uit Oostende naar Engeland gevlucht was, stuurde hem geld, zodat hij het karige legerrantsoen beter kon aanvullen. Hij mocht 's avonds de kazerne verlaten om ergens in het stadje te gaan eten en een pintje te drinken.

En uit Wakken ontving Joris de eerste brieven van zijn vader en broer, zodat hij nu met zekerheid wist dat Wakken gespaard gebleven was en dat zijn familie het goed stelde.

 

Rien que de savoir que dans la maison tout est encore en place, je n'aurais jamais osé espérer cela et j'en fus saisi d'une joie comme j'en ressentis rarement. Rien que de savoir cela, cela me rapproche tant de vous autres que je vous écris de tout près: je regarde les photographies que j'ai de chez vous et je sens l'atmosphère de la maison autour de moi. Oh quand je pense à tout cela, je sens la joie descendre en moi en même temps que la tristesse et le coeur me serre à étouffer.

 

Kortom, de moraal was er veel op verbeterd, al schreef Van Severen zelf deze evolutie vooral toe aan zijn eigen filosofische studie:

 

L'éducation de la vie que je me suis faite pendant mes deux années d'université, par l'étude de toutes les idées, de toutes les théories et de toutes les philosophies, m'aide maintenant admirablement. Je supporte facilement cette vie insupportable parce que je veux, parce que je m'applique tous les jours à vouloir la supporter. Je sais - parce que j'ai assouppli et eduqué mon caractère - m'adapter dorénavant à toutes les vies et ne maugréerai pas.

 

Toch bleef de student met problemen kampen. Begin december bv. liep hij schurft op. In de kazerne, met zijn gebrekkige hygiënische voorzieningen, was deze huidziekte moeilijk te vermijden en te bestrijden.

Op kerstdag 1914 werd Van Severen tot korporaal benoemd. Op oudejaarsavond kreeg hij de leiding van de wacht. Om de twee uur moest hij nieuwe wachtposten uitzetten. Hij dacht de hele nacht aan thuis en om middernacht bad hij voor zijn familie. Diezelfde avond schreef zijn moeder hem een kaart, die hij tien dagen later ontving. Ze meldde dat ze in Wakken nog geen enkele brief ontvangen hadden - wat hem erg teleurstelde - en smeekte hem toch een kaartje met wat nieuws te sturen. Ze meldde niet dat ze op 8 december, feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis, plechtig beloofd had een beeld van het Heilig Hart aan de kapel van het bejaardentehuis te schenken als ze haar Georges in goede gezondheid zou terugzien. Bovendien wilde ze samen met haar zoon op bedevaart gaan naar Lourdes en zou ze vijf jaar lang op het feest van Sint-Antonius een plechtige mis laten opdragen met uitdeling van brood aan de armen.[6]

 

Plicht voor alles

 

Eind januari verhuisde Van Severen, via Parijs, naar Gaillon (Eure), een plaatsje aan de Seine ten noordwesten van de Franse hoofdstad.[7] Daar had het Belgische leger in een oude, koude burcht een CISLA (Centre d'Instruction des Sous-Lieutenants Auxiliaires) opgericht om het tekort aan kandidaat-officieren in het veldleger zo snel mogelijk te verhelpen. Daarvoor volstond aanvankelijk een spoedcursus van zes weken. Omdat er onder de kandidaten veel studenten en intellectuelen waren, vond Van Severen er meer gezelschap dan in St-Lô. Hij maakte er o.m. kennis met August Van Cauwelaert, dichter en broer van de Vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert. Bovendien kwam hij in schriftelijk contact met Herman de Guchtenaere, zijn boezemvriend aan de Gentse universiteit, die naar Edingburgh gevlucht was.

In Gaillon moesten de soldaten om 6 uur opstaan. Om 7 uur kregen ze "du mauvais pain aigre" als ontbijt. Een half uur later begonnen de vermoeiende oefeningen die tot halftwaalf duurden. Om 12 uur volgde het middagmaal ("où l'on peut se nourrir à peine"), dat ze konden doorspoelen met twee glazen bier. 's Namiddags kregen ze weer oefeningen van halftwee tot halfvijf. Tenslotte volgden de soldaten een uur theorie. Daarna waren ze vrij tot 21 uur.

Om zijn vrije tijd op een aangename manier door te brengen huurde Van Severen met twee kameraden een kamer op de tweede verdieping van een plaatselijke herberg voor 15 frank per maand. In die herberg aten ze 's avonds eerst biefstuk-frites en gingen dan naar hun kamer. Daar konden ze aan het houtvuur rustig studeren, hun huiswerk maken, roken en koffie drinken. Het soldatenleven bleef lastig, maar Van Severen zag het als een offer dat zou bijdragen tot het geluk van zijn ouders.

 

Nous avons énormément d'ouvrage et on ne nous laisse pas le temps de le faire. Je me fatigue bien, mais la vie me durcit grandement. J'ai très, très rarement froid et mon Dieu à la faim et à la soif on s'y fait et puis vous savez que je souffre tout avec amour puisque j'offre toute ma vie pour votre bonheur. Ah je suis bien heureux quand le soir, récapitulant le bilan des gains et des pertes morales, je puis enregistrer des sacrifices, car je sais qu'ainsi j'ai bâti une pierre en plus à la maison de votre bonheur. O mes très aimés parents, voilà ce qui seul rehausse et fortifie ma vie, banale et morne autrement, le sacrifice volontaire par amour pour vous et la patrie.

 

Van Severen geloofde immers dat er een balans bestond tussen het lijden van de ene en het geluk van de andere mens - wellicht zoals God de ene mensen liet boeten voor de zonden van anderen.

 

Il faut qu'on souffre volontairement pour être heureux. Il y a une loi d'harmonie supérieure et suprême qui veut que tout bonheur soit le fruit de douleur équivalente. Il faut que malheur et bonheur s'équilibrent en une justice supérieure que nous avons difficulté à comprendre, mais qui existe réellement. Cette guerre immense en est une preuve sanglante et heureux (pour) ceux qui tâchent de la comprendre du point de vue divin.

 

Van Severen bekeek zijn militaire "carrière" nu op een andere manier dan bij zijn benoeming tot korporaal. Hoewel hij helemaal niet van plan was na de oorlog bij het leger te blijven, achtte hij het tijdens de oorlog zijn plicht zijn verantwoordelijkheid als intellectueel op te nemen. Hadden zijn ouders hem niet steeds voorgehouden dat de plicht boven alles ging? Hij schreef

hen:

 

Vous vous étonnerez sûrement que je me lance, ou plutôt - car ceci n'est pas le mot - que je me laisserai grader, moi un antimilitariste féroce. C'est que je me laisse conduire en grande partie par les circonstances qui plus que jamais sont de Dieu et que j'estime que c'est sans aucun doute mon devoir comme homme supérieurement instruit et éduqué. J'ai toujours appris par l'exemple continu de père que le devoir était un impératif catégorique à qui, malgré tout, il fallait obéir et vous, mère, vos paroles et vos actes ne disent-ils pas sans cesse la même chose? Je crois que jusqu'ici vous n'avez pas encore eu à rougir de moi, eh bien je veux que plus que jamais vous soyez fiers de moi et je suis intimement convaincu que par-dessus toute considération humaine Dieu me bénira et vous bénira par moi et c'est là désormais le seul but de ma vie.

Vous vous êtes sacrifiés pendant toute une existence pour moi; je veux, et c'est bien peu de chose, me sacrifier pour vous. Vous me connaissez assez, mes très chers et tant aimés parents, pour savoir que toute vie me serait bien misérable et nulle plus tard, si j'avais lâchement fui devant le devoir, ne fût-ce qu'une fois. Mes paroles furent toujours hautaines à ce sujet. Je veux que mes actes en soient les forts garants. Que signifie toute vie humaine sans l'idéal du devoir intégral? Rappelez-vous ma 1e petite poésie, je sais bien qu'en ce domaine je suis tout désemparé et que je dois me faire violence à tout instant, mais l'essence même de notre existence est le sacrifice et puisque je fais cela par amour pour vous, quelle valeur n'y attacherez-vous pas et comme les difficultés s'aplaniront devant moi, lisez le chapitre "de l'amour" de L'Imitation et pensez à moi.[8]

 

Zijn ouders bleven voor hem nog steeds zijn grote lichtende voorbeelden. Bij moeilijke beslissingen vroeg hij zich eerst af wat zijn ouders ervan zouden denken, schreef hij met een ontroerende kinderlijke bewondering naar huis:

 

Vous rappelez-vous qu'un jour je vous ai dit que, lorsque venait la tentation tandis que j'étais à Gand, je regardais longuement et fixais profondément les figures de vos portraits qui se trouvaient sur ma cheminée et que d'eux descendait alors en mon âme l'apaisement de la victoire sur moi-même. Vous étiez les lumières claires qui donnaient le sérieux fondamental à ma vie en me montrant toujours la même route à suivre.

Vous l'êtes encore maintenant et avant de prendre des décisions je consulte vos photographies dans mon portefeuille et je vous interroge d'âme à âme et Dieu me parle par votre expression de visage et par votre voix que j'entends par-dessus les distances. C'est l'immense force de votre amour pour moi qui me donne l'énergie de me surmonter et d'accomplir ce qu'il faut. Car je le sens réellement, votre amour et sa voix somme en moi toutes les voix des tentations humaines vers la vie facile.

 

Joris' verering voor zijn ouders werd aangewakkerd door het feit dat hij begin februari een stapel post uit Wakken ontving. Op 4 februari kreeg hij een eerste pakje, op 6 februari een tweede en op 10 februari volgde nog een derde zending. Hij las de brieven in tranen.

 

Oh ces nouvelles heureuses comme des jours clairs de printemps avec de la douleur et des larmes qui sont belles. Et maintenant, je les parcours encore, vos lettres que j'ai lues et relues cinquante fois, je les parcours tandis que sur le mur devant moi vient jouer un rayon de jeune soleil pâle qui me rappelle la maison et le jardin qui sans doute reverdit déjà et je sens un peu de bonheur.

 

Vader en moeder Van Severen deelden helemaal niet Joris' mening dat het zijn plicht was naar het front te trekken. Zij vonden dat hij de oorlog beter achter een veilig bureau kon doorbrengen. Of hij moest zich laten afkeuren en naar Engeland uitwijken. Daarom spoorden ze hem aan zijn relatief zwakke gezondheid in te roepen. Vader stuurde hem alvast een doktersattest en schreef naar minister Aloïs van de Vyvere, afkomstig uit Tielt, om voor zijn zoon tussenbeide te komen. Oom Georges bezorgde Joris, op vraag van Wakken, een tweede medisch attest.[9]

Maar omdat Joris zijn inzet in de oorlog als een plicht ervoer, wilde hij geen pogingen doen om op basis van zijn gezondheid aan het front te ontsnappen. De doktersattesten zou hij slechts in uiterste nood gebruiken.

 

Je me sens en très bonne santé et (...) je considère comme un péché de mentir à ce sujet-là. Aucune faiblesse n'est plus permise en ces jours d'universelle souffrance et toute victoire sur soi-même nous grandit et nous apaise tellement que la victoire vaut vraiment la lutte.

 

Aan het front waren de kansen om te sterven uiteraard veel groter, maar ook daar bleven leven en dood de beslissing van God:

 

Il y en a tant qui ont fait toute la campagne et sont encore maintenant sans une égratignure et puis voici en somme la situation, vue philosophiquement: les chances de mort sont multipliées par 10, voilà tout. Et après tout, chacun vit inévitablement sa vie, suit nécessairement presque sa voie: heureux quand c'est celle du devoir. Soyez sûrs et certains que je ne mourrai pas une seconde avant le moment fixé depuis toujours par Dieu.

 

Met de Amerikaanse schrijver William James geloofde Van Severen dat het leven een tragedie was en dat de bitterste ervaringen de zoetste momenten waren.

 

Sur la scène du monde c'est l'héroïsme et l'héroïsme seul qui tient les grands rôles. C'est dans l'héroïsme, nous le sentons bien, que se trouve caché le mystère de la vie. Un homme ne compte pas quand il est incapable de faire aucun sacrifice. Quand même un homme nous serait inférieur à bien d'autres égards, si nous nous cramponnons à la vie tandis qu'il s'en défait comme on jette une fleur, nous sentons qu'il a sur nous une incontestable supériorité. Chacun de nous dans sa foi intérieure est intimement persuadé qu'il rachèterait aisément toutes les fautes s'il pouvait traiter sa propre vie avec cette magnanime indifférence.

 

Op 7 maart kreeg Van Severen het geschiktheidsdiploma van "officier auxiliaire". Over zijn verblijf in Gaillon noteerde hij: "Ma personnalité cassée se refait peu à peu." Op 23 maart 1915 kwam hij toe op het IJzerfront. Hij beleefde zijn vuurdoop bij Vicogne.[10]

 



[1] Deze paragrafen steunen op de dagboeknotities van Joris van Severen van 8 augustus tot 17 september 1914. Archief Joris van Severen (AJVS), verzameling Rudy Pauwels, Deinze. In de citaten moderniseerden we de spelling en de interpunctie.

[2] Joris van Severen citeert af en toe deze woorden van Prediker, 1, 2.

[3] De volgende paragrafen zijn gebaseerd op de brieven die Joris van Severen in het najaar van 1914 aan zijn ouders schreef (AJVS).

[4] E. Galet, S.M. Le Roi Albert, commandant en chef devant l'invasion allemande, Paris, 1931, pp. 247-258.

[5] A. de Selliers de Moranville, Contribution à l'histoire de la guerre mondiale 1914-1918, Bruxelles-Paris, 1933, p. 607.

[6] Kaart moeder aan Joris van Severen 31.12.1914, belofte 8.12.1914 (AJVS).

[7] Brief Joris van Severen aan zijn ouders 14, 16, 21 en 28.2.1915 (AJVS).

[8] J. van Severen verwijst hier naar zijn bekend jeugdgedicht Ideaal van juli 1911 (gedateerd afschrift in AJVS; afgedrukt in A. de Bruyne, Joris van Severen, droom en daad, Zulte, 1961, p. 12). L'Imitation is het boek Navolging van Christus van de ascetische auteur Thomas a Kempis, dat in die jaren nog veel gelezen werd en de favoriete lectuur van zijn moeder was (brief moeder aan J. van Severen 9/10.1.1915, AJVS).

[9] Diverse brieven ouders aan Joris van Severen (AJVS).

[10] Notities Joris van Severen over februari en april 1915, Diplôme d'apitude 7.3.1915, Vuurkaart 1914-1918, (AJVS).