Van niemand minder dan Malraux is het woord: "Je ne discute pas avec
mes adversaires, je discuterai avec leurs enfants." Van niemand minder
dan Gide is echter ook de waarschuwing: "Je présent un temps où
l'on ne comprendra plus qui'à peine, el qui nous pareît vital
aujourd'hui."
Deze overwegingen voor ogen houdend, hebben de inrichters van het eerste
Colloquium
Joris van Severen willen visualiseren dat het werk gepresteerd door
de "oudere" generatie - teneinde deze eigenaardige persoonlijkheid en zijn
niet minder eigenaardige beweging niet in de vergetelheid zou geraken -
overgebracht kan worden naar een totaal anders geworden tijd en maatschappij,
en ze daar nog te laten begrijpen. Het colloquium wilde m.a.w. aantonen
hoe "jongeren", in hun taal en in eigentijdse vormen, op zoek gaan naar
wat van blijvende waarde is en aldus nog betekenis kan hebben voor hun
eigen leven.
De refaraathouders werden aldus uitsluitend geselekteerd onder degenen
die Joris van Severen en zijn beweging niet "bij leven" hebben gekend,
niet aan zijn charisma onderhevig zijn geweest, in hun leven geen plaats
hebben ingeruimd voor zijn regelgeving of wat zijn "bevel" werd genoemd.
Zij hadden evenwel het voordeel van de tijdsafstand en de breder geworden
kijk op de evoluties in binnen- en buitenland van deze turbulente twintigste
eeuw. Bovendien hadden ze toegang tot pas recent toegankelijk geworden
nieuwe bronnen, naast de wetenschappelijke kwalifikaties ter ontginning
van hun studieobjekt.
Aldus konden ze - en alleen zij konden het doen - aanvangen met de
invulling van wat door de ouderen als een leemte aangevoeld werd. Deze
invulling kwam bovendien op een ogenblik waarop een grotere sereniteit
en objektiviteit mogelijk werd tengevolge van het heengaan van de medespelers
van toen. De meningsverschillen die deze laatsten soms zo schrijnend hebben
verdeeld, zijn voor de jongeren slechts elementen uit het verleden, waaraan
zij geen deel hebben gehad.
Bij een eerste colloquium konden vanzelfsprekend alleen maar sommige beperkte aspekten van een veel ruimer geheel in het licht gezet worden. Het leven van Joris van Severen verliep immers tussen 1894, het jaar waarin hij in het West-Vlaamse Wakken geboren werd, en mei 1940, het jaar waarin hij tijdens de eerste dagen van de Tweede Wereldoorlog vermoord werd te Abbeville, waar hij ook thans nog rust.
Het eerste referaat, gebracht door Luc Pauwels, berustte op zijn schitterende
verhandeling waarmee hij zopas de graad van licentiaat in de geschiedenis
behaalde (de verhandeling zal als het derde Jaarboek Joris van Severen
in
boekvorm gepubliceerd worden). Voor het colloquium selekteerde hij daaruit
enkele tot nog toe eerder op de achtergrond gebleven aspecten uit Van Severens
ideologische evolutie. Zo o.m. de invloed van auteurs als Carlyle en Barrès.
Onder de constanten van die evolutie werd één in het bijzonder
het voorwerp van samenspraak, nl. het katholicisme van Joris van Severen,
het kristelijke als ideologische basis en het katholiek solidarisme als
sociale grondslag daarvan.
Tot degenen waarvan de tijdelijke invloed op Joris van Severen minder
bekend is behoren Trotsky en Lenin. Van Severen had, tengevolge van zijn
grote bewondering voor Dostojewski, Tolstoi en andere Russische grootmeesters,
een voorliefde voor het Russische volk ontwikkeld. Op het einde van de
Eerste Wereldoorlog deelde hij, samen met andere frontsoldaten als bv.
Karel de Schaepdryver, zijn bewondering voor de Russische revolutionairen
en anarchisten die een einde wilden stellen aan de uitbuiting van de massa's.
De toen 23-jarige Van Severen had in zich ook de lektuur opgenomen van
de eerste Vermeylen, van Multatuli, van Bloy, van Ibsen, van Shaw en diens
aristokratisch socialisme (Fabian Society), van Tagore, Kipling en vele
anderen meer die elk op hun wijze tegen het burgerdom optornden.
Net zoals Maurice Barrès zocht Van Severen evenwel naar "un
point fixe", dat hij in 1925 meende gevonden te hebben, toen hij aan een
vriend schreef: "je suis arrivé à la maturité; je
crois, je me suis nettifié, simplifié, discipliné."
1925 zou het uitgangspunt worden voor 1934 en de mogelijkheden die zich
daarna trapsgewijze aanboden, om uiteindelijk samen te lopen met de politiek
van Leopold III: de gewapende neutraliteit en de vredespogingen uitgaande
van de dynastieën. Hiermee creëerde Van Severen een voldragen,
volwassen legalisme, waarbij de Dinaso's in België en Nederland, aan
invloed en gezag wonnen.
Over het luik over de "konservatieve revolutie", dat spreker tengevolge
van tijdnood diende in te korten, kon geen debat meer gevoerd worden. Duidelijk
werd niettemin hoezeer Van Severen naar het herstel van de traditie streefde.
Na Barrès (la préservation sociale) en na Maurras (la sécurité
nationale) diende ook het eigene van het Nederlands erfgoed behouden te
worden, in de lijn van de Nederlandse tradities. De eigentijdse Nederlandse
- en Europese! - geschiedschrijving hanteert trouwens een stramien waarbij
uitgegaan wordt van de gehele Nederlanden.
Van Severen zocht de "point fixe" eerst en vooral in "les lois conformes
à la nature à tous les hommes raisonnables, qui ne sont pas
autres à Rome, autres à Athène ni différentes
aujourd'hui de ce qu'eller seront demain." (Maurras)
De namiddagzitting bracht de referaten van Frederik van Waeijenberge
(licentiaat geschiedenis) en van Kurt Ravyts (licentiaat godsdienstwetenschappen).
Eigenlijk draaide de beide referaten rond Van Severens maandblad Ter
Waarheid, afgezien van de louter politieke lijnen die reeds in de voormiddag
aan bod gekomen waren.
Ook hier bleek Van Severen weer de man te zijn die steeds over de grenzen
heen keek, teneinde al datgene wat op kunstgebied in de vroege jaren twintig
gebeurde, meertalig naar de Vlaamse intelligentia over te brengen. Daarbij
kwam de Franse literatuurwereld vooral bij Ravyts ter sprake, terwijl Van
Waeijenberge onderlijnde dat Wies Moens meer aandacht besteedde aan de
Duitse geesteswereld. Opvallend was de vaststelling hoe de lijn van Joris
van Severen zich, in het spoor van Valéry, ontwikkelde naar het
alsmaar meer verstandelijke.
Door alle inleiders werd terecht onderlijnd dat Van Severen gedurende
zijn gehele leven, zij het naar zijn levenseinde toe minder uitgesproken,
gedreven werd door de "culte de moi" (Barrès) en de zorg om de gemeenschap,
waarin en waardoor de menselijke persoon kan bestaan (of nog kan
bestaan, zoals Musil het omschreef).
Het colloquium, dat doorging op dezelfde plaats waar Joris van Severen
op 22 november 1936 de adel gewezen had op haar plichten en verantwoordelijkheden,
werd waardig besloten. Daarbij werd vastgesteld dat Van Severen geen utopist,
of kamergeleerde was. Veelmeer was hij een leermeester, die hetgene waartoe
hij kwam, eerlijk en moedig meedeelde aan degenen van wie hij bewust was
het geweten te leiden. Hij deed dit in een beweging die de voorafbeelding
beoogde te zijn van hetgene hij zelf betrachtte. Thans nog evenzeer als
toen, kan men uit datgene wat hij zelf zegde en schreef, opmaken wie hij
en wat zijn beweging was.