Joris van Severen

Abbeville, 20 mei 1940

 

In "De Standaard" van dinsdag 20 mei 1947 verscheen onderstaande bijdrage als hoofdartikel en voorzien van twee foto's op de titelpagina. De bijdrage is niet ondertekend en vertolkt dus een toenmalig redactioneel standpunt. Merkwaardig wat toen als het ware vanzelfsprekend kon! De tekst bevat slechts één historische vergissing: in de Eerste Wereldoorlog was Joris van Severen geen vrijwilliger, wel dienstplichtige.

 

Vandaag is het zeven jaar geleden, dat hij ginder te Abbeville aan de Somme, te samen met zijn trouwe vriend Jan Ryckoort, in de meest gruwelijke omstandigheden, de dood heeft gevonden, onder de moordende kogels van een dronken Frans officier... En het is zeer erg te heten voor de mentaliteit die in ons land geheerst heeft en nog heerst, dat men op het verschijnen van De Standaard heeft moeten wachten, om eindelijk ook deze tragedie in een vrij-geworden pers gememoreerd te zien.

 

Op een juni-avond van het jaar 1934, las Joris van Severen in die gezellige werkkamer te St.-Michiels-bij-Brugge, aan één van zijn intieme vrienden, een stuk voor uit het Parijse blad Le Temps. Beschouwingen over de uitmoording der leiders van de z.g. Röhm-putsch. Hij was zichtbaar ontroerd. En toen kwam deze bedenking van hem:

"Wat ik in dit alles het toppunt van barbaarsheid vind is het feit van een dergelijke terechtstelling zonder vorm van proces, buiten beschouwing gelaten, dat men deze mensen als honden heeft neergeschoten, zonder hun zelfs de gelegenheid te geven zich met God in regel te stellen. Zoiets zou in onze landen, doordrongen van christelijke en humanistische geest, nooit mogelijk zijn!"

 

Zes jaar later werd hij in het avondland van de christenheid en het humanisme op éénzelfde wijze de dood ingejaagd.

 

Hij was een veelomstreden figuur. Een teken van tegenspraak voor vriend en vijand. Er zijn er weinigen die hem begrepen hebben, omdat hij zo vreselijk persoonlijk was en tevens zo veelzijdig. De gelijkgeschakelde mens uit de XXe eeuw, die nog slechts op de primaire wit-zwarte vlakken zijn oordeelsveilingen weet te bouwen, kan niet meer overweg met sterk-genuanceerde en veelzijdige persoonlijkheden. Onvermijdelijk worden zij naar omlaag gehaald, op het triestige niveau van de alles-ontluisterende vervlakking, dat het kenmerk is van deze verloederde tijd van standardisatie en rationalisatie.

 

Tragischer nog dan zijn dood, is voor de nagedachtenis van Joris van Severen, het feit dat hij zo slechts begrepen is geworden, zelfs door velen van zijn vrienden en medestanders. Men heeft op zijn naam en zijn persoonlijkheid een etiket gekleefd, zonder te bedenken, dat deze geest van formaat niet te catalogeren was. Hij was geen fascist en nog veel minder een nationaal-socialist; hij was geen democraat en nog minder een reactionair. Hij was niet onder te brengen in de vele categorieën der moderne -ismen. Wèl was hij een groot Vlaming, een groot Belg, een groot Nederlander. Hij was daarenboven een fijn estheet, een politiek ziener en een levensaristocraat.

 

Op de dag van zijn doopsel schreef hem de pastoor van Wakken, zijn geboortedorp, die niemand anders was dan de fijnbesnaarde leven-wekker Hugo Verriest, een mooie brief. Hij was in het Frans gesteld en de aanheft luidde:"Mon cher enfant..." Van Hugo Verriest heeft Joris van Severen voor het leven deze wekroep meegekregen:"Dit volk moet herleven."

En toen hij als jong vrijwilliger aan het IJzerfront stond, droeg hij bestendig, samen met het Evangelieboek, de Kritiek der Vlaamse Beweging van August Vermeylen in zijn ransel: "Wie acht de taak volbracht, wanneer eindelijk de Vlamingen in 't Vlaams beheerst, bestolen en zo wat gefopt worden? De Vlaamse Beweging mag niet slechts een taalbeweging zijn, maar een maatschappelijk streven in de breedste zin van 't woord."

 

Hugo Verriest en August Vermeylen hebben hem voor het leven getekend. Wie herinnert zich thans nog het manifest dat hij in het eerste nummer van Ter Waarheid (1 januari 1921) liet verschijnen: "Onze generatie: de door het lijden gelouterde en in smart wijs gewordene, moet het leven redden uit de waanzinnige absurditeit waarin het stikt. De ganse mensengemeenschap moet heropgebouwd worden op grondvesten van rechtvaardigheid voor iedere mens. Natie en staat en alle organismen bestaan alleen om de mensen te dienen in hun streven naar volmaaktheid. De mens en het leven zijn onaantastbaar. Al wat hun gang naar waarheid en zelfrealisatie in de weg staat moet onverbiddelijk vernietigd worden. Ter dood dus alle imperialisme en zijn trawanten, geldmisbruik, pseudo-vaderlandsliefde, persdwang, het dodelijke volksvergif: militarisme en alle kwakzalverij. Het hoogste goed is het leven. Het leven gans vrij!"

 

Twintig jaar lang heeft hij gedachten uitgedragen en mensen bezield. Hij evolueerde: hij wist zijn ideeën aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Hij was te verstandig om te blijven staan op een eens ingenomen standpunt. Mààr er stak een lijn in zijn leven. Van die lijn is hij nooit afgeweken: hij wilde de smeder zijn van een schoon en aristocratisch Vlaanderen, van een groot Nederland, van een vredelievende mensheid. Hij wilde rondom zich flinke mensen vormen.

 

Er zijn er weinigen in ons land die, in de mate waarin hij het gedaan heeft, de mensen van hun generatie hebben beheerst en geleid. Ook deze die afwijzend stonden tegenover zijn politiek dogmatisme. Was het niet graaf Louis de Lichtervelde, die van hem getuigde: "dat hij een reuze-aandeel heeft gehad in het bevorderen ten onzent, van de waarachtige staatszin en in de verspreiding van de gedachte dat er nog steeds een lotsverbondenheid bestaat tussen de erven van het schone rijk van Karel V in de landen van herrewaerts overe..."

 

Is het niet in grote mate aan hem te danken dat de gedachte van de natuurnoodzakelijke verbondenheid der Lage Landen, die hij in een verdere toekomst als een nieuwe statenbond vorm en gestalte zag krijgen, thans zo algemeen aanvaard wordt, dat zij op het plan der praktische verwezenlijking is getreden? En is het niet treffend in het personalistisch-socialistische programma, dat in het jaar 1945 door de Nederlandse Volksbeweging geproclameerd werd, tekstuele reminiscenties te ontdekken, die men met zoveel woorden kan terugvinden in zijn beginselverklaring van 1931?

 

Op 23 oktober 1939 riep de toenmalige eerste minister Pierlot een aantal geschiedschrijvers en publicisten in zijn kabinet tezamen "om met hen te spreken over de internationale toestand van België". Tijdens deze vergadering was er één der aanwezigen, die onder algemene instemming hulde bracht aan de fiere vaderlandse houding van Joris van Severen.

En in de maand april 1940 stuurde hij aan koning Leopold, mede in naam van zijn volgelingen, een telegram: "Wij rekenen het ons als een eer te zijn een verbond van mannen die willen zijn en zijn, in diepe erkentelijkheid en edel-mannelijke trots, onder al uw getrouwen de getrouwsten. Rondom u staat dit verbond geschaard als een eedverbond op leven en dood."

 

Op 10 mei om 3 uur werd hij in zijn huis te Brugge als "verdachte" gearresteerd. Een paar vrienden, die van deze schandelijke arrestatie kennis hadden gekregen, en wier namen dankbaar gememoreerd worden: de senatoren De Boodt en Nothomb, hebben alles in het werk gesteld om deze onzinnige maatregel ongedaan te maken. Het heeft niet mogen baten. Samen met hem en Jan Ryckoort stierf ook een jonge communist uit Brugge, die enkele ogenblikken daarvoor aan zijn schouders had gerust en die hij woorden van moed en vertrouwen had toegesproken.

 

Vele weken later vonden vrienden in zijn brievenbus een ongeopende missive. De brief was gepost geworden te Brussel op 13 mei en de tekst luidde als volgt: "Waarde vriend, Ik ben zeer gelukkig geweest uw invrijheidstelling te hebben verkregen na de dwaze en krankzinnige vergissing van een onbedachtzaam ambtenaar, die onbekend was met uw prachtig patriottisme. (après cette folle et sotte erreur de quelque fonctionnaire irréfléchi ou ignorant de votre patriotisme magnifique.) Ik hoop u spoedig te Brugge te ontmoeten en, zoals gij het doet, te werken voor het heil van ons land en ten dienste van de koning. Uw Pierre Nothomb"

 

Wij zullen geen woorden van bitterheid spreken. Behalve de misdadige onbedachtzaamheid van degenen, die voor de geschiedenis de verantwoordelijkheid dragen voor de arrestaties van mei 1940, heeft ook het noodlot een zeker aandeel in het tragisch verscheiden van Joris van Severen en zijn lotgenoten van Abbeville. Maar zou het dan te veel gevraagd zijn, dat precies degenen die, hoe dan ook, medeverantwoordelijk zijn voor deze moord, het hunne er toe zouden bijdragen, om ten minste de nagedachtenis van deze grote man in eer te herstellen? Want ook de doden hebben hun rechten. Vooral de doden die leven in de geschiedenis.